Gepubliceerd: 26 juni 2019
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35210-XVII-3.html
ID: 35210-XVII-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 26 juni 2019

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 11 juni 2019 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 21 juni 2019 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Wat betekenen de mutaties op de voorjaarsnota voor het totale percentage Official Development Assistance (ODA) in 2019, 2020, 2021 en 2022?

Antwoord:

Na verwerking van de mutaties uit de Voorjaarsnota is het totale percentage Official Development Assistance (ODA) als volgt:

2

Welke onderwijsuitgaven ten behoeve van asielzoekerskinderen op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden voortaan toegerekend aan ODA?

Antwoord:

De uitgaven aan eerstejaars asielzoekerskinderen voor primair en voortgezet onderwijs worden toegerekend aan ODA.

3

Hoe hangt de meerjarige verhoging van de voorgenomen verplichtingen samen met de beleidsvoornemens uit de in 2018 gepresenteerde nota «Investeren in Perspectief»?

Antwoord:

De meerjarige verhoging van het verplichtingenbudget dient met name om invulling te geven aan de beleidsvoornemens uit de in 2018 gepresenteerde nota «Investeren in Perspectief».

Zo stijgt het verplichtingenbudget voor «financiële sector ontwikkeling», «versterking private sector» en «publiek-private partnerschappen», onder andere voor het Sustainable Development Goals Partnership, waarvoor in 2018 het subsidieplafond is gepubliceerd. Een ander voorbeeld is de verhoging van het verplichtingenbudget voor klimaat voor het Dutch Fund for Climate and Development en programma’s als Climate Investor Two, Palmolieprogramma IDH, MoMo-initiatief en de volgende fase van het Sustain-programma. Ook het verplichtingenbudget voor Seksuele, reproductieve- en gezondheidsrechten wordt meerjarig verhoogd om uitdrukking te kunnen geven aan de intensiveringen uit de beleidsnota «Investeren in Perspectief».

Voor verplichtingen op het gebied van humanitaire hulp is het verplichtingenbudget meerjarig bijgesteld als gevolg van het wijzigen van het verplichtingenritme bij de overgang van een tweejarige naar een driejarige looptijd van de verplichting met aan aantal partners (ICRC, CERF, NRK, OCHA, UNHCR, UNWRA, WFP).

Deels betreft de verhoging van het verplichtingenbudget ook een extra inzet, aanvullend op de beleidsvoornemens uit de beleidsnota «Investeren in Perspectief». Zo wordt extra ingezet op het creëren van (jeugd)werkgelegenheid in de focusregio’s, door de verhoging van het budget voor «landenprogramma’s ondernemingsklimaat». Ook wordt het budget van artikel 5.1 in 2019 verhoogd met EUR 27 miljoen. Dit betreft een verhoging van de jaarlijkse bijdrages aan UNICEF (EUR 15 miljoen), UNDP (EUR 2 miljoen) en EUR 10 miljoen voor speciale multilaterale activiteiten, onder andere voor ondersteuning van hervormingen binnen de Verenigde Naties.

4

Kan een (meerjarig) overzicht worden geven van hoe de stijging van de verplichtingen op de verschillende artikelen samenhangen met de subartikelen en beleidsprogramma’s?

Antwoord:

De verhoging van de verplichtingenruimte heeft enerzijds betrekking op de geraamde uitgaven op de beleidsartikelen in lijn met de beleidsnota «Investeren in Perspectief». Daarnaast wordt een aantal verplichtingen voor bijvoorbeeld Noodhulp en bijdrages aan VN-organisaties niet voor één jaar aangegaan, maar voor twee of drie jaar. Om deze meerjarige verplichtingen in 2019 te kunnen aangaan moeten de verplichtingenbudgetten meerjarig worden bijgesteld.

Onderstaand overzicht geeft de subartikelen waarvoor het verplichtingenbudget stijgt met vermelding van de belangrijkste stijgingen. Verlagingen en kleinere stijgingen zijn niet opgenomen in dit overzicht.

Artikel

Totale mutatie in EUR miljoen

Belangrijkste stijgingen

 

2019

2020

2021

2022

2023

 

1.2

18

     

2

Programma internationaal ondernemen non-ODA (EUR 27 mln)

1.3

141

42

     

(Jeugd)werkgelegenheid (EUR 120 mln), ondernemingsklimaat decentraal (EUR 41,9 mln), financiële sector ontwikkeling (EUR 10 mln), versterking private sector (EUR 21 mln) en publiek-private partnerschappen (EUR 40 mln).

2.1

135

26

159

97

117

Voedselzekerheid via posten (EUR 187 mln) en Voedselsystemen EUR 8 mln)

2.2

149

24

43

4

19

Integraal waterbeheer (EUR 77 mln) en Drinkwater en Sanitaire voorzieningen (EUR 72 mln)

2.3

205

17

 

45

186

Dutch Fund for Climate and Development (EUR 120 mln), Hernieuwbare energie (EUR 57 mln), UNEP (EUR 21 mln) en overige klimaat activiteiten (EUR 35 mln)

3.1

323

64

275

317

131

UNFPA (EUR 103 mln), UNAIDS (EUR 60 mln), UNICEF (EUR 35 mln) WHO (EUR 13 mln) en diverse overige activiteiten voor SRGR (EUR 101 mln)

3.2

38

10

100

48

11

UNWOMEN (EUR 18 mln), diverse overige activiteiten via de posten (EUR 13 mln) en centraal (EUR 7 mln)

3.3

16

1.011

11

11

11

Versterking maatschappelijk middenveld via de posten (EUR 16 mln). In 2020 voor nieuwe fase Versterking Maatschappelijk Middenveld

3.4

8

   

109

 

Onderwijsprogramma’s in Burkina Faso en Niger

4.1

456

       

ICRC (EUR 120), CERF (EUR 165), UNHCR (EUR 99 mln), WFP (EUR 108 mln)

4.3

34

42

64

41

41

Diverse activiteiten voor Veiligheid en Rechtstaat ontwikkeling via de posten (EUR 70 mln)

5.1

235

 

3

79

3

UNICEF (EUR 95 mln), UNDP (EUR 90 mln) en assistent deskundigen programma (EUR 47 mln)

5.2

6

81

10

7

7

Kleine activiteiten posten incl. cultuur en ontwikkeling (EUR 6 mln)

5

Hoe kan het dat de uitgaven met EUR 93,3 miljoen dalen terwijl de verplichtingen met EUR 1 787 miljoen stijgen? Wanneer en op welke manier zullen de verplichtingen zich vertalen naar hogere uitgaven?

Antwoord:

De verlaging van de uitgaven in 2019 wordt met name veroorzaakt door een verlaging van het ODA-budget door een verlaging van de raming van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). De ontwikkeling van het ODA-budget is gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en wordt hiervoor bijgesteld.

De verhoging van de verplichtingenruimte in 2019 heeft enerzijds betrekking op de geraamde uitgaven op de beleidsartikelen in de jaren 2019 en verder – in lijn met de beleidsnota «Investeren in Perspectief». Voor de extra beschikbaar gestelde middelen moeten meer verplichtingen aangegaan worden. Daarnaast wordt een aantal verplichtingen voor bijvoorbeeld Noodhulp en bijdrages aan VN-organisaties niet voor één jaar aangegaan, maar voor twee of drie jaar. Om deze meerjarige verplichtingen in 2019 te kunnen aangaan moeten de verplichtingenbudgetten opwaarts worden bijgesteld. De verlaging van het budget en de verhoging van de verplichtingen hebben dus geen direct verband. De hogere verplichtingen leiden dus niet tot hogere uitgaven maar zijn nodig om de huidige begroting te kunnen besteden.

6

Uit welke budgetten, instrumenten of programma’s bestaan de toegenomen verplichtingen? Kunt u een overzicht geven per begrotingsartikel?

Antwoord:

Zie vraag 4.

7

Kunt u aangeven welke van de mutaties in de Tabel «Overzicht belangrijkste mutaties uitgaven 2019» invloed hebben op het ODA percentage? Is bijvoorbeeld de organisatie van de Global Entrepreneurship Summit (GES) toerekenbaar aan ODA?

Antwoord:

De mutaties in de tabel belangrijkste mutaties hebben geen consequenties op het ODA percentage. De per saldo verlaging wordt met name veroorzaakt door een verlaging van het ODA-budget als gevolg van een verlaging van de raming van het BNI. Dit heeft geen consequenties voor het ODA-percentage.

De Global Entrepeneurship Summit (GES) is niet toegerekend aan ODA en gefinancierd uit non-ODA budget op artikel 1.2 Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie.

8

Uit welke budgetten bestaan de toegenomen verplichtingen op artikel 1?

Antwoord:

Zie vraag 4.

9

Op welke sub-artikelen op beleidsartikel 1 zijn de uitgaven nog niet juridisch verplicht (9%)?

Antwoord:

Op alle sub-artikelen op beleidsartikel 1 zijn niet-juridisch verplichte uitgaven. Voor artikel 1.1 bedraagt dit EUR 5,7 miljoen, voor artikel 1.2 EUR 3,9 miljoen en voor artikel 1.3 EUR 40,5 miljoen.

10

Welke extra inzet ter ondersteuning van de Chinastrategie wordt bedoeld?

Antwoord:

Het Nederlandse Chinabeleid raakt een groot aantal ministeries, onder andere op het terrein van internationale rechtsorde, mensenrechten, handel, klimaat, energie, ontwikkelingssamenwerking en veiligheid. Voor de uitvoering van de Chinastrategie worden extra middelen (EUR 24 miljoen) vanuit de HGIS ter beschikking gesteld voor de periode 2019–2023. Deze middelen worden verdeeld over een aantal departementen en hoofdzakelijk ingezet om extra capaciteit vrij te maken ten behoeve van een effectieve implementatie, maar ook voor onderzoek en bewustwording.

11

Hoeveel extra fte’s worden/zijn in het kader van de Chinastrategie ingezet? Is de extra inzet bedoeld voor de totstandkoming of gaat het over de implementatie? Kunt u, indien het implementatie betreft, toelichten welke onderdelen specifiek om extra capaciteit vragen, aangezien dit niet direct blijkt uit de Chinastrategie zelf? Kunt u daarbij aangeven welk deel van de fte’s bedoeld is voor bijvoorbeeld de onderdelen handel en ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

Momenteel worden voor de China-strategie 6 fte ingezet. Voor 2021–23 zijn middelen beschikbaar voor verdere intensivering op prioritaire thema’s. De exacte invulling daarvan zal in een later stadium worden bezien.

Voor BHOS gaat het hierbij om extra fte’s voor economische veiligheid en handelspolitiek en het versterken van de informatievoorziening aan en bewustwording van het bedrijfsleven dat zaken doet met China. De exacte invulling daarvan zal in een later stadium worden bezien.

12

Waardoor is er een hoger dan voorziene uitgave voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, doorgeschoven budget van 2018 naar 2019? Welke uitgave is dit?

Antwoord:

Het doorgeschoven budget van 2018 naar 2019 is gerelateerd aan de implementatie van de IMVO-convenanten. Het betreft de bijdrage aan NGO’s die deelnemen aan de convenanten (EUR 1,9 miljoen) en de bijdrage aan de SER (EUR 0,9 miljoen) die de secretariaatsfunctie vervult voor de totstandkoming en de implementatie van de convenanten.

13

Hoe komt het dat door de inschakeling van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de kosten voor de GES verhoogd zijn?

Antwoord:

In het kader van de voorbereiding van de Global Entrepreneurship Summit (GES) is een kleine opdracht verstrekt aan de RVO voor het borgen van de contacten van de GES ten behoeve van economische diplomatie. Dit leidt niet tot een verhoging van de begroting van de GES. De verhoging van de uitvoeringskosten van de RVO, zoals opgenomen in artikel 1.2, zijn niet gerelateerd aan de Global Entrepreneurship Summit.

14

Kan de € 14,5 miljoen voor de China-strategie gespecificeerd worden? Op welke wijze gaat dit extra budget voor BuHa-OS uitgegeven worden?

Antwoord:

De EUR 14,5 miljoen heeft betrekking op de kosten van de GES en niet op de Chinastrategie. Voor wat betreft de Chinastrategie is het budget op 1.3 voor de periode 2019–2023 met EUR 2,8 miljoen verhoogd, waarvan EUR 700.000 in 2019.

Voor meer informatie over de Chinastrategie zie vraag 10 en 11.

Extra middelen BHOS Chinastrategie zijn als volgt verdeeld:

2019 – EUR 700.000

2020 – EUR 600.000

2021 – EUR 500.000

2022 – EUR 500.000

2023 – EUR 500.000

15

Wat is de reden dat de jaarlijkse uitgavenverwachtingen voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) meerjarig worden verlaagd?

Antwoord:

Zie vraag 16.

16

Wat is de reden dat het budget van DGGF wordt verlaagd op basis van actuele ramingen? Hoeveel lager zijn deze dan oorspronkelijk geraamd?

Antwoord:

De jaarlijkse uitgavenverwachtingen voor het Dutch Good Growth Fund zijn voor 2019 en de jaren daarna bijgesteld van EUR 68 miljoen naar EUR 50 miljoen. Dit verlaagde budget is gebaseerd op de verwachte vraag naar financiering en verzekeringen vanuit Nederlandse en lokale ondernemers. Hierbij is tevens rekening gehouden met terugontvangsten (inclusief rente, premies en aflossingen) van eerder gedane investeringen.

17

Kan worden toegelicht hoeveel van de subsidies op artikel 1.2 voor Starters International Business (SIB), Partners for International Business (PIB), de subsidieregeling voor demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsprojecten (DHI) en het Dutch Trade and Investement Fund (DTIF) al is uitgegeven?

Antwoord:

De uitvoering van de genoemde regelingen, voor zover het subsidies betreft heeft het ministerie uitbesteed aan RVO (SIB, PIB, DHI en DTIF, onderdeel 1).

De aansturing van RVO vindt plaats aan de hand van jaarplannen, regelmatig overleg en verantwoording achteraf. Door deze uitvoering op afstand is het niet mogelijk en niet wenselijk om op elk gewenst moment inzicht te hebben in de exacte uitgaven.

Uit de overleggen en contactmomenten met de uitvoerders blijkt dat de uitvoering in 2019 plaats vindt conform het overeengekomen jaarplan. Voor gegevens omtrent in 2019 toegekende subsidies, zie vraag 18.

18

Voor welk budget is op artikel 1.2 subsidieaanvragen gedaan en welk deel is toegekend?

Antwoord:

Ten laste van artikel 1.2 worden subsidieregelingen gefinancierd waarbij partijen subsidieaanvragen kunnen indienen. Dit betreft de regelingen Starters International Business (SIB), de subsidieregeling voor demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsprojecten (DHI) en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF).

In 2019 zijn de volgende aanvragen ontvangen/toekenningen verricht bij de SIB-regeling:

SIB 2019 (per 12 juni)

Aantal aanvragen

Aantal toegekend

Toegekend bedrag (in EUR)

Brexit-vouchers

22

14

30.388

Coachingvouchers

482

404

969.600

Kennisvouchers

41

14

36.180

Missievouchers

287

207

225.474

Totaal

832

639

1.261.642

Voor de subsidieregeling DHI art. 1.2 gelden de volgende gegevens:

Stand 12 juni

Aanvragen

In behandeling

Afgekeurd/ingetrokken

Toegekend

Aantallen

37

19

5

13

Bedragen (in EUR)

2.770.402

1.421.508

348.201

1.000.693

Bij het DTIF (onderdeel 1. Onderdeel 2 betreft geen subsidies) zijn tot nu toe in 2019 twee financieringsaanvragen ten bedrage van EUR 6 miljoen goedgekeurd en één financieringsaanvraag van EUR 840.000 gecommitteerd.

De overige verwachte uitgaven betreffen geen subsidieregelingen maar individuele subsidies voor specifieke activiteiten waarbij de subsidie veelal in eerdere jaren is toegekend.

19

Welk budget op artikel 1.2 is nog niet juridisch verplicht?

Antwoord:

Zie vraag 9.

20

Welk deel van het RVO-budget op artikel 1.3 is al toegekend?

Antwoord:

RVO ontvangt budget voor het verlenen van subsidies en voor hun eigen uitvoeringskosten.

De meeste subsidies zijn meerjarig, wat inhoudt dat de uitgaven in 2019 voortvloeien uit subsidies die in eerdere jaren zijn toegekend. Veruit het grootste deel van het kasbudget 2019 is dus al toegekend.

Bij de goedkeuring door het Ministerie van de door RVO ingediende jaarplannen 2019 is het RVO-budget voor de uitvoeringskosten volledig toegekend.

21

Waarom worden de uitgaven in het kader van de motie-Diks/Van den Hul (35 000-VXII, nr. 34) niet toegelicht in de memorie van toelichting? Welk bedrag is hiervoor gereserveerd?

Antwoord:

De motie wordt binnen het bestaande budget uitgevoerd. De motie is inhoudelijk behandeld in de Kamerbrief Voortgang implementatie IMVO-beleid (2019Z11734), die op 11 juni 2019 naar u is verstuurd.

22

Wat wordt bedoeld met de verhoging van de kosten voor inschakeling van de RVO?

Antwoord:

De RVO is verantwoordelijk voor de uitvoering van een aantal van de regelingen op artikel 1.2. De kosten voor de uitvoering zijn toegenomen onder andere door extra personeelskosten en nieuwe activiteiten zoals bijvoorbeeld het Brexit-loket.

23

Onder Artikel 1.3 gaat u in op de meerjarige verhoging van het budget voor versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden. Kunt u bevestigen dat het hier gaat om versterking van de private sector ter plekke en de financiering dus niet naar Nederlandse bedrijven in ontwikkelingslanden gaat?

Antwoord:

Het budget voor versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden wordt besteed aan de verbetering van het ondernemingsklimaat, aan verduurzaming van de productie en handel, en aan versterking van ondernemerschap in ontwikkelingslanden. Dit stelt het bedrijfsleven in die landen in staat om te groeien en daarmee de werkgelegenheid te doen toenemen, met extra focus op werkgelegenheid voor jongeren en vrouwen. Dit wordt gerealiseerd met programma’s die investeren in de verbetering van de randvoorwaarden voor economische groei en met programma’s die investeringskapitaal bieden aan ondernemers. Dit kunnen zowel lokale bedrijven zijn als internationale bedrijven, inclusief Nederlandse, die ontwikkelingsrelevante investeringen in de betrokken landen doen.

24

Hoe worden de extra uitgaven aan EnDev, het programma Clean Cookstoves en andere soortgelijke uitgaven in het kader van hernieuwbare energie besteed? Kunt u dit uitgebreid toelichten, mede in het licht van het amendement-Van Haga over het stimuleren van oplossingen voor «indoor air pollution» in ontwikkelingslanden (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 13)?

Antwoord:

De extra uitgaven in het kader van hernieuwbare energie worden gericht op het kabinetsdoel om tot 2030 in totaal 50 miljoen mensen toegang te bieden tot hernieuwbare energie. Het gaat om toegang tot elektriciteit en oplossingen op het gebied van schoon koken voor mensen zonder moderne energievoorziening. De luchtvervuiling binnenshuis wordt bestreden door vervanging van paraffineverlichting en het bieden van schone alternatieven voor het traditionele koken op hout en houtskool.

In 2019 betreft het de volgende nieuwe verplichtingen:

  • Energising Development (EnDev): meerjarige verlenging van het gezamenlijk energietoegangsprogramma met Duitsland, VK, Noorwegen, Zwitserland en Zweden. EnDev ontwikkelt de zogeheten last mile market voor energietoegang in 26 landen en richt zich zowel op schoon koken als op decentrale elektriciteit.

  • Clean Cooking Alliance: nieuwe bijdrage aan het mondiale partnerschap op het gebied van schoon koken. Het ondersteunde programma richt zich op het mobiliseren van investeringen in kansrijke bedrijven en markten voor schone kookoplossingen in zes landen in sub-Sahara Afrika (waarvan vier in de focusregio’s).

  • Africa Biogas Partnership Programme: verlenging van de tweede fase tot eind 2019. Betreft uitsluitend activiteiten in de focusregio’s Sahel en Hoorn van Afrika, waar biogas geïntroduceerd wordt als schone kookoplossing. In de loop van 2019 zal de Minister een beslissing nemen over eventuele vervolgondersteuning voor huishoudelijke biogassystemen in Afrika.

  • Regional Offgrid Electricity Access Program (ROGEP): nieuwe meerjarige bijdrage via de Wereldbank voor de ontwikkeling van de markt voor huishoudelijke zonne-energie systemen in de vijf Sahellanden.

Op 5 april 2019 lanceerde het kabinet de SDG7 Results-faciliteit van RVO.nl om de private sector te mobiliseren voor toegang tot hernieuwbare energie voor 2 miljoen mensen, zowel elektriciteit als schoon koken. De eerste projecten worden in 2019 geselecteerd en gaan in 2020 van start.

Op basis van het amendement-Van Haga bereidt het kabinet extra ondersteuning voor, gericht op innovatieve investeringen in schoon koken in de focusregio’s, met name in de Sahel en de Hoorn van Afrika. Het meest geëigende kanaal voor deze ondersteuning wordt op korte termijn geïdentificeerd.

25

Kunt u de mutaties rondom de uitgaven ten behoeve van de Twinningfaciliteit Suriname nader toelichten?

Antwoord:

Het betalingsritme is gewijzigd binnen dezelfde totale meerjarige begroting. De totale uitgaven blijven ongewijzigd. De uitgaven 2019 worden naar boven bijgesteld in vergelijking tot de oorspronkelijke begroting.

26

Waarom wordt, met het oog op de prioriteit onderwijs in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, het budget op artikel 3.4 de komende jaren per saldo verlaagd met EUR 4,75 miljoen?

Antwoord:

Dit betreft geen verlaging van het budget voor Onderwijs. Er is sprake van een overheveling van 3.4 naar artikel 1.3 ten behoeve van een innovatief post-specifiek programmabudget (PPB), ontwikkeld voor de nexus onderwijs en werk voor jongeren in focusregio’s. Vaardigheden en toepast beroepsonderwijs zijn onderdeel van een programma gericht op het bieden van perspectief en werkgelegenheid aan jongeren. Beroepsonderwijs moet aansluiten op de arbeidsmarkt; deze is contextspecifiek. Daarom een gemeenschappelijk programma vanuit onderwijs én jongeren werkgelegenheid in 8 landen binnen de focusregio.

27

Kunt u uitleggen en beschrijven wat de nieuwe fase van het programma «Samenspraak en Tegenspraak» behelst?

Antwoord:

Op 20 juni 2019 is de Kamer per brief geïnformeerd over de nieuwe fase van Versterking Maatschappelijk Middenveld. Zie hiervoor deze Kamerbrief.

28

Kunt u de «abusievelijke verlaging» van het budget voor het Orange Knowledge Platform nader toelichten?

Antwoord:

In het jaarplan 2014 van DSO is een eenmalige kasschuif geweest van EUR 5 miljoen die vervolgens meerjarig is doorgezet. Hiermee is het budget voor onderwijs meerjarig verlaagd van EUR 37,3 miljoen naar EUR 32,3 miljoen terwijl dat uiteraard niet de bedoeling was.

Dit is inmiddels gecorrigeerd voor 2017 en 2018. Vanaf 2019 en verder wordt deze correctie meerjarig doorgevoerd.

29

Waarom worden de verplichtingen op artikel 4 in 2020 en 2023 verlaagd? Welke programma’s hebben minder budget nodig?

Antwoord:

Er is geen sprake van verlaging van verplichtingen. Die indruk kan zijn ontstaan omdat het jaar ervoor is verhoogd. Er worden, met name voor humanitaire hulp, meerjarige verplichtingen aangegaan in 2019 en 2022 waardoor er in het jaar erna minder verplichtingenbudget benodigd is.

30

Waarom zijn er op artikel 4.2 «opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking» geen meerjarige cijfers gegeven en wordt alleen een budget voor 2019 geraamd?

Antwoord:

De tabel geeft alleen de mutaties weer ten opzichte van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Indien er geen mutaties zijn, betekent dat niet dat er geen (meerjarige) begrotingscijfers zijn. Voor artikel 4.2. is vanaf 2020 reeds EUR 162 miljoen per jaar opgenomen.

31

Kunt u inzichtelijk maken of en in hoeverre andere lidstaten van de Verenigde Naties (VN) de afgelopen jaren meer verantwoordelijkheid hebben genomen voor het bijdragen aan het budget van het Central Emergency Response Fund (CERF)?

Antwoord:

Waar de bijdragen van onder andere Nederland, Australië, Canada, China, Koeweit, Rusland, Saoedi Arabië en Zweden nagenoeg constant blijven (met uitzondering van de eenmalige extra bijdrage van Nederland in 2017), zijn de bijdragen van onder andere België, Denemarken, Duitsland, de Verenigde Arabische Emiraten en het VK de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Het totale aantal donoren wisselt per jaar, maar het totaal aan bijdragen groeit sinds 2015 gestaag, van USD 375 miljoen in 2015 naar USD 558,6 miljoen in 2018. Voor 2019 is door donoren op de pledging conferentie van eind 2018 al USD 554 miljoen toegezegd. Vanwege verschillende financiële boekjaren komen daar in de loop van het jaar vaak nog bijdragen bij.

32

Het budget van artikel 5.4 neemt in 2019 af met € 165 miljoen door een neerwaartse bijstelling van het Bruto Nationaal Inkomen van € 87 miljoen en een lagere asieltoekenning van € 23 miljoen. Waar wordt het restant van de afname geschreven, te weten € 55 miljoen?

Antwoord:

De resterende EUR 55 miljoen betreft EUR 51 miljoen overboeking naar andere begrotingsartikelen voor de amendementen die eerder al in de begroting zijn verwerkt (zie kolom 2 in de 1e suppletoire begroting) en EUR 4 miljoen eindejaarsmarge.

33

Kunt u toelichten op welke vlakken de OESO-DAC de richtlijnen voor ODA-toerekening van asielkosten heeft verduidelijkt? Welke kosten worden nu niet meer toegerekend aan ODA?

Antwoord:

Zie vraag 36.

34

Waarom nemen de verplichtingen voor het programma «Samenspraak en Tegenspraak» in 2020 toe terwijl de nieuwe fase van het programma in 2021 van start gaat?

Antwoord:

Samenspraak en Tegenspraak eindigt in 2020. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 14 juni 2019 over versterking maatschappelijk middenveld, begint Power of Voices Partnerschappen (vervolgprogramma op Samenspraak en tegenspraak) per 1 januari 2021. Het streven is de verplichtingen voor dit programma zo veel mogelijk aan te gaan aan het eind van 2020, zodat de organisaties begin januari 2021 kunnen starten met het nieuwe programma.

35

Welk budget is gemoeid met de stijging van de verplichtingen voor «Samenspraak en Tegenspraak»?

Antwoord:

Op 20 juni 2019 is de Kamer per brief geïnformeerd over de nieuwe fase en budget van de Versterking Maatschappelijk Middenveld. Zie hiervoor deze Kamerbrief.

36

Kunt u uitweiden over de precieze inhoud van de bijstelling van de richtlijnen voor toerekening van de kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers aan ODA door de OESO-DAC? Welke kosten zijn nu wel toerekenbaar aan ODA die dat eerst niet waren en vice versa?

Antwoord:

Internationaal is afgesproken dat de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen kan worden aangemerkt als ODA. DAC-lidstaten interpreteerden de daarvoor geldende regels echter verschillend. De OESO-DAC-regels voor het toerekenen van asieluitgaven aan ODA zijn eind 2017 verduidelijkt om internationaal tot meer vergelijkbaarheid te komen. Nederland heeft toegezegd vanaf 2019 de verduidelijkte richtlijnen toe te passen.

In de verduidelijkte OESO-DAC richtlijn staat welke kostensoorten wel en niet vallen onder «all direct expenses for temporary sustenance». Specifiek bestaat de richtlijn uit vijf onderdelen:

  • 1. Rationale: assistentie aan vluchtelingen is een vorm van humanitaire hulp.

  • 2. Verduidelijking van de definitie van «vluchteling». Voor afgewezen asielzoekers geldt: zodra is vastgesteld dat iemand geen vluchteling is volgens de criteria van het VN-vluchtelingenverdrag, kan opvang van deze persoon niet meer worden gerapporteerd als ODA.

  • 3. Een herbevestiging van de regel dat alleen kosten van de eerste 12 maanden (op grond van een berekening per individu) van opvang van asielzoekers kunnen worden gerapporteerd als ODA.

  • 4. Verduidelijking van de specifieke kostensoorten die als ODA gerapporteerd kunnen worden, in de vorm van een uitputtende lijst.

  • 5. Rapportage: afgesproken is dat lidstaten streven naar een gedetailleerde rapportage van de aan ODA toegerekende kosten.

De effecten van de verduidelijking zijn voor Nederland enerzijds dat de kosten van overhead en de kosten van gebouwen in eigendom en kosten voor vrijwillige terugkeer na de 12-maandsperiode niet meer worden toegerekend. Anderzijds gaat Nederland de uitgaven voor rechtsbijstand, tolken en Vluchtelingenwerk Nederland voortaan wel toerekenen, waar we dat tot nu toe niet deden. Wat betreft de verblijfsduur herbevestigt de richtlijn dat uitgegaan moet worden van de individuele berekening in plaats van het groepsgemiddelde, zoals tot nu toe gebeurde.

37

Wat is de reden dat het verplichtingenritme van een tweejarig naar een driejarige doorlooptijd met een aantal partners is gewijzigd?

Antwoord:

De keuze voor verlenging van de meerjarige financiering van VN-organisaties vloeit voort uit de steun van het kabinet voor hervorming van het VN-ontwikkelingssysteem, zoals verwoord in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» en de Kamerbrief over de stand van zaken omtrent hervormingsagenda Verenigde Naties van 28 februari 2018 (33 625 nr. 255). Het kabinet onderschrijft de analyse van de SGVN dat gefragmenteerde en korte termijn financiering bijdraagt aan fragmentatie en onderlinge concurrentie en daardoor effectieve en strategische inzet van de VN belemmert. Nederland heeft daarom ook actief bijgedragen aan een financieringsdialoog tussen lidstaten en de VN. Het resulterende Funding Compact is onlangs gepresenteerd aan de ECOSOC. In dit Funding Compact committeert de VN zich aan betere transparantie en verantwoording over resultaten, de implementatie van hervormingen (waaronder versterking van de rol van de VN-landenvertegenwoordiger) en vergrote efficiëntie. De afspraken zijn gekoppeld aan concrete en meetbare indicatoren. VN lidstaten committeren zich aan het meer gebruikmaken van meerjarige financiering en verbetering van de kwaliteit van financiering (verschuiving van strikt aan afzonderlijke projecten geoormerkte financiering naar Algemene Vrijwillige Bijdragen, thematische financiering en financiering van samenwerkingsverbanden). Ten aanzien van de Algemene Vrijwillige Bijdragen aan VN-organisaties kiest het kabinet er nu voor om die te koppelen aan de looptijd van hun strategische plannen, met een maximum van vier jaar. De resterende looptijd van de strategische plannen van de organisaties die een Algemene Vrijwillige Bijdrage van Nederland ontvangen is drie jaar (tot en met 2021) behalve de WHO. Het strategisch plan van de WHO loopt van 2019 tot en met 2023, reden om de financiering daarvan in tweeën te knippen, te starten met een periode van drie jaar.

38

Wat zijn de meerjarige gevolgen van de neerwaartse BNI-bijstelling van EUR 87 miljoen in 2019 tot EUR 254 miljoen in 2024 voor toekomstig beleid en programma’s?

Antwoord:

In het kader van behoedzaamheid en stabiliteit in de begroting worden groei en krimp van het ODA-budget, als gevolg van wijzigingen van het BNI, niet direct door vertaald in de OS-programmalijnen. Deze zogeheten BNI-ruimte kan immers weer toenemen of afnemen wanneer de BNI-raming wordt bijgesteld. De negatieve bijstelling heeft daarom geen directe gevolgen voor het huidige beleid maar betekent wel dat er meerjarig minder middelen beschikbaar zijn voor intensiveringen en minder buffers tegen onvoorziene uitgaven.

39

Wat is de betekenis van een negatief saldo op artikel 5.4?

Antwoord:

Dit betekent dat het totale ODA-budget kleiner is dan de som van de ODA-budgetten op de BHOS-begroting, ODA-budgetten van andere departementen en toerekeningen aan ODA. In het kader van behoedzaamheid en stabiliteit in de begroting worden groei en krimp van het ODA-budget, als gevolg van wijzigingen van het BNI, niet direct door vertaald in de OS-programmalijnen. Deze zogeheten BNI-ruimte kan immers weer toenemen of afnemen als in de loop van het jaar de BNI-raming wordt bijgesteld. Daarnaast kan er sprake zijn van nog te verdelen toerekeningen aan het ODA-budget. Het werken met een ODA-tekort voor het lopende jaar is overigens gebruikelijk binnen de ODA-begroting. De ervaring leert dat een tekort in het betreffende begrotingsjaar ingevuld wordt, vaak door vertragingen in lopende programma’s. In het verleden hebben deze tekorten niet tot overschrijdingen geleid.