Gepubliceerd: 28 mei 2019
Indiener(s): Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35213-3.html
ID: 35213-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Doel en aanleiding van het wetsvoorstel

Uit de beleidsdoorlichting van artikel 4 van de SZW-begroting (hierna: beleidsdoorlichting Wajong)1 is naar voren gekomen dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en dat er regels zijn die tot gevolg hebben dat mensen met een Wajong-uitkering juist niet mee doen. Omdat ze bijvoorbeeld niet extra gaan verdienen als ze meer gaan werken, omdat ze gekort worden als ze gaan studeren of omdat ze niet durven te gaan werken uit angst niet terug te kunnen in de Wajong als ze hun baan verliezen. In voorliggend wetsvoorstel zijn daarom maatregelen uitgewerkt die ervoor zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen.

Aanleiding

Bij de wijziging van de Wajong in 2010 heeft het toenmalige kabinet gekozen voor eerbiedigende werking van bestaande rechten van Wajongers. Daarbij had het kabinet groot gewicht toegekend aan het feit dat de nieuwe aanpak die het kabinet voorstond voor jonggehandicapten nog niet in praktijk was gebracht en zich dus in zekere zin in de praktijk nog moest bewijzen2. Met de beleidsdoorlichting Wajong is deze nieuwe aanpak geëvalueerd. Daarbij is inzicht verkregen in de werkzame factoren van deze aanpak, maar ook in de belemmeringen ten aanzien van de activering.

De beleidsdoorlichting Wajong heeft laten zien dat de Wajong, met drie verschillende regelingen en verschillen in rechten en plichten tussen deze regelingen, een complex geheel is geworden. Bovendien is er sprake van een aantal knelpunten die voor de participatie van mensen met een Wajong-uitkering een belemmering zijn. Zo loont werken in de «oude Wajong» tot 2010 (hierna: oWajong) en (voortgezette) werkregeling Wajong2010 niet in alle gevallen. En is de studieregeling in de Wajong2010 een financiële drempel die de toegang tot onderwijs in de weg kan staan voor Wajongers die wel gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen en daarmee hun arbeidsmarktkansen te verbeteren. Ook bestaat onder veel mensen in de oWajong en Wajong2010 de angst dat zij, wanneer zij gaan werken, hun recht op de uitkering verliezen. Met het oog hierop heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting Wajong de Tweede Kamer op 10 juli 2018 op hoofdlijnen geïnformeerd over de voorgenomen maatregelen om de Wajong meer activerend te maken3. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in voorliggend wetsvoorstel en in nauwe samenspraak met betrokken partners uitgewerkt.

Doelstelling wetsvoorstel

Het doel van voorliggend wetsvoorstel is om knelpunten die voor de participatie van mensen met een Wajong-uitkering een belemmering zijn weg te nemen en de verschillende regelingen te vereenvoudigen en te harmoniseren. Het uitgangspunt is dat participatie wordt gestimuleerd en (meer) werken lonend is.

Meer dan de helft van de mensen in de oWajong of Wajong2010 heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie of kan deze ontwikkelen. Een groot deel van hen wil niets liever dan meedoen in de samenleving. Daarom vindt de regering het belangrijk dat zij hulp krijgen om aan het werk te komen en te blijven. Dat het loont als zij werken en als zij meer uren gaan werken. En dat zij gestimuleerd worden om zich te blijven ontwikkelen. Het is van belang om te blijven investeren in Wajongers met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, zodat zij actief kunnen deelnemen aan de samenleving. Dit belang wordt onderstreept doordat ultimo 2017 ruim 80 procent van de ruim 120.000 Wajongers met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie jonger was dan 35 jaar.

Maatregelen op hoofdlijnen

Het wetsvoorstel bestaat uit zeven maatregelen. De maatregelen worden in Hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting nader toegelicht. De eerste maatregel is het vervangen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de oWajong (inclusief Bremanregeling) en de inkomensondersteuning in de werkregeling, voortgezette werkregeling én Bremanregeling in de Wajong2010 door één geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning. Het doel van deze maatregel is dat (meer) werken loont. Het totale inkomen (loon + uitkering) moet naarmate iemand meer gaat werken toenemen. In het kader van eenduidigheid in de uitvoering en uitlegbaarheid aan Wajongers, stelt de regering voor om de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning ook toe te passen op werkenden in de Wajong2015.

Onder jonggehandicapten bestaat de angst dat zij, wanneer zij gaan werken, hun recht op een uitkering verliezen of het recht niet meer kunnen laten herleven. Als tweede maatregel stelt de regering daarom voor om de regels voor het eindigen van het recht op oWajong en Wajong2010 te harmoniseren en de regels voor het herleven van het recht te versoepelen. Het doel is om de ervaren belemmering voor Wajongers om te participeren weg te nemen.

De derde maatregel betreft het wijzigen van de verplichting om een passend werkaanbod te accepteren. De beleidsdoorlichting laat zien dat dit instrument nauwelijks wordt toegepast. Met dit wetsvoorstel wordt de verplichting passend werkaanbod te aanvaarden in de Wajong2010, als ontbindende voorwaarde voor het recht op inkomensondersteuning, geschrapt. In de plaats daarvoor wordt de verplichting een passend werkaanbod te accepteren, zoals nu ook al in de oWajong, voor de Wajong2010 een voorwaarde bij de inzet van re-integratie door UWV.

Het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 is de vierde maatregel. Hierdoor wordt een financiële belemmering weggenomen voor jonggehandicapten om te starten met een studie. Ook wordt voorkomen dat een jonggehandicapte vroegtijdig stopt met een studie teneinde een volledige Wajong-uitkering te ontvangen in plaats van een uitkering van 25 procent van het wettelijk minimumloon (WML). Parallel aan het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 wordt de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 geschrapt. Het doel van deze vijfde maatregel is om te voorkomen dat het recht op een uitkering reden is om te stoppen met onderwijs. Onderwijs biedt immers mogelijkheden tot ontplooiing en een gelegenheid om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen, ook wanneer perspectief op de arbeidsmarkt ontbreekt. Door het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 en de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 komt de manier waarop wordt omgegaan met studie in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 overeen.

Met dit wetsvoorstel worden daarnaast twee aanverwante wijzigingen in de Wajong voorgesteld. Het betreft het afsluiten van de toegang tot de oWajong voor personen geboren vóór 1980 die op basis van overgangsrecht nog steeds een aanvraag kunnen indienen voor de oWajong. Dit wetsvoorstel maakt daarnaast mogelijk dat mensen in de oWajong, net als in de Wajong2010 en Wajong2015 op eigen verzoek hun uitkering kunnen beëindigen.

Beoogde inwerkingtreding

De beoogde datum van invoering van het wetsvoorstel is 1 januari 2020. Beoogde inwerkingtreding van de harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning is 1 januari 2021. De beoogde datum van inwerkingtreding van de wijziging in verband met de toegang tot de oWajong voor personen geboren vóór 1980 is 1 juli 2020 om mensen nog voldoende kans te bieden gebruik te maken van dit overgangsrecht.

Evaluatie doelmatigheid en doeltreffendheid

Voor wat betreft de evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van voorgestelde maatregelen geldt dat deze worden meegenomen in de periodieke doorlichting van het gevoerde beleid ten aanzien van jonggehandicapten. Deze doorlichting vloeit voort uit de wettelijke verplichting om ieder begrotingsartikel periodiek te evalueren volgens vooraf vastgestelde eisen zoals geregeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 en de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE)4. Ook worden de voorgestelde maatregelen meegenomen in het kennisprogramma naar de doeltreffendheid van de re-integratie en dienstverlening voor mensen met een arbeidshandicap dat SZW en UWV gestart zijn. Het kennisprogramma is erop gericht om het inzicht in de effectiviteit van specifieke instrumenten te verbeteren.

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze memorie van toelichting worden bovengenoemde maatregelen nader toegelicht. Hoofdstuk 3 gaat in op de financiële effecten en de regeldruk. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de ontvangen commentaren en adviezen.

Hoofdstuk 2. Maatregelen

2.1 Regels voor inkomensondersteuning harmoniseren

Algemeen

Dit wetsvoorstel harmoniseert de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de oWajong (inclusief Bremanregeling) en de inkomensondersteuning in de werkregeling, voortgezette werkregeling én Bremanregeling in de Wajong2010. In het kader van eenduidigheid in de uitvoering en uitlegbaarheid aan Wajongers, stelt de regering voor om de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning ook toe te passen op werkenden in de Wajong2015. Hierdoor ontstaat één systeem voor inkomensondersteuning in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015.

De regering heeft bewust besloten het instrument loondispensatie in de Wajong niet te vervangen voor het instrument loonkostensubsidie. Uit verkenning van de invoering van loondispensatie in de Participatiewet is gebleken dat het toepassen van het instrument loondispensatie in de Participatiewet leidt tot complexiteit5. Zo lukt het niet om loondispensatie in de Participatiewet in te voeren zonder dat sprake is van zwaardere administratieve lasten voor de werknemers die het betreft. Ook hebben gemeenten aangegeven dat invoering van loondispensatie in de Participatiewet ook voor hen een aanzienlijke verzwaring van de uitvoeringslast tot gevolg heeft en een lange implementatieperiode kent. Bovengenoemde redenen zijn aanleiding geweest om het instrument loondispensatie niet in te voeren in de Participatiewet. In plaats daarvan heeft de Staatssecretaris van SZW een breed offensief gelanceerd om mensen met een beperking aan het werk te helpen. Invoeren van het instrument loonkostensubsidie in de Wajong zou leiden tot het vergroten van de complexiteit voor de uitvoering van de Wajong. Het instrument loondispensatie wordt in de Wajong al jaren toegepast. De bezwaren van een verzwaring van de administratieve lasten voor werknemers en verzwaring van de uitvoeringslast gaan daarom niet op voor de Wajong. Daarom worden met voorliggend wetsvoorstel de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong geharmoniseerd, zodat de Wajong eenvoudiger en duidelijker wordt en dat wanneer Wajongers aan de slag gaan, (meer) werken loont.

Vanwege de hoeveelheid regelingen is in het volgende kader informatie opgenomen over de regels voor inkomensondersteuning op basis van huidige wet- en regelgeving in de Wajong.

In dit kader worden de inkomensregelingen per Wajong-regeling beschreven op basis van huidige wet- en regelgeving.

A. Inkomensondersteuning Wajongers met arbeidsvermogen

oWajong

In de oWajong is de inkomensondersteuning voor mensen die werken, gekoppeld aan de arbeidsongeschiktheidsklasse door middel van een fictieve schatting. Bij de toekenning van een Wajong-recht wordt vastgesteld wat het arbeidsongeschiktheidspercentage van de oWajonger is en in welke arbeidsongeschiktheidsklasse de oWajonger valt. Dit gebeurt door de resterende verdiencapaciteit af te zetten tegen het maatmanloon (het loon dat een niet-jonggehandicapte van dezelfde leeftijd met dezelfde maatgevende arbeid zou verdienen, meestal gelijk aan het wettelijk minimumloon). Bij een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 procent of meer bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70 procent van het wettelijk minimumloon (WML).

Bremanregeling

Voor personen met een oWajong-uitkering en die met ondersteuning van een jobcoach aan de slag zijn, bestaat de zogenoemde Bremanregeling. Deze regeling houdt in dat, indien het loon en loonaanvulling samen minder zijn dan het inkomen bij het geldende functieloon in het desbetreffende bedrijf, er een loonaanvulling mogelijk is tot het rechtens geldende loon, maar maximaal tot 120 procent van het WML. Deze regeling is ingevoerd omdat Wajongers zowel in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) konden werken als regulier bij een werkgever. De Wajongers die vanuit de Wsw gedetacheerd waren bij een reguliere werkgever ontvingen het Wsw cao-loon, terwijl Wajongers die bij dezelfde werkgever met loondispensatie aan het werk waren slechts hun loon plus loonaanvulling vanuit de Wajong kregen. Hun totale inkomen lag daardoor over het algemeen lager. Om dit verschil weg te nemen en voor Wajongers werken bij een reguliere werkgever te stimuleren is in 1994 de Bremanregeling geïntroduceerd. Door deze regeling wordt het inkomen van Wajongers die met een jobcoach en loondispensatie werken gelijk aan het inkomen van vanuit de Wsw gedetacheerde Wajongers.

Wajong2010 (voortgezette) werkregeling

Personen in de Wajong2010 die mogelijkheden hebben om te werken, maar niet zelfstandig minimaal 75 procent WML kunnen verdienen, komen in de werkregeling terecht. Als iemand minder dan 20 procent WML verdient worden de inkomsten verrekend met de uitkering. Boven de genoemde drempel van 20 procent WML gaat (meer) werken lonen. Van elke extra verdiende euro aan loon, behoudt de Wajonger 50 cent, tot een maximum van 100 procent WML als totaalinkomen. Bij inkomsten van 70% WML of meer wordt het inkomen aangevuld tot 100 procent WML.

De inkomensondersteuning in de werkregeling kent twee fasen. Bij de Wajong2010 is een onderscheid gemaakt tussen een voorlopige beoordeling bij de eerste aanvraag van een Wajong-uitkering (werkregeling) en op minimaal 27-jarige leeftijd een definitief oordeel na zeven jaar arbeidsondersteuning (voortgezette werkregeling).

Vanaf 2017 krijgt iedere werkende jonggehandicapte die ten minste 27 jaar is, zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad en een inkomen van 20 procent WML of meer verwerft, een inkomensondersteuning tot een totaalinkomen van 100 procent WML. Ook in de voortgezette werkregeling geldt de eerdergenoemde Bremanregeling, op grond waarvan het inkomen van de jonggehandicapte onder bepaalde voorwaarden aangevuld wordt, bij verdiensten per dag van ten minste 20 procent WML, tot het voor hem geldende functieloon, met een maximum van 120 procent WML.

