Gepubliceerd: 29 november 2019
Indiener(s): Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35262-6.html
ID: 35262-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 november 2019

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om de in het verslag gestelde vragen te beantwoorden.

Inleiding

Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet, de Wet op het notarisambt en de Wet positie en toezicht advocatuur in verband met het opnemen van een grondslag voor de verwerking van bijzondere gegevens ten behoeve van de uitvoering van kwaliteitstoetsen bij advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen en diverse aanpassingen van wetstechnische aard (hierna: wetsvoorstel). Deze leden delen de opvatting dat intercollegiale kwaliteitstoetsing van meerwaarde kan zijn voor gespecialiseerde beroepsgroepen zoals de advocatuur, de gerechtsdeurwaarderij en het notariaat. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen. Ook de leden van de D66-fractie hebben nog een vraag.

1. Kwaliteitstoetsen

De leden van de CDA-fractie vragen of er, in afwachting van de wettelijke grondslag voor kwaliteitstoetsen, al intercollegiaal getoetst is binnen de advocatuur. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoordt vragen genoemde leden hoe deze toetsen eruit zien.

Binnen de kaders van de huidige Advocatenwet (waaronder de daarin geregelde geheimhoudingsplicht voor advocaten) en de Algemene verordening gegevensbescherming vinden op dit moment inderdaad al intervisies en intercollegiale overleggen plaats. Onder intervisie wordt verstaan een gestructureerde en periodieke bespreking in een kleine groep hiërarchische gelijkwaardige professionals waarin dilemma’s en vragen over het eigen functioneren, de praktijkuitvoering en praktijkuitoefening centraal staan. In het intercollegiaal overleg wordt over vraagstukken gesproken die zien op de dagelijkse praktijkuitvoering van advocaten.

Op deze wijze leren collega’s en vakgenoten van ervaringen, problemen, successen en uitdagingen in de dagelijkse werkpraktijk. Deze verdieping van kennis, inzicht en vaardigheden moet leiden tot effectiever professioneel gedrag.

Bij deze vormen van kwaliteitstoetsen is het niet noodzakelijk dossiers te raadplegen. Anders dan bij peer review, waarop in paragraaf 2 nader wordt ingegaan, hoeft bij intervisies en intercollegiale overleggen geen verwerking van persoonsgegevens over dossiers plaats te vinden.

2. Privacy Impact Assessment

Uit artikel 12 van de Algemene Verordening gegevensbescherming volgt dat de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene (degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben) kenbaar moet maken dat zijn persoonsgegevens verwerkt worden. De leden van de CDA-fractie vragen naar de wijze waarop «het kenbaar maken aan betrokkene» in de praktijk wordt vorm gegeven.

In de memorie van toelichting is aangegeven dat voor wat betreft de advocatuur alleen in het geval van de kwaliteitstoets in de vorm van peer review dossiers worden ingezien en persoonsgegevens worden verwerkt (zie Kamerstukken II 2018/19, 35 262, nr. 3, blz. 6). Bij peer review beoordeelt een reviewer inhoudelijk de dossiers die in behandeling zijn of zijn geweest. In het stadium van een inhoudelijke beoordeling van het dossier verwerkt de reviewer persoonsgegevens van cliënten van advocaten, die in advocatendossiers zijn opgenomen. In het opvolgend gesprek tussen een advocaat en reviewer en het verslag dat vervolgens wordt opgesteld worden geen persoonsgegevens van cliënten verwerkt.

Gelet op de voorgestelde wijziging van artikel 26 Advocatenwet, waarmee een grondslag wordt geboden voor de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, de al met de Wet positie en toezicht advocatuur geregelde geheimhoudingsplicht voor kwaliteitstoetsen (zie artikel 26, derde en vierde lid (nieuw)) en de al bestaande algemene regel dat advocaten verplichtingen uit hoofde van de Algemene verordening gegevensbescherming dienen na te komen (zie de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34), is aparte vermelding van kenbaarheid van gegevensverwerking aan cliënten niet nodig. In dit verband verwijs ik ook graag naar de Handreiking Privacystatement van de NOvA.1 Met de publicatie van een privacystatement op de eigen website, een verwijzing daarnaar in de algemene voorwaarden, in de opdrachtbevestigingen en eventuele andere overeenkomsten, is de advocaat transparant naar zijn cliënt over de gegevensverwerking.

Een vergelijkbare transparantie geldt ook in geval van inschakeling van een gerechtsdeurwaarder of een notaris. De KBvG heeft voor haar leden een uitvoerig Privacyhandboek opgesteld. Hierin is expliciet opgenomen dat de privacyverklaring, voor zowel debiteuren als opdrachtgevers, voorafgaand aan de verwerking kenbaar moet worden gemaakt. Voor debiteuren wordt geadviseerd om de privacyverklaring op te nemen op de website van het kantoor en op brieven en emails een verwijzing te doen opnemen naar die verklaring. Voor opdrachtgevers is het een goed gebruik om de privacyverklaring op te nemen als bijlage bij de offerte en/of overeenkomst en deze te plaatsen op de website.

Ook binnen het notariaat worden cliënten voorgelicht over de gevraagde werkzaamheden en de gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien voor wat betreft (onder meer) gegevensverwerking. Door bevestiging van de opdracht aan de cliënt wordt aan de cliënt kenbaar gemaakt dat gegevensverwerking kan plaatsvinden. In dit verband wordt verwezen naar de Verordening op de kwaliteit.2

3. Consultatie

Advies Autoriteit Persoonsgegevens

Op verzoek van de leden van de CDA-fractie wordt in deze nota naar aanleiding van het verslag verder ingegaan op twee punten uit het advies dat de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna AP) heeft uitgebracht in de consultatieperiode. Het eerste punt ziet op een aanvulling van de passende en specifieke maatregelen die getroffen zijn ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen van de betrokkene. In de memorie van toelichting is in dit kader reeds ingegaan op het belang van de geheimhoudingsplicht van de beroepsbeoefenaar, de kwaliteitstoetser en het betrokken kantoorpersoneel en op het belang van een goede juridische dienstverlening in het algemeen en in het bijzonder voor diegene die op grond van de wet verplicht zijn bijstand van een juridische beroepsbeoefenaar in te roepen.

Daarnaast bevat de memorie van toelichting een algemene verwijzing naar de passende waarborgen die zijn opgenomen in de betrokken beroepsverordeningen. Het verzoek van de leden van de CDA-fractie biedt mij de gelegenheid om een aantal van die waarborgen nader toe te lichten. Die waarborgen spitsen zich toe op peer review omdat bij deze vorm van toetsen dossiers worden ingezien en dus persoonsgegevens worden verwerkt. Het is hierbij van belang te benadrukken dat bij peer review het toetsen van vakinhoudelijke professionaliteit en kennis aan bestaande standaarden en criteria centraal staat en dat de verwerking van persoonsgegevens louter en alleen in dat kader plaatsvindt. Zij worden dan ook alleen verwerkt voor zover en zolang dat noodzakelijk is in het kader van deze vorm van toetsing. De uitwerking van een aantal van die waarborgen vindt plaats bij en krachtens de Verordening op de advocatuur. Zoals in paragraaf 2 al is aangegeven kennen de gerechtsdeurwaarders en notarissen vergelijkbare regelingen.

De algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) heeft nadere regels gesteld over de vereisten aan onder meer peer review en reviewers.3 Deze nadere regels zijn niet alleen in het belang van de advocaat, maar juist ook in het belang en ter bescherming van betreffende cliënt en andere cliënten van de advocaat.

Zo wordt een peer review uitgevoerd door een reviewer die op hetzelfde rechtsgebied werkzaam is als de gereviewde advocaat, zodat de juridische inhoud voldoende onderdeel kan uitmaken van de beoordeling. In het gesprek dat volgt op de review kunnen alternatieven voor de behandeling van de zaak worden besproken en wat de advocaat daarvan kan leren. Op deze wijze wordt de kwaliteit in de inhoudelijke behandeling van zaken bevorderd hetgeen niet alleen de betreffende advocaat maar juist ook diens cliënten ten goede komt. De advocaat en de reviewer reviewen elkaar niet over en weer, hetgeen de objectiviteit van de toets ten goede komt en belangenverstrengeling voorkomt. Na afloop van de toets en een gesprek met de betrokken advocaat wordt een verslag opgesteld dat peer review heeft plaatsgevonden met een korte, niet inhoudelijke omschrijving van hetgeen aan de orde is gekomen. Als er dus geen noodzaak is om persoonsgegevens te verwerken, gebeurt dat ook niet. De toetsing beperkt zich dan ook tot hetgeen noodzakelijk is om de kwaliteit van het werk van de advocaat te beoordelen. Dit laatste blijkt ook expliciet uit de zinsnede «voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van kwaliteitstoetsen» in wijzigingsartikelen II, onderdeel C, III, onderdeel E, en IV, van onderhavig wetsvoorstel. Naast de vereisten aan vormen van kwaliteitstoetsen worden ook vereisten gesteld aan de reviewer. Deze vereisten zien op opleiding, ervaring en registratie en dienen allen het belang van een kwalitatief hoogwaardige toets die uiteindelijk ook het belang van de kwaliteit van de juridische dienstverlening en de cliënt in het bijzonder dient.

Deze aan de peer review en reviewer gestelde kwaliteitswaarborgen zorgen er voor dat de reviewer gericht en sneller tot de kern van een dossier door kan dringen en beter in staat is om alleen dat te zien dat nodig is voor het beoordelen van de kwaliteit van het werk van de advocaat.

Tot slot constateert de AP terecht dat de memorie van toelichting zich toespitst op de bijzondere categorieën van persoonsgegevens, terwijl met de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming gegevens van strafrechtelijke aard een aparte categorie persoonsgegevens is geworden. Met de AP ben ik van mening dat nu de artikelen II, onderdeel C, artikel III, onderdeel E, en artikel IV, van onderhavig wetsvoorstel naar beide categorieën persoonsgegevens verwijzen, het in de rede had gelegen om beide categorieën persoonsgegevens consequent in de memorie van toelichting te noemen.

Het onderscheid naar beide categorieën persoonsgegevens moet in casu worden gemaakt nu zowel bijzondere persoonsgegevens als gegevens van strafrechtelijke aard in de dossiers van advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen kunnen voorkomen.

Regeling griffierecht

De leden van de D66-fractie verzoeken om een uiteenzetting van het verschil van mening over een eenduidige regeling van het griffierecht in tuchtzaken in de Advocatenwet.

Genoemde leden vragen voorts waarom dat verschil van mening zodanig is dat een wijziging van de regeling van het griffierecht in een volgend wijzigingsvoorstel van de Advocatenwet moet worden meegenomen.

Op grond van de geldende Advocatenwet wordt het griffierecht in zowel eerste aanleg als in hoger beroep geïnd door de deken. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat in hoger beroep bij de inning van het griffierecht bij nadere beschouwing geen rol is weggelegd voor de deken, nu de klager, na behandeling van de zaak door de raad van discipline, zelf rechtstreeks hoger beroep kan instellen bij het hof van discipline.4 Onder verwijzing naar het tijdens het plenaire debat aan de Tweede Kamer toegezegde overleg met de NOvA en de raden van discipline over de tuchtprocedure van de advocatuur, heeft de Minister aangegeven dat, afhankelijk van de uitkomsten van dat overleg, de inning van het griffierecht in hoger beroep kan worden hersteld.

Over een herziening van de wijze van inning van het griffierecht in tuchtzaken hebben verschillende overleggen plaatsgevonden met de NOvA, de tuchtcolleges voor de advocatuur en de Sota (een stichting die door de NOvA en tuchtcolleges belast is met de ondersteuning van de tuchtcolleges). De raden van discipline geven aan dat de inning van het griffierecht door de deken in eerste aanleg goed loopt en dat de deken als poortwachter in het stelsel van tuchtrecht deze taak het beste op zich kan nemen. De deken heeft invloed op het verloop van de klacht als ontvangende instantie en bemiddelaar en de deken heeft het overzicht over de uitvoering waaronder de heffing van het griffierecht. Dat de deken de klacht pas doorstuurt als het griffierecht is voldaan werkt in de ogen van de raden van discipline goed. Het hof van discipline deelt deze opvatting.

De NOvA en de dekens stellen zich op het standpunt dat er geen rol is weggelegd voor de deken ten aanzien van de inning van het griffierecht in hoger beroep en pleiten voor een eenduidige regeling van de inning van het griffierecht in eerste aanleg en hoger beroep. De NOvA en de dekens hebben daarom voorgesteld de inning van het griffierecht uit te laten voeren door de griffier van raad van discipline respectievelijk het hof van discipline.

Tegen het standpunt van de NOvA en de dekens is door de tuchtcolleges ingebracht dat een inningsprocedure in organisatorisch opzicht nog wel wat voeten in de aarde heeft en niet op korte termijn is te realiseren.

De gesprekken hebben tot op heden nog niet tot een gezamenlijk gedragen conclusie geleid.

Gezien het belang van de regeling van de kwaliteitstoetsen in onderhavig wetsvoorstel is besloten om de voortgang van het wetsvoorstel niet verder te vertragen.

Zodra de gesprekken leiden tot een gedeelde opvatting, kan een wijziging van de Advocatenwet worden voorbereid.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker