Kamerstuk 35200-VII-9

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2018

Gepubliceerd: 7 juni 2019
Indiener(s): Erik Ziengs (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35200-VII-9.html
ID: 35200-VII-9

Nr. 9 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2019

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 23 mei 2019 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 5 juni 2019 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De griffier van de commissie, Roovers

1

Vraag:

Wat zou er gebeuren met de ontwikkeling van de consumer price index (CPI) en andere inflatiemaatstaven, wanneer de prijsstijging van koopwoningen zou worden meegerekend? Kunt u hiervan een historisch overzicht verschaffen sinds 1990?

Antwoord:

Voor inflatiestatistieken maakt het kabinet gebruik van de statistieken van het CBS. De CPI en andere inflatiemaatstaven van het CBS gaan uit van definitief van consumptie die in internationaal verband zijn bepaald. Op die manier wordt vergelijkbaarheid namelijk gewaarborgd. Op basis van de internationale definitie maakt de aankoop van huizen en daarmee samenhangende kosten geen onderdeel uit van het bestedingsmandje van huishoudens. De aankoop van een eigen woning wordt namelijk gezien als investering. In plaats daarvan wordt in de CPI voor eigen-woningbezitters een huurbedrag toegerekend dat overeenkomt met de huur die de consument zou moeten betalen als hij de woning huurde. In jaren dat de huizenprijzen harder stijgen dan de huren, leidt dit tot een lagere CPI dan wanneer de huizenprijsstijging in de CPI zou worden meegenomen (en vice versa). Het CBS publiceert geen CPI statistieken waarin de huizenprijzen zijn meegenomen.

2

Vraag:

Hoe kan verklaard worden dat er een onderuitputting van € 7,1 mln. is op de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders en van € 2,5 mln. op de stimuleringsregeling voor wooncoöperaties? Kan onbekendheid van betrokkenen met de regeling een rol spelen?

Antwoord:

De stimuleringsregeling voor wooncoöperaties is nog niet opengesteld. Er worden op dit moment, conform de motie Dik-Faber/Ronnes (Kamerstukken II, 27 926, nr. 304), met een aantal corporaties en gemeenten gesprekken gevoerd hoe de beschikbare middelen zo effectief mogelijk ingezet kunnen worden. Daarbij wordt er gewerkt aan een combinatie van zowel (proces)begeleiding van initiatieven als aan financiële ondersteuning bij het overnemen van vastgoed. Dit heeft tot doel dat betrokken partijen (financiers, gemeenten, corporaties en huurders) ervaringen opdoen en er goede voorbeelden komen van wooncoöperaties. Daarmee neemt de onbekendheid en onervarenheid van partijen met deze woonvorm af en moet het voor toekomstige initiatieven makkelijker worden om hun initiatief te realiseren. De verwachting is dat het pilotprogramma dit jaar van start gaat.

Voor de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (TRSHV) is onbekendheid met de subsidieregeling niet de oorzaak van het beperkte gebruik. De subsidieregeling maakte onderdeel uit van het met de VNG gesloten bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom van november 2015 en was alom bekend. De omvang van de asielinstroom is beperkter geweest dan ten tijde van invoering van de subsidieregeling werd verwacht. Dit maakte de noodzaak voor het gebruik van de regeling minder urgent. Deze mindere urgentie in combinatie met de vrij strikte voorwaarden inzake de te realiseren woningen en de bewoning hebben tot een lager dan geraamd gebruik geleid. Ook speelt mee dat investeerders van alternatieve mogelijkheden gebruik kunnen hebben gemaakt. Zo is er na introductie van de subsidieregeling een andere regeling ingevoerd, namelijk de heffingsvermindering in de verhuurderheffing voor nieuwbouw van kleine sociale huurwoningen, waar boven verwachting van gebruik is gemaakt.

3

Vraag:

Hoe ziet de financiële toekomst van het Nationaal Energiebespaarfonds eruit nu de verplichting van de totale bijdrage van € 40 mln. aan 2018 en 2019 geheel in 2018 is belegd?

Antwoord:

Het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) zal de komende jaren doorgaan met het verstrekken van leningen aan eigenaar bewoners en verenigingen van eigenaren voor energiebesparing in woningen. De rijksbijdrage in het NEF van € 40 mln. is voor € 25 mln. als kasbijdrage uitgekeerd in 2018 en voor € 15 mln. in 2019. Als dit rijksgeld is uitgezet in leningen, worden nieuwe leningen van het NEF met privaat geld gefinancierd (van Rabobank, ASN bank en de Council of Europe development bank). Dit heeft geen invloed op de voorwaarden voor eigenaar-bewoners en VvE’s. Het NEF is een publiek-privaat fonds.

4

Vraag:

Kan de achtergrond worden toegelicht van de overschrijding op het artikelonderdeel Ruimte voor de jaaropdrachten aan het Kadaster (€ 26 mln.) en Geonovum (€ 3 mln.)?

Antwoord:

Bij de overgang van het beleidsdossier Ruimtelijke Ordening van het voormalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn verplichtingen die in 2017 reeds door Infrastructuur en Milieu zijn aangegaan in 2018 opnieuw opgevoerd in de verplichtingenadminstratie van BZK. Daarnaast zijn ook de jaarbijdragen aan het Kadaster en Geonovum voor 2019 als nieuwe verplichtingen in 2018 aangegaan.

5

Vraag:

Kunt u toelichten wat de onderuitputting op Beleidsartikel 6 behelst? Waarom is dit geld niet uitgegeven? Welke regelingen binnen het artikel betreft dit exact?

Antwoord:

Op artikel 6 is € 5,9 mln. minder uitgegeven en verplicht. De onderuitputting wordt veelal veroorzaakt door vertragingen in de opdrachtverlening aan uitvoerende organisaties en daarmee met het contracteren van onderaannemers of doordat betalingen over de jaargrens heen schuiven, immers het betreffen jaaropdrachten. Inmiddels is overeengekomen met Logius dat we deze jaargrenzen loslaten en op resultaten sturen waarbij de jaargrensproblematiek wordt opgeheven. Tot slot blijkt bij decharges dat kosten ook uiteindelijk lager uitgevallen zijn.

De belangrijkste regelingen met onderuitputting in 2018 op artikelonderdeel 6.2 waren informatiebeleid en Logius. Op artikelonderdeel 6.3 waren dat de regelingen Logius en ICTU en op artikelonderdeel 6.5 gaat het om regelingen Beleid BRP en reisdocumenten.

6

Vraag:

Waarom is er onder Artikel 11 Centraal Apparaat 5,1 mln. minder uitgegeven?

Antwoord:

Op dit artikel is minder uitgegeven omdat er minder externen zijn ingehuurd dan verwacht (€ 4 mln.). Daarnaast viel de bijdrage aan SSO’s € 1 mln. lager uit.