B. Inkomensondersteuning Wajongers zonder arbeidsvermogen

Personen in de oWajong die in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 procent of meer vallen én duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, ontvangen een uitkering van 75 procent WML. Voor deze groep geldt dat er in incidentele gevallen toch inkomsten zijn uit betaalde arbeid (niet met behulp van loondispensatie). De inkomsten worden op dezelfde wijze verrekend als voor oWajongers met arbeidsvermogen, dus door middel van een fictieve schatting. Mensen in de Wajong2010 die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, ontvangen een uitkering van 75 procent WML. Als er sprake is van inkomsten worden deze op dezelfde wijze verrekend als in de werkregeling Wajong2010. Mensen in de Wajong2015 hebben duurzaam geen arbeidsvermogen en ontvangen een uitkering van 75 procent WML. Als er sprake is van inkomsten worden deze volledig verrekend met de uitkering.

De geharmoniseerde regeling zorgt ervoor dat (meer) werken loont en dat doorgroei uit de uitkering niet wordt belemmerd. Hierdoor wordt het voor mensen in de oWajong en Wajong2010 aantrekkelijker om te gaan werken. Voor werkende mensen in de oWajong en Wajong2010 wordt het aantrekkelijker om het aantal uren dat zij werken uit te breiden. De geharmoniseerde regeling vereenvoudigt daarnaast de uitvoering van de regeling door UWV. Zo komt ook de indeling in arbeidsongeschiktheidsklassen in de oWajong te vervallen. Aanleiding voor het harmoniseren van de inkomensondersteuning oWajong en Wajong2010 is dat (meer) werken in de oWajong en (voortgezette) werkregeling Wajong2010 niet in alle gevallen loont. Onderstaande figuur illustreert het effect van het inkomen uit loon op het totale inkomen van een werkende Wajonger in de huidige situatie. Dit is niet stimulerend en niet in lijn met het uitgangspunt van het kabinet dat (meer) werken moet lonen.

Bij de oWajong is de inkomensondersteuning indien men werkt, gekoppeld aan de arbeidsongeschiktheidsklasse door middel van een fictieve schatting. Dit maakt dat meer werken in sommige gevallen, bij een overgang naar een andere uitkeringsklasse, juist tot een inkomensachteruitgang kan leiden. In de voortgezette werkregeling Wajong2010 is het niet lonend om meer te gaan werken als een Wajonger een inkomen van 20 procent WML of meer verdient. Het totale inkomen wordt voor iemand in de voortgezette werkregeling op dat moment ongeacht de hoogte van het loon aangevuld tot 100 procent WML.

Vormgeving geharmoniseerde regeling

De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is zo vormgegeven dat (meer) werken lonend is. De geharmoniseerde regeling is in de basis gelijk aan de systematiek bij de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), waarbij 70 procent van het inkomen verrekend wordt met de uitkering. Werkende Wajongers mogen van iedere verdiende euro ten minste 30 cent houden. Dit stimuleert dat jonggehandicapten hun mogelijkheden tot arbeidsparticipatie volledig proberen te benutten en vergroten. In formulevorm ziet de inkomensondersteuning er op hoofdlijnen als volgt uit:

Inkomensondersteuning = (0,7 x G) – (0,7 x compensatiefactor x I)

 

In de formule staat G voor de grondslag van de Wajong-uitkering (het minimumloon per maand gedeeld door 21,75), conform de artikelen 1a:4, eerste lid, 2:1 en 3:7, eerste en tweede lid, van de wet. I staat voor het inkomen per dag. Als iemand niet werkt, is zijn inkomensondersteuning per dag conform de standaardnorm 70 procent van de grondslag. Naarmate iemand gaat werken of meer gaat werken, neemt zijn totale inkomen toe, tot maximaal 100 procent WML als hij voltijd werkt. Dit geldt ook voor mensen met een lage loonwaarde.

Het grootste verschil met de huidige wetgeving is dat bij de inkomensondersteuning voor Wajongers die werken met loondispensatie het feitelijke arbeidsinkomen wordt gecompenseerd voor het verlies aan loonwaarde. Zoals gesteld is deze formule geïnspireerd op de werkwijze van verrekening van inkomen in het kader van de WIA, waarbij de uitkeringsgerechtigde bij het benutten van zijn restverdiencapaciteit 70 procent van zijn inkomen wordt verrekend met de uitkering. Om ook Wajongers die werken met loondispensatie de mogelijkheid te bieden hun totaalinkomen naar het wettelijk minimumloon toe te laten groeien bij voltijdswerken wordt een compensatiefactor geïntroduceerd. Hiermee wordt het totale inkomen onafhankelijk van de loonwaarde van een Wajonger. De beleidsdoorlichting leert ons dat de loonwaarde slechts beperkt beïnvloedbaar is. Onderstaande figuren illustreren het effect van meer werken op het totale inkomen bij verschillende loonwaardes. De figuren geven het totale inkomen weer, onderverdeeld in loon en uitkering, afgezet tegen de mate waarin iemand parttime of fulltime werkt (deeltijdfactor).

De eenvoudigste vormgeving is een inkomensondersteuning volgens één vaste formule, zodat het totale inkomen stijgt naarmate iemand meer uren per week werkt tot het niveau van de grondslag. Voor Wajongers die werken zonder loondispensatie (dit zijn in ieder geval Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben) in een functie op WML-niveau volstaat daarom een verrekening van 70 procent van het inkomen. De compensatiefactor, compenseert Wajongers die werken mét loondispensatie voor het gedispenseerde inkomen. De compensatiefactor zorgt ervoor dat minder inkomsten worden verrekend met de uitkering. Hierdoor ontvangt deze Wajonger een totaalinkomen dat gelijk is aan een Wajonger die zonder loondispensatie een gelijk aantal uren aan de slag is.

De compensatiefactor wordt afgeleid van de loonwaarde (de verminderde arbeidsprestatie bedoeld in artikel 2:20 en 3:63, eerste lid, uitgedrukt in een percentage van het voor hem geldende minimumloon) en zorgt ervoor dat het totale inkomen van een Wajonger die werkt met loondispensatie overeenkomt met bovenstaande grafieken. In formulevorm komt de compensatiefactor op het volgende neer:

• Compensatiefactor = (loonwaarde – 0,3) / (0,7 x loonwaarde)

 

Voor een Wajonger die werkt zonder loondispensatie komt de regel voor inkomensondersteuning erop neer dat 70 procent van de inkomsten uit arbeid worden verrekend met de uitkering6. Met andere woorden, de Wajonger gaat er in brutoinkomen minimaal 30 cent op vooruit bij iedere euro die hij meer verdient. De netto inkomensvooruitgang is groter doordat de arbeidskorting toeneemt bij een hoger inkomen uit arbeid.

Voorbeeld: Uitwerking rekenregel bij werken met loondispensatie

Grondslag: 1.500 euro

Situatie 1: Een Wajonger met arbeidsvermogen werkt niet. Het inkomen uit arbeid per maand is 0 euro.

Situatie 2: Een Wajonger gaat 20 uur per week aan het werk met loondispensatie. De loonwaarde wordt vastgesteld op 40% van het wettelijk minimumloon (600 euro). Het inkomen uit arbeid is 300 euro omdat de persoon 20 uur werkt.

Situatie 3: De Wajonger gaat werken met een verhoogde loondispensatie van 60% van het wettelijk minimumloon (900 euro) Het inkomen uit arbeid is 450 euro omdat de persoon 20 uur werkt.

Situatie 4: De Wajonger gaat 30 in plaats van 20 uur werken met een verhoogde loondispensatie van 60% van het wettelijk minimumloon (900 euro). Het inkomen uit arbeid is 675 euro omdat de persoon 30 uur werkt.

Situatie 1:

Uitkering

= 0,7 x (1.500 – 0)

 

Uitkering

= 1.050 – 0 = 1.050 euro

 

Totaalinkomen

= 1.050 euro

     

Situatie 2:

Compensatiefactor

= (0,4 – 0,3) / (0,7 x 0,4) = 10/28

 

Uitkering

= (0,7 x 1.500) – (0,7 x 10/28 x 300))

 

Uitkering

= 1.050 – 75

 

Uitkering

= 975 euro

 

Totaalinkomen

= 1.275 euro

   

(975 uitkering + 300 inkomen uit arbeid)

     

Situatie 3:

Compensatiefactor

= (0,6 – 0,3) / (0,7 x 0,6) = 30/42

 

Uitkering

= (0,7 x 1.500) – (0,7 x 30/42 x 450))

 

Uitkering

= 1.050 – 225

 

Uitkering

= 825 euro

 

Totaalinkomen

= 1.275 euro

   

(825 uitkering + 450 inkomen uit arbeid)

     

Situatie 4:

Compensatiefactor

= (0,6 – 0,3) / (0,7 x 0,6) = 30/42

 

Uitkering

= (0,7 x 1.500) – (0,7 x 30/42 x 675))

 

Uitkering

= 1.050 – 337,50

 

Uitkering

= 712,50 euro

 

Totaalinkomen

= 1.387,50 euro

   

(712,50 uitkering + 675 inkomen uit arbeid)

De regering maakt van de gelegenheid gebruik om wat in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 wordt verstaan onder inkomen te harmoniseren. Momenteel is de definitie die hiervoor wordt gehanteerd in de Wajong2010 en Wajong2015 gebaseerd op het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Voor de oWajong is de definitie van inkomen op grond van artikel 3:48, achtste lid, geregeld in de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen. Deze grondslag zal worden vervangen door een nieuwe grondslag in artikel 3:2a zodat voor de definitie van inkomen aangesloten kan worden bij het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Dit is meer in lijn met het voorzieningen karakter van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Ook houden oWajongers op basis hiervan meer over van extra's boven het maandinkomen (bonussen, dertiende maand, eindejaarsuitkering enz.) doordat deze op een andere wijze worden verrekend met de uitkering. Dit is in lijn met de motie van de leden Nijkerken-De Haan en Peters7 en de motie Van Brenk c.s.8.

Duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie

Voor mensen in de Wajong 2015, Wajong 2010 en oWajong die voor 80 procent of meer arbeidsongeschikt zijn en duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (DGA) hebben, geldt dat zij aanspraak maken op inkomensondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarvan de hoogte 75 procent van het wettelijke minimumloon bedraagt. Niet uit te sluiten valt dat een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte toch betaalde arbeid gaat verrichten. In dat geval worden inkomsten tot 20 procent van het wettelijk minimumloon verrekend met de hoogte van de uitkering (0,75 x (G – I)). De kans dat iemand vanuit de groep DGA aan het werk gaat is klein, omdat DGA zijn uitgesloten van onder andere de inzet van loondispensatie en jobcoaching.

De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is van toepassing voor werkenden in de oWajong, Wajong2010 en Wajong 2015 die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en meer dan 20 procent WML verdienen. De grens van 20 procent WML is getrokken vanwege de hogere uitkering voor DGA van 75 procent WML. Bij een inkomen van 20 procent WML komt het totaal inkomen op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling uit op 76 procent WML.

Overgangsregime

De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning kan in individuele gevallen leiden tot een hoger, maar ook tot een lager inkomen uit loon en inkomensondersteuning voor werkenden in de oWajong (inclusief Bremanregeling) en in de (voortgezette) werkregeling én Bremanregeling in de Wajong2010. De reden hiervoor is dat de genoemde regelingen vervangen worden door één systeem voor inkomensondersteuning in de oWajong en Wajong2010.

Om te voorkomen dat een werkende Wajonger er op het moment van inwerkingtreding in totaalinkomen niet – of in ieder geval niet direct – op achteruit gaat stelt UWV een individueel garantiebedrag voor de Wajong-uitkering vast. In het geval dat de inkomensondersteuning voor Wajongers op basis van de nieuwe regels lager uitvalt dan de hoogte van het individuele garantiebedrag, ontvangen zij een uitkering ter hoogte van dit garantiebedrag. Dit garantiebedrag wordt halfjaarlijks, gelijk met de indexatie van het wettelijk minimumloon, geïndexeerd.

Het garantiebedrag wordt berekend op basis van het gemiddelde inkomen over een periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning. Deze periode zal worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur waarbij de periode voor verschillende gevallen verschillend kan worden vastgesteld. Op basis van de uitvoeringstoets van UWV wordt gedacht aan een gemiddeld inkomen over de maanden september, oktober en november van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. De maand december wordt buiten beschouwing gelaten omdat deze maand niet representatief is voor het gemiddelde inkomen gedurende een jaar. UWV bepaalt de hoogte van het individuele garantiebedrag door op basis van een gemiddeld inkomen de uitkering te berekenen waar een Wajonger in de oude situatie aanspraak op zou kunnen maken. Voor Wajongers die in oktober, november of december starten met een baan wordt op een afwijkende wijze het gemiddelde inkomen bepaald. Voor Wajongers gestart in oktober of november bepaalt UWV het gemiddelde inkomen op basis van het inkomen in de gewerkte maanden van de betreffende periode. Voor Wajongers die starten met werken in december stelt UWV het garantiebedrag op een later moment vast. Op het moment dat de inkomensgegevens van de maand januari definitief zijn stelt UVW op basis van dit inkomen het garantiebedrag vast. Eventueel te weinig betaalde uitkering wordt op dat moment nabetaald.

De aanspraak op het garantiebedrag vervalt indien de inkomensondersteuning op grond van de nieuwe regels gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden hoger is dan het garantiebedrag. Dit betekent bijvoorbeeld dat de jonggehandicapte aanspraak maakt op het garantiebedrag voor zolang de dienstbetrekking voortduurt of binnen twee maanden na einde dienstbetrekking een nieuwe dienstbetrekking wordt gestart, tot het moment dat de inkomensondersteuning op basis van voorliggende wetgeving het garantiebedrag gedurende twee maanden overstijgt. Door het instellen van een garantiebedrag wordt gewaarborgd dat werkende Wajongers er door de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning niet – of in ieder geval niet direct – op achteruitgaan. Voor Wajongers met inkomen uit zelfstandige arbeid of een onderneming gelden specifieke regels voor het vaststellen van het maandinkomen. De regering is er alles afwegende van overtuigd dat de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een verbetering is ten opzichte van het huidige regels voor inkomensondersteuning. Ook wordt hiermee voorkomen dat niet (tijdelijk) nog meer regimes naast elkaar gaan bestaan.

Inwerkingtreding

De maatregel krijgt na inwerkingtreding onmiddellijke werking, zodat niet (tijdelijk) nog meer regimes naast elkaar gaan bestaan. Voor alle Wajongers wordt de hoogte van de inkomensondersteuning vanaf inwerkingtreding bepaald op basis van voorliggende wetgeving. Voor werkende Wajongers die er door de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning op achteruit zouden gaan, is sprake van een overgangsregime met een garantiebedrag.

2.2 Regels voor eindigen en herleven recht op oWajong en Wajong2010 aanpassen

Dit wetsvoorstel harmoniseert de regels voor het eindigen van het recht op oWajong en Wajong2010. Dit wetsvoorstel regelt dat de regels voor het eindigen van het recht op oWajong worden overgenomen in de Wajong2010. Voor beide geldt hierdoor dat inkomsten uit (zelfstandige) arbeid vijf jaar lang worden verrekend. Als de Wajonger dit werk volhoudt en geen ondersteuning meer nodig heeft, wordt na vijf jaar het Wajongrecht herzien of beëindigd. Als de Wajonger het werk volhoudt met behulp van de arbeidsondersteuning, dan zou het contraproductief zijn om het recht daarop te eindigen, want dan zal hij zijn baan zeer waarschijnlijk verliezen. Daarom blijft het Wajong-recht bestaan wanneer een Wajonger gebruik maakt van structurele arbeidsondersteuning. Daaronder vallen de volgende vormen van arbeidsondersteuning: loondispensatie, jobcoach, intermediaire voorziening (zoals bijvoorbeeld een tolk Nederlandse gebarentaal) en vervoersvoorzieningen. Zolang de betrokkene deze vormen van arbeidsondersteuning nodig heeft, eindigt het recht op Wajong niet, ongeacht wat men verdient. Daarnaast regelt dit wetsvoorstel dat de termijn waarin een Wajonger na beëindiging van zijn of haar Wajongrecht bij toegenomen arbeidsongeschiktheid kan terugvallen op de Wajong wordt uitgebreid van vijf jaar naar de AOW-leeftijd.

Vanuit de praktijk (UWV, cliënten) zijn er signalen dat onder mensen in de oWajong en Wajong2010 de angst bestaat dat zij, wanneer zij gaan werken, hun recht op de uitkering verliezen of het recht niet meer kunnen laten herleven. Deze angst is een belemmering om te participeren. Het grootste knelpunt lijkt de regel te zijn, dat je na een jaar zelfstandig (zonder arbeidsondersteuning) het WML te verdienen, je recht op Wajong2010 verliest. Met de voorgestelde wijziging is de regel in de Wajong2010 dat iemand zijn recht op Wajong verliest als hij of zij meer dan een jaar zelfstandig het WML verliest, niet meer van toepassing. Tijdens bijeenkomsten over Simpel Switchen in de Participatieketen is ook naar voren gekomen dat de huidige regels voor het herleven van het recht op oWajong en Wajong2010 een belemmering voor Wajongers zijn om te participeren. Om meer zekerheid te bieden, wordt de huidige termijn waarin het recht kan herleven bij toegenomen arbeidsongeschiktheid uitgebreid van vijf jaar naar de AOW-leeftijd. Overigens geldt voor werkende Wajongers ook de inkomensbescherming voor het verlies van inkomen vanwege uitval bij ziekte op basis van loondoorbetaling bij ziekte en aansluitend WIA. Wanneer degene die (langere tijd) werkt door toegenomen arbeidsongeschiktheid ook terug moet vallen op de Wajong, kan dit na beëindiging van zijn/haar Wajongrecht tot de AOW-leeftijd. Deze uitbreiding van de herlevingstermijn is van toepassing als toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan de Wajonger eerder recht op arbeidsondersteuning had.

Voor het uitbreiden van de herlevingstermijn naar de pensioengerechtigde leeftijd bewaart het UWV dossiers van Wajongers van wie het recht op Wajong is geëindigd voor een langere tijd. Deze worden pas vernietigd als de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Het opslaan van deze gegevens voor langere tijd wordt door de regering aanvaardbaar geacht, omdat hier meer zekerheid voor Wajongers tegenover staat. Door het uitbreiden van de herlevingstermijn kunnen Wajongers na het eindigen van het Wajongrecht gedurende langere tijd terug kunnen vallen op de Wajong bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Het doel van het aanpassen van de regels voor eindigen en herleven recht op oWajong en Wajong2010 is om de ervaren belemmeringen voor Wajongers om te participeren weg te nemen. De aanpassing van het eindigen van het recht heeft onmiddellijke werking waardoor voor alle mensen in de oWajong en Wajong2010 de nieuwe regels gelden. De uitbreiding van de herlevingstermijn tot de AOW-gerechtigde leeftijd is van toepassing op alle Wajongers van wie de uitkering op de datum van inwerkingtreding nog kan herleven omdat de huidige herlevingstermijn van vijf jaar nog niet is verstreken. Dat betekent dat alle uitkeringen die op of na 1 januari 2015 zijn geëindigd onder de nieuwe regels vallen, ervan uitgaande dat deze maatregel uit het wetsvoorstel op 1 januari 2020 in werking treedt. De regering heeft op basis van de uitvoeringstoets van UWV besloten ook het recht op herleven in de Wajong2015 aan te passen en uit te breiden tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarmee komt meer eenduidigheid in de Wajong regelingen voor mensen met en zonder arbeidsvermogen.

Een andere reden voor de angst onder mensen in de oWajong en Wajong2010 dat zij, wanneer zij gaan werken, hun recht op de uitkering verliezen, lijkt onduidelijkheid over de bestaande regels voor het eindigen en herleven van het recht op oWajong en Wajong2010 te zijn. De regering is daarom samen met UWV gestart met een communicatietraject gericht op de Wajong-doelgroep. Het harmoniseren van de regels voor het eindigen van het recht op oWajong en Wajong2010 draagt bij aan eenduidigheid in de communicatie.

2.3 Passend werkaanbod in de oWajong en Wajong2010 harmoniseren

Met de wijzigingen van de Wajong in 2010 is de inkomensondersteuning in de Wajong2010 voorwaardelijk geworden aan de bereidheid om aan het werk te gaan in een passende baan. Daarmee kreeg de Wajong2010, in tegenstelling tot de oWajong, als stok achter de deur een verplichting om een passend werkaanbod te accepteren. Tegenover het recht op een uitkering staat de plicht om passend werk te accepteren. Niet accepteren van passend werk heeft tot gevolg dat de Wajong2010-uitkering wordt stopgezet. Pas nadat een Wajonger algemeen geaccepteerde arbeid verricht wordt de Wajong2010-uitkering vervolgd. De beleidsdoorlichting laat zien dat dit instrument in de praktijk niet of nauwelijks gebruikt wordt. Gebrek aan motivatie wordt zelden ervaren bij begeleiden van Wajongers naar werk. Vanuit de wens de oWajong en de Wajong2010 meer te stroomlijnen wordt met dit wetsvoorstel de sterk repressieve maatregel, waarbij het niet accepteren van passend werkaanbod leidt tot stopzetten van de uitkering, versoepeld.

Voor jonggehandicapten die arbeidsperspectief hebben, staat werk en de hulp en begeleiding bij het vinden en behouden van werk voorop. UWV biedt Wajongers met arbeidsmogelijkheden actieve ondersteuning naar werk. Deze ondersteuning is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Het accepteren van een passend werkaanbod blijft daarom, net zoals in de oWajong, onderdeel van de verplichtingen om mee te werken aan de re-integratie. Deze verplichting maakt onderdeel uit van de afspraken vastgelegd in het re-integratieplan of de re-integratievisie, waarin ook de afspraken over de inzet van de dienstverlening door UWV worden opgenomen. Op het moment dat bij de inzet van een re-integratietraject passend werk wordt aangeboden en een Wajonger accepteert dit aanbod niet, volgt een sanctie op basis van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten vanwege het niet nakomen van de verplichtingen uit het re-integratieplan. Dit betreft een maatregel van de derde categorie.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de term algemeen geaccepteerde arbeid in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten te vervangen door passende arbeid. Het betreft een wijziging van technische aard waardoor de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) op dit punt geharmoniseerd worden De term algemeen geaccepteerde arbeid blijft wel van toepassing indien het gaat om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

2.4 Studieregeling in de Wajong2010 vanaf 2020 schrappen

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat mensen in de Wajong2010 die starten met een studie of een studie volgen niet meer te maken krijgen met een verlaging van hun inkomensondersteuning.

In de Wajong2010 (instroom tot 2015) geldt de studieregeling van 25 procent WML voor personen die studeren of naar school gaan en aanspraak hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming scholingskosten. Het starten van een studie vanuit de Wajong2010 (dus vanuit de werkregeling of uitkeringsregeling) zorgt voor een verlaging van de uitkering van maximaal 75 naar (tijdelijk) 25 procent WML. De studieregeling in de Wajong2010 belemmert Wajongers om weer te gaan studeren en daarmee de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Zij gaan er op dat moment immers in inkomen op achteruit. Met het schrappen van de studieregeling uit de Wajong2010 wordt een financiële drempel weggenomen die de toegang tot onderwijs in de weg kan staan voor Wajongers die wel gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen. Met het volgen van onderwijs voldoen de Wajongers aan de eis om alles in het werk te stellen om aan het werk te komen. Voor de studerende of schoolgaande jonggehandicapte, met inbegrip van jonggehandicapten die gebruiken maken van het levenlanglerenkrediet, kunnen door UWV vrijgesteld worden van de overige re-integratieverplichtingen door hierover afspraken te maken met UWV en deze vast te leggen in het re-integratieplan.

Het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 in combinatie met het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 (pararaaf 2.5), zorgt ervoor dat binnen de Wajong op dezelfde manier wordt omgegaan met het volgen van onderwijs. De maatregel heeft onmiddellijke werking. Dat betekent dat bestaande rechtsverhoudingen vanaf inwerkingtreding onder de werking van voorliggende wetgeving vallen.

2.5 Uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 schrappen

Dit wetsvoorstel regelt dat studerenden die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, recht krijgen op een uitkering in het kader van de Wajong2015. De Wajong2015 wordt aangepast door studie als uitsluitingsgrond voor een uitkering te schrappen. Deze wijziging vloeit voort uit de motie Siderius zoals aangenomen bij het VAO Passend onderwijs van april 20169.

De Wajong is sinds 2015 alleen nog toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en kent geen studieregeling. De Tweede Kamer verzoekt de regering met de aangenomen motie Siderius een voorziening te treffen waarmee ernstig meervoudig beperkte leerlingen toch aanspraak kunnen maken op een uitkering op basis van de Wajong2015. De regering heeft de wenselijkheid en haalbaarheid van een dergelijke voorziening nader onderzocht. De conclusie is dat de bestaande uitsluitingsgrond voor de uitkering een belemmering vormt voor het volgen van onderwijs wanneer perspectief op de arbeidsmarkt ontbreekt. De aanspraak op een uitkering kan zodoende reden zijn om af te zien van onderwijs gericht op de doorstroom naar dagbesteding. De regering voelt zich aangesproken deze belemmering weg te nemen vanuit de overtuiging dat een opleiding gericht op ontwikkeling via dagbesteding een sociaal doel dient. Daarom maakt de regering met de voorgestelde wijziging de combinatie van uitkering en onderwijs in de Wajong2015 mogelijk.

De voorgestelde wijziging van de Wajong2015 neemt het ontbreken van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van studerenden als uitgangspunt. Het type onderwijs dat wordt gevolgd is hierbij niet relevant. Op het moment van de aanvraag voor een uitkering Wajong2015 beoordeelt UWV of sprake is van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Bij vaststelling van ontbreken van perspectief op de arbeidsmarkt ontstaat reeds tijdens de opleiding volledig recht op een uitkering. De maatregel heeft onmiddellijke werking. Dat betekent dat bestaande rechtsverhoudingen vanaf inwerkingtreding onder de werking van voorliggende wetgeving vallen.

2.6 Instroom in de oWajong afsluiten

Met dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid voor personen geboren vóór 1980 om een aanvraag de doen voor de oWajong afgesloten. Personen geboren vóór 1980 kunnen op basis van oud overgangsrecht nog steeds een aanvraag doen tot de oWajong. Met deze aanpassing wordt ook voor personen die geboren zijn vóór 1 januari 1980 en op wie het overgangsrecht Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) sinds 1998 van toepassing is, de toegang tot de oude Wajong afgesloten. Het gaat om personen die voor 1980 geboren zijn en die niet voor 1 januari 1998 – de datum van inwerkingtreding van de Wajong – een AAW-aanvraag hadden ingediend. Hiermee wordt de toegang tot de Wajong voor personen die geboren zijn vóór 1 januari 1980 gelijk aan die voor personen die geboren zijn vanaf 1 januari 1980.

Bij de invoering van de Participatiewet is afgesproken dat de Wajong alleen nog toegankelijk is voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie. Jonggehandicapten met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie vallen sinds 2015 onder de verantwoordelijkheid van gemeenten, jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, komen in aanmerking voor de Wajong2015. Bijkomend voordeel is dat het voor UWV een vereenvoudiging van de beoordeling van Wajongers met zich mee brengt. Bij een beoordeling die ziet op een lang verstreken datum kan ook de functieduiding voor UWV problematisch zijn waardoor de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd. Het ligt daarnaast in de risicosfeer van de aanvrager dat de exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn10.

Om mensen nog voldoende kans te bieden gebruik te maken van dit overgangsrecht treedt artikel II, waarmee dit overgangsrecht wordt gewijzigd, eerst zes maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst in werking.

2.7 Mogelijkheid om af te zien van oWajong creëren

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk voor mensen met een oWajong-uitkering om vrijwillig af te zien van hun uitkering. Mensen in de oWajong kunnen door deze wijziging, net als in de Wajong2010 en Wajong2015, op eigen verzoek hun uitkering beëindigen. Door deze maatregel blijven mensen niet ongewild vastzitten in hun uitkering. Vaak gaat het om mensen die gedurende langere tijd een nul uitkering krijgen. De maatregel heeft onmiddellijke werking.

Vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van Wajongers vergt het bieden van de mogelijkheid om af te zien van Wajong een zorgvuldig proces. Het is belangrijk dat mensen op wie dit betrekking heeft zich bewust zijn van de gevolgen van hun besluit. Dit zorgvuldige proces is reeds vormgegeven in de Wajong2010 en Wajong2015.

Wajongers die afzien van het recht op oWajong kunnen conform de huidige wet- en regelgeving op aanvraag het recht op oWajong laten herleven. Indien de jonggehandicapte voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering herleeft het recht vanaf de datum van de aanvraag voor herleving van het recht.

Hoofdstuk 3. Financiële effecten en regeldruk

3.1 Financiële effecten

Regels voor inkomensondersteuning harmoniseren

Het harmoniseren van de regels voor inkomensondersteuning leidt tot een hogere gemiddelde uitkering voor werkende Wajongers. De uitkeringslasten oWajong stijgen door de maatregel. Door het opheffen van de voortgezette werkregeling Wajong2010, waar naar verwachting alle werkende Wajongers in de Wajong2010 vanaf 2023 in zullen zitten, is sprake van een besparing op de uitkeringslasten Wajong2010. Per saldo zullen deze twee effecten vanaf 2025 tegen elkaar wegvallen. De vertraging in het vaststellen van de definitieve garantiebedragen leidt in 2021 eenmalig tot 0,5 miljoen euro hogere uitkeringslasten. Het harmoniseren van de inkomensondersteuning voor werkenden in de oWajong en Wajong2010 betreft daarmee een tijdelijke intensivering van de uitkeringslasten: 10 miljoen in 2021 en 2 miljoen in 2022, 1 miljoen in 2023 en 0,4 miljoen euro in 2024. Na 2024 is de wijziging neutraal.

Het vervallen van de AO-klassen in de oWajong zorgt jaarlijks voor ongeveer 3,8 miljoen euro aan extra uitkeringslasten. Dit zijn de kosten voor de hogere uitkering voor de mensen die niet werken en geen aanvulling vanuit de toeslagenwet ontvangen.

De financiële consequenties van het toepassen van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning op werkenden in de Wajong2015 zijn nihil. Naar verwachting zijn er in de Wajong2015 nauwelijks mensen met een (tijdelijk) inkomen uit arbeid.

Regels voor eindigen en herleven recht op oWajong en Wajong2010 aanpassen

Het aanpassen van de regels voor het eindigen en herleven van het recht op oWajong en Wajong2010 heeft naar verwachting geen financiële consequenties.

Passend werkaanbod oWajong en Wajong2010 harmoniseren

De beleidsdoorlichting laat zien dat dit instrument in de praktijk niet of nauwelijks gebruikt wordt, het harmoniseren hiervan zal naar verwachting dan ook geen financiële consequenties hebben.

Studieregeling in de Wajong2010 vanaf 2020 schrappen

De financiële consequenties van het schrappen van de studieregeling Wajong2010 zijn nihil. Het is de verwachting dat de studieregeling Wajong2010 in 2020 (zo goed als) is leeggelopen.

Uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 schrappen

Het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong 2015 leidt tot een structurele toename van de uitkeringslasten van 14,4 miljoen euro. De toename is voornamelijk toe te schrijven aan de vervroegde instroom in de Wajong2015 van leerlingen 18 t/m 20 jaar de clusters 1 t/m 3 in het voortgezet speciaal onderwijs. Dit zullen jaarlijks ongeveer 1.605 leerlingen zijn.

Instroom in de oWajong afsluiten

De budgettaire effecten van het afsluiten van de instroom in de oWajong zijn vanwege de beperkte aantallen nihil. In de periode 2010 tot en met 2016 ging het in totaal om maximaal 275 toekenningen.

Mogelijkheid om af te zien van oWajong creëren

Het creëren van de mogelijkheid om af te zien van oWajong heeft geen financiële consequenties. Het gaat om zeer beperkte aantallen, waarbij de Wajongers waar het om gaat vaak al enige tijd een nuluitkering ontvangen.

Implementatie

De implementatie van het wetsvoorstel leidt tot een incidentele intensivering op de uitvoeringskosten van cumulatief circa 11 miljoen euro in 2019 tot en met 2022. Vanaf 2022 gaat het om een toename van de uitvoeringskosten met 0,22 miljoen euro structureel.

3.2 Regeldruk

Deze paragraaf brengt de effecten ten aanzien van regeldruk van het wetsvoorstel in kaart. Onder regeldruk wordt hier verstaan: administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten voor burgers, bedrijven en professionals.

Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor bedrijven en professionals. Het wetsvoorstel heeft wel invloed op de ontwikkeling van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor burgers. Er is sprake van eenmalige inhoudelijke nalevingskosten van circa 61.159 uur in 2020. Dit zijn de kosten voor Wajongers die gemoeid zijn met het kennisnemen van de nieuwe regelgeving. In het totaal gaat het om 244.634 mensen à 15 minuten per persoon.

De mogelijkheid om af te zien van oWajong heeft eenmalig een toename van de administratieve lasten en structureel een lastenverlichting voor de burger tot gevolg. Mensen in de oWajong kunnen door deze wijziging, net als in de Wajong2010 en Wajong2015, op eigen verzoek hun uitkering beëindigen. Het op eigen verzoek afzien van een Wajong uitkering komt in de Wajong2010 en Wajong2015 sporadisch voor. Uitgaande van 10 mensen per jaar zijn de eenmalige lasten voor het afzien van de uitkering 20 uur en 12,80 euro (2 uur en 1,28 euro out-of-pocket kosten per persoon). Hier staat een structurele lastenverlichting van in totaal 12,5 uur (75 minuten per persoon) per jaar tegenover.

Het harmoniseren van de regels voor inkomensondersteuning, het aanpassen voor het eindigen en herleven van het recht op oWajong en Wajong2010, het passend werkaanbod van Wajong2010 versoepelen, het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010, het schrappen van de uitzonderingsgrond studerende in de Wajong2015 en het afsluiten van de instroom in de oWajong hebben geen invloed op de ontwikkeling van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor burgers.

Hoofdstuk 4. Ontvangen commentaren en adviezen

Het wetsvoorstel is voorgelegd aan UWV, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW), de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) en de Landelijke Cliëntenraad (LCR)11. Daarnaast heeft het wetsvoorstel opengestaan voor internetconsultatie. De regering gaat hieronder in op de uitgebrachte commentaren.

4.1 UWV

UWV heeft het wetsvoorstel beoordeeld op uitvoerbaarheid en haalbaarheid. UWV is van oordeel dat het wetsvoorstel op alle onderdelen uitvoerbaar en handhaafbaar is, mits de door UWV voorgestelde aanpassingen worden overgenomen.

UWV geeft aan dat niet alle onderdelen met ingang van 1 januari 2020 uitvoerbaar zijn. De harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning is uitvoerbaar per 1 januari 2021. De overige maatregelen zijn per 1 januari 2020 uitvoerbaar. UWV geeft daarbij aan dat de voorgestelde regels voor het vaststellen van het garantiebedrag niet uitvoerbaar zijn. Hiertoe heeft UWV een alternatief voorstel geformuleerd.

De regering heeft goede nota genomen van de door UWV genoemde voorwaarden en heeft in overleg met UWV de regels met betrekking tot het bepalen van het garantiebedrag aangepast. Om de maatregelen tijdig in werking te kunnen laten treden heeft het Ministerie van SZW voor zowel de harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning, als de overige maatregelen vóór 1 maart 2019 aan UWV de opdracht verstrekt en budget toegekend om te starten met de implementatie van de maatregelen.

Hieronder wordt nader ingegaan op de punten die UWV noemt in de aanbiedingsbrief en bijbehorende uitvoeringstoets.

Harmoniseren regels voor inkomensondersteuning

UWV acht de voorgestelde aanpassing van de regels voor berekening van de uitkering uitvoerbaar. UWV acht de regels niet uitlegbaar en verwacht dat de aanpassing daarom niet het beoogde effect zal hebben. Onzekerheid over de hoogte van het inkomen en de gevolgen voor de uitkering zijn aldus UWV de grootste belemmeringen voor Wajongers om aan het werk te gaan. UWV is van mening dat deze belemmering voor Wajongers met de nieuwe rekenregels niet worden weggenomen. UWV is van mening dat Wajongers niet zullen begrijpen hoe de nieuwe regels voor het berekenen van de uitkering werken en dat Wajongers dus nog steeds niet kunnen inschatten wat het gevolg is voor hun inkomen en hun uitkering wanneer zij gaan werken. Tegelijkertijd juicht UWV het toe dat het aantal regels voor berekening van de uitkering sterk wordt teruggebracht.

UWV pleit er sterk voor om de regels voor het berekenen van de uitkering eenvoudiger te maken, zodat Wajongers kunnen begrijpen hoe de hoogte van de uitkering wordt berekend. UWV heeft daarbij begrip voor de uitgangspunten die de regering in het wetsvoorstel hanteert, namelijk (meer) werken moet lonen, vereenvoudiging van de regels, begrijpelijkheid van de regels en het hanteren van één formule. Vasthouden aan de voorgestelde formule, zal in de ogen van UWV niet het beoogde doel van een vereenvoudiging bewerkstelligen. UWV stelt daarom voor om niet vast te houden aan alle hierboven genoemde uitgangspunten, maar vooral begrijpelijkheid als doel te stellen. Het voorstel van UWV is om de rekenregel voor Wajongers die werken zonder loondispensatie te vereenvoudigen en het inkomen van Wajongers die werken met loondispensatie aan te vullen tot het WML als zij voldoende werken.

De regering heeft goede nota genomen van de bezwaren van UWV tegen de voorgestelde geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning. Het voorstel van UWV is niet in lijn met het uitgangspunt van de regering dat (meer) werken moet lonen. In het voorstel van UWV wordt het inkomen voor mensen die werken met loondispensatie aangevuld tot het wettelijk minimumloon ongeacht het aantal uur dat iemand werkt. Hierdoor blijft de situatie bestaan dat meer werken niet in alle gevallen loont. Daarnaast is het niet uitlegbaar om alleen voor Wajongers met loondispensatie het loon aan te vullen tot het WML. Met het oog op uitlegbaarheid is het wel mogelijk om de formule voor mensen die werken zonder loondispensatie te vereenvoudigen. De formule voor Wajongers die werken zonder loondispensatie komt hierdoor overeen met de systematiek van verrekening van inkomen in de WIA. De formule is eenvoudiger, de uitkomst hetzelfde. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn hierop aangepast.

Het is niet wenselijk om de vereenvoudigde formule ook toe te passen voor mensen die met loondispensatie werken omdat zij in dat geval nooit het WML per uur kunnen verdienen. Om ervoor te zorgen dat mensen die met loondispensatie werken uit kunnen komen op het WML per uur is voor deze groep een compensatiefactor toegevoegd. De formule voor mensen die met loondispensatie werken is en blijft daarmee complex. Hierbij wil de regering benadrukken dat goede voorlichting over de wijzigingen de aandacht heeft. De formules en teksten zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting zijn niet de vorm waarin over de wijzigingen gecommuniceerd zal worden richting Wajongers. Zo wordt voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning door UWV een online rekentool ontwikkeld aan de hand waarvan Wajongers de financiële gevolgen van bijvoorbeeld meer uren werken kunnen doorrekenen. Voorlichting en communicatie over de wijzigingen door UWV is onderdeel van de implementatie van de wijzigingen. Kernboodschap is dat Wajongers van iedere verdiende euro, minimaal 30 cent mogen behouden.

UWV geeft aan dat het aftoppen van de deeltijdfactor op 1,7 in plaats van 1 ruimte biedt om een bonus of dertiende maand niet volledig te verrekenen met de uitkering. De regering is het met UWV eens dat dit enkel geldt voor Wajongers die met loondispensatie aan de slag zijn. De herleide deeltijdfactor heeft geen invloed op de uitkering van Wajongers die zonder loondispensatie aan de slag zijn. Zij hebben direct voordeel bij een bonus of dertiende maand. Net als het overige inkomen wordt 70 procent van een bonus of dertiende maand verrekend. Met het aanpassen van de rekenregels is de deeltijdfactor komen te vervallen. Wajongers behouden te allen tijde, minstens 30 procent van een bonus of dertiende maand. De memorie van toelichting is hierop aangepast.

UWV verzoekt de regering om voorzichtig te communiceren over het feit dat werken altijd loont en de Wajonger er op vooruit gaat als hij (meer) gaat werken. De regels voor het berekenen van de hoogte van de uitkering zijn zo opgezet dat werken in beginsel loont, in die zin dat het bruto totaal van inkomen uit arbeid en uitkering altijd hoger uitvalt. Of dit ook leidt tot een hoger netto totaalinkomen is afhankelijk van verschillende factoren (invloed op af te dragen belasting, recht op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen). De regering heeft kennisgenomen van het verzoek van UWV en neemt dit mee in de voorlichting en communicatie over de wijzigingen. Zoals aangekondigd in het kader van Simpel Switchen in de Participatieketen12 verkent SZW of een combinatierekentool mogelijk is, die mensen een indicatie biedt van wat werken betekent voor de hoogte van hun toeslagen en uitkering en inzicht in hun nettosalaris. Voor wat betreft de doorwerking van voorgestelde maatregelen naar de toeslagen is het aannemelijk dat de gevolgen van de voorgestelde maatregelen ten opzichte van de huidige situatie beperkt zijn. De reden hiervoor is dat het inkomen van een individuele Wajonger vaak lager is dan het wettelijk minimumloon waardoor zij onder de inkomensgrens vallen die wordt toegepast voor bepaalde toeslagen. Dit is in zowel de huidige als de nieuwe situatie het geval. Daarbij moet worden aangemerkt dat de vraag of iemand recht heeft op een huur of zorgtoeslag te maken heeft met de leefsituatie van de betrokkene. Inkomsten van de betrokkene en van de eventuele partner of de persoon waarmee de betrokkene een gezamenlijke huishouding heeft, worden meegenomen bij het bepalen of een betrokkene recht heeft op de toeslag. In opdracht van de regering wordt de werking van de toeslagen in breed perspectief bekeken in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen. Hierbij wordt gekeken naar verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel op de korte termijn en verbetermogelijkheden voor de lange termijn.

Vaststellen garantiebedrag

UWV geeft aan dat het voorgestelde overgangsregeling problemen met zich meebrengt vanwege de beschikbaarheid van definitieve inkomensgegevens. Dit houdt in dat UWV in deze eerste maand na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog geen garantiebedrag kan vaststellen, maar pas twee tot drie maanden later. Vaststellen van het garantiebedrag kan daarom ook niet worden geautomatiseerd. Het is voor UWV onuitvoerbaar om in deze eerste maand voor circa 62.000 werkende Wajongers handmatig een voorlopig garantiebedrag vast te stellen en na definitieve vaststelling de te veel of te weinig betaalde uitkering handmatig te verrekenen. De regering acht het onwenselijk om alle werkende Wajongers in de eerste maand een voorlopige uitkering op basis van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning toe te kennen en deze later pas definitief vast te stellen. Werkende Wajongers rekenen immers op een bepaald totaal inkomen.

UWV heeft voorgesteld om als alternatief voor alle werkende Wajongers in januari 2021 geautomatiseerd een garantiebedrag vast te stellen op basis van het gemiddelde inkomen over de maanden september, oktober en november van het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding. De regering is van mening dat het voorstel van UWV recht doet aan het respecteren van de verworven rechten van werkende Wajongers. Het gemiddelde inkomen over deze maanden sluit redelijk aan bij het inkomen in de maand januari. Het inkomen van de maand december wijkt vaak af van het gemiddelde inkomen vanwege bijvoorbeeld een dertiende maand of overwerk. Bij een hoger gemiddeld inkomen zou het garantiebedrag te laag worden vastgesteld. Voor Wajongers die in de maanden oktober of november starten wordt het gemiddeld inkomen bepaalt op basis van het inkomen in de maanden dat zij gewerkt hebben. Voor Wajongers gestart in december wordt het garantiebedrag vastgesteld op het moment dat de inkomensgegeven van de maand januari definitief zijn. Eventueel te weinig betaalde uitkering wordt op dat moment nabetaald. Het wetsvoorstel is hierop aangepast.

Uitbreiden herlevingstermijn

UWV mist een overgangsbepaling bij de uitbreiding van het herlevingsrecht. Deze overgangsbepaling is opgenomen in het wetsvoorstel om te voorkomen dat Wajongers waarvan het recht in het verleden definitief beëindigd is opnieuw aanspraak kunnen maken op een Wajong-uitkering. Ten behoeve van een eenduidige uitvoering van de Wajong verzoekt UWV om de uitbreiding van de herlevingstermijn ook toe te passen voor mensen in de Wajong2015. De regering kan zich vinden in dit verzoek en heeft het wetsvoorstel hierop aangepast.

Passend werk

UWV vraagt het wetsvoorstel op enkele punten wetstechnisch aan te passen om passend werkaanbod als voorwaarde van re-integratieondersteuning door UWV uit te kunnen voeren en te handhaven. Het is de wens om de verplichting een passend werkaanbod te accepteren ook vast te mogen leggen in de re-integratievisie en het re-integratieplan. Tevens verzoekt UWV om ook een re-integratiebedrijf de bevoegdheid te geven om een passend werkaanbod te kunnen doen. De regering is het met UWV eens dat het accepteren van een passend werkaanbod niet de enige re-integratieverplichting is voor Wajongers. Wajongers zijn gehouden aan alle in het re-integratieplan of re-integratievisie opgenomen afspraken. Het wetsvoorstel is conform verzoek van UWV aangepast. UWV maakt een voorbehoud voor de handhaafbaarheid van het passend werkaanbod. Vooraf moet duidelijk worden vastgelegd wanneer er sprake is van passend werk en wie dat vaststelt. In reactie hierop wil de regering aangeven dat de definitie van passend werk is vastgelegd in wetgeving. De regering verzoekt UWV om met het oog op handhaafbaarheid vast te leggen wanneer er sprake is van passend werk en wie dat vaststelt.

Uitsluitingsgrond studeren Wajong2015

UWV ondersteunt de maatregel waarbij de uitsluitingsgrond studeren wordt geschrapt. Voor Wajongers die al een Wajong2015-uitkering hebben, betekent het dat de belemmering om te gaan studeren, komt te vervallen.

UWV voorziet een risico bij Wajongers die een Wajong2015 aanvragen op het moment dat ze nog studeren of naar school gaan. Bij deze jongeren ontstaat mogelijkerwijs het beeld dat ze een Wajonguitkering gaan ontvangen, ook als ze nog studeren. Echter, dit is alleen het geval als de jongere volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. Met name het vaststellen van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen is, zeker op 18-jarige leeftijd, zeer lastig zo stelt UWV. Wanneer UWV nog niet kan vaststellen of de aanvrager duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij nog studeert of onderwijs volgt, wordt de Wajong-uitkering alsnog afgewezen conform de huidige wet- en regelgeving. Dit kan mogelijk tot teleurstelling leiden bij een groep Wajongers, die verwachten dat onderwijs volgen geen belemmering zal zijn voor het recht op Wajong.

UWV verwacht daarom dat de druk op het duurzaamheidscriterium zal toenemen. UWV stelt voor om de beoordeling van de duurzaamheid op te schorten wanneer de aanvrager nog studeert of scholing volgt op het moment dat hij de Wajong2015 aanvraagt. Dit zou betekenen dat Wajongers die studeren en wel aan de voorwaarden voor de Wajong2015 voldoen, tijdelijk een Wajong-uitkering kunnen krijgen. Wanneer de studie afgerond is, beoordeelt UWV opnieuw het arbeidsvermogen en betrekt daarbij op dat moment alsnog het duurzaamheidsaspect. De regering heeft oog voor de geschetste problematiek. De regering is geen voorstander van het toekennen van een tijdelijke Wajong2015 uitkering. De Wajong2015 is vormgegeven als een uitkering voor jonggehandicapten die geen mogelijkheden voor arbeidsparticipatie hebben en deze ook niet zullen ontwikkelen. Introductie van een tijdelijke Wajong2015 voor studerende jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen, waarvan UWV de duurzaamheid niet kan vaststellen kan leiden tot een teleurstelling voor jonggehandicapten. UWV zal voor een deel van hen ook na afloop van de studie de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen niet kunnen vaststellen en de Wajong2015 uitkering moeten beëindigen. Hiermee wordt het beschreven knelpunt verschoven naar een later tijdstip.

Voor het verstrekken van inkomensondersteuning aan jonggehandicapten tijdens studie hebben gemeenten daarnaast de mogelijkheid om een individuele studietoeslag toe te kennen. In 2018 heeft de Staatssecretaris van SZW hierover een rapport van de inspectie werk en inkomen aan de Tweede Kamer aangeboden13. Uit dit rapport komt naar voren dat jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen geen aanspraak kunnen maken op deze individuele studietoeslag. De Staatssecretaris van SZW heeft aangekondigd – aan de hand van de resultaten van dit onderzoek – samen met het Ministerie van OCW, de VNG, Divosa én de betrokken belangen- en cliëntenorganisaties te overleggen op welke de wijze de individuele studietoeslag zoals die nu in de Participatiewet is vormgegeven, het beste kan worden aangepast, ten einde de effectiviteit van de regeling én het bereik van de doelgroep te vergroten.

Effect voor Wajongers en doenvermogenstoets

UWV heeft de gevolgen voor de klant in kaart gebracht en op verzoek van SZW een doenvermogenstoets uitgevoerd. De verregaande harmonisatie van de Wajong biedt de kans om de wet voor de kwetsbare doelgroep eenvoudiger en beter uitlegbaar te maken. Met de voorgestelde harmonisatie van de Wajong-regelingen verdwijnt het onderscheid tussen de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015. Er ontstaan twee groepen Wajongers. Wajongers met en zonder arbeidsvermogen met bijbehorende instrumenten en regels voor inkomensondersteuning. Aanpassing van de regels voor inkomensondersteuning, het garantiebedrag en het accepteren van passend werkaanbod zullen naar verwachting de grootste impact hebben op de beleving van de Wajongers. Een goede communicatie richting Wajongers en het informeren van stakeholders zoals vakbonden en cliëntenraden kan helpen om de impact te verkleinen.

Vanuit doenvermogensperspectief verwacht UWV dat de wijzigingen over het algemeen beter uitvoerbaar zijn voor Wajonger dan de bestaande regelingen. Door het wegnemen van verschillen op belangrijke onderdelen van de drie verschillende regimes, wordt het voor Wajongers eenvoudiger om vast te stellen wat van hen verwacht wordt en wat zij kunnen verwachten. Zoals gesteld zullen de regels voor het berekenen van de uitkeringshoogte naar verwachting van UWV voor Wajongers niet te begrijpen zijn. Het wordt op dit punt niet eenvoudiger voor Wajongers om te overzien wat de gevolgen zijn voor het recht en de hoogte van de uitkering als zij (meer) gaan werken. De keuze om af te zien van de uitkering vraagt een zorgvuldig proces om Wajongers te begeleiden in het maken van deze keuze. UWV geeft aan dat in de communicatie richting Wajongers extra aandacht moet worden besteed aan het gemakkelijk maken van de boodschap, waarbij de boodschap een duidelijk handelingsperspectief biedt.

De regering is het met UWV eens dat het van groot belang is dat breed ingezet wordt op een goede en duidelijke communicatie voor de Wajongers, bewindvoerders, ouders, verzorgers, werkgevers en stakeholders. Zoals eerder benoemd, zijn voorlichting en communicatie over de wijzigingen door UWV, onderdeel van de implementatie van de wijzigingen.

Implementatie van de maatregelen en financiële consequenties

UWV geeft in haar uitvoeringstoets aan dat met het implementeren en uitvoeren van de maatregelen tijdelijk additionele capaciteit nodig is. Ook heeft de wijziging van de regels voor inkomensondersteuning grote impact op het ICT-systeem ten behoeve van het vaststellen van de uitkeringshoogte en het vastleggen van betreffende data. Met het oog hierop zal het Ministerie van SZW als de projectplannen gereed zijn een aanvraag indienen voor een toets door het Bureau ICT toetsing (BIT).

4.2 Inspectie SZW

Het wetsvoorstel heeft de Inspectie SZW geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen inzake toezichtbaarheid.

4.3 Autoriteit Persoonsgegevens

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft op grond van bepaalde in artikel 36, vierde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) een advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft voor wat betreft de verwerkingen van persoonsgegevens voor de AP geen aanleiding gegeven tot opmerkingen. De AP heeft geadviseerd om de aanvaardbaarheid van de impact op de privacy en de uitbreiding van de bewaartermijn van dossiers in verband met het verruimen van de termijn waarin het recht kan herleven nader toe te lichten. Naar aanleiding hiervan is in de toelichting in hoofdstuk 2.2 en 4.5 de uitbreiding van de bewaartermijn van dossiers in verband met het verruimen van de termijn waarin het recht kan herleven nader toegelicht.

4.4 Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het wetsvoorstel beoordeeld op de gevolgen voor de regeldruk. ATR heeft daarbij gekeken naar nut en noodzaak van het instrument, het bestaan van minder belastende alternatieven, een werkbare uitvoeringswijze en de volledigheid en juistheid van de in beeld gebrachte gevolgen voor de regeldruk. Op alle vier deze punten heeft de beschrijving in het wetsvoorstel voor ATR geen aanleiding gegeven tot opmerkingen.

4.5 Landelijke Cliëntenraad

De Landelijke Cliëntenraad (LCR) is gevraagd om een cliëntentoets uit te voeren bij het wetsvoorstel. De LCR constateert dat de voorstellen een aantal verbeteringen bieden als het gaat om Wajong en onderwijs en het harmoniseren van het eindigen en herleven van het recht.

De LCR heeft het wetsvoorstel voorgelegd aan een groep Wajongers en constateert op basis van de reacties dat de tekst ingewikkeld is en dat het op basis van de teksten voor een individuele Wajonger niet mogelijk is om de gevolgen van de wetswijziging door te rekenen. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets van UWV en de opmerkingen over de complexiteit van de regels voor inkomensondersteuning door de LCR, vakbonden en enkele reacties bij de internetconsultatie heeft de regering besloten de rekenregels te vereenvoudigen. Dit door de voorgestelde formule op te knippen in één formule voor Wajongers die werken zonder loondispensatie en één formule voor Wajongers die werken met loondispensatie.

De regering vindt het net als de LCR van belang dat de wijzigingen voor de doelgroep duidelijk zijn. SZW is daarom met UWV, vertegenwoordigers van Wajongers en Wajongers in gesprek over de wijze waarop de wijzigingen het beste kunnen worden gecommuniceerd en de doelgroep het meest effectief kan worden benaderd op een wijze die past bij de doelgroep. De formules en teksten zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting zijn niet de vorm waarin over de wijzigingen gecommuniceerd zal worden richting Wajongers. Zo wordt voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een online rekentool ontwikkeld aan de hand waarvan Wajongers de financiële gevolgen van bijvoorbeeld meer uren werken kunnen doorrekenen.

De LCR is van mening dat de voorgestelde formule voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wringt voor mensen met wisselende inkomsten. In reactie hierop wil de regering aangeven dat zij oog heeft voor deze problematiek. Als een Wajonger werkt, is de hoogte van de uitkering afhankelijk van het inkomen. Als het inkomen afwijkt van de verwachting of sprake is van wisselende inkomsten, is herberekening en waar nodig nabetaling of terugvordering noodzakelijk. Dat is met de geharmoniseerde inkomensregeling net als in de huidige situatie het geval. Om het proces zo soepel mogelijk te laten verlopen, besteedt UWV in de uitvoering veel aandacht aan het verrekenen van inkomen met de uitkering en de duidelijke communicatie hierover naar de Wajongers toe.

De LCR stelt voor om voor Wajongers die onderwijs volgen een stagevergoeding of inkomsten uit (vakantie) werk niet te verrekenen met de uitkering. In reactie hierop wil de regering aangeven dat voor Wajongers met arbeidsvermogen bij de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning geen sprake zal zijn van volledige verrekening van de inkomsten. Dit is alleen het geval bij Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en minder dan 20 procent van het wettelijk minimumloon aan inkomen ontvangen.

De LCR heeft daarnaast zorgen geuit over inkomensverlies als gevolg van de harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning en de gevolgen voor mensen met een medische-urenbeperking. De regering vindt het net als de LCR van belang dat Wajongers die al werken op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt er ten opzichte van de huidige situatie niet op achteruitgaan. Daarom wordt een overgangsregime met garantiebedrag voorgesteld. In de geharmoniseerde regeling wordt, net als in de huidige situatie, geen onderscheid gemaakt voor mensen met een medische-urenbeperking. Ook voor deze groep geldt dat (meer) werken loont. Het totale inkomen stijgt naarmate iemand meer uren per week werkt tot het niveau van de grondslag. Indien iemand niet in staat is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op hun inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken.

De LCR vraagt zich met betrekking tot het uitbreiden van de termijn waarin het recht kan herleven af of verlies van werk als gevolg van arbeidsongeschiktheid door een nieuwe oorzaak ook een terugkeer naar een volledige Wajong betekent. De uitbreiding van de herlevingstermijn is van toepassing als toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht op arbeidsondersteuning had. De toelichting in het wetsvoorstel is naar aanleiding hiervan aangevuld. Een aanpassing van de herlevingstermijn waarbij uitval niet te herleiden hoeft te zijn naar oorzaak op grond waarvan een persoon een Wajong-uitkering heeft gekregen, acht de regering niet wenselijk. De reden hiervoor is dat de Wajong een voorziening is voor arbeidsongeschiktheid die optreedt voordat iemand aan het arbeidsproces kan deelnemen. Het beschermen van terugval past daarbij. Het beschermen van arbeidsongeschiktheid uit andere oorzaak niet. Net als reguliere werknemers zijn werkende Wajongers via de WIA verzekerd tegen inkomensverlies vanwege uitval bij ziekte. Overigens legt de rechtspraak ten aanzien van dezelfde oorzaak de bewijslast bij UWV. UWV moet motiveren dat sprake is van een andere ziekteoorzaak. In twijfelgevallen moet daarom aangenomen worden dat sprake is van dezelfde oorzaak.

Tot slot is de LCR van mening dat geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning in strijd is met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning kan in individuele gevallen leiden tot een hoger, maar ook tot een lager inkomen uit loon en inkomensondersteuning voor werkenden in de oWajong (inclusief Bremanregeling) en in de (voortgezette) werkregeling én Bremanregeling in de Wajong2010. Door het instellen van een garantiebedrag wordt gewaarborgd dat werkende Wajongers er door de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning niet – of in ieder geval niet direct – op achteruitgaan. De regering is er alles afwegende van overtuigd dat de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning daarmee een verbetering is ten opzichte van het huidige regels voor inkomensondersteuning. Ook wordt hiermee voorkomen dat niet (tijdelijk) nog meer regimes naast elkaar blijven bestaan.

4.6 Internetconsultatie

Het wetsvoorstel heeft gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie. De consultatie heeft 81 reacties opgeleverd, waarvan 18 niet-openbaar. Over het algemeen worden de doelen van de vereenvoudiging gedeeld. Mensen zien graag dat belemmeringen om te participeren worden weggenomen en dat regels vereenvoudigd en geharmoniseerd worden. Op de maatregelen op het gebied van Wajong en studie en het harmoniseren van het eindigen en herleven van het recht is positief gereageerd. De meeste opmerkingen zijn gemaakt over het harmoniseren van de regels voor inkomensondersteuning. De reacties hebben geleid tot een uitbreiding van de toelichting bij de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning. Het betreft de toevoeging van een rekenvoorbeeld voor Wajongers die met loondispensatie werken en een omschrijving van de betekenis van de formule voor mensen die niet met loondispensatie werken.

Een groot aantal respondenten heeft opmerkingen gemaakt over de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning. Meerdere respondenten maken zich zorgen over een inkomensachteruitgang met name door het schrappen van de voortgezette werkregeling en de Bremanregeling. Deze zorgen onderstrepen het belang van het overgangsregime. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is zo vormgegeven dat in alle gevallen (meer) werken lonend is als het gaat om het inkomen uit arbeid en de uitkering. Dit stimuleert dat jonggehandicapten hun mogelijkheden tot arbeidsparticipatie volledig proberen te benutten en te vergroten. Hierbij is aandacht voor de inkomenspositie van Wajongers die op het moment van de wetswijziging al werken. Door op basis van de huidige inkomensregelingen een individuele gegarandeerde uitkering vast te stellen (garantiebedrag) gaan zij er op het moment dat de geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning in werking treden niet op achteruit. Meerdere respondenten hebben opgemerkt dat zij de termijn van twee maanden bij het overgangsregime kort vinden. De periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers erop achteruit zouden gaan op het moment dat zij zelfstandig van baan wisselen. Daarmee wordt voorkomen dat het garantiebedrag de mobiliteit op de arbeidsmarkt voor Wajongers belemmert en hen vanwege financiële redenen vasthoudt in hun baan.

Meerdere respondenten hebben gepleit voor een regeling voor mensen met een medische-urenbeperking. In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning wordt geen onderscheid gemaakt voor mensen met een medische-urenbeperking. Ook in het voorstel voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is dit niet het geval. Voor mensen met een medische-urenbeperking geldt dat (meer) werken loont. Als iemand niet werkt, is zijn inkomensondersteuning per dag conform de standaardnorm van 70 procent van de grondslag. Naarmate iemand gaat werken of meer gaat werken, neemt zijn totale inkomen toe, tot maximaal 100 procent WML als hij voltijd werkt. Voor ieder gewerkte dag neemt het totale inkomen 6 procent WML toe. Indien iemand niet in staat is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op hun inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken.

Meerdere respondenten hebben opmerkingen gemaakt over het verrekenen van de inkomsten tot 20 procent van het wettelijk minimumloon met de hoogte van de uitkering voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (DGA) hebben. Indien een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte betaalde arbeid gaat verrichten, worden inkomsten tot 20 procent van het wettelijk minimumloon verrekend met de hoogte van de uitkering (0,75 x (G – I)). De kans dat iemand vanuit de groep DGA aan het werk gaat is klein, omdat DGA zijn uitgesloten van onder andere de inzet van loondispensatie en jobcoaching. De grens van 20 procent WML is getrokken vanwege de hogere basisuitkering voor DGA van 75 procent WML. Bij een inkomen van ten minste 20 procent van het WML wordt de uitkering berekend aan de hand van de geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning. Bij een inkomen van 20 procent WML komt het totale inkomen uit op 76 procent WML. Ook voor een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapte die meer dan 20 procent WML verdient, is werken dus lonend. Naar verloop van tijd zal het UWV deze persoon oproepen voor een herbeoordeling. Reden hiervoor is dat iemand die langere tijd (meer dan) 20 procent WML kan verdienen mogelijk niet meer duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.

Ook hebben meerdere respondenten aandacht gevraagd voor de uitlegbaarheid van de veranderingen. Voorlichting en communicatie over de wijzigingen door UWV is onderdeel van de implementatie van de wijzigingen. Het Ministerie van SZW is met UWV, vertegenwoordigers van Wajongers en Wajongers in gesprek over de wijze waarop de doelgroep het meest effectief kan worden benaderd op een wijze die past bij de doelgroep.

4.7 Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (PIA)

Gezien de aard van dit voorstel is in de fase van beleidsontwikkeling een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd. Met behulp hiervan is de noodzaak onderzocht van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens en zijn op gestructureerde wijze de gevolgen en risico’s van de maatregel(en)/het systeem voor gegevensbescherming in kaart gebracht. Hierbij is in het bijzonder aandacht besteed aan de beginselen van transparantie, gegevensminimalisering, doelbinding, het vereiste van een goede beveiliging en de rechten van de betrokkenen.

Op basis van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling wordt het aanvullende risico van de voorgestelde wetswijziging ten opzichte van de huidige situatie als laag gekwalificeerd. Het aantal aanvullende gegevensverwerkingen is beperkt. Voor het uitbreiden van de herlevingstermijn naar de pensioengerechtigde leeftijd bewaart UWV de dossiers van Wajongers van wie het recht op Wajong is geëindigd voor een langere tijd. Deze worden pas vernietigd als de betrokkene pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Hiertoe moet de selectielijst worden aangepast14.

Voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt gebruik gemaakt van een nieuwe wijze van berekening. Afhankelijk van het te gebruiken systeem (nieuwbouw of bestaand) kan meer gezegd worden over welke specifieke risico’s er bestaan en welke maatregelen getroffen kunnen en moeten worden.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

Onderdeel A (artikel 1:1)

De verwijzing wordt gewijzigd in verband met het vervallen van de artikelen 2:41, 2:42 en 2:43.

Onderdeel B (artikel 1a:4)

In dit onderdeel wordt voorgesteld om inkomsten in de Wajong2015 op dezelfde wijze als voorgesteld in de Wajong2010 en oWajong te gaan verrekenen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op dit moment worden in de Wajong2015 alle inkomsten met de uitkering verrekend. Het voorstel is om te regelen dat wanneer de jonggehandicapte meer dan 20 procent van het minimumloon per dag verdient, de geharmoniseerde rekenregel van toepassing wordt. Op deze manier wordt werken voor de jonggehandicapte in de Wajong2015 lonend zodra het inkomen minimaal 20% bedraagt. Een nadere toelichting op de diverse onderdelen van de geharmoniseerde rekenregel is te vinden in de toelichting bij de onderdelen S en W.

Onderdelen C tot en met F (artikelen 1a:6, 1a:7, 1a:8 en 1a:10, tweede en derde lid)

Door de uitsluitingsgrond van studerende zijn te laten vervallen in artikel 1a:6, wordt uitvoering gegeven aan de motie Siderius. Voor een uitgebreide toelichting op deze motie wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van het algemene deel van deze memorie van toelichting. Door de uitsluitingsgrond van studerende zijn te schrappen wordt de belemmering voor het volgen van een studie weggenomen. Hierdoor kunnen ook jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, aanspraak maken op een studieregeling met behoud van een uitkering op basis van de Wajong2015.

De onderdelen D tot en met F (artikelen 1a:7, 1a:8 en 1a:10) zijn gewijzigd in verband met de doorwerking van de wijziging van artikel 1a:6 in deze artikelen. Daarnaast is overeenkomstig artikel 2:17, derde lid, in artikel 1a:10 de zinsnede «op aanvraag van de jonggehandicapte» toegevoegd. Een geëindigd recht kan soms herleven. Herleving houdt in dat het oude recht weer bestaat. Dat is het geval als zich geen uitsluitingsgrond meer voordoet en de betrokkene een verzoek om herleving van zijn recht heeft ingediend. Door de toevoeging van de zinsnede «op aanvraag van de jonggehandicapte» wordt duidelijk dat de herleving slechts op aanvraag van de jonggehandicapte geschiedt. Door deze wijziging worden ook de verschillende regimes van de Wajong verder geharmoniseerd.

Onderdeel F (artikel 1a:10, eerste lid)

Met het wijzigen van artikel 1a:10, eerste lid, wordt bewerkstelligd dat indien het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd, het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering herleeft op aanvraag als de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Het schrappen van de termijn van vijf jaar heeft als gevolg dat de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, recht heeft op het herleven van de Wajong tot de AOW-leeftijd.

Onderdelen, K, N, O, en R (artikelen 2:19, 2:31, eerste en derde lid, 2:32, eerste en vierde lid, 2:39, derde lid, onderdelen a, b, d (nieuw), e (nieuw) en leden vier (nieuw) en vijf (nieuw).

In deze artikelen is de definitie van algemeen geaccepteerde arbeid gewijzigd in passende arbeid. Hiermee wordt aangesloten bij de definitie in andere socialezekerheidswetten als de Werkloosheidswet, de WIA en de Ziektewet. Hierdoor kan enerzijds rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Anderzijds wordt door deze wijziging de definitie van passende arbeid in de verschillende wetten geharmoniseerd.

Onderdelen G (artikel 2:16) en H (artikel 2:17)

Met de wijziging van artikel 2:16 wordt de regel geschrapt dat iemand zijn recht op arbeidsondersteuning verliest, indien hij gedurende een jaar ten minste 100 procent van het wettelijk minimumloon heeft verdiend. Hiermee wordt de belemmering voor jonggehandicapten die willen participeren weg genomen. Dit gebeurt door het vervallen van het derde lid en het aanpassen van de verwijzingen in het derde lid (nieuw) en het eerste lid van artikel 2:17. Met het wijzigen van artikel 2:17 wordt bewerkstelligd dat indien het recht op arbeidsondersteuning is geëindigd, het recht op arbeidsondersteuning herleeft op aanvraag als de jonggehandicapte niet meer in staat is 75 procent van het maatmaninkomen te verdienen. Het schrappen van de termijn van vijf jaar heeft als gevolg dat de jonggehandicapte bij verlies van zijn baan of door toegenomen arbeidsongeschiktheid, tot de AOW-leeftijd recht heeft op het herleven van de Wajong.

Onderdeel I (artikel 2:18, tweede lid)

In deze bepaling is geregeld dat in het participatieplan kan worden bepaald dat ten behoeve van de inschakeling in de arbeid van de jonggehandicapte de volgende instrumenten kunnen worden ingezet: het aanbod van concrete algemeen geaccepteerde arbeid, bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). Het doel is om de bepalingen in de Wajong te harmoniseren. Deze verplichting wordt daarom niet meer opgenomen in het participatieplan, maar uitsluitend in het re-integratieplan. Om deze reden vervalt artikel 2:18, tweede lid, onderdeel f.

Onderdeel J (artikelen 2:18, 2:31, derde lid, 2:32,eerste lid, 2:39, vijfde lid (nieuw), 3:49, eerste lid, en 3:66)

Dit betreft een technische wijziging. In de wet wordt een aantal keer ten onrechte gebruik gemaakt van de afkorting «UWV». In artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b, van de wet is alleen «Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» gedefinieerd.

Onderdeel L (artikelen 2:20 en 3:63)

De zinsnede «voor hem geldende wettelijk» is overbodig, omdat in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel m, een definitiebepaling is opgenomen van het begrip minimumloon. Daarin wordt ook verwezen naar de minimumlonen die gelden voor personen jonger dan 22 jaar.

Onderdeel M (artikel 2:28)

Op dit moment is in artikel 30a, tweede lid, Wet SUWI als taak opgenomen dat het UWV een passend werkaanbod kan doen. Omdat het wenselijk wordt geacht om re-integratiebedrijven eveneens de bevoegdheid te geven om een passend werkaanbod te doen, wordt met de voorgestelde wijziging deze taak ook van overeenkomstige toepassing verklaard op het re-integratiebedrijf.

Onderdelen N (artikel 2:31) en SS (artikel 3:66a (nieuw))

Het nieuwe vierde lid in artikel 2:31 en het nieuwe artikel 3:66a, regelen dat zowel in de Wajong2010 als in de oWajong, de mogelijkheid bestaat om in het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van de Wet SUWI, voor de jonggehandicapte de verplichting op te nemen om een aanbod van concrete passende arbeid te accepteren. Het houdt in dat enkel in het geval dat er afspraken worden gemaakt in het re-integratieplan over de inzet van re-integratie-instrumenten, de inzet niet vrijblijvend is en er sprake is van een verplichting om een aanbod van concrete passende arbeid te accepteren. Voor de Wajong2010 geldt dat er geen re-integratievisie, maar een participatieplan wordt opgesteld.

Onderdelen P (artikel 2:34a (nieuw)),R (artikel 2:39, zesde lid, (nieuw)) en NN (artikel 3:38, tweede lid (nieuw))

In het nieuwe artikel 2:34a, het nieuwe zesde lid van artikel 2:39 en het nieuwe tweede lid van artikel 3:38 wordt geregeld dat de verplichtingen die gericht zijn op het verkrijgen van arbeid, niet van toepassing zijn op de jonggehandicapte die studerende is. Het gaat om verplichtingen om in voldoende mate te trachten (mogelijkheden tot het verrichten van) passende arbeid te behouden of te verkrijgen, om mee te werken aan het opstellen van de re-integratievisie, het re-integratieplan, om te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in het re-integratieplan, om zich als werkzoekende bij het UWV te laten registreren, om mee te werken aan een scholing of opleiding die wenselijk wordt geacht voor inschakeling in de arbeid, om de dienstbetrekking niet verwijtbaar of op eigen verzoek te laten eindigen, om mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op de inschakeling in arbeid, om passende arbeid te aanvaarden, om mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en persoonsgebonden voorzieningen en om geen eisen te stellen aan arbeid die het aanvaarden of verkrijgen belemmeren.

In artikel 1:4 is bepaald wie als studerende wordt aangemerkt. Het gaat in ieder geval om degene die studiefinanciering, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000. De vrijstelling van de voornoemde verplichtingen moet echter ook gelden voor degene die het levenlanglerenkrediet ontvangt. Daarom wordt bepaald dat de vrijstelling, in afwijking van artikel 1:4, ook geldt voor degene die een levenlanglerenkrediet ontvangt.

Onderdeel Q (opschrift paragraaf 1)

In dit onderdeel wordt het opschrift van paragraaf 1 aangepast, zodat deze in lijn wordt gebracht met de geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning.

Onderdeel R (artikel 2:39)

Met het schrappen van artikel 2:39, derde lid, onderdeel d, vervalt de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen die zijn opgenomen in het participatieplan. Hiermee wordt voorkomen dat de jonggehandicapte geen recht heeft op uitkering als hij de verplichtingen in het participatieplan niet nakomt.

Met het schrappen van artikel 2:39, derde lid, onderdeel e, wordt voorkomen dat de jonggehandicapte geen recht heeft op inkomensondersteuning als hij de verplichting om passende arbeid te aanvaarden niet nakomt. Het schrappen van dit onderdeel zorgt daarnaast voor een verdere harmonisering binnen de verschillende regimes in de Wajong.

Met het vervallen van het vierde lid van artikel 2:39 wordt de verplichting geschrapt om passend werkaanbod te accepteren als ontbindende voorwaarde voor het recht op inkomensondersteuning. Over het accepteren van passend werk worden afspraken gemaakt in het re-integratieplan, bedoeld in artikel 2.31, tweede lid, onderdelen b en c.

Onderdelen S (artikel 2:40 (nieuw)) en T (vervallen artikelen 2:41, 2:41a en 2:42)

In deze onderdelen wordt voorgesteld de huidige regels voor inkomensondersteuning te laten vervallen en te komen tot één geharmoniseerde regeling. Het gaat om het vervallen van de werkregeling, de voortgezette werkregeling en de Breman-regeling. Ook de regels voor inkomensondersteuning tijdens studie of scholing komen te vervallen. Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 2.4 en onderdeel V.

De huidige regels worden vervangen door één geharmoniseerde regeling. In het voorgestelde artikel 2:40 gaat het om de regels voor inkomensondersteuning voor Wajongers2010 die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben of die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen ontwikkelen.

In het eerste lid staat hoe de uitkering moet worden berekend. Daarbij wordt een onderscheidt gemaakt tussen Wajongers die werken met en zonder loondispensatie. Wanneer Wajongers onder de nieuwe regels gaan werken is werken in beide gevallen lonend vanaf de eerste dag werken.

In het tweede lid wordt beschreven hoe de compensatiefactor moet worden berekend.

Het derde lid geeft een definitie voor de gebruikte afkortingen. De zinsnede «de verminderde arbeidsprestatie bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, uitgedrukt in een percentage van het minimumloon» staat voor de loonwaarde van de Wajonger. Het gaat hier om de loonwaarde afgezet tegen het WML en niet om de productiviteit als percentage afgezet tegen het functieloon. Zie de toelichting in paragraaf 2.1.

Onderdeel U (vervallen hoofdstuk 2, afdeling 7, paragraaf 2 (artikelen 2:43 en 2:44))

Met het schrappen van de artikelen 2:43 en 2:44 wordt de belemmering om te gaan studeren voor personen in de Wajong weg genomen. In artikel 2:43 jo. artikel 2:44 is bepaald dat het inkomen tijdens studie of scholing verlaagd wordt van maximaal 75 procent naar (tijdelijk) 25 procent van het minimumloon. Door deze artikelen te schrappen wordt een financiële drempel weggenomen die de toegang tot onderwijs in de weg kan staan voor studenten die gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen.

Onderdeel V (artikel 2:45)

In onderdeel U is voorgesteld om de studieregeling als bedoeld in artikel 2:43 en 2:44 te laten vervallen. Daarom kan de laatste zin in artikel 2:45, eerste lid, ook komen te vervallen. Het tweede lid van artikel 2:45 blijft ongewijzigd, omdat de nieuw voorgestelde regels voor inkomensondersteuning (artikel 2:40 nieuw) niet van toepassing is op jonggehandicapten die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Hoe de uitkering voor duurzaam en volledig arbeidsongeschikten wordt berekend staat in het voorgestelde artikel 2:46.

Onderdeel W (artikel 2:46 (nieuw))

In dit artikel wordt beschreven hoe de uitkering, bedoeld in artikel 2:45, wordt berekend. Het gaat hier om de uitkering voor Wajongers2010 die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Het eerste lid, onderdeel a, is overgenomen uit het huidige artikel 2:46 van de Wajong. De uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapten die minder dan 20 procent WML verdienen blijft dus ongewijzigd. Dit betekent dat de uitkering 75 procent van het WML bedraagt en dat het inkomen van minder dan 20 procent van het WML daarop volledig in mindering wordt gebracht. De huidige onderdelen b en c van het eerste lid worden wel gewijzigd. Nu wordt de uitkering verschillend berekend bij een inkomen tussen de 20 en 70 procent van het WML en een inkomen van ten minste 70 procent WML. Er wordt voorgesteld om bij een inkomen van meer dan 20 procent van het WML dezelfde rekenregel te gebruiken als bij niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikten (het voorgestelde artikel 2:40). Een duurzaam en volledig arbeidsongeschikte die meer dan 20 procent werkt komt zodoende onder het regime voor niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikten terecht. De uitkering wordt dan berekend aan de hand van 70 procent van de grondslag. Het totale inkomen komt dan op ten minste 75 procent van het WML. Op die manier wordt een inkomensterugval voorkomen. Ook voor een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapte die meer dan 20 procent van het WML verdient, is werken dus lonend. Naar verloop van tijd zal het UWV deze persoon overigens wel oproepen voor een herbeoordeling (zie het huidige artikel 2:46, tweede lid, en het voorgestelde nieuwe artikel 2:46a). Immers, wie langere tijd 20 procent van het WML kan verdienen is mogelijk niet meer duurzaam en volledig arbeidsongeschikt.

Anders dan bij artikel 2:40, tweede lid, is hier slechts sprake van één formule. Er is geen compensatiefactor opgenomen in deze formule. Dit komt doordat een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte geen aanspraak kan maken op loondispensatie als bedoeld in artikel 2:20. Dit is bepaald in artikel 2:30. In het tweede lid is bepaald dat artikel 1a:4, derde lid, van toepassing is op de uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.

Onderdeel X (artikel 2:46a (nieuw))

Dit artikel betreft de huidige leden twee en drie uit artikel 2:46. Gezien de nieuwe aard van artikel 2:46 is het logischer deze leden naar een nieuw artikel te verplaatsen. Het opschrift van dit artikel maakt ook meer dan nu duidelijk dat de Wajonger bij meer werken dan de vastgestelde arbeidscapaciteit kan worden opgeroepen voor een herbeoordeling.

Onderdeel Y (artikel 3:2a (nieuw))

In onderdeel OO wordt voorgesteld artikel 3:48 te laten vervallen. Het achtste lid van dit artikel bevat de grondslag voor het bij ministeriële regeling bepalen wat onder inkomen en loon wordt verstaan. Op grond van dit achtste lid zijn thans regels opgenomen in de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen. Zie ook de algemene toelichting hierover in paragraaf 2.1. In plaats van deze grondslag wordt in het voorgestelde artikel 3:2a in een nieuwe grondslag voorzien, zodat het begrip inkomen per dag overeenkomstig de Wajong2010 en Wajong2015 in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten kan worden vastgesteld. Het voorgestelde artikel 3:2a komt overeen met de huidige artikelen 1a:4, vierde lid, en 2:6.

Onderdeel Z (artikel 3:8 (nieuw))

Hier wordt voorgesteld de indeling in arbeidsongeschiktheidsklasse af te schaffen. In de plaats daarvan wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering op de geharmoniseerde wijze berekend. Dit artikel komt overeen met het voorgestelde artikel 2:40. Een nadere uitleg bij dat artikel is te vinden in de artikelsgewijze toelichting bij de onderdelen S en T.

Onderdeel AA (artikel 3:8a, eerste lid, (nieuw))

Dit artikel bepaalt dat artikel 3:8 niet van toepassing is op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De arbeidsongeschiktheidsuitkering voor deze jonggehandicapte wordt berekend aan de hand van het nieuwe artikel 3:8b. Wat onder duurzaam wordt verstaan staat in het tweede lid. Dat lid en de overige leden van het artikel blijven ongewijzigd.

Onderdeel BB (artikel 3:8b (nieuw))

In het voorgestelde artikel 3:8b staat hoe de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor degene die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is wordt berekend. Dit artikel komt overeen met het voorgestelde artikel 2:46. Een nadere uitleg bij dat artikel is te vinden in de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel X.

Onderdeel CC (opschrift artikel 3:9)

In dit onderdeel wordt voorgesteld het opschrift hetzelfde te laten luiden als het opschrift bij de artikelen 1a:5 en 2:51. Op deze wijze is ook duidelijker dat het in artikel 3:9 gaat om verhoging van de uitkering bij hulpbehoevendheid. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.

Onderdeel DD (vervallen artikelen 3:13 tot en met 3:17a)

De artikelen met betrekking tot herziening van de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij afneming of toeneming van de arbeidsongeschiktheid kunnen vervallen. Deze artikelen zien immers om het vaststellen van een hogere of lagere uitkering op grond van de plaatsing in een andere AO-klasse. In onderdeel Z van dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de AO-klassen te laten vervallen. De uitkering wordt daardoor per dag vastgesteld op basis van nieuwe rekenregels.

Onderdeel EE (artikel 3:18 (nieuw))

In artikel 3:18 worden verschillende wijzigingen doorgevoerd. Allereerst wordt het opschrift aangepast, omdat dit artikel nog het enige artikel is in hoofdstuk 3 dat gaat over intrekking of herziening van beschikkingen. Daarop wordt ook de aanhef van het eerste lid aangepast. De onderdelen a en c blijven ongewijzigd. De onderdelen b en d worden samengevoegd zoals ook in het vergelijkbare artikel 2:58 het geval is. De leden twee en drie worden omgedraaid om tot een meer logische volgorde te komen. Daarnaast is de tekst grammaticaal aangepast en meer conform de nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving.

Onderdeel FF (artikel 3:19)

In het eerste lid worden twee onderdelen toegevoegd. Het toevoegen van onderdeel d aan dit artikel zorgt voor de mogelijkheid om vrijwillig af te zien van een uitkering in de oWajong. Hierdoor kunnen personen in de oWajong op eigen verzoek de uitkering beëindigen. Conform de Wajong2010 en Wajong2015, is met het toevoegen van onderdeel e bepaald dat de uitkering eindigt indien de jonggehandicapte overlijdt.

In het voorgestelde nieuwe tweede lid wordt bepaald dat de uitkering in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, niet eindigt als de jonggehandicapte werkt. Dit is conform artikel 2:16, tweede lid, van de wet. Deze verdere harmonisatie is noodzakelijk door de harmonisatie van de inkomensvoorzieningen.

In het derde lid vervalt de verwijzing naar artikel 3:48. In onderdeel OO wordt immers voorgesteld dit artikel te laten vervallen.

In het vierde en vijfde lid worden de in verband met de vernummering van het tweede tot en met tiende lid noodzakelijke wijzingen aangepast.

Onderdeel GG (artikel 3:20, tweede lid, (nieuw))

Met het toevoegen van een tweede lid aan artikel 3:20 herleeft op aanvraag van de jonggehandicapte het recht op uitkering. Een geëindigd recht kan herleven als de jonggehandicapte niet (meer) in staat is om meer dan 75 procent van het maatmaninkomen te verdienen en dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht op arbeidsondersteuning had.

Onderdeel HH (artikel 3:21)

Met het wijzigen van artikel 3:21 wordt de herlevingstermijn van vijf jaar geschrapt. Het schrappen van de termijn van vijf jaar heeft als gevolg dat de jonggehandicapte die, na de datum van intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, of na het bereiken van de wachttijdperiode van 52 weken, als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, arbeidsongeschikt wordt, tot de pensioengerechtigde leeftijd recht heeft op herleving van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voorwaarde voor herleving is dat de ingetreden arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die welke ten grondslag lag aan de ingetrokken uitkering dan wel aan de ongeschiktheid tot werken in de wachttijdperiode van 52 weken.

Onderdelen II (artikel 3:23), JJ (artikel 3:23a) en KK(artikel 3:23b)

Dit betreft de aanpassing van verwijzingen naar het gewijzigde artikel 3:19.

Onderdeel LL (artikel 3:25)

In dit onderdeel vervalt de verwijzing naar artikel 3:48. In onderdeel OO wordt immers voorgesteld om dit artikel te laten vervallen.

Artikel MM (artikel 3:31)

Dit betreft de aanpassing van de verwijzing naar artikel 3:20. Dat artikel wordt in onderdeel GG onderverdeeld in twee leden. De verwijzing in artikel 3:31, vijfde lid, ziet alleen op het eerste lid (nieuw) van artikel 3:20.

Onderdeel OO (vervallen artikel 3:48)

Gezien het vervallen van de arbeidsongeschiktheidsklassen en de nieuwe regels omtrent het vaststellen van de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering kan artikel 3:48 vervallen. Dit artikel regelt nu hoe de uitkering moet worden berekend indien er sprake is van inkomen tijdens de uitkering. Hoe inkomsten met de uitkering moeten worden verrekend wordt nu neergelegd in het te wijzigen artikel 3:8a en de voorgestelde nieuwe artikelen 3:8 en 3:8b.

Onderdeel PP (artikel 3:50)

In artikel 3:50 wordt de samenloop van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wajong met een uitkering op grond van de WIA geregeld. Het eerste lid blijft behouden, omdat hierin geregeld wordt dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wajong slechts betaald wordt voor zover die uitkering de WIA-uitkering overstijgt. Ook met de nieuwe rekenregels is het mogelijk dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wajong hoger is dan de WIA-uitkering. Het tweede, derde, vierde en vijfde lid regelen de samenloop in de gevallen waarin de hoogte van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 3:13 tot en met 3:18 wordt herzien. Aangezien de arbeidsongeschiktheidsklassen en daarmee ook de artikelen 3:13 tot en met 3:17a vervallen kunnen ook deze leden vervallen. Ook het negende lid vervalt. Dit lid regelt de samenloop in geval van toepassing van artikel 3:48. Dit artikel komt vanwege de nieuwe rekenregels te vervallen en daarmee kan ook het negende lid vervallen.

Onderdeel QQ (artikel 3:51)

De toelichting bij onderdeel PP (artikel 3:50) is hier van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel RR (artikel 3:66, tweede lid, (nieuw))

Zie de toelichting bij onderdeel M (artikel 2:28).

Onderdeel SS (artikel 3:66a (nieuw))

Zie de toelichting bij onderdeel N (artikel 2:31).

Onderdeel TT (artikel 5:3)

In artikel 5.3, eerste lid, vervalt het onderdeel waarin naar artikel 3:48 wordt verwezen. In onderdeel OO wordt immers voorgesteld om dat artikel te laten vervallen.

Onderdeel UU (artikel 8:8 (nieuw)) (garantiebedrag)

In dit artikel wordt het zogenoemde garantiebedrag geregeld. Zie ook paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting over het overgangsregime. Het eerste lid geeft aan UWV de opdracht om in de maand van inwerkingtreding van deze wet een garantiebedrag vast te stellen voor de jonggehandicapte die op de dag voor inwerkingtreding van deze wet inkomen geniet. Het gaat om inkomen als bedoeld in de artikelen 1a:4, vierde lid, 2:6 en 3:2a (nieuw).

In het tweede lid wordt aangegeven op welke wijze het garantiebedrag wordt vastgesteld. Voor de berekening van het garantiebedrag wordt uitgegaan van de berekeningswijze behorende bij de inkomensondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de jonggehandicapte in de maand van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel recht zou hebben gehad. Het gaat om de berekeningswijzen bedoeld in de artikelen 2:40, 2:41a, 2:42, 2:44, 2:46 en 3:8. Bij het vaststellen van het inkomen ten behoeve van die formules wordt voor het inkomen uitgegaan van een inkomen over een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde periode. Daarbij zal het gaan om een periode die representatief is voor het inkomen van de jonggehandicapte. De periode kan daarom voor verschillende situaties verschillend worden vastgesteld.

Wanneer het garantiebedrag een hoger bedrag betreft dan de inkomensondersteuning op grond van de geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning maakt de jonggehandicapte aanspraak op een bedrag ter hoogte van het garantiebedrag. Op deze wijze wordt dus voorkomen dat de jonggehandicapte er door de geharmoniseerde regels financieel op achteruit gaat. Dit is geregeld in het derde lid.

Het vierde lid bepaalt wanneer de jonggehandicapte niet langer aanspraak maakt op het garantiebedrag. Dit is het geval wanneer de inkomensondersteuning, gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden, op grond van de geharmoniseerde regels hoger is dan het garantiebedrag. Het garantiebedrag vervalt ook indien de jonggehandicapte gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden geen inkomen heeft genoten. Deze bepaling ziet vooral op de jonggehandicapte van wie het garantiebedrag is vastgesteld op basis van de voortgezette werkregeling of de Breman-regeling. Het garantiebedrag zal in die gevallen altijd hoger zijn dan de uitkering op grond van de geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning. Als de jonggehandicapte stopt met werken, zal het garantiebedrag nog steeds hoger zijn dan de uitkering op grond van de nieuwe regels. Op grond van onderdeel b zal het garantiebedrag alsnog vervallen. Er ontstaat vervolgens een aanspraak op inkomensondersteuning ter hoogte van 70% WML.

In het vijfde lid wordt bepaald dat het garantiebedrag geïndexeerd wordt aan de hand van het percentage waarmee het WML stijgt. Zodoende stijgt de uitkering aan de hand van het garantiebedrag op dezelfde wijze waarop de inkomensondersteuning op grond van de artikelen 2:40, 2:46, 3:8 en 3:8b stijgt. Deze bepaling is nodig om ervoor te zorgen dat het garantiebedrag meestijgt met de stijging van het WML. Anders dan bij de hoogte van de inkomensondersteuning op grond van de artikelen 2:40, 2:46, 3:8 en 3:8b is het garantiebedrag geen percentage van het WML waardoor de hoogte niet vanzelf meestijgt met het WML. Zonder deze bepaling zou de hoogte van het garantiebedrag bevroren zijn.

Onderdeel VV (vervallen artikel 8:10, tweede tot en met vijfde en zevende lid)

In artikel 8:10, tweede lid, van de Wajong is geregeld, dat oWajongers met participatiemogelijkheden vanaf een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip, kunnen verzoeken om recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2. Wanneer dit verzoek wordt ingewilligd op grond van het derde lid van artikel 8:10, kunnen zij overstappen naar de Wajong 2010. Deze overstapmogelijkheid bestaat vanaf 2013. De overstapmogelijkheid is geboden om de betreffende oWajongers naast begeleiding bij het zoeken naar een baan een mogelijk hogere inkomensondersteuning te bieden dan die, waar zij op grond van de oWajong recht op hebben.

Nu het voorliggend wetsvoorstel voorziet in harmonisering van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringsregeling van de oWajong met de inkomensondersteuning uit de Wajong 2010 en daarnaast de begeleiding bij het vinden naar een baan met betrekking tot de oWajongers met participatiemogelijkheden is geïntensiveerd en geregeld in de Wet SUWI, is de overstapmogelijkheid niet langer nodig. Het vierde, vijfde en zevende lid worden tevens geschrapt aangezien deze met het schrappen van het tweede en derde lid, uitgewerkt zijn.

Onderdeel WW (artikel 8:10d (nieuw))

In artikel 8:10d is thans overgangsrecht geregeld voor de jonggehandicapte die voor inwerkingtreding van de Wet van 17 november 2016, tot wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met stroomlijning van de loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en enkele andere wijzigingen (Stb. 2016, 444) zijn ingestroomd in de voortgezette werkregeling. De toenmalige voortgezette werkregeling is toen vervangen door de huidige voortgezette werkregeling in artikel 2:41 en 2:41a. De jonggehandicapten die al voor die wijziging zijn ingestroomd zouden op basis van het nieuwe artikel 2:41 niet meer in aanmerking komen voor de voortgezette werkregeling als ze nog niet zeven jaar recht op arbeidsondersteuning hadden gehad, of jonger waren dan 27 jaar. Daarom is voor hen bepaald dat de nieuwe voortgezette werkregeling op hen van overeenkomstige toepassing is. Dit overgangsrecht kan nu vervallen, omdat de in dit wetsvoorstel voorgestelde regels voor inkomensondersteuning en het garantiebedrag ook op deze groep van toepassing is.

In de plaats van het huidige overgangsrecht wordt voorgesteld in dit artikel het overgangsrecht te regelen voor de artikelen 1a:10, 2:17 en 3:21. Door dit overgangsrecht wordt de uitbreiding van de herlevingstermijn in de artikelen 1a:10, 2:17 en 3:21 uitsluitend van toepassing op mensen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet nog in de herlevingstermijn zitten en op mensen waarvan het recht op arbeidsondersteuning op of na de inwerkingtredingsdatum van deze wet is beëindigd. Dit betekent dat alle uitkeringen die op of na 1 januari 2015 zijn geëindigd onder de nieuwe regels vallen.

ARTIKEL II. Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen

Met aanpassing van artikel XXIV van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt voor personen die geboren zijn vóór 1 januari 1980 en op wie het overgangsrecht Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) sinds 1998 van toepassing is, de toegang tot de oude Wajong afgesloten. Het gaat om personen die voor 1980 geboren zijn en die niet voor 1 januari 1998 – de datum van inwerkingtreding van de Wajong – een AAW-aanvraag hadden ingediend.

ARTIKEL III. Toeslagenwet

Artikel 4b van de Toeslagenwet bepaalt dat de persoon die inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:43 van de Wajong ontvangt, geen recht heeft op toeslag. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld de inkomensondersteuning bij studie of scholing te laten vervallen (artikel I, onderdeel U). Wanneer die inkomensondersteuning vervalt kan ook artikel 4b van de Toeslagenwet vervallen.

ARTIKEL IV. Wet op de loonbelasting 1964

Dit betreft de aanpassing van de verwijzing naar het te vervallen artikel 3:48 van de Wajong. De verwijzing naar artikel 3:48 wordt vervangen door de artikelen 3:8 en 3:8b. Bij de toepassing van zowel artikel 3:8 als 3:8b bestaat er wel recht op een uitkering, maar kan het voorkomen dat de uitkering door het genieten van loon uitkomt op nihil. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om verwijzingen toe te voegen naar de Wajong2010 en de Wajong2015. Ook wanneer een uitkering krachtens die hoofdstukken door loon niet tot uitbetaling komt bestaat recht op de jonggehandicaptenkorting.

ARTIKEL V. Wet structuur en uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Onderdeel A (artikel 30a)

Door in het tweede lid van dit artikel »het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering» toe te voegen, kan in het re-integratieplan voor de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van hoofdstuk 3 van de Wajong, de verplichting worden opgenomen om een aanbod van concrete passende arbeid, te accepteren.

In het zesde lid wordt de term participatieplan ingevoegd. Dit is gedaan omdat in artikel 2:31 voor de jonggehandicapte de verplichting is opgenomen om mee te werken aan het opstellen van een re-integratieplan als bedoeld in artikel 30a, zesde lid, Wet SUWI. In die laatste bepaling staat dat een re-integratieplan kan worden opgesteld als de re-integratievisie daartoe aanleiding geeft. Voor de Wajong2010 geldt echter dat er geen re-integratievisie wordt opgesteld. Voor de Wajong2010 wordt een participatieplan opgesteld. Om deze reden is voor de Wajong2010 toegevoegd als het participatieplan daartoe aanleiding geeft.

Onderdeel B (artikel 72a)

Dit betreft de aanpassing van de verwijzingen naar de artikelen 1a:6 en 3:19 van de Wajong, die voortvloeit uit de wijziging van die artikelen (zie onderdelen C en GG).

ARTIKEL VI. Inwerkingtredingsbepaling

Artikel VI regelt, met uitzondering van artikel II, de inwerkingtreding van de artikelen van deze wet. Artikel II treedt in werking zes maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, om mensen nog voldoende kans te bieden gebruik te maken van dit overgangsrecht.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark