Kamerstuk 35200-XIII-10

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018

Gepubliceerd: 4 juni 2019
Indiener(s): Isabelle Diks (GL)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35200-XIII-10.html
ID: 35200-XIII-10

Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2019

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 15 mei 2019 inzake het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018 (Kamerstuk 35 200 XIII, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Diks

De griffier van de commissie, Nava

1

Hoeveel biomassa wordt er in Nederland gebruikt, uitgesplitst in type biomassa, herkomst en uiteindelijk gebruik?

Antwoord

Biomassa wordt in veel verschijningsvormen in de economie gebruikt. Aangenomen wordt dat deze vraag gericht is op het gebruik van biomassa om te komen tot CO2-reductie. Op de specifieke elementen waarnaar gevraagd wordt kan ik helaas geen antwoord geven, omdat dit niet in die vorm wordt bijgehouden Wel zijn er twee bronnen waarnaar ik wil verwijzen voor nadere informatie: 1) in de NEV 2017 is een overzicht opgenomen van de huidige en geprognotiseerde benutting van alle soorten biomassa voor verschillende energietoepassingen; en 2) het platform bioenergie stelt een (vrijwillige) rapportage over de benutting van houtige biomassa, inclusief de herkomst hiervan (https://docs.wixstatic.com/ugd/20a84a_b415718cf01148f48f32eb3ffa871316.pdf).

2

Wat is het Nederlandse CO2-budget (uitgedrukt in CO2-equivalenten) om naar rato in lijn te blijven met het mondiale CO2-budget dat in lijn ligt met het 2-gradendoel? In welk jaar is, bij een gelijkblijvende uitstoot van broeikasgassen, het budget volledig opgemaakt? Indien mogelijk, kan dit worden opgesplitst naar de kanspercentages (66%, 50% en 33% kans op behalen van het doel), zoals ook wordt gedaan in onder andere de carbon count down clock?

3

Wat is het Nederlandse CO2-budget (uitgedrukt in CO2-equivalenten) om naar rato in lijn te blijven met het mondiale CO2-budget dat in lijn ligt met het 1,5-gradendoel? In welk jaar is, bij een gelijkblijvende uitstoot van broeikasgassen, het budget volledig opgemaakt? Indien mogelijk, kan dit worden opgesplitst naar de kanspercentages (66%, 50% en 33% kans op behalen van het doel), zoals ook wordt gedaan in onder andere de carbon count down clock.

6

Kan de bandbreedte van het Nederlandse CO2-budget (uitgedrukt in CO2-equivalenten) om naar rato in lijn te blijven met het mondiale CO2-budget dat in lijn ligt met het 1,5-gradendoel en het 2-gradendoel worden toegelicht? Wat zijn de bijpassende CO2-reductiepercentages ten opzichte van 1990 in 2025, 2030, 2035, 2040, 2045 en 2050? Kan hierbij ook worden aangeven wat het CO2-budget en de bijpassende reductiepercentages zouden zijn wanneer er rekening zou worden gehouden met het in het Parijsakkoord afgesproken rechtvaardigheidsprincipe (dat de rijke geïndustrialiseerde landen eerder meer CO2-reductie moeten realiseren)?

Antwoord vragen 2, 3 en 6

Nederland werkt niet met nationale emissiebudgetten. Daarom is deze informatie niet beschikbaar. In de vraag wordt verwezen naar CO2-budgetten in CO2-equivalenten. Dat is ongebruikelijk omdat verschillende gassen hele verschillende levensduren hebben. Er zijn door IPCC alleen inschattingen gemaakt voor de mondiale CO2-budgetten. Ook voor 2 graden en 1,5 graden, maar die kennen een grote onzekerheid en geen vertaling naar regionale of nationale schaal. Het kabinet hanteert het streefdoel van 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Dit doel is in lijn met de doelstelling zoals afgesproken in het Akkoord van Parijs en ligt op het pad van een (vrijwel) klimaatneutrale samenleving rond het midden van deze eeuw, zoals recent ook voorgesteld door de Europese Commissie als nieuw lange termijn doel voor de EU. Het kabinet steunt dit Europese doel. Door PBL is verkend wat de implicaties van de doelen van het Akkoord van Parijs kunnen zijn voor de EU en Nederland, mede op basis van de mondiale CO2-budgetten en de daarvoor benodigde reducties. De Nederlandse doelen zijn daarmee, gegeven alle onzekerheden, redelijk consistent.

Specifiek ten aanzien van de toelichting die bij vraag 6 wordt gevraagd op de bandbreedte wil ik nog het volgende toevoegen. Het verschil in bandbreedte wordt verklaard doordat het bij het 2-gradendoel mogelijk voldoende is om in 2050 95% te reduceren en bij een 1,5-gradendoel 100%. De 95% of 100% reductie in 2050 gaan er al vanuit dat de rijke landen eerder meer reduceren.

4

Welk deel van de hogere bijdrage voor Agentschap Telecom is bedoeld voor het programma Digi-AT?

Antwoord

Van de hogere bijdrage is een bedrag van € 4,3 miljoen bestemd voor het programma Digi-AT.

5

Kan een internationaal vergelijkend overzicht worden gegeven van alle landen waar een Klimaatwet is ingevoerd of waarvan de invoering in een vergevorderd stadium zit zoals Nederland?

Kan in dit overzicht worden opgenomen:

  • a) wat per jaar de doelen zijn (CO2-reductie, energiebesparing, aandeel duurzame energie, en/of andere doelen)?;

  • b) in hoeverre deze doelen afdwingbaar zijn?;

  • c) of biomassa wel of niet is opgenomen onder de definitie van duurzame energieproductie en/of CO2-neutrale energieproductie?;

  • d) of er sprake is van sectorale doelstellingen en zo ja, welke sectoren en welke doelstellingen?;

  • e) of er gebruik wordt gemaakt van een koolstofbudget en zo ja, op welke wijze deze is ingericht?;

  • f) of er gebruik wordt gemaakt van een onafhankelijke klimaatcommissie?;

  • g) of er een verwijzing is opgenomen naar een temperatuurdoel en zo ja, welke?;

  • h) of er een instrument in de wet is opgenomen dat de maximale ophoging van de doelen mogelijk maakt?;

  • i) of er verwijzingen zijn opgenomen naar CCS en zo ja, welke?;

  • j) of er verwijzingen zijn opgenomen naar kernenergie en zo ja, welke?

  • k) overige opvallende eigenschappen?

Antwoord

Beantwoording van de gestelde vraag en de subvragen vereist een grondig onderzoek waar de beantwoordingstermijn niet in voorziet. Op basis van een quickscan van beschikbare bronnen kan het volgende geconcludeerd worden:

De Europese landen met een nationale klimaatwet die vergelijkbaar is met de Nederlandse klimaatwet zijn: het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Finland, Frankrijk, Noorwegen en Zweden. Pieter Boot (Planbureau van de Leefomgeving) heeft hier ten behoeve van een expertbijeenkomst bij de Raad van State op 20 maart 2018 over gepubliceerd1 en enkele van de gestelde subvragen worden in de volgende tabel beantwoord:

 

VK

Denemarken

Finland

Frankrijk

Noorwegen

Zweden

Aangenomen

2008

2014

2015

2015

2017

2017

2050 doel

Min -80% t.o.v. 1990

Lage emissies:

volledig hernieuwbaar, geen fossiel

Min -80% t.o.v. 1990

-75% t.o.v. 1990

-80/95% t.o.v. 1990, kan ook elders

Netto nul en min -85% t.o.v. 1990 in 2045, kan ook elders

Koolstof-budgetten

Ja

Nee

Nee

Ja

Nee (doel voor 2030)

Nee (doel voor 2030, 2040)

Onafhankel. commissie

Ja

Ja

Ja

Ja, maar onhelder

Ja

Ja

Incl. klimaat-aanpassing

Ja

Nee

Ja

Nee

Nee

Nee

Andere doelen

Nee

Nee

Nee

Ja

Nee

Ja

Aanpak sectoren

ETS in budget apart berekend

Nadruk op non-ETS sectoren

Non-ETS sectoren

ETS in beleid uitgezonderd

Incl. ETS sectoren

Incl. ETS sectoren

Boot hanteert hierbij de volgende nauwe omschrijving van het begrip «klimaatwet: «in het parlement vastgestelde wetgeving waarin een doel inzake reductie van broeikasgasemissies na 2030 bindend is vastgelegd, waarin een proces is vastgelegd hoe de beleidsaanpak is georganiseerd en waarin een systeem van monitoring en rapportage daarover is vastgelegd.»

Uit onderzoek van het Grantham Institute van de London School of Economics van afgelopen jaar blijkt dat alle landen die de overeenkomst van Parijs ondertekend en geratificeerd hebben, op zijn minst een nationale wet of beleidsmaatregel hebben op het gebied van klimaat2. In totaal zijn er nu 1500 wetten of beleidsmaatregelen en 139 landen hebben momenteel een breed nationaal wettelijk raamwerk. Een database van deze wetten en maatregelen is te raadplegen via de website van het Grantham Institute.3

7

Wat is de stand van zaken rondom de bouw van de stikstoffabriek in Zuidbroek?

Antwoord

Zoals ook aangegeven in mijn brief van 8 februari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 380) heeft Gasunie Tansport Services (GTS) met instemming van de Minister van Financiën de definitieve investeringsbeslissing genomen voor de bouw van de stikstofinstallatie. In de week van 27 mei zijn het definitieve inpassingsplan en een aantal definitieve uitvoeringsbesluiten gepubliceerd. Naar verwachting zal GTS vanaf oktober 2019 beginnen met de bouw van de stikstofinstallatie. Conform de eerdere planning is de installatie naar verwachting operationeel in het voorjaar van 2022.

8

Kan worden uiteengezet wat de grootste overeenkomsten en verschillen zijn van de opzet van het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid met pijler 2 en 3 van Horizon Europe?

Antwoord

In het algemeen kan gesteld worden dat het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid goed aansluit bij de doelstellingen en integrale aanpak van Horizon Europe met onder meer gerichtheid op excellentie, maatschappelijke uitdagingen, sleuteltechnologieën, missies, publiek-private samenwerking en het vergroten van impact4. De grootste overeenkomsten zijn er bij pijler 2 van Horizon Europe, Global Challenges and European Industrial Competitiveness. In de uitwerking van Horizon Europe en het nationale beleid zullen naar verwachting accenten optreden, bijvoorbeeld bij de keuze voor en vormgeving van instrumenten. Bij de 2e pijler van Horizon Europe zijn missiegebieden en daaruit voortvloeiende missies een instrument, naast partnerschappen en openstellingen (ook wel projectoproepen of calls genoemd) die worden voorzien binnen de clusters. De Europese Commissie heeft indicatief aangegeven dat circa 10% van het voorgestelde budget voor pijler 2 van Horizon Europe (€ 52,7 miljard) aan missies besteed zal gaan worden. In het nationale beleid zijn vanuit maatschappelijke thema’s door de departementen 25 missies geformuleerd die verder worden uitgewerkt in de thematische Kennis- en Innovatie agenda’s (KIA’s) en de Kennis- en Innovatie agenda Sleuteltechnologieën.

Pijler 3 van Horizon Europe richt zich op Innovative Europe met als nieuw onderdeel de Europese Innovatieraad (EIC). De EIC zal gaan fungeren als een «one stop shop» om snelle technologische ontwikkelingen te ondersteunen bij met name het innovatieve mkb, start-ups en scale-ups. Dit raakt zeker ook aan het nationale missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid waarbij er binnen de KIA’s aandacht moet zijn voor valorisatie en marktcreatie, onder meer ter ondersteuning van het innovatieve mkb, startups en scale-ups in Nederland. De instrumenten onder de EIC worden de komende periode uitgewerkt ter voorbereiding op de beoogde start van Horizon Europe 1 januari 2021. Dan kan nauwkeuriger beoordeeld worden in hoeverre er sprake is van overeenkomsten en/of verschillen met het nationale beleid.

9

Hoeveel euro wordt verwacht dat in Nederland met het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid naar sleuteltechnologieën gaat?

Antwoord

Het is nog niet te zeggen hoeveel middelen worden ingezet op sleuteltechnologieën in het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid, omdat dat beleid ingaat per 2020 en het Kennis- en Innovatiecontract voor de jaren 2020–2023 nog moet worden opgesteld. Daarnaast is van veel middelen in het innovatie- en topsectorenbeleid op voorhand niet precies te zeggen waaraan zij worden besteed, omdat het daarbij niet gaat om vooraf gelabeld geld. Bijvoorbeeld de pps-toeslag: deze wordt ingezet op het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid, maar waar deze precies terecht komt is afhankelijk van de inzet door de topsectoren. En de middelen voor TO2»s: hoewel er natuurlijk inzicht is in de programmering van de verschillende TO2»s, is op voorhand niet exact te zeggen hoeveel de inzet op sleuteltechnologieën is. Als we, voor een inschatting van de middelen die in het nieuwe Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid zullen worden ingezet op sleuteltechnologieën, ter referentie kijken naar het KIC 2018–2019, is samen met private partners en kennisinstellingen afgesproken om ongeveer 800 miljoen te besteden aan sleuteltechnologieën, waarvan ruim 200 miljoen publieke middelen zijn. Het gaat hierbij dus grotendeels om middelen die niet vooraf geoormerkt zijn. In dit kader is relevant om te vermelden dat recent, bij de Voorjaarsnota, structureel 10 miljoen euro is vrijgemaakt om vooraf geoormerkt te besteden aan sleuteltechnologieën (in 2019 is dit € 5 miljoen en in 2020 € 7,5 miljoen).

10

Kan, per financierder, de totale publieke bijdrage aan de Global Stars-regeling worden uiteengezet?

Antwoord

Met het Global Stars Instrument wordt door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) (enige publieke financierder in Nederland) een overheidsbudget van € 1 miljoen per jaar ingezet ten behoeve van de ondersteuning van innovatiesamenwerking van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen met partners uit niet-Eureka landen. De financiering van de projectpartners gebeurt door de eigen financieringsorganisaties van de niet-Eureka landen.

11

Wanneer zijn de resultaten bekend van de eerste praktijktest versnelling digitalisering midden- en kleinbedrijf (mkb)?

Antwoord

De experimenten in Den Bosch hebben geleid tot veel enthousiasme onder zowel ondernemers als studenten. Circa veertig ondernemers zijn succesvol door de praktijktest geholpen. Het merendeel heeft besloten de samenwerking voort te zetten en door te ontwikkelen naar een MKB werkplaats. Een MKB werkplaats is een publiek-private samenwerking waarin onderwijsinstellingen, (regionale) overheden en bedrijfsleven samenwerken. Met als doel het kleine mkb te helpen het benutten van data, het inzetten van online marketing & sales en/of automatisering om hun bedrijf toekomstbestendig te houden. In MKB Werkplaatsen helpen studenten en docenten uit mbo, hbo en wo de ondernemer bij het oplossen van digitaliseringsvraagstukken op deze thema’s in hun bedrijf.

12

Wat is de voortgang op de retail-agenda met betrekking tot het creëren van de juiste randvoorwaarden?

Antwoord

Binnen de Retailagenda werken de vertegenwoordigers van ondernemers, gemeenten, provincies, het rijk en kennisinstellingen in de periode 2018–2019 aan vijf thema’s. Op alle vijf de onderstaande thema’s verloopt de voortgang en samenwerking voorspoedig.

  • 1 Regionale afstemming: Vanuit hun regiefunctie hebben alle provincies retailbeleid geformuleerd en hebben zij het voortouw genomen om gemeenten te stimuleren hun beleid in regionaal verband af te laten stemmen. In maart zijn voor alle provincies Kansenkaarten gepresenteerd met de acties en het beleid van de afgelopen periode en handelingsperspectieven voor de komende periode

  • 2 Lokale transformatie: Sinds de start van de Retailagenda is gewerkt aan het ontwikkelen en verbeteren van instrumenten en is kennis verspreid om transformatie te versnellen. Het recent ingestelde interdisciplinaire Reviewteam is gericht op verdieping van de kennis over transformatiestrategieën. Het team onderzoekt en adviseert gericht een aantal steden verdeeld over het land. Op basis van de ervaringen wordt een handboek voor succesvolle transformatie opgesteld.

  • 3 Samen investeren: Aan de hand van een onderzoek van het kadaster wordt met bracheorganisaties gewerkt aan het verbeteren van de positie van kleine huurders. Daarnaast heeft SEO het functioneren van de huurmarkt onderzocht en de uitkomsten worden deze zomer besproken met een expertgroep uit de sector. Ten behoeve van klimaatmaatregelen werken retailorganisaties en vastgoedpartijen aan een kader voor duurzame investeringen.

  • 4 Human Capital: De HCA van de Retailagenda functioneert als aanjager waarbij zoveel mogelijk initiatieven uit de sector worden gestimuleerd en gevolgd. Daarnaast worden er vijf door de sector gefinancierde projecten onder de verantwoordelijkheid van de Retailagenda uitgevoerd.

  • 5 Kennis & Innovatie: Voor en door de sector is het kennisplatform Retailinsiders gelanceerd. Hierop worden data en kennis verzameld en gedeeld. Daarnaast worden op lokaal niveau over tal van relevante onderwerpen intervisiesessies georganiseerd om partijen te laten profiteren van elkaars opgedane kennis en ervaring. Een tiental steden investeert met behulp van retailinnovatielabs in de ontwikkeling van nieuwe kennis, kennis die later beschikbaar zal komen voor alle retaildeal-gemeenten.

13

Hoeveel praktijktesten voor de digitalisering van het mkb worden naar verwachting na de eerste praktijktest in 2018 genaamd «Driven by Data» uitgevoerd?

Antwoord

Na de succesvolle eerste praktijktesten gaat EZK in 2019 verspreid over het land vijf zogenaamde MKB Werkplaatsen helpen opzetten. In september starten de werkplaatsen in Groningen (Groningen, focus op marketing & sales), Noord-Brabant (»s-Hertogenbosch, focus op data) en Zuid-Limburg (Heerlen, focus op data), zodat met de start van het nieuwe schooljaar studenten meteen aan de slag kunnen. Daarnaast zijn verschillende regio’s bezig met de uitwerking van voorstellen voor werkplaatsen die dit jaar of volgend jaar gerealiseerd gaan worden. In 2020 wordt toegewerkt naar een landelijk dekkend netwerk van MKB Werkplaatsen. Op basis van een bewezen behoefte kunnen dan ook nieuwe thema’s worden opgepakt, denk hierbij bijvoorbeeld aan kunstmatige intelligentie.

14

Kan een nadere toelichting worden gegeven op de ontvangsten en uitgaven ten aanzien van de BMKB-regeling, evenals van de Garantie Ondernemingsfinanciering en Groeifaciliteit? Kan daarnaast een overzicht worden gegeven van het verloop van de voorziening per regeling over de afgelopen vijf jaar? Inclusief een toelichting op de totstandkoming van deze voorzieningen.

Antwoord

De ontvangsten ten aanzien van de BMKB-regeling lagen in 2018 per saldo afgerond € 13 miljoen hoger dan de uitgaven. Dit is te danken aan de gunstige economische conjunctuur, waardoor er minder verliesdeclaraties zijn ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

Bij de Garantie Ondernemingsfinanciering zien we een vergelijkbaar patroon. De uitgaven in verband met ingediende verliesdeclaraties waren bijna nihil. Dat is uitzonderlijk, ook in tijden van hoogconjunctuur.

Bij de Groeifaciliteit waren de ontvangsten per saldo € 3,6 miljoen hoger dan de uitgaven. Ook hier lagen de uitgaven, als gevolg van verliesdeclaraties door faillissementen, veel lager dan in 2017.

In onderstaande tabel is het verloop van de begrotingsreserves voor de genoemde regelingen opgenomen. Het is rijksbeleid om voor elke garantieregeling een begrotingsreserve aan te houden ter verevening van ontvangsten en uitgaven over de jaren. Het verloop in de reserves wordt veroorzaakt door onttrekkingen en dotaties aan de reserves afhankelijk van het saldo tussen ontvangsten en uitgaven. Bij de reserves van de BMKB, de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit zijn bij de start van de reserves dotaties aan de voorzieningen gedaan zodat een adequate buffer beschikbaar was om tegenvallers op te kunnen vangen.

Stand Begrotingsreserves ultimo boekjaar (x € 1 mln)

2014

2015

2016

2017

2018

BMKB

66,5

54,2

58,6

69,8

91,5

Garantie Ondernemingsfinanciering

55,0

53,1

60,1

65,1

67,1

Groeifaciliteit

5,0

17,0

16,2

18,3

22,8

15

Hoeveel bedrijven hebben in 2017 een beroep gedaan op de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)?

Antwoord

3299.

16

Hoeveel bedrijven hebben in 2018 een beroep gedaan op de BMKB?

Antwoord

3094.

17

Wat is de ratio tussen een aanvraag en het gebruik van de BMKB in 2017?

18

Wat is de ratio tussen een aanvraag en het gebruik van de BMKB in 2018?

Antwoord vragen 17 en 18

De BMKB-regeling is zo vormgegeven dat de gebruiker (financier) de inpassing van een overheidsborgstelling alleen hoeft te melden bij RVO.nl en geen aanvraagproces hoeft te doorlopen. Pas bij een verliesdeclaratie zal RVO.nl toetsen of de gebruiker aan alle regelingsvoorwaarden heeft voldaan en of de verliesdeclaratie kan worden gehonoreerd. Dit betekent in feite dat alle meldingen ook leiden tot benutting van het instrument.

19

Waarom zijn in 2018 in vergelijking met 2017 minder uitgaven met betrekking tot de BMKB?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 14. Het aantal faillissementen en verliesdeclaraties is in 2018 verder teruggelopen.

20

Waarom zijn in 2018 in vergelijking met 2017 minder uitgaven gedaan mbt de Garantie Ondernemingsfinanciering?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 14. Het aantal faillissementen en verliesdeclaraties is in 2018 verder teruggelopen.

21

Waarom zijn in 2018 in vergelijking met 2017 minder uitgaven gedaan met betrekking tot de Groeifaciliteit?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 14. De uitgaven zijn lager als gevolg van een zeer kleine omvang van de verliesdeclaraties in 2018.

22

Is er een minimumbedrag voor de begrotingsreserve BMKB voor het moment dat de verliesdeclaraties toenemen? Hoe hoog is dit minimumbedrag?

Antwoord

Er is geen minimumbedrag voor de begrotingsreserve BMKB. Om eventuele tegenvallers tijdens economische crises op te vangen, dient een substantiële buffer te worden opgebouwd.

23

Zijn er in 2013 met betrekking tot de BMKB nog andere verruimingen dan genoemd in deze alinea geregeld?

Antwoord

Nee.

24

Worden bij de analyses over de postmarkt en Postdialoog ook bedrijven en ontwikkelingen in de gehele bezorgmarkt betrokken?

Antwoord

Ja. Bij de analyses over de postmarkt zijn onderzoeken (thuiswinkel.org, Eurocommerce, McKinsey) ten aanzien van aanverwante marktsegmenten meegenomen. Tijdens de postdialoog is een breed scala aan relevante partijen betrokken zoals postvervoerbedrijven, gebruikersgroepen, pakketdiensten, online supermarkten, internetbedrijven, de transportsector en citylogistiek. Voor een volledige lijst van betrokken en geconsulteerde organisaties verwijs ik naar de Analyse toekomst postmarkt (Kamerstuk 29 502, nr. 141) en het Advies postdialoog (Kamerstuk 29 502, nr. 158).

25

Wanneer wordt de Nota Mobiele Communicatie naar de Kamer te gestuurd?

Antwoord

In haar brief van 29 april jl. (Kamerstuk 24 095, nr. 477) heeft de Staatssecretaris aangegeven dat EZK in samenwerking met de Minister van Financiën onderzoekt wat de invloed van de door ACM geadviseerde spectrumcaps gaat zijn op de opbrengst van de veiling van de aankomende Multibandveiling (700, 1400, 2100 MHz). Na dit onderzoek zal de Nota Mobiele Communicatie worden afrond en aan uw Kamer worden gezonden.

26

Hoeveel medewerkers zijn werkzaam in de postsector bij PostNL en Sandd enerzijds en andere postbedrijven anderzijds?

Antwoord

Van de 40.000 mensen die in 2017 werkzaam waren in de postsector, waren 35.500 mensen werkzaam bij PostNL of Sandd (Post- en pakketmonitor 2017, ACM).

27

Hoe hoog worden de opbrengsten van de veiling van 5G-frequenties ingeschat en welk prijsopdrijvend effect heeft dit?

Antwoord

Er worden geen ramingen gemaakt van veilingopbrengsten. Die zijn overigens afhankelijk van zoveel op elkaar inwerkende factoren dat ze niet te bepalen zijn. De vraag is onduidelijk wat betreft het prijsopdrijvend effect. Als wordt gedoeld op het prijsopdrijvend effect in de veiling: dat is niet te bepalen, maar veilingen worden doorgaans ingericht op het voorkomen van zogenaamde winner’s curses. Als wordt gedoeld op prijsopdrijvend effect op de tarieven: dat effect is er niet; de tarieven worden bepaald door marktvraag naar diensten en concurrentie tussen dienstenaanbieders.

28

In hoeverre is de introductie van 5G noodzakelijk om de capaciteit voor dataverkeer op peil te houden?

Antwoord

Dit is niet te kwantificeren. In het algemeen geldt dat de capaciteit voor dataverkeer uitbreiding behoeft, ook in 4G dienstverlening. Er is sprake van explosieve groei van dataverkeer, met enkele tientallen procenten per jaar en dienstenaanbieders hebben daarvoor extra frequenties nodig. Om die reden zet EZK in op tijdige veilingen van diverse frequentiebanden die die groei kunnen accommoderen.

29

Hoe worden digitale radioontvangers gedefinieerd?

Antwoord

Het kengetal dat is opgenomen op pag. 39 van het jaarverslag betreft de penetratiegraad van digitale radioontvangers in huishoudens. Het gaat hier om ontvangers voor digitale etherradio, ook wel bekend als DAB+. Het getal wordt gemeten door het CBS in het kader van zijn jaarlijkse publicatie ICT, kennis en economie.

30

Zijn er significante prijsverschillen tussen digitale en analoge radioontvangers?

Antwoord

Over het algemeen zijn digitale (DAB+) radio’s op dit moment nog iets duurder dan (vergelijkbare) analoge FM-radio’s maar daar staat tegenover dat de koper ook meer functionaliteit krijgt. Digitale radio’s bevatten altijd een digitaal display met (automatische) klokfunctie, het afstemmen is eenvoudiger en er is een breder aanbod aan radiostations te beluisteren. Digitale (DAB+) radio’s zijn meestal ook in staat om de analoge radiosignalen te ontvangen (achterwaarts compatibel). Ze zijn inmiddels ruim verkrijgbaar, in een brede prijsrange vanaf ca. 30 euro.

31

Welke lidstaten vrezen dat de e-Privacy richtlijn te weinig ruimte laat voor nieuwe innovatieve dienstverlening?

Antwoord

In de telecomraad van 4 december 2018 hebben diverse lidstaten, zoals Polen, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Denemarken, opgeroepen tot verdere besprekingen in de Raad (Kamerstuk 21 501–33, nr. 738). Deze oproep was bij de meeste van de lidstaten ingegeven door de wens om meer inzichtelijk te krijgen wat de gevolgen van de nieuwe e-privacyregels zijn voor innovatieve diensten. Daarop heeft de Commissie verdere uitleg gegeven maar deze uitleg heeft nog niet alle vragen van de lidstaten weggenomen.

32

Wat is de reden voor het verschil tussen de ontwerpbegroting en de realisatie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in 2018?

Antwoord

Het ZBO ACM bestaat uit de leden van de Raad van Bestuur van ACM. Een van de leden is uit de Raad van Bestuur vertrokken, waar geen rekening mee was gehouden ten tijde van de begroting. Door afwikkeling van diens contractuele verplichtingen is de realisatie van de uitgaven van het ZBO ACM hoger dan de uitgaven in de ontwerpbegroting.

33

Wat houdt het programma Digi-AT in en waarom is hier extra geld voor nodig? Hoe luidt het BIT-advies hierover?

Antwoord

Agentschap Telecom (AT) biedt met Digi-AT functionele ondersteuning aan de doelstelling om een klantgerichte, efficiënte, digitale en transparante organisatie te zijn. Het betreft o.a. de implementatie van RijksZaak als digitaal platform voor zaakgericht werken.

Het opzetten door DICTU van de innovatieve dienst RijksZaak bleek complexer dan eerder gedacht en dit heeft extra kosten met zich mee gebracht. Inmiddels is RijksZaak als platform opgeleverd, waarop binnen AT twee pilot-projecten succesvol zijn opgeleverd en waarmee ruim 70.000 relaties van AT worden bediend.

Een CIO-oordeel is uitgevoerd en is samen met de bestuurlijke reactie gedeeld met CIO-rijk. De BIT-toets wordt aangevraagd.

34

Kunt u toelichten waarom de Tante Agaathregeling is gewijzigd tot de durfkapitaalregeling in 2001?

Antwoord

Per 2001 is de Wet Inkomstenbelasting 2001 ingevoerd ter vervanging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Bij de omzetting van de in het spraakgebruik als tante Agaathregeling bekendstaande regeling naar de corresponderende regeling voor durfkapitaal in de Wet IB 2001 waren geen inhoudelijke wijzigingen beoogd. Dit is toegelicht in de memorie van toelichting Wet IB 2001 (Kamerstuk 26 727, nr. 3).

35

Kunt u toelichten waarom de durfkapitaalregeling is afgeschaft?

Antwoord

De durfkapitaalregeling is per 1 januari 2013 afgeschaft naar aanleiding van het Begrotingsakkoord 2013 (zie memorie van toelichting, Kamerstuk 33 287, nr. 3) waarin meer werd ingezet op nadruk van duurzame («groene») economische groei. De regeling voor durfkapitaal zag op drie elementen: onder voorwaarden een vrijstelling in box 3 voor het uitgeleende bedrag, een heffingskorting van een bepaald percentage van de lening en een persoonsgebonden aftrekpost (pga) voor verliezen uit durfkapitaal. De pga is per 2011 afgeschaft met een overgangsregeling voor bestaande leningen. De vrijstelling en de heffingskorting zijn per 2013 afgeschaft. De regeling is eerder aangepast in 2003 met het schrappen van de heffingskorting voor de indirecte variant van de regeling (investering via een fonds). De durfkapitaalregeling werd geacht van een te geringe omvang te zijn om een fiscale faciliteit te rechtvaardigen. Daarnaast paste de afschaffing in de nu nog steeds actuele wens van het kabinet om te streven naar een eenvoudiger belastingstelsel.

36

Kunt u uitsplitsen hoe u de middelen van de envelop Toegepast Onderzoek inzet?

Antwoord

Zoals vermeld in Kamerstuk 33 009, nrs. 49 en 63 zijn de middelen van de envelop Toegepast Onderzoek als volgt verdeeld:

Bedragen in mln €

Beleidspakket/

instrument

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Structureel

Toegepast onderzoek TO2

42

56

75

75

75

75

75

w.v. kennisbasis

42

42

42

42

42

42

42

via KIA’s

 

14

33

33

33

33

33

Thematisch PPS

15

26

40

47

50

50

50

Innovatiekracht mkb (betreft Innovatiekrediet, MIT, Valoriasatie, Techniekpact, Startups en digitalisering MKB)

18

30

35

28

25

25

25

Totaal

75

112

150

150

150

150

150

37

Welke hogescholen en universiteiten hebben een incubater of een ander soortige broedplaats voor studenten en pas afgestudeerden om een start up op te richten?

Antwoord

Goede valorisatiestructuren binnen de kennisinstellingen zijn belangrijk voor het ondersteunen van ondernemerschap en innovatie. Binnen deze ondersteuning spelen incubators – naast ondernemerschapscentra (Centers for Entrepreneurship/ Centres of Expertise) en de Knowledge Transfer Offices – een belangrijke rol. Incubators begeleiden en ondersteunen startups bij het opbouwen van een succesvol bedrijf.

Veel Nederlandse kennisinstellingen hebben een incubator of werken samen met een incubator. De wijze waarop deze ondersteuning is georganiseerd verschilt per kennisinstelling. Volgens de UBI Global ranking van universiteitsincubators behoren YES!Delft en Utrecht Inc tot de 10 beste universiteitsincubators ter wereld.

Op grond van de gegevens van StartupDelta is een overzicht gemaakt met de incubators die verbonden zijn aan één of meerdere universiteiten. In deze tabel zijn ook de relaties van deze incubators met hogescholen opgenomen.

Incubator

Verbonden Kennisinstellingen

Locatie

Ace Incubator

Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit, Hoge School van Amsterdam (HvA), Amsterdam Medisch Centrum (AMC)

Amsterdam

Braventure

TU/Eindhoven, Tilburg University, Fontys Hogescholen, Avans Hogeschool, Breda University of Applied Sciences, HAS Den Bosch

Brabant

Brightlands

Universiteit Maastricht, Zuyd Hogeschool, Fontys Hogescholen, Maastricht Universitair Medisch Centrum

Limburg

ECE

Erasmus Universiteit, Erasmus Medisch Centrum

Rotterdam

Gelderland Valoriseert

Radboud Universiteit, De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), Artez, Van Hall Larenstein

Gelderland

Launchbase

Universiteit Maastricht

Maastricht

NorthernKnowledge

Rijksuniversiteit Groningen, Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), HanzeHogeschool

Groningen

Novel T

U-Twente, Saxion

Twente

PLNT

Universiteit Leiden

Leiden

Startlife

Wageningen University & Research (WUR)

Wageningen

UtrechtInc

Universiteit Utrecht, Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU), Hogeschool Utrecht

Utrecht

YES!Delft

TU Delft

Delft

38

Wat is de door EZK gebezigde definitie van «eerlijk en verantwoord handelsverkeer» (wat bevorderd wordt, als genoemd onder de rol «Bevorderen van ondernemerschap»)?

Antwoord

Eerlijk en verantwoord handelsverkeer is de handelwijze tussen ondernemers die in overeenstemming is met de letter én geest van geldende regelgeving, met oog voor alle betrokken belangen binnen en buiten de handelsrelatie en met een evenwichtige verdeling van de baten en lasten van de samenwerking.

39

Op welke wijze wordt het digitaal zakendoen met de overheid voor ondernemers, op het niveau van provincies en gemeenten gestimuleerd?

Antwoord

De digitale dienstverlening die door mij wordt gestimuleerd beperkt zich tot de activiteiten van RVO.nl en KvK gericht op het ondernemersklimaat. De verantwoordelijkheid voor beleid, wetgeving en realisatie van generieke digitale overheidsvoorzieningen is sinds eind 2017 overgegaan naar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Staatscourant nr. 2017002133). De Staatssecretaris van BZK stimuleert de digitale dienstverlening van mede overheden aan burgers en ondernemers met behulp van de generieke digitale infrastructuur en met afspraken of regelgeving.

40

Op welke aspecten van the Global Competitiveness Index scoort Nederland het slechtst?

Antwoord

Nederland behaalt de 6e positie in de Global Competitiveness Index (GCI) van 2018. De top 5 van de ranglijst wordt gevormd door de VS, Singapore, Duitsland, Zwitserland en Japan. Hiermee is Nederland na Duitsland en Zwitserland de meest concurrerende economie van Europa. In 2017 stond Nederland op de 4e plaats in deze index. Echter in de editie van 2018 heeft een wijziging van de methodologie van de ranglijst plaatsgevonden. Op basis van de nieuwe methodologie zou Nederland in 2017 op de vijfde plaats hebben gestaan. Volgens de nieuwe methodologie zakt Nederland in 2018 één plaats ten opzichte van 2017, omdat we voorbij zijn gestreefd door Japan. Nederland scoort het laagst op de ranglijst bij de pijlers ICT-adoptie, Gezondheid en Marktomvang, met respectievelijk een 19e, 20, en 21e positie. De score bij de pijler Gezondheid wordt bepaald door een indicator die de levensverwachting in gezondheid weergeeft. Nederland scoort daarbij vergelijkbaar met veel andere hoogontwikkelde economieën. De score van Nederland bij de pijler Marktomvang is bescheiden vanwege de relatief geringe omvang van de Nederlandse economie. De 19e positie bij de adoptie van ICT is opmerkelijk. Nederland stond in 2017 met de oude methodologie op de vergelijkbare pijler nog derde. De forse daling heeft in belangrijke mate te maken met de nieuwe methodologie en de onderliggende (deel)indicatoren. De ICT-pijler in de WEF richt zich met ICT-adoptie in de vorm van internetgebruikers, breedband en mobieletelefoonabonnementen maar op een klein spectrum op wat ICT of breder digitalisering kan betekenen voor de economie. Andere bronnen geven een veel positiever beeld van Nederland op dit terrein. Zo staat Nederland wereldwijd op de 2e plaats van de Networked Readiness Index – net achter de Verenigde Staten – als het gaat om de economische en sociale impact van ICT op de economie. Op het gebied van digitale connectiviteit is Nederland volgens de Europese «Digital Economy and Society Index (DESI)» de koploper; Op het gebied van digitale publieke dienstverlening, bedrijfsdigitalisering en internetgebruik staat ze in de top 5. Omdat ICT en digitalisering belangrijk zijn, werkt het kabinet aan de Nederlandse digitaliseringstrategie. Hierin is de ambitie geformuleerd om Nederland dé digitale koploper van Europa te laten zijn. Om een goed beeld te hebben van de stand van digitalisering is onlangs de monitor Nederlandse Digitaliseringsstrategie gelanceerd.5

41

Wat zijn de oorzaken van het feit dat private R&D-uitgaven in Nederland als percentage van het BBP achterblijven ten opzichte van het EU-gemiddelde?

Antwoord

Een belangrijke verklaring voor de in internationaal perspectief relatief lage private R&D-uitgaven in Nederland is de sectorstructuur van de Nederlandse economie. Die kenmerkt zich door:

  • een relatief geringe omvang van hoogtechnologische sectoren (zoals elektrotechnische en farmaceutische industrie) binnen de industrie en

  • een relatief geringe omvang van de industrie binnen de totale economie (bbp).

Deze sectorstructuur heeft een neerwaartse invloed op de R&D-intensiteit in Nederland. Ook is een verklarende factor voor de relatief lage private R&D-uitgaven in Nederland dat het aandeel van R&D uitgevoerd door buitenlandse bedrijven in vergelijking met andere landen en ook in het licht van het sterk open karakter van de Nederlandse economie relatief bescheiden is. Beide aspecten zijn nader cijfermatig belicht in een bijlage bij de brief «Naar Missiegedreven Innovatiebeleid met Impact», die op 13 juli 2018 naar de Tweede Kamer is gestuurd door de bewindslieden van EZK.6 Tegenover de relatief lage private R&D-uitgaven in Nederland staan relatief hoge publieke R&D-uitgaven. Hiermee zijn de totale R&D-uitgaven in Nederland (als percentage van het bbp) hoger dan het EU-gemiddelde.

42

Kunnen de private investeringen in R&D uitgaven van de afgelopen 10 jaar worden weergegeven? Kan hierbij per jaar worden aangegeven hoe de private R&D uitgaven zich dat jaar verhielden tot het EU-gemiddelde aan private R&D-uitgaven?

Antwoord

In onderstaande tabel worden de private R&D-uitgaven in Nederland vergeleken met het gemiddelde in de EU. De cijfers zijn gepresenteerd voor de laatste 10 jaren waarvoor R&D-cijfers beschikbaar zijn, met 2017 als meest recente jaar van waarneming.

Ter toelichting nog het volgende. De sterke stijging van de private R&D-uitgaven in Nederland in 2011 ten opzichte van 2010 is voor het overgrote deel het gevolg van een revisie in de R&D-statistiek van het CBS. In waarnemingsjaar 2011 is het CBS ook bedrijven met kleinschalige speur- en ontwikkelingsactiviteit officieel als R&D-bedrijf aan gaan merken en zijn bedrijven met minder dan 10 werkzame personen toegevoegd aan de bedrijvenpopulatie in de R&D-statistiek. Ter vergelijking: zonder die aanpassingen in de methodiek zouden de private R&D-uitgaven in 2011 volgens informatie van het CBS 0,84% van het bbp hebben bedragen. De veranderingen in de methodiek bij het CBS heeft de cijfers voor Nederland goed vergelijkbaar gemaakt met die voor andere landen.

Private R&D-uitgaven, Nederland en EU-28, 2008–2017
 

Nederland,

miljoenen euro’s

Nederland,

% van bbp

EU-28,

% van bbp

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017**

5.263*

4.900*

5.218*

6.922

7.078

7.095

7.433

7.669

8.242

8.626

0,81*

0,78*

0,82*

1,06

1,08

1,07

1,11

1,11

1,16

1,17

1,12

1,14

1,14

1,19

1,22

1,22

1,25

1,26

1,28

1,31

* Cijfers volgens eerdere methodiek, niet vergelijkbaar met die voor de jaren vanaf 2011. Zie begeleidende tekst bij deze tabel.

** Voorlopige cijfers

Bron: CBS (StatLine), OECD (Main Science and Technology Indicators)

43

Welke mogelijkheden bestaan er om het aandeel private investeringen in R&D te verhogen?

Antwoord

Het is van belang de publieke middelen voor R&D zodanig in te zetten dat ze bijdragen aan hogere private R&D-uitgaven in Nederland. Het kabinet doet dat onder andere door bedrijfs-R&D financieel te stimuleren via fiscale R&D-faciliteiten en directe R&D-subsidies, zorg te dragen voor een excellente publieke kennisinfrastructuur, door valorisatie van publiek onderzoek te bevorderen (wat bijdraagt aan meer kennisintensieve startups) en door publiek-private samenwerking te stimuleren binnen het topsectorenbeleid. Het kabinet zet ook in op een goed vestigingsklimaat voor R&D-intensieve bedrijven. Hiervoor zijn goede fiscale condities, beschikbaarheid van goed opgeleid personeel en toonaangevende kennis- en innovatieclusters in de regio van belang. Extra investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek, versterking van publiek-private samenwerking en voortzetting van het Techniekpact dragen daaraan bij.

In een bijlage van de brief «Naar Missiegedreven Innovatiebeleid met Impact», die op 13 juli 2018 naar de Tweede Kamer is gestuurd door de bewindslieden van EZK, zijn strategische beleidslijnen beschreven die aangeven via welk beleidsmatige kanalen verdere impulsen gegeven kunnen worden aan de private R&D-uitgaven, met het oog op het verhogen van de totale R&D-uitgaven in Nederland richting de ambitie van 2,5% van het bbp.7 Die beleidslijnen betreffen de volgende aspecten:

  • Meer R&D-investeringen van buitenlandse bedrijven aantrekken;

  • Vergroten van de prikkel voor grote bedrijven om R&D-uitgaven in Nederland te doen;

  • Stimuleren van meer R&D in het mkb;

  • Bevorderen van doorgroei van innovatief mkb naar grote R&D-intensieve bedrijven;

  • Stimuleren van private R&D door meer publieke inleg in thematische publiek-private samenwerking.

44

Welke van deze mogelijkheden om het aandeel private investeringen in R&D te verhogen zijn op dit moment in werking gezet? Wat is hiervan het effect tot nu toe?

Antwoord

Bij de beantwoording van vraag 43 is al ingegaan op diverse aspecten van het beleid die bijdragen aan hogere private R&D-investeringen in Nederland. De genoemde strategische beleidslijnen geven weer langs welke kanalen verdere impulsen gegeven kunnen worden aan de private R&D-uitgaven. Er is al een en ander in werking gezet. Bezien per strategische beleidslijn kan het volgende worden genoemd:

  • In de op 18 december 2018 verstuurde brief over «De bijdrage van buitenlandse bedrijven aan onze economie» van de Minister van EZK (Kamerstuk 32 637, nr. 342) is als focusgebied in de acquisitiestrategie voor buitenlandse investeringen benoemd: R&D-activiteiten van buitenlandse bedrijven die het Nederlandse innovatie-ecosysteem versterken, met name waar deze bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen en de ontwikkeling van sleuteltechnologieën.

  • In het kader van de heroverweging van fiscale maatregelen ter versterking van het vestigingsklimaat heeft het kabinet in het najaar van 2018 besloten het percentage in de tweede schijf van de WBSO te verhogen van 14 naar 16%.8 Dat vergroot de prikkel voor grote bedrijven om R&D in Nederland te doen.

  • In het regeerakkoord 2017 is al ingezet op extra impulsen voor R&D bij innovatieve mkb-bedrijven, met name via intensivering van het Innovatiekrediet en de MIT-regeling en het intensiveren van het gebruik van de SBIR.

  • Doorgroei van innovatieve mkb-bedrijven naar grotere R&D-intensieve bedrijven wordt bevorderd door de economische kansen die maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën bieden binnen het missiegedreven innovatiebeleid. Een belangrijke rol bij het bevorderen van de doorgroei van innovatieve mkb-bedrijven is er verder voor financieringsinstrumenten binnen het bedrijfsgerichte instrumentarium van EZK. Invest NL kan een belangrijke rol vervullen bij het oplossen van financieringsknelpunten bij het benutten van economische kansen rond maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën.

  • Wat betreft de inzet van middelen van departementen voor thematische publiek-private samenwerking dient het lopende proces richting kennis- en innovatieagenda’s en -contracten binnen het missiegedreven innovatiebeleid te worden afgewacht.

Verder is de PPS-toeslag verruimd, waarbij onder meer het toeslagpercentage is verruimd van 25 naar 30. Ook deze maatregel is een positieve prikkel op de private R&D.

Beleidsinstrumenten worden afzonderlijk periodiek geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. Van de genoemde beleidsinitiatieven worden positieve effecten verwacht op de private R&D-uitgaven. De effecten zullen op termijn tot uitdrukking komen in de private R&D-uitgaven. Een gedetailleerde inschatting van de effecten die nu al zijn opgetreden is niet goed mogelijk.

45

Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat Nederland komend jaar terug in de top 5 geraakt van de mondiale concurrentie-index van het World Economic Forum?

Antwoord

Nederland is in 2018 inderdaad een plaatsje gezakt. Dat is jammer, want we willen graag een toppositie houden. De zesde plaats is nog steeds goed. Het WEF-rapport constateert dat Nederland over een zeer dynamische economie beschikt gekenmerkt door openheid en ondernemerschap. Het kabinet zet er met het bedrijvenbeleid op in om onze hoge positie wat betreft concurrentiekracht te behouden en verder te versterken en onze welvaart veilig te stellen voor de toekomstige generaties in een wereld die sterk in beweging is. Dat doen we met een offensieve innovatie- en ondernemersstrategie die niet alleen bijdraagt aan onze materiële welvaart maar ook aan bijvoorbeeld klimaat, duurzaamheid, veiligheid, gezondheid en voedselkwaliteit. Opdat economische vooruitgang op een evenwichtige wijze wordt gecombineerd met een hoge kwaliteit van onze leefsituatie. Overigens zijn de verschillen in de WEF-ranking tussen de landen in de top klein. Nederland ligt op Japan en Zwitserland, die respectievelijk de 4e en 5e plaats bezetten, maar marginaal achter.

46

Wat is de reden voor het verschil tussen de ontwerpbegroting en de realisatie in 2018 voor de afgegeven garanties mbt de BMKB?

Antwoord

In de begroting is het maximaal beschikbare garantiebudget voor de BMKB opgenomen. Het is geen doel op zich om dit budget volledig te benutten. De realisatie wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder de economische conjunctuur en de risicoacceptatiebereidheid van banken. De realisatie kan derhalve fluctueren.

Het uitgavenbudget van de BMKB is beschikbaar voor eventuele schadedeclaraties. Hiervoor is een meerjarenraming in de EZK-begroting opgenomen. Ultimo boekjaar wordt, mede op basis van de gerealiseerde ontvangsten, vastgesteld welk deel van het budget benodigd is voor de uitbetaling van ingediende schadedeclaraties en welk deel van het budget kan worden gestort in de begrotingsreserve BMKB.

47

Is de verhoging van het rentepercentage op de BMKB-regeling nog te rechtvaardigen gezien de daling van het aantal faillissementen?

Antwoord

Ja. De provisieverhoging is in 2017 doorgevoerd omdat de BMKB-regeling langjarig en over verschillende conjunctuurcycli heen onvoldoende kostendekkend was. Tijdens hoogconjunctuur moet een buffer worden opgebouwd om tegenvallers in de toekomst op te kunnen vangen.

48

Waarom is sprake van onderbenutting van 180 miljoen euro bij de BMKB?

Antwoord

Benutting van de maximale garantieplafonds is geen doel op zich. De benutting van de BMKB-regeling wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder de economische conjunctuur en de risicoacceptatiebereidheid van banken. De benutting in 2018 van € 585 miljoen ligt in lijn met de benutting van het instrument in de afgelopen jaren.

49

Waarom is sprake van onderbenutting van 128 miljoen euro bij de Groeifaciliteit?

Antwoord

Benutting van de maximale garantieplafonds is geen doel op zich. Bij de Groeifaciliteit is de benutting met name afhankelijk van de risicobereidheid van verschaffers van risicokapitaal. Ten tijde van hoogconjunctuur zien we dat deze partijen minder vraag hebben naar een overheidsgarantie. Tegelijkertijd kan de benutting van dit instrument ook sterk fluctueren door de aanwezigheid van een of meerdere posten met een grote omvang.

50

Waarom is sprake van onderbenutting van 276 miljoen euro bij de Garantie Ondernemersfinanciering?

Antwoord

Benutting van de maximale garantieplafonds is geen doel op zich. Bij de Garantie Ondernemersfinanciering is de benutting met name afhankelijk van de risicobereidheid van banken. Ten tijde van hoogconjunctuur zien we dat de banken bij het midden- en grootbedrijf meer leningen zonder overheidsgarantie kunnen verstrekken en daardoor is de benutting van dit instrument ten tijde van hoogconjunctuur beperkter. Tegelijkertijd kan de benutting van dit instrument ook sterk fluctueren door de aanwezigheid van een of meerdere posten met een grote omvang.

51

Zijn er nog meer oorzaken voor de onderbenutting van de diverse garantieregelingen, behalve die dat de markt mogelijk in grotere mate in staat is zonder garantie kredieten en risicokapitaal te verstrekken? Indien ja, welke?

Antwoord

Zie ook het antwoord op vraag 50. Vanwege de beperkte aantallen bij sommige garantieregelingen als de Garantie Ondernemersfinanciering en de Groeifaciliteit, kan de aanwezigheid van een aantal in omvang grote posten voor schommelingen zorgen in de jaarlijkse benutting. Belangrijk is daarom dat de budgetten daarvoor voldoende ruimte bieden.

52

Wat is de oorzaak van de onderbenutting van de Energietransitiefinancieringsfaciliteit?

Antwoord

De ETFF is een aparte regeling-module onder de Garantie Ondernemingsfinanciering en in 2018 opgericht. Het doel is om de beschikbaarheid van risicodragend kapitaal te vergroten voor investeringsprojecten in «onvolwassen» deelmarkten binnen de energietransitie. Voorbeelden kunnen zijn geothermie, decentrale opwekking, energiebesparing in de gebouwde omgeving en de circulaire economie. Voor de financieringen vanuit de ETFF kan in de pilotfase (die loopt tot eind 2019) € 80 miljoen aan overheidsgaranties worden verstrekt op risicodragende achtergestelde leningen. Via de ETFF zijn inmiddels twee proposities gefinancierd. Daarnaast is er een aantal proposities in behandeling.

53

Kan het achterblijven van aantal aanvragen op Beleidsexperiment CO2-reductie industrie worden verklaard?

Antwoord

Dit is te verklaren door de eis dat er binnen het kalenderjaar 2018 tot besteding van de subsidiemiddelen moest zijn overgegaan in combinatie met de termijn van openstelling. Hierdoor kwamen meerjarige projecten niet voor subsidie in aanmerking en hebben diverse bedrijven hun projecten op andere wijze gefinancierd of een jaar opgeschort.

54

Hoe lopen de aanvragen voor het Programma Verduurzaming Industrie nu? Lijkt het weer aan te koersen op onderuitputting of is de verwachting dat de middelen volledig worden gebruikt?

Antwoord

Ook dit jaar geldt de eis van eenjarige besteding, hetgeen voor diverse bedrijven niet aansluit op de planning van grote projecten die mogelijk voor subsidie in aanmerking zouden komen. De projecten die wel in aanmerking komen zijn dan kleinere projecten, of deelprojecten.

Peildatum

 

27-5-2019

Budget

23.740.000

Verleend:

-

In behandeling

8.089.592

Beschikbaar

15.650.408

Er zijn in totaal momenteel 9 aanvragen ingediend.

De ingediende projecten zullen niet alle worden toegekend. Derhalve zal niet het gehele aangevraagde budget worden beschikt. Er zijn nog enkele bedrijven die potentiële projecten willen indienen. Een completer beeld van de subsidievraag is te verwachten na het sluiten van de aanvraagperiode. Eventuele onderuitputting blijft behouden voor de doelen van het klimaatakkoord, meer specifiek CO2 reductie door de Industrie.

55

Op welke wijze is de verhoging van het opdrachtbudget van RVO.nl ad € 5,8mln tot stand gekomen en onderbouwd?

Antwoord

Voor opdrachten, die een structureel karakter hebben, is structureel budget beschikbaar op de bijdrage RVO.nl. Voor aanvullende opdrachten, die nieuw zijn of niet structureel van aard, wordt gedurende het begrotingsjaar aanvullend budget beschikbaar gesteld.

De verhoging van het opdrachtbudget van RVO.nl in 2018 betrof onder meer opdrachten op het terrein van Circulaire economie, SBIR, MKB-innovatiestimulering topsectoren, Global Stars, Brexit, MVI Benchmark, Caribisch Nederland Octrooicentrum Nederland, Ruimte in regels, Hannover Messe, Digital gateway. Daarnaast is het budget verhoogd met € 2 miljoen loon- en prijsbijstelling.

56

Welk deel van de inkomsten van de Kamer van Koophandel bestaat uit inkomsten uit het handelsregister en is dit kostendekkend?

Antwoord

In 2018 betroffen de totale opbrengsten van de KVK uit operationele activiteiten over alle taken € 93,2 miljoen. Hiervan betrof € 49,7 miljoen (53%) opbrengsten uit het verstrekken van informatieproducten uit het handelsregister aan marktpartijen en overheden.

De totale kosten van de Registertaak bedroegen in 2018 € 113,4 miljoen. De genoemde opbrengsten uit het verstrekken van informatieproducten uit het handelsregister waren daarmee niet voldoende om de kosten van de Registertaak te dekken. Deze kosten werden verder gedekt vanuit de overige opbrengsten uit operationele activiteiten, die verbonden zijn aan de Registertaak, en de Rijksbijdrage.

57

Hoe verhoudt het aantal verstrekte garanties zich met de waarde van de verstrekte garanties mbt de BMKB in 2018?

Antwoord

De gemiddelde borgstelling in 2018 betrof ca. € 190.000 (€ 585 miljoen gedeeld door 3094 verstrekkingen).

58

Hoe verhoudt het aantal verstrekte garanties zich met de waarde van de verstrekte garanties mbt de BMKB in 2017?

Antwoord

De gemiddelde borgstelling in 2017 betrof ca. € 170.000 (€ 558 miljoen gedeeld door 3299 verstrekkingen).

59

Waarom zijn in 2017 acht en in 2018 10 garanties verstrekt met betrekking tot de Groeifaciliteit in vergelijking met 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016?

Antwoord

De afname van het aantal verstrekte garanties houdt o.a. verband met de economische conjunctuur, waarbij verstrekkers van risicodragend vermogen minder behoefte hebben aan een overheidsgarantie.

60

Hoe verhouden het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en de Dutch Trade and Investment Board (DTIB) zich tot elkaar?

Antwoord

Het NFIA is een uitvoeringsorganisatie, die gezamenlijk door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt aangestuurd, en onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Het NFIA helpt en adviseert buitenlandse bedrijven die zich met reële economische activiteiten in Europa willen vestigen of willen uitbreiden en waarvoor Nederland een geschikte locatie kan zijn. Daarnaast richt het NFIA zich op de promotie van Nederland in het buitenland als een land met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en heeft het de taak om ontwikkelingen op dit vestigingsklimaat te monitoren.

Het Internationaal Strategisch Overleg (ISO NL) is de opvolger van de DTIB (zie Kamerstuk 34 952, nr. 31, d.d. 18 oktober 2018). Het ISO NL is een publiek-privaat overleg op strategisch niveau over internationaal ondernemen en internationaal-economische vraagstukken. Het vestigingsklimaat is één van de onderwerpen die in de ISO NL wordt besproken. De heer Focco Vijselaar (EZK) is portefeuillehouder vestigingsklimaat. Zijn inbreng in het ISO NL is gebaseerd op signalen van zowel publieke als private partijen over de ontwikkeling van het Nederlandse vestigingsklimaat. De NFIA levert hierbij, gezien haar taak om ontwikkelingen op het vestigingsklimaat te monitoren, ook input. Er is verder geen directe verhouding tussen het NFIA en het ISO NL, en haar voorganger de DTIB.

61

Hoe komt de waardering van de Kamer van Koophandel uit indien de voorheen gehanteerde methode wordt gebruikt?

Antwoord

De KvK hanteert sinds eind 2016 de Net Promotor Score (NPS) als methode om de klanttevredenheid te meten van haar informatie- en adviesfunctie (niet verplichte dienstverlening). Deze methode gebruikt de vraag in hoeverre respondenten een product of dienst zouden aanbevelen aan derden in plaats van de vraag hoe tevreden men is met een product of dienst. In combinatie met het feit dat deze methode een ander soortige berekening kent dan een gewogen gemiddelde maakt dat de NPS onvergelijkbaar is met het voorheen gemeten rapportcijfer. (De Net Promoter Score wordt berekend als het verschil tussen het percentage respondenten die een dienst of product zeker zouden aanbevelen (cijfer 9 of 10) en het percentage die dat niet of waarschijnlijk niet zouden doen (cijfer 0 t/m 6).

62

Hoe wordt het aantal arbeidsplaatsen als gevolg van de inzet van het NFIA berekend? Zijn deze volledig het gevolg van het NFIA?

Antwoord

NFIA rapporteert jaarlijks de resultaten van het gehele Invest in Holland-netwerk. Hierin worden de resultaten uitgesplitst in het aangetrokken, of behouden, aantal buitenlandse bedrijven, met bijbehorende investeringen en arbeidsplaatsen. Naast NFIA bestaat het Invest in Holland-netwerk uit verschillende regionale partners zoals de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). In 2018 was het netwerk verantwoordelijk voor 372 buitenlandse bedrijven zoals Giant, Timberland en DAZN. Deze bedrijven zorgden voor 9.847 extra banen in Nederland, samen goed voor 2,85 miljard euro aan investeringen in onze economie.

Wanneer een bedrijf met hulp van NFIA of één van haar partners voor Nederland kiest, tekent het bedrijf aan het einde van het besluitvormingstraject een zogenoemde Confirmation Letter. Hierin geeft het bedrijf aan hoeveel directe banen het in de eerste drie jaar na de investering wil creëren en welke investering met het besluit gemoeid is. Op basis van deze cijfers wordt het Invest in Holland-jaarresultaat opgesteld. Voor NFIA specifiek geldt dat het als organisatie per jaar alleen de resultaten telt van bedrijven waar het zelf in het acquisitieproces direct bij betrokken is geweest. Zo was de NFIA binnen het Invest in Holland-netwerk in 2018 verantwoordelijk voor 8.475 van de 9.847 banen, voor het aantrekken van 248 buitenlandse investeerders naar Nederland en voor 2,76 miljard euro aan investeringen.

63

Zijn de andere Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen inmiddels volledig verzelfstandigd? Hoe presteren deze in vergelijking met de Limburgse industrie- en investeringsbank (LIOF) en de investerings- en ontwikkelingsmaatschappij voor Noord-Nederland (NOM)?

Antwoord

De jaarlijkse resultaten van de ROM’s worden gepresenteerd in het jaarverslag Staatsdeelnemingen. Vanwege het risicovolle karakter van de investeringen van de ROM’s kunnen de resultaten jaarlijks sterk fluctueren en zijn deze afhankelijk van een beperkt aantal succesvolle exits. Over een 5-jaars periode wordt telkens bekeken of de ROM’s kunnen voldoen aan de rendementseis waarbij zij hun vermogen in stand moeten houden, gecorrigeerd voor inflatie. Doorgaans blijken de ROM’s aan deze eis te voldoen. Momenteel heeft EZK 6 ROM-deelnemingen. Het Investeringsfonds Zeeland B.V. is het meest recent opgericht (2018).

64

Kunt u de relatieve piek aan aantal minuten elektriciteitsstoringen per jaar in 2018 toelichten?

Antwoord

Er waren in 2018 meer onderbrekingen dan in voorgaande jaren, waaronder drie grote (twee in Amsterdam en één in Leiden). Graafschade blijft de belangrijkste oorzaak van storingen. De jaarlijkse uitvalduur was het afgelopen jaar 27,3 minuten, wat drie minuten langer is dan het vijfjarig gemiddelde. Het hogere aantal storingsminuten is voor de netbeheerders aanleiding om te onderzoeken welke lessen hieruit te trekken zijn om de hoge betrouwbaarheid verder te verbeteren.

65

Zijn de doelen uit het Energieakkoord te halen wanneer niet alle middelen die ooit gereserveerd zijn voor SDE+ zijn uitgegeven?

Antwoord

De middelen uit de SDE+ zijn niet alleen bedoeld voor het behalen van de doelen van het energieakkoord maar ook voor het behalen van de doelen uit het af te sluiten klimaatakkoord. De beschikkingen die nu in het kader van de SDE+ zijn en worden afgegeven hebben, afhankelijk van de technologie, een looptijd van circa vijftien jaar. Uitfinanciering van deze verplichtingen zal dus over deze periode zijn. Dat betekent dat hier in de toekomst nog lange tijd uitgaven voor zullen plaatsvinden. Een groot deel van het beschikbare budget zal dus nodig zijn om aangegane subsidieverplichtingen uit het verleden na te komen. De komende jaren vinden er ook echter nieuwe openstellingen van de (verbrede) SDE+ plaats om de doelstelling uit het klimaatakkoord te behalen. Hier zullen ook middelen van de SDE+ voor worden ingezet. Het halen van de doelstellingen uit het energieakkoord wordt niet zo zeer gelimiteerd door de beschikbare middelen maar meer door het tijdig realiseren van de benodigde projecten. Het realiseren van de projecten duurt langer dan voorzien en ook het aanbod van de projecten is lager dan eerder ingeschat.

66

Wat wordt bedoeld met het «onverkort doorgegaan met uitvoering van de afspraken uit het Energieakkoord»? Kan toelichting gegeven worden op «onverkort»?

Antwoord

Ondanks dat er op dit moment veel aandacht uitgaat naar het Klimaatakkoord en het reductiedoel voor 2030 dat het kabinet hiermee wil realiseren, is het belangrijk dat ook de doelen uit het Energieakkoord worden gehaald. Hierover zijn de afgelopen jaren afspraken met partijen gemaakt en die moeten uitgevoerd worden. Daar gaat het kabinet onveranderd mee door: de inzet van het kabinet hiervoor neemt niet af doordat er nu aan nieuw beleid gewerkt wordt voor het realiseren van het reductiedoel in 2030.

67

Heeft het feit dat veel bedrijven niet aan de informatieverplichting in het kader van de wet Milieubeheer voldoen gevolgen voor de 7 petajoule extra energiebesparing?

Antwoord

De verplichting om informatie aan te leveren over welke energiebesparende maatregelen zijn genomen is voor deel van de inrichtingen van toepassing op 1 juli 2019. Voor de inrichtingen die ook verplicht zijn om een audit te doen in het kader van de Europese energie-efficiency directive is deze verplichting van toepassing op 5 december 2019.

Bedrijven hebben dus nog tijd om aan de verplichting te voldoen en een groot deel van de bedrijven heeft nog de tijd tot 5 december. Het is dan ook te vroeg om te concluderen dat veel bedrijven niet voldoen. Zeker omdat het aantal bedrijven dat reeds voldaan heeft aan de informatieplicht wekelijks toeneemt en de verwachting is dat dit kort voor 1 juli verder zal toenemen.

Na 1 juli en na 5 december zal bevoegd gezag op de naleving van de informatieplicht en de energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer toezien. Bedrijven die nog geen informatie hebben aangeleverd zullen door bevoegd gezag gerappelleerd worden en, indien nodig, kunnen uiteindelijk dwangsommen worden opgelegd. Door de binnengekomen informatie krijgt bevoegd gezag inzicht in de genomen maatregelen en op de naleving van de energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer. Hiermee kan bevoegd gezag gericht gaan handhaven en wordt de naleving van de Wet milieubeheer vergroot. Dit laatste leidt tot de extra energiebesparing zoals door PBL berekend. Hierbij is PBL uitgegaan van betere naleving in 2020.

68

Kan nog verdere voorbeelden worden gegeven uit de verwerking in de regelingen 2018 van aanbevelingen uit de beleidsevaluatie van de verschillende energie-innovatieregelingen van 2017?

Antwoord

In 2018 zijn minimale rangschikkingscriteria ingevoerd voor de Topsector Energie tenders waardoor er voor elk criteria een voldoende gescoord moest worden. Hiermee werd voorkomen dat aanvragen die bijvoorbeeld onvoldoende scoorden op het criterium «innovatie» maar goed scoorden op «verduurzaming» in aanmerking kwamen voor subsidie. Twee andere aanbevelingen uit de evaluatie waren het verduidelijken van zowel de beoogde doelgroepen voor de verschillende regelingen en het in het buitenland toestaan van DEI-projecten. Beide aanbevelingen vroegen geen aanpassingen in de regelingen zelf, maar hebben aandacht gekregen in de communicatie en bij voorlichtingsbijeenkomsten.

69

Kan de Minister de tijdens het AO Mijnbouw/Groningen van 22 mei 2019 getoonde grafieken toevoegen?

Antwoord

De grafiek die ik tijdens het AO van 22 mei 2019 aan uw Kamer heb getoond, is opgenomen in mijn brief van 20 maart 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 588). Onderstaand treft u nogmaals de grafiek.

70

Hoeveel kubieke meter aardgas ligt er potentieel onder de Noordzee, zowel in het Nederlandse gedeelte als onder de gehele Noordzee?

Antwoord

Ik heb TNO gevraag een overzicht te geven van de verschillende gasvoorraden in de Noordzee. De volumes zijn onderverdeeld in drie klassen, met steeds minder zekerheid over de volumes:

  • (1) Reservevoorraden; Aangetoonde voorkomens in productie of met goedkeuring tot ontwikkeling daarvan.

  • (2) Voorwaardelijke voorraden: Aangetoonde voorkomens met (nog) geen besluit tot productie (economisch, technisch of vergunningen nog niet gereed voor besluit tot ontwikkeling (FID: final investment decision))

  • (3) Prospectieve voorraden: Volumes gas vermoedelijk aanwezig, nog niet aangetoond (geen boring)

In miljard Nm3:

(1)

(2)

(3)

Duitsland

0,061

N/A

N/A

Verenigd Koninkrijk (alleen Noordzee)

86

28

307

Denemarken

26

27

9

Noorwegen (alleen Noordzee)

1.105

220

480

Nederland

75

24

85

NB: de cijfers voor de verschillende landen zijn redelijk vergelijkbaar, echter de manier waarop de prospectieve volumes (dus uit nog niet aangetoonde voorkomens) zijn bepaald kunnen grote verschillen vertonen door andere methodiek en databeschikbaarheid. Deze zijn dus hoogst onzeker. De cijfers zijn gerapporteerd door de nationale overheden.

71

Hoeveel aardgas werd de afgelopen 10 jaar geëxporteerd en geïmporteerd van en naar Nederland, uitgesplitst per land?

Antwoord

  • A. Voor wat betreft de export van gas zijn de volgende gegevens beschikbaar (hoeveelheden in miljard Nm3):

    Jaartal

    Duitsland

    België

    Verenigd Koninkrijk

    2018

    23

    17

    3

    2017

    28

    18

    2

    2016

    29

    18

    5

    2015

    30

    18

    6

    2014

    32

    17

    7

    2013

    35

    20

    8

    Hierbij kan het volgende worden opgemerkt:

    • De exportcijfers omvatten zowel hoog- als laagcalorisch gas.

    • Naar Duitsland geëxporteerd gas kan ook de markten in Zwitserland en Italië als eindbestemming hebben.

    • Naar België geëxporteerd gas kan ook de Franse markt als eindbestemming hebben.

  • B. Voor wat betreft import zijn de volgende cijfers beschikbaar (hoeveelheden in miljard Nm3):

    Jaartal

    Duitsland

    België

    LNG

    2018

    42

    4

    3

    2017

    35

    5

    1

    2016

    32

    2

    1

    2015

    28

    3

    1

    2014

    23

    3

    1

    2013

    21

    4

    1

    Hierbij kan het volgende worden opgemerkt:

    • De importcijfers omvatten alleen hoogcalorisch gas.

    • Het gas dat via Duitsland wordt geïmporteerd is afkomstig uit Noorwegen en Rusland (geen nadere uitsplitsing voorhanden).

    • Het gas dat via België wordt geïmporteerd is afkomstig uit Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Belgische LNG-terminal (geen andere uitsplitsing voorhanden).

72

Kan worden toegelicht waarop het bedrag van € 15,7 miljoen voor de ISDE is gebaseerd en waarom niet gekozen is voor een hoger dan wel lager bedrag?

Antwoord

Zoals in de toelichting op bladzijde 79 van het EZK Jaarverslag 2018 is aangegeven, worden zowel de Hernieuwbare Energie Regeling (HER) als de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) uit de SDE+-middelen gefinancierd. RVO.nl verwachtte al in februari 2018 dat op het beschikbare HER-budget € 15,7 miljoen over zou blijven, vandaar dat dit budget bij 1e suppletoire begroting 2018 naar het ISDE budget is verschoven. Het restant van de in februari 2018 voor de ISDE benodigd geachte middelen (in totaal € 75 miljoen) is uit het SDE+-budget gedekt.

73

Kan toegelicht worden wat de doelstellingen zijn van de begrotingsreserve duurzame energie en de begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie?

Antwoord

Het doel van de reserve is het zo doelmatig en doeltreffend mogelijk verminderen van CO2(-equivalenten). Criteria die dus in ieder geval gewogen worden zijn het reductiepotentieel van een project en de daarmee samenhangende kosten. Eventuele additionele criteria zullen bij de besluitvorming over de besteding van de begrotingsreserve CO2-reductie aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.

De begrotingsreserve duurzame energie heeft tot doel beschikbare middelen voor de SDE+ die in enig jaar niet tot uitbetaling zijn gekomen, vanwege bijvoorbeeld vertraging van projecten, beschikbaar te houden voor besteding in andere jaren, ofwel voor verplichtingen die later tot uitbetaling komen ofwel voor vervangende projecten.

74

Er gaat 0,5 miljard euro vanuit het budget voor de SDE+ naar de begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie, maar eerder is gesteld dat de dekking komt uit de ruimte die is ontstaan op de rijksbegroting: hoe zit dit?

Antwoord

Er gaat geen € 0,5 miljard vanuit het SDE+-budget naar de begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie. Vanuit de voor de SDE en SDE+ beschikbare begrotingsmiddelen is € 537,7 miljoen in de reserve duurzame energie gestort. Daarnaast is de € 500 miljoen die bij Najaarsnota 2018 vanuit de algemene middelen aan de EZK-begroting is toegevoegd ter financiering van CO2-reducerende maatregelen, in zijn geheel in de reserve maatregelen CO2-reductie gestort. Het gaat hier dus om afzonderlijke budgetten en twee verschillende reserves.

75

Mag ODE alleen aan SDE+ en SDE++-gelden worden uitgegeven?

Antwoord

De ODE dekt in eerste instantie de SDE+-uitgaven. Maar in het wetsvoorstel ODE is specifiek gekozen om niet concreet de SDE+ te noemen zodat ook andere uitgaven gericht op de productie van duurzame energie uit de ODE kunnen worden gedekt. Het gaat hierbij om voorbereidingskosten die gemaakt moeten worden om duurzame energieprojecten mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn MER-besluiten en -rapportages en de kosten van TenneT voor de aanleg Net op Zee. Daarnaast bijdragen aan regelingen en projecten waarvan het vooraf aannemelijk is dat ze leiden tot lagere uitgaven voor de SDE+ in de toekomst. Voorbeeld hiervan is de Hernieuwbare Energie Regeling (HER). Ook wordt de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) gedekt uit de SDE+-middelen. Tenslotte worden de kosten van diensten van de rijksoverheid en andere organisaties die gemaakt worden voor de uitvoering, monitoring of toezicht op SDE+- en/of wind-op-zee-projecten hieruit gedekt.

76

Wordt de SDE+ en SDE++ alleen gefinancierd uit ODE?

Antwoord

De raming van de SDE+-uitgaven wordt aan het begin van elke kabinetsperiode opnieuw meerjarig bepaald. Deze bedragen vormen ook de opbrengstdoelstelling voor de ODE-heffing. Op basis van deze opbrengstdoelstelling worden de tarieven voor de ODE bepaald. De ex ante geraamde ODE-ontvangsten worden dus gelijk gesteld aan de geraamde SDE+-uitgaven, waarbij de meerjarig geraamde SDE+-uitgaven in de begroting leidend zijn. Na bepaling van de ex ante bedragen voor de ODE en SDE+ is er gedurende de kabinetsperiode geen directe relatie tussen beide.

Alhoewel de ex ante geraamde ODE-ontvangsten gelijk zijn aan het beschikbaar gestelde uitgavenbudget voor SDE+ kunnen zowel de ontvangsten als de uitgaven ex post afwijken. Het begrotingsbeleid (met name de scheiding van inkomsten en uitgaven) zorgt ervoor dat deze afwijkingen gedurende de zitting van een kabinet niet van invloed op elkaar zijn. Op het moment dat de gerealiseerde ontvangsten afwijken van de raming heeft dit dus geen consequenties voor het uitgavenbudget van de SDE+. Binnen de systematiek van het begrotingsbeleid worden de ODE-ontvangsten, net als bijvoorbeeld de ontvangsten van de Energiebelasting, toegevoegd aan de algemene middelen. De SDE+-uitgaven worden op hun beurt gefinancierd uit de algemene middelen.

77

Waar worden MEP en SDE-gelden uit gefinancierd?

Antwoord

De MEP en de SDE worden gefinancierd uit de algemene middelen, zie ook het antwoord op vraag 76. De uitgaven voor de MEP- en SDE-regelingen worden niet betrokken bij het bepalen van de hoogte van de ODE.

78

Kan een overzicht worden verschaft van projecten waar MEP-gelden aan zijn besteed in het jaar 2018?

Antwoord

In 2018 ging € 25 miljoen naar projecten uit de MEP-regeling, hiermee werd 0,3 PJ duurzame energie opgewekt. Van de totale uitgaven ging ongeveer 80% naar biomassaprojecten en 20% naar windenergieprojecten.

79

Kan een overzicht worden verschaft van projecten waar SDE-gelden aan zijn besteed in het jaar 2018?

Antwoord

In 2018 ging € 601 miljoen naar projecten uit de SDE-regeling, hiermee werd 22,8 PJ duurzame energie opgewekt.

Van de totale uitgaven ging ongeveer 60% naar windenergie op zee, 25% naar windenergie op land, 10% naar biomassaprojecten en 2% naar zonne-energie.

80

Uit welk jaar dateren de projecten waar op dit moment nog SDE-gelden worden besteed? Kan dit overzicht worden uitgesplitst per jaar?

Antwoord

De SDE-subsidies zijn beschikt in de jaren 2008 t/m 2010.

Voor de projecten met een beschikking uit 2008 staat per 1-1-2019 nog een restverplichting open van € 160 miljoen. De kasverwachting voor deze projecten is € 110 miljoen in de jaren 2019 tot de afloop van de subsidiebeschikkingen.

Voor de projecten met een beschikking uit 2009 staat per 1-1-2019 nog een restverplichting open van € 1,3 miljard. De kasverwachting voor deze projecten is € 1,2 miljard in de jaren 2019 tot de afloop van de subsidiebeschikkingen.

Voor de projecten met een beschikking uit 2010 staat per 1-1-2019 nog een restverplichting open van € 875 miljoen. De kasverwachting voor deze projecten is € 723 miljoen in de jaren 2019 tot de afloop van de subsidiebeschikkingen.

81

Kan een overzicht worden verschaft van projecten waar SDE+-gelden aan zijn besteed in het jaar 2018?

Antwoord

In 2018 ging € 446 miljoen naar projecten uit de SDE+-regeling, hiermee werd 33,7 PJ duurzame energie opgewekt.

Van de totale uitgaven ging ongeveer 60% naar biomassaprojecten, 18% naar windenergieprojecten, 16% naar zonne-energie, en 6% naar geothermieprojecten.

82

Welke uitgaven van SDE+-subsidie worden er voor het komende jaar verwacht? Hoe hoog zijn deze uitgaven? Worden deze uitgaven betaald uit de begrotingsreserve duurzame energie? Zo ja, betekent dit dat de ODE-heffing omlaag kan?

Antwoord

In 2019 wordt voor € 691 miljoen aan uitgaven voor de SDE+ verwacht. Dit bedrag bestaat uit € 289 miljoen voor energie uit biomassa, € 131 miljoen voor zonne-energie, € 110 miljoen voor windenergie op land en windenergie in meer, € 93 miljoen voor biomassa bij- en meestook, € 59 miljoen voor geothermie en € 9 miljoen voor energie uit afvalverbranding en waterkracht.

Bij Startnota is afgesproken om met het Klimaatakkoord de begrotingsreserve duurzame energie gespreid over de jaren vanaf 2022 in te zetten voor uitgaven in het kader van de energietransitie. Dit gebeurt in 2019 dus nog niet.

83

Waar zijn de uitgaven uit de begrotingsreserve duurzame energie voor geoormerkt?

Antwoord

Al het geld in de begrotingsreserve duurzame energie blijft beschikbaar voor de energietransitie.

Het is een spaarpot voor komende jaren, waardoor de ODE dan minder hoeft te stijgen.

84

Wat zijn de criteria waar aan moet worden voldaan om een project te financieren uit de begrotingsreserve duurzame energie?

Antwoord

Afgesproken is om bij het Klimaatakkoord de begrotingsreserve gespreid over de komende jaren (vanaf 2022) in te zetten voor uitgaven in het kader van de energietransitie. Dit betekent dat de middelen uit de begrotingsreserve duurzame energie dan worden toegevoegd aan de beschikbare middelen voor de SDE+ en haar voorgangers en opvolgers.

85

Wat zijn voorbeelden van projecten die in aanmerking komen voor financiering vanuit de begrotingsreserve CO2-reductie?

Antwoord

Het Kabinet werkt op dit moment diverse maatregelen uit die het kabinet kan inzetten voor het reduceren van CO2. Het kabinet heeft de eerste maatregel al aangekondigd, namelijk een vervroegde sluiting van de Hemwegcentrale. Bij de besluitvorming over de besteding van de begrotingsreserve zal de Tweede Kamer nader worden geïnformeerd over het voorgenomen pakket van maatregelen, waar de sluiting van de Hemwegcentrale onderdeel van zal zijn, wat gefinancierd kan worden uit de begrotingsreserve.

86

Aan welke criteria moet een project voldoen om in aanmerking te komen voor financiering uit de begrotingsreserve CO2-reductie?

Antwoord

Het doel van de reserve is het zo doelmatig en doeltreffend mogelijk verminderen van CO2(-equivalenten). Criteria die dus in ieder geval gewogen worden zijn het reductiepotentieel van een project en de daarmee samenhangende kosten. Eventuele additionele criteria zullen bij de besluitvorming over de besteding van de begrotingsreserve CO2-reductie aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.

87

Kunt u een overzicht geven vd aanvragen voor de huidige openstelling van de DEI-regeling, uitgesplitst per onderwerp?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aanvragen voor de DEI+ per thema (peildatum: 27 mei 2019). De eerste categorie «energie-innovatie» betreft het reguliere deel van de DEI+-middelen, waar op dit moment geen onderverdeling van is te maken op themaniveau, de categorieën daaronder worden gefaciliteerd uit klimaatenveloppemiddelen. Deze laatste categorieën vragen zoals uit de tabel blijkt met name aandacht in de voortgang. Dit komt mede door de beperkende voorwaarde dat alleen eenjarige projecten voorstellen in kunnen dienen. Deze voorwaarde geldt zolang de middelen uit de klimaatenvelop nog niet meerjarig zijn vrijgegeven, wat voorzien is na het sluiten van het klimaatakkoord. Hier is aandacht voor, met maximale inzet om de beschikbare middelen binnen de kaders en de doelstellingen zo effectief en snel mogelijk te besteden.

DEI+ thema

Budget

Verleend

In behandeling

Nog vrij beschikbaar

Energie-innovatie

€ 35.000.000

€ 1.900.350

€ 24.933.780

€ 8.165.870

CO2-reductie industrie

€ 23.740.000

€ 0

€ 8.089.592

€ 15.650.408

Flexibilisering elektriciteitssysteem

€ 33.600.000

€ 427.338

€ 2.513.074

€ 30.659.588

Ruimtelijke inpassing grootschalige elektriciteitsopwekking

€ 9.600.000

€ 0

€ 50.363

€ 9.549.637

Aardgasloze woningen, wijken en gebouwen

€ 7.450.000

€ 0

€ 1.803.189

€ 5.646.811

Aardgasloos – maatschappelijk vastgoed

€ 3.910.000

€ 0

€ 0

€ 3.910.000

Deze cijfers worden regelmatig bijgewerkt en gedupliceerd op de site van RVO.nl.

88

Hoe wordt met de subsidieregeling Duurzame scheepsbouw (SDS) aansluiting gevonden met het Ministerie van I&W?

Antwoord

De SDS is gericht op het stimuleren van duurzame innovaties door scheepswerven en daarmee op verduurzaming van het maritieme transport waar ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterschap zich voor inzet.

89

Zijn er inmiddels meer aanvragen voor de subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw binnengekomen?

Antwoord

In 2017 en 2018 zijn er 21 aanvragen voor een SDS subsidie ingediend. Op 15 mei jl. is de SDS opnieuw opengesteld tot 26 september a.s. De resultaten hiervan zijn nog niet bekend.

90

Kan toegelicht worden wat de hoogte is van de ETS-prijs waar nu bij de raming van de ETS-compensatieregeling rekening gehouden wordt en met welk besluit en wanneer deze aangepast kan worden?

Antwoord

De subsidieregeling in het jaar T biedt compensatie over het jaar T-1. De ETS-prijs die wordt gehanteerd als basis voor de compensatie is de gemiddelde ETS-prijs die geldt in het jaar T-2 voor de december futures van het jaar T-1.

De te hanteren ETS-prijs voor de regeling in 2020 is per eind 2018 bekend en staat vast op € 16,17. Voor de regeling in 2021 is de raming gebaseerd op de gemiddelde prijs gedurende 2019 van de ETS-december 2020 future. Die gemiddelde prijs is € 23,17.

De methodiek voor de vaststelling van de ETS-prijs is opgenomen in de regeling nationale EZ-subsidies.

91

Wat zijn de verwachtingen voor de ETS-compensatieregeling voor het komende jaar, in verband met de hogere CO2-prijs?

Antwoord

Op basis van huidige regeling en de te hanteren ETS-prijs voor de compensatie (zie ook vraag 90) is het verwacht budgettair beslag volgend jaar circa € 116 miljoen.

92

Hoeveel stoot de Nederlandse luchtvaartsector uit binnen EU-ETS (uitgesplitst per luchtvaartmaatschappij)?

Antwoord

De NEa is bevoegd gezag voor een aantal Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarnaast is de NEa bevoegd gezag voor enkele internationale maatschappijen die in Europa deelnemen aan het ETS. Hieronder zijn de gegevens van de Nederlandse maatschappijen weergegeven, die deelnemen aan het ETS en aan de NEa rapporteren. De uitstoot binnen het EU-ETS betreft de emissie van vluchten binnen de EU.

Luchtvaartmaatschappij

Uitstoot 2018 (t CO2)

Corendon Dutch Airlines

64.351

KLM Luchtvaart maatschappij NV en KLM Cityhopper

1.825.164

Martinair Holland N.V.

1.388

Shell Aircraft Limited

1.518

Transavia Airlines

826.826

TUI Airlines Nederland BV

96.971

TOTAAL

2.816.218

93

Hebben Nederlandse luchtvaartmaatschappijen extra emissierechten moeten bijkopen in het kader van EU-ETS? Zo ja, welke luchtvaartmaatschappijen en hoeveel? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Hieronder is het verschil weergegeven tussen de uitstoot en gratis toewijzing in 2018. Als een maatschappij meer uitstoot heeft dan toewijzing, dan kan een maatschappij rechten aankopen of eventuele ongebruikte rechten van eerdere jaren inzetten.

Alle maatschappijen hebben in 2018 meer uitstoot dan rechten en hebben rechten moeten bijkopen. De enige uitzondering is Martinair. In 2018 is de uitstoot van Martinair lager geweest dan de hoeveelheid toegewezen gratis emissierechten. Emissierechten zijn toegewezen op basis van historische productie; de tonkilometer data van het jaar 2010. Omdat het aantal vluchten van Martinair is gedaald ten opzichte van 2010, zijn de emissies lager dan de toegewezen hoeveelheid rechten.

Luchtvaartmaatschappij

Aantal gratis emissierechten toegewezen 2018

Verschil tussen uitstoot en gratis toewijzing 2018

Corendon Dutch Airlines

37.398

26.953

KLM Luchtvaart maatschappij NV en KLM Cityhopper

768.364

1.056.800

Martinair Holland N.V.

3.408

-2.020

Shell Aircraft Limited

26

1.492

Transavia Airlines

409.215

417.611

TUI Airlines Nederland BV

35.820

61.151

TOTAAL

1.254.231

1.561.987

94

Kan een overzicht worden gegeven van al het beleid en alle wetgeving die in gang is gezet om de schadeafhandeling en versterkingswerkzaamheden in Groningen te versnellen en af te handelen? Kan hierbij ook de procesmatige status worden aangegeven?

Antwoord

Het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), dat de publiekrechtelijke schadeafhandeling definitief gaat regelen, is aangeboden aan de Raad van State en het advies van de Raad van State is inmiddels binnen. Het wetsvoorstel IMG wordt naar verwachting op korte termijn aan de Tweede Kamer aangeboden. Vooruitlopend op wetgeving waarmee de uitvoering van de versterkingsopgave wettelijk wordt geregeld (consultatie verwacht eind Q4 2019) is het Besluit versterking gebouwen Groningen vastgesteld, dat de publiekrechtelijke aansturing van het versterkingsproces vastlegt en een onafhankelijke commissie van deskundigen instelt die beoordeelt of gebouwen versterkt moeten worden. Na de consultatieperiode wordt een wetsvoorstel voor de publiekrechtelijke versterking aan de Raad van State aangeboden.

95

Kan worden uiteengezet hoeveel budget is besteed uit de gehele artikel 5 aan schadeherstel en versterking enerzijds en proceskosten anderzijds?

Antwoord

In 2018 heeft de TCMG voor € 7,7 miljoen aan vergoedingen voor schadeherstel uitgekeerd en heeft de TCMG € 36 miljoen aan proceskosten uitgegeven. Deze uitgaven worden allemaal gedeclareerd bij NAM. Voor versterking is in 2018 geen budget besteed uit artikel 5 (anders dan de additionele subsidies voor verduurzaming bij versterken zoals toegelicht in het antwoord op vraag 98). De kosten voor versterking zijn in 2018 nog rechtstreeks door NAM betaald.

96

Waarmee is het beperkte aantal schadeafhandelingsaanvragen voor de waardevermeerderingsregeling te verklaren?

Antwoord

Tussen 31 maart 2017 en 19 maart 2018 lag de schadeafhandeling in Groningen stil. Na het Besluit Mijnbouwschade van 31 januari 2018 is RVO.nl begonnen met het inrichten van een ondersteunende organisatie voor de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG opende haar loket op 19 maart 2018. De eerste besluiten zijn in mei 2018 genomen. Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling is erkende schade van meer dan 1.000 euro nodig. Vanwege de vertraging in de schadebesluiten van de TCMG lopen de uitgaven aan de hieraan gekoppelde waardevermeerdering achter bij de raming van het begin van het jaar.

97

Waarop is het bedrag van 7.000 euro per woning in de regeling energiebesparing bij versterking gebaseerd?

Antwoord

Met € 7.000 kan er in het traject van bouwkundig versterken een grote stap worden gezet in de verdere verduurzaming van de woning. Het bedrag is voldoende voor flinke stappen richting een energieneutrale woning. Woningen komen na versterking uit op een EPC-waarde van 0.2/0,3. Bij minder ingrijpende versterkingsmaatregelen is het bedrag van € 7.000 voldoende om de maatregelen die logischer wijze gelijktijdig met de versterking kunnen worden genomen te financieren. Wanneer er werkzaamheden worden uitgevoerd aan de gevel kan de subsidie bijvoorbeeld worden gebruikt voor extra isolatie of betere beglazing.

98

Hoeveel is van de 4 miljoen voorschot aan SNN voor de regeling «energiebesparing bij versterking» besteed?

Antwoord

Deze regeling wordt uitgevoerd door het Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN). Uit haar rapportage aan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) blijkt voor deze regeling dat tot en met het eerste kwartaal van 2019 in totaal 59 aanvragen zijn goedgekeurd voor een bedrag van € 404.342.

99

Wat is het gemiddelde bedrag per schadevergoeding dat de TCMG (via RVO) heeft uitgekeerd per woning?

Antwoord

In 2018 is ruwweg € 7,7 miljoen uitgekeerd aan vergoedingen. Deze vallen uit te splitsen naar fysieke schade (€ 7,2 miljoen), bijkomende vergoedingen zoals een vergoeding voor thuisblijven tijdens schadeherstel (€ 300.000) en wettelijke rente (€ 177.000). Er zijn vorig jaar 2.500 besluiten genomen. Dat komt overeen met een bedrag van € 2.880 per woning voor fysieke schade. In 2018 zijn vooral enkelvoudige schades afgehandeld.

100

Welke redenen liggen achter de stilstand aan schade-afhandelingen tussen 31 maart 2017 en 19 maart 2018?

Antwoord

Op 31 maart 2017 om 12 uur is de behandeling van schade conform het door NAM

vastgestelde schadeprotocol gestopt. In overleg met betrokken overheden en maatschappelijke organisatie is vervolgens gewerkt aan een nieuw schadeprotocol. Doel was om de schadeafhandeling op afstand van NAM te organiseren. Deze uitwerking was erg ingewikkeld. Het proces werd verder bemoeilijkt door een kabinetsformatie en het heeft uiteindelijk tot 31 januari 2018 geduurd voordat overeenstemming is bereikt met provinciale en gemeentelijke bestuurders in Groningen. De maatschappelijke organisaties Groninger Bodem Beweging (GBB) en Groninger Gasberaad zijn actief en constructief betrokken geweest bij de totstandkoming. Na het Besluit Mijnbouwschade van 31 januari 2018 is de RVO.nl begonnen met het inrichten van een ondersteunende organisatie voor de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen. Er was tijd nodig om dit goed in te richten en de TCMG opende haar loket op 19 maart 2018.

101

Kan worden toegelicht of de incidentele bijdrage van de NAM van 10 miljoen dekkend was aan de door NCG verrichte werkzaamheden en of dit in de toekomst een structurele bijdrage dient te worden?

Antwoord

De bijdrage van NAM was dekkend voor de door de NCG verrichte werkzaamheden. Het ging daarbij om een bijdrage voor werkzaamheden uitgevoerd in 2017 die in het verlengde lagen van de aansprakelijkheid van NAM zoals; schade gerelateerde activiteiten, gebiedsgericht werken en onderzoek.

In het bestuurlijk overleg van 11 maart jl. is afgesproken dat er een nieuwe uitvoeringsorganisatie (UO) voor de versterkingsoperatie wordt gevormd. De verwachting is dat dit een combinatie zal zijn van de NCG en het Centrum voor Veilig Wonen (CVW). Op dit moment is het nog te vroeg om definitief vast te kunnen stellen welke capaciteit en bijhorende structurele dekking vervolgens nodig zijn ten behoeve van de werkzaamheden van deze nieuwe UO. Uitgangspunt is dat de kosten voor de UO doorbelast zullen worden aan de NAM.