Gepubliceerd: 23 september 2020
Indiener(s): Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: bodem natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35462-7.html
ID: 35462-7
Origineel: 35462-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 september 2020

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 21 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste subonderdeel, onder c, wordt in het voorgestelde onderdeel n «aanvraag» vervangen door «aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c en d,».

2. In het tweede subonderdeel wordt «het voor een planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen» vervangen door «voor een planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen».

3. In het derde subonderdeel komt het voorgestelde vierde lid, onderdeel b, te luiden:

b. de houder van de vergunning een aan de vergunning verbonden voorschrift of een voor hem als zodanig geldende regel heeft nageleefd.

B

Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het voorgestelde artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vierde lid vervalt «het verwijderen van een gedeelte van een mijnbouwwerk, waaronder het buiten gebruik stellen van een boorgat, en».

b. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

5. Het eerste, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een gedeelte van een mijnbouwwerk, waaronder een boorgat, dat buiten werking is in de gevallen, die krachtens artikel 49, vierde lid, zijn aangewezen.

2. Het voorgestelde artikel 44a wordt als volgt gewijzigd:

a. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Onze Minister kan op aanvraag het besluit tot instemming wijzigen. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

b. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

6. Onze Minister kan het besluit tot instemming:

a. ambtshalve wijzigen indien:

1°. de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

2°. dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische mogelijkheden van gehele of gedeeltelijke verwijdering of hergebruik van het mijnbouwwerk;

3°. de wijziging of actualisatie van ondergeschikte aard is;

b. ambtshalve intrekken indien:

1°. de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

2°. dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische mogelijkheden van gehele of gedeeltelijke verwijdering of hergebruik van het mijnbouwwerk.

3. Het voorgestelde artikel 44b wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, wordt «geheel of gedeeltelijk hergebruik» vervangen door «geheel of gedeeltelijk hergebruik of verwijdering tezamen met andere mijnbouwwerken».

b. In het tweede lid, wordt «geheel of gedeeltelijk hergebruik van het mijnbouwwerk» vervangen door «verwijdering van het mijnbouwwerk tezamen met andere mijnbouwwerken of geheel of gedeeltelijk hergebruik van het mijnbouwwerk».

4. In het voorgestelde artikel 45, eerste lid, wordt «genomen» vervangen door «genomen, tenzij de kabels en pijpleidingen tijdelijk buiten werking zijn in een geval dat krachtens artikel 49, vierde lid, is aangewezen.»

C

Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:

1. In subonderdeel 1 wordt «ontheffing,» vervangen door «ontheffing» en wordt «instemming en het aanwijzen van gevallen van tijdelijk buiten werking zijn van mijnbouwwerken.» vervangen door «instemming, het aanwijzen van gevallen van tijdelijk buiten werking zijn van mijnbouwwerken en het aanwijzen van gevallen waarin een gedeelte van een mijnbouwwerk buiten werking is.».

2. In subonderdeel 2 wordt in het voorgestelde artikel 49, vijfde lid, «het na hergebruik verwijderen van mijnbouwwerken» vervangen door «het na hergebruik verwijderen van mijnbouwwerken, kabels en pijpleidingen».

D

In artikel I, onderdeel K, eerste subonderdeel, wordt in het voorgestelde onderdeel e «geeft.» vervangen door «geeft;.».

E

In artikel I, onderdeel M, wordt in het voorgestelde artikel 97e, derde lid, «zekerheid tot het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken of de melding is niet gedaan » vervangen door «zekerheid als bedoeld in de artikelen 47 en 48 en de melding niet is gedaan».

F

Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

S

Na artikel 167d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 167e

In afwijking van artikel 44, derde lid, kan Onze Minister gedurende vier jaar na de inwerkingtreding van dat artikel de termijn van een jaar, bedoeld in dat artikel, verlengen met overeenkomstige toepassing van artikel 44b, derde lid, met dien verstande dat de termijn van een jaar in artikel 44, derde lid, niet verder wordt verlengd dan tot vijf jaar na de inwerkingtreding van dat artikel.

G

In artikel II wordt «44c, eerste, tweede lid en vierde lid,» vervangen door «44c, eerste, tweede en vierde lid,».

H

Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel IIIA

De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het eerste lid van artikel 1c wordt «bij of krachtens artikelen 5a, 8a, 11, 35a, 51 en 54 tot en met 56» vervangen door «bij of krachtens artikelen 5a, 8a, 11, 35a, 51, 54a, 54b en 56».

B

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, en onderdeel q, onder 1°, wordt «het gebied, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel a» telkens vervangen door «het gebied dat is aangewezen in de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning».

2. In het derde lid wordt «De rechtspersoon, bedoeld in artikel 54, eerste lid» vervangen door «De rechtspersoon, aangewezen op grond van het vijftiende lid».

3. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

15. Onze Minister wijst een rechtspersoon aan voor de taak, bedoeld in het derde lid.

C

In artikel 10k, derde lid, wordt «het gebied, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «het gebied dat is aangewezen in de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning».

D

De artikelen 53 en 54 vervallen.

E

In artikel 56 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

F

Artikel 66d, vierde lid, vervalt.

G

Artikel 74 komt te luiden:

Artikel 66, vierde lid, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek) (Kamerstukken 35 462) blijft van toepassing op reeds aangegane verplichtingen ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel b, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dat voorstel van wet.

I

Aan artikel IV wordt toegevoegd «In dat besluit kan worden bepaald dat artikel I, onderdeel J, terugwerkt tot en met 1 januari 2020.»

TOELICHTING

I Algemeen

Deze nota van wijziging wijzigt bepalingen over de volgende onderwerpen:

  • a. wetstechnische correcties;

  • b. verplichting tot naleving gestelde regels alvorens een verklaring tot afstand van een opsporingsvergunning rechtsgeldig tot stand komt;

  • c. wijziging van de verplichting tot het melden, het verwijderen en het overleggen van een verwijderingsplan in het geval een gedeelte van een mijnbouwwerk buiten werking is;

  • d. verruiming van de mogelijkheid tot het ambtshalve wijzigen of intrekken van een besluit tot instemming met een verwijderingsplan;

  • e. verduidelijking van de toepassing van de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot vernietiging bij de rechter bij een verandering van meer dan 50% van de zeggenschap in een mijnbouwonderneming;

  • f. overgangsrecht voor de termijn van een jaar voor het aanleveren van verwijderingsplannen tot maximaal vijf jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel;

  • g. het intrekken van artikel 54 van de Gaswet met wijziging van de bijbehorende bepalingen die GasTerra verplichten tot het doen van een aanbieding aan houders van een winningsvergunning in een klein gasveld;

  • h. de mogelijkheid tot het invoeren met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 van de verhoging van de investeringsaftrek voor de berekening van het winstaandeel van de Staat.

II Artikelen

Onderdelen A, subonderdelen 1 en 2, B, subonderdeel 4, C, D, subonderdeel 2, en G

Deze onderdelen bevatten wetstechnische correcties.

Onderdeel A, subonderdeel 3

Het wetsvoorstel regelt dat een houder van een opsporingsvergunning geen afstand kan doen van de vergunning, voordat zekerheid is gesteld. Echter, niet het stellen van zekerheid, maar het nakomen van de verplichting om een aangelegd mijnbouwwerk voor opsporing te verwijderen staat voorop. Zo nodig, kan een verplichting tot het stellen van zekerheid worden opgelegd met toepassing van artikel 47. De wijziging in onderdeel A, subonderdeel 3, regelt dat een houder van een opsporingsvergunning niet eerder afstand kan doen van de opsporingsvergunning, voordat een eventueel aangelegd boorgat buiten gebruik is gesteld en een opgelegde verplichting tot het stellen van zekerheid is nagekomen.

Onderdeel B, subonderdelen 1 en 3 en onderdeel D, subonderdeel 1

Het begrip mijnbouwwerk is met name gedefinieerd in artikel 2 van het Mijnbouwbesluit. Ieder afzonderlijk werk (zoals een boorgat of een gasbehandelingsstation) is een mijnbouwwerk en de gezamenlijkheid van verschillende mijnbouwwerken is een mijnbouwwerk. Met de wijziging in subonderdeel 1 kan in het Mijnbouwbesluit worden aangewezen welke (delen van) afzonderlijke werken nadat deze buiten werking zijn gesteld, niet gemeld hoeven worden of waarvoor geen verwijderingsplan behoeft te worden ingediend. Door in het Mijnbouwbesluit delen van werken uit te sluiten, waarvoor regels krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gelden, kan overlap van procedures worden voorkomen. Voor werken, die als zodanig een mijnbouwwerk zijn, maar tevens onderdeel zijn van een groter mijnbouwwerk, kan afhankelijk van het geval worden bepaald of een verplichting geldt om binnen een jaar een verwijderingsplan als bedoeld in het voorgestelde artikel 44, derde lid, van de Mijnbouwwet te overleggen. Zo wordt het mogelijk om een mijnbouwinstallatie op de Noordzee dat gedeeltelijk in werking is om een ander mijnbouwwerk te ondersteunen voor dat doel te blijven gebruiken (ondersteuning/light house mode) (onderdeel B, subonderdeel 1) en boorgaten door bedrijven gezamenlijk in één keer doelmatig te laten verwijderen (clusteraanpak) (onderdeel B, subonderdeel 3). Voor een dergelijk uitstel kan, zo nodig, worden verplicht tot het stellen van financiële zekerheid voor het verwijderen van het bovengrondse gedeelte van het mijnbouwwerk of het buiten gebruik stellen van het boorgat. Verder kan met de voorgestelde wijziging overlap worden voorkomen met procedures die voor mijnbouwwerken gelden krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bij het veranderen of veranderen van de werking van een mijnbouwwerk. Met de wijziging in onderdeel D, subonderdeel 1, wordt het mogelijk gemaakt in het Mijnbouwbesluit gevallen aan te wijzen, zodanig dat voor een gedeelte van een mijnbouwwerk de verplichting tot het indienen van een verwijderingsplan niet geldt als een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend voor het veranderen van het mijnbouwwerk.

Onderdeel B, subonderdeel 2

Het voorgestelde artikel 44, vijfde lid, van de Mijnbouwwet bepaalt dat de Minister een besluit tot instemming ambtshalve kan intrekken of wijzigen als het mogelijk is om een andere methode van verwijderen of een andere methode van hergebruik toe te passen. Met het zesde lid, onderdeel a, onder 2° en onderdeel b, onder 2°, wordt het mogelijk dat nieuwe technische ontwikkelingen in het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken aanleiding kunnen zijn om het besluit tot instemming te heroverwegen.

Andere omstandigheden dan de technische mogelijkheden kunnen eveneens van invloed zijn op de genomen beslissing. De wijziging in het zesde lid, onderdeel a, onder 1°, en onderdeel b, onder 1°, strekt ertoe dat in het geval een andere beslissing zou zijn genomen als de juiste of volledige gegevens wel bekend waren geweest de Minister de bevoegdheid heeft om ambtshalve tot wijziging of intrekking van de instemming met het verwijderingsplan over te gaan. Deze bevoegdheid is gelimiteerd. Ambtshalve wijziging of intrekking is alleen mogelijk als een andere beslissing genomen zou zijn bij het volledig bekend zijn van de juiste omstandigheden op het moment van de beoordeling. Het gaat niet om het achteraf wijzigen van een besluit met geheel nieuwe informatie die niet eerder bekend kon zijn. Een mijnbouwonderneming heeft recht op rechtszekerheid over een eenmaal genomen beslissing aan de hand van de juiste en volledige gegevens op het moment van de beslissing.

Verder wordt voorzien in de mogelijkheid van het ambtshalve wijzigen van een instemming in verband met een wijziging of actualisatie van ondergeschikte aard (zesde lid, onderdeel a, onder 3°).

Onderdeel E

De voorgestelde artikelen 47 en 48 van de Mijnbouwwet regelen de bevoegdheid van de Minister om zekerheden te eisen voor het verwijderen van een mijnbouwwerk, respectievelijk het verwijderen of schoon en veilig achterlaten van een kabel of pijpleiding. In het voorgestelde artikel 97e, tweede en derde lid, wordt aan deze bevoegdheid gerefereerd in relatie tot een verandering van de directe en indirecte zeggenschap bij een vennootschap als bedoeld in het eerste lid. Artikel 97e, derde lid, doet niet af aan de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 47 en 48. De bedoeling van het derde lid is te regelen dat als de verplichting in het eerste lid niet wordt nagekomen om te melden dat een meerderheid van de stemrechten in de mijnbouwonderneming van eigenaar wisselt, vernietiging van deze rechtshandeling door de rechter mogelijk wordt. Met de wijziging in onderdeel E wordt de referentie naar de artikelen 47 en 48 en de toepassing van artikel 40, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verduidelijkt. De mogelijkheid van vernietiging is beperkt tot het geval dat de verplichting om binnen vier weken de melding, bedoeld in het eerste lid, te doen, niet is nageleefd.

Onderdeel F

Dit onderdeel is toegelicht in hoofdstuk II, bij artikel I, over artikel 1, van de nota naar aanleiding van het verslag in antwoord op een vraag van leden van de VVD-fractie over een redelijke termijn om aan de nieuwe regels te voldoen.

Onderdeel H (artikel IIIA)

Door middel van artikel IIIA wordt een wijziging aangebracht in de Gaswet. Het betreft het schrappen van een aantal artikelen uit de Gaswet die verband houden met de levering van gas door producenten uit kleine velden aan GasTerra.

GasTerra is een besloten vennootschap met als aandeelhouders de Staat 50% (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) 10% en Energie Beheer Nederland (EBN) 40%), Shell 25% en ExxonMobil 25%. De kern van deze publiek-private samenwerking, zoals vastgelegd in de uit 1963 daterende Overeenkomst van Samenwerking, is de verkoop door GasTerra van het door NAM geproduceerde Groningengas.

Op 29 maart 2018 heeft het Kabinet besloten om de Groningen gasproductie zo snel mogelijk te beëindigen om zo de veiligheid in Groningen te garanderen. In mijn brief van 7 oktober 2019 heb ik aangegeven dat in verband met het beëindigen van de gaswinning uit Groningen en het daarmee komen te vervallen van de kernactiviteit van GasTerra deze onderneming geleidelijk wordt afgebouwd (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 691). De aandeelhouders, waaronder de Staat, hebben de directie van GasTerra verzocht om een afbouwplan op te stellen voor de beëindiging van de GasTerra-onderneming.

GasTerra heeft in artikel 54 van de Gaswet een wettelijke taak die GasTerra verplicht om een markconforme aanbieding te doen aan producenten van gas uit kleine velden, indien die daarom verzoeken. Voor een zorgvuldige afbouw van de onderneming is het van belang dat deze wettelijke verplichting spoedig wordt beëindigd. Dit geeft duidelijkheid aan GasTerra en de producenten van kleine velden.

De wettelijke taak van GasTerra ten aanzien van de kleine velden valt uiteen in twee onderdelen.

Artikel 54, eerste lid, onderdeel a, van de Gaswet geeft aan dat GasTerra het Groningengas op een zodanige wijze van NAM moet innemen dat het gas dat in andere delen van Nederland en op het Nederlands continentaal plat wordt gewonnen kan worden betrokken bij het planmatig beheer van voorkomens van gas. Dit moet voorkomen dat GasTerra zoveel Groningengas inneemt dat hierdoor de productie van kleine veldengas verdrongen wordt. Deze verplichting is destijds ingevoerd om zeker te stellen dat het kleine veldengas met voorrang werd ingenomen ten opzichte van het Groningengas. Deze noodzaak is thans niet meer aan de orde, omdat de Groningenproductie wordt bepaald door besluiten op basis van minimale gaswinning uit het Groningenveld. Daarmee heeft artikel 54 eerste lid onderdeel a, van de Gaswet zijn betekenis verloren.

Artikel 54, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet geeft aan dat GasTerra aan producenten van kleine veldengas een marktconforme aanbieding moet doen indien zij daarom verzoeken. Hiermee wordt zeker gesteld dat producenten altijd een koper kunnen vinden. Deze bepaling stamt uit een tijd dat Nederland nog geen goed functionerende gasmarkt kende en het voor kleine velden producenten moeilijk en relatief duur was om het gewonnen gas eigenstandig af te zetten. Inmiddels heeft de Nederlandse gasmarkt, de Title Transfer Facility (TTF) zich ontwikkeld tot de meest liquide markt in de Europese Unie. Daarnaast blijkt in de praktijk dat tenders van kleine velden producenten gemiddeld 8 tot 10 biedingen opleveren. De rol van GasTerra in deze tenders is zeer klein geworden: GasTerra heeft aan alle tenders meegedaan, maar dat heeft desondanks in de afgelopen vijf jaar niet tot een overeenkomst geleid. heeft desondanks de afgelopen vijf jaar geen nieuw volume kunnen contracteren. Dit alles laat zien dat de gasmarkt zodanig liquide is geworden dat kleine velden producenten GasTerra niet meer nodig hebben voor de verkoop van hun gas. Ook dit aspect van de wettelijke taak ten aanzien van de kleine velden is daarmee niet langer nodig.

In verband met de afbouw van de onderneming is het ook niet logisch om GasTerra de komende periode nog (meerjarige) aanbiedingen op grond van de Gaswet te laten doen aan kleine velden producenten. Daarnaast heeft de directie van GasTerra aangegeven dat voor een zorgvuldige afbouw van de onderneming het van belang is zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de wettelijke taak ten aanzien van de kleine velden.

Vanwege enerzijds de constatering dat de noodzaak van de taak uit artikel 54 van de Gaswet niet langer aanwezig is en anderzijds de gewenste duidelijkheid op korte termijn over het al dan niet blijven voortbestaan van de taak, is het schrappen van deze taak een logische route.

In verband met het schrappen van deze kleine velden taak worden nog een aantal kleine wijzigingen doorgevoerd in de Gaswet.

Artikel 54, eerste lid, onderdeel c“tweede en derde lid en artikel 56, eerste lid, bevatten bepalingen over rapportage, inlichtingen en ontheffingen die samenhangen met de wettelijke taak ten aanzien van de kleine velden. Deze bepalingen kunnen daarmee ook vervallen.

Ook artikel 66d, vierde lid, wordt geschrapt vanwege de raakvlakken met de verplichting van GasTerra om desgevraagd aan kleine velden-producenten een aanbod te doen om hun gas te kopen.

Tot slot worden diverse verwijzingen in de Gaswet naar artikel 54, eerste lid, onderdeel a, gewijzigd. Voor het gebied bestaande uit het Groningenveld wordt in de Gaswet naar dit artikel verwezen. De verwijzingen zijn aangepast, zodat duidelijk blijft op welk gebied in de diverse artikelen wordt gedoeld. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar GasTerra als rechtspersoon die taken op grond van artikel 54 verricht.

Onderdeel I

Dit onderdeel is toegelicht in paragraaf 4.2 van de nota naar aanleiding van het verslag in antwoord op een vraag van leden van de VVD-fractie of de investeringsaftrek in het belastingplan geregeld had kunnen worden.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes