Gepubliceerd: 30 oktober 2018
Indiener(s): Johannes Sibinga Mulder
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35028-18.html
ID: 35028-18

Nr. 18 VERSLAG

Vastgesteld 30 oktober 2018

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Freriks

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ze benadrukken het belang van lage lasten voor het bedrijfsleven om banen aan te trekken en te behouden en de Nederlandse economie klaar te maken voor de toekomst. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden achten het van groot belang dat de regering maatregelen treft om de concurrentiepositie van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) en grootbedrijf te versterken en tegelijkertijd het doorstromen van winsten door Nederland tegengaat.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het oktoberpakket. Het nieuwe pakket, waarmee de dividendbelasting gehandhaafd blijft, draagt op een slimmere manier bij aan het doel dat Nederland een aantrekkelijk land is en blijft om te werken en ondernemen. Het geld gaat nu niet naar buitenlandse aandeelhouders van enkele multinationals, maar naar kleine en grotere Nederlandse bedrijven.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij waarderen dat de regering uiteindelijk toch heeft besloten om de dividendbelasting niet af te schaffen. Desalniettemin zijn de leden van de GroenLinks-fractie zeer kritisch op het nieuwe voorstel. Zij hebben daarom nog een boel vragen aan de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitkomsten van de heroverweging van het pakket vestigingsklimaat.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel bronbelasting, inmiddels hernoemd tot wet bedrijfsleven. De leden van de SGP-fractie vinden het, met het kabinet, belangrijk dat Nederland een aantrekkelijk land is en blijft voor het vestigen van bedrijven. Vele Nederlanders hebben direct of indirect belang bij internationale ondernemingen in Nederland.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen met hoeveel de belasting voor bedrijven nu per saldo (dus exclusief de grondslagverbredende maatregelen) verlaagd wordt.

Nu het afschaffen van de dividendbelasting niet doorgaat vervalt ook de administratieve lastenverlichting voor burgers en bedrijven (omvang 6 miljoen euro). De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de regering zich de komende tijd gaat inzetten om de administratieve lastenverlichting vorm te geven.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen werkzaam zijn in de publieke sector en hoeveel mensen werkzaam zijn in de private sector. Deze leden vragen op welke wijze werknemers en zelfstandigen in de publieke en private sector direct en indirect voordeel hebben van de maatregelen uit het regeerakkoord, de augustusbesluitvorming en het oktoberpakket.

De leden van de D66-fractie vragen om een overzicht van de lastenverzwarende en -verlichtende maatregelen voor het bedrijfsleven van het huidige kabinet voor de jaren 2018–2021 en structureel. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat de lastenverlichting voor het bedrijfsleven middels een lager tarief voor de vennootschapsbelasting (Vpb) grotendeels wordt gedekt door een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven, onder andere via het verbreden van de grondslag en fiscale vergroening. Kan de regering bevestigen dat de lastenverzwaringen van de grondslagverbreding met name terecht komen bij grotere bedrijven? Deze leden vragen of andere landen net als Nederland grondslagverbredende en/of tariefverlagende maatregelen doorvoeren. Deze leden vragen om een actualisatie van het figuur met een uitsplitsing van de Vpb-opbrengst naar segmenten1 en een actualisatie van het figuur van het aantal Vpb-plichtigen naar belastbaar bedrag2.

De leden van de D66-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel een pakket aan maatregelen wordt gepresenteerd dat onder andere gericht is op het tegengaan van grondslagverschuiving. Deze leden vragen of hiermee wordt gedoeld op het voorkomen van grondslagerosie en winstverschuiving? Op welke wijze dragen de maatregelen van de regering bij aan de grondslagbescherming van Nederland en andere landen?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over dit gedeelte van het wetsvoorstel. Wat zijn de gevolgen van het besluit van Unilever om haar hoofdkantoor niet te verplaatsen naar Nederland? Hoeveel banen scheelt dit op de korte termijn en op de lange termijn? Kan de regering daarbij onderscheid maken tussen directe banen (werknemers Unilever) als indirecte banen (opdrachten voor andere bedrijven)?

Hoe kijkt de regering aan tegen de fiscale race naar de bodem als het gaat om Vