Gepubliceerd: 27 november 2019
Indiener(s): Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD)
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35279-6.html
ID: 35279-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 november 2019

De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag van 17 oktober 2019 met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (hierna: de Overeenkomst). Met belangstelling is kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen beantwoord, waarbij de volgorde van de vragen wordt aangehouden.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waaruit blijkt dat artikel 9 een «essentieel onderdeel vormt van deze overeenkomst». Zij vragen of de bepaling een ander gevolg had gehad wanneer deze bepaling niet essentieel is in de overeenkomst.

Artikel 9, eerste lid, van de Overeenkomst betreft het gezamenlijke belang om de verspreiding van massavernietigingswapens te voorkomen. Dat artikel 9, eerste lid, tevens stelt dat deze bepaling een «essentieel onderdeel» van de Overeenkomst is, doet niet af aan het belang van de overige artikelen. Wel voorziet artikel 379, derde lid, van de Overeenkomst in een uitzonderingssituatie voor wat betreft het treffen van passende maatregelen in het geval van schending van een essentieel element van de Overeenkomst (artikel 9, eerste lid, en daarnaast artikel 2, eerste lid, dat ziet op eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden). In het geval van een dergelijke schending is een overlegperiode van 3 maanden niet verplicht (artikel 379, eerste lid jo. artikel 379, derde lid, sub b) en mogen passende maatregelen ook opschorting van rechten of plichten in het kader van de Overeenkomst behelzen (artikel 379, tweede lid).

De leden van de VVD-fractie vragen zich daarnaast af of de in titel VII bepaalde mogelijkheid tot financiële bijstand al heeft geresulteerd in beschikbaar budget, of dat het enkel een grondslag voor een besluit betreft. Zij vragen of er al wel budget beschikbaar is gemaakt en om hoeveel geld dit dan gaat.

De EU verleent via verschillende financiële instrumenten steun aan Armenië, hoofdzakelijk via het European Neighbourhood Instrument (ENI). In de Overeenkomst is de mogelijkheid van de inzet van financiële instrumenten vastgelegd. Hiertoe worden geen nieuwe modaliteiten opgezet. Zoals toegelicht in artikel 345 van de Overeenkomst worden de fundamentele juridische, administratieve en technische grondslagen van de financiële bijstand vastgelegd in specifieke overeenkomsten tussen de EU en Armenië. Binnen bestaande middelen zal het ENI de komende periode deels worden ingezet om Armenië te assisteren bij de implementatie van de Overeenkomst. Binnen het huidige meerjarig financieel kader ontving Armenië in de periode 2014–2018 176,6 miljoen euro uit het ENI. De aandacht ging daarbij onder andere uit naar economische ontwikkeling, het versterken van democratie en rechtsstaat, en naar ontwikkeling van niet-stedelijke gebieden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie pleiten er voor dat er snel een Nederlandse ambassade in Armenië moet komen. Van de 47 landen die lid zijn van de Raad van Europa heeft Nederland in zes landen geen fysieke diplomatieke vertegenwoordiging, waaronder Armenië. Uit de reactie op schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Helvert (beiden CDA), Voordewind (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) d.d. 21 mei jl. (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2738) blijkt dat het kabinet niet verder komt dan het versterken van de Nederlandse ambassade in Georgië (mede geaccrediteerd voor Armenië) met een lokale medewerker. De leden van de CDA-fractie vinden deze inzet te mager. Zij roepen het kabinet opnieuw op om de diplomatieke vertegenwoordiging in Armenië te versterken.

Op deze vraag komt het kabinet graag terug in december in een brief over het postennet, in reactie op het bij begrotingsbehandeling 2020 ingediende amendement Voordewind c.s. (Kamerstuk 35 300 V, nr. 10) – waarover het kabinet het oordeel liet aan de kamer – inzake de opening van een ambassade in Jerevan.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie merken op dat er in deze overeenkomst aandacht besteed wordt aan samenwerking op het gebied van rechtstaatontwikkeling, eerbiediging van mensenrechten en corruptiebestrijding. Over rechtstaatontwikkeling en corruptiebestrijding worden een aantal concrete afspraken genoemd in de overeenkomst, echter is de leden niet geheel duidelijk hoe deze overeenkomst concreet bij gaat dragen aan de eerbiediging van de mensenrechten. Zij vragen of de reguliere politieke dialoog (voldoende) ruimte biedt om aandacht te besteden aan mensenrechten? Hoe kan deze overeenkomst concreet bijdragen aan de verbetering van de mensenrechten situatie in Armenië? Daarnaast vragen de leden specifiek hoe de regering verwacht dat deze samenwerking kan bijdragen aan de versterking van de rechten van minderheden in Armenië? En welke prioriteiten stelt de regering in de samenwerking met Armenië op het gebied van mensenrechten, zo vragen deze leden.

Armenië heeft zich met het aangaan van de Overeenkomst verbonden aan het respecteren van Europese waarden als democratie, mensenrechten en de rechtsstaat. Mensenrechten zijn bovendien, zoals ook hierboven vermeld, opgenomen als «essentieel onderdeel» van de Overeenkomst (artikel 2, eerste lid). De Overeenkomst biedt de EU handvatten om de mensenrechtensituatie in Armenië structureel en adequaat onder de aandacht te brengen van de Armeense autoriteiten. Hiervoor kunnen de onder de Overeenkomst op te richten verschillende comités en raden worden ingezet. De EU-Lidstaten hebben inspraak in de agenda’s van deze comités en raden en in de door de EU uit te dragen boodschappen. De rechten van minderheden zullen in de comités en raden ook expliciet aan de orde komen daar dit onderwerp in de Overeenkomst wordt genoemd als één van de doelstellingen van de politieke dialoog tussen de EU en Armenië. Nederland zet via Matra en het Mensenrechtenfonds in op de bevordering van mensenrechten en rechtsstatelijkheid in Armenië. Prioriteiten voor de regering daarbij zijn het bevorderen van de rechten en maatschappelijke positie van etnische en religieuze minderheden, vrouwen en de LHBTI-gemeenschap.

Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen over de relatie tussen deze overeenkomst en het lidmaatschap van Armenië van de Euraziatische Economische Unie (EEU). Zij vragen hoe de regering verwacht dat deze overeenkomst de relatie tussen de EU, Armenië en Rusland beïnvloedt? Daarnaast vragen zij hoe de regering potentiële verdere economische ontwikkelingen in de relatie met Armenië ziet, zolang zij lid zijn van de EEU?

De Overeenkomst is een aangelegenheid tussen Armenië en de EU, waarover geen van beide partijen verantwoording aan Rusland verschuldigd is. Het kabinet verwacht niet dat de intensievere samenwerking met Armenië het EU-beleid met betrekking tot Rusland zal beïnvloeden.

Vanwege de toetreding van Armenië tot de Euraziatische Economische Unie (EEU) in 2015, zijn de onderhandelingen over een associatieakkoord met Armenië, inclusief vrijhandelsovereenkomst, stopgezet. In plaats daarvan is gekozen voor een minder vergaande overeenkomst waarbij de focus vooral op politieke en sociaaleconomische samenwerking ligt. Een vrijhandelsovereenkomst met Armenië zou wringen met het Armeense lidmaatschap van de EEU. In hoeverre Armenië de rechten en plichten waaraan het zich in het kader van EEU gecommitteerd heeft in lijn kan brengen met de rechten en plichten onder de Overeenkomst is een Armeense aangelegenheid.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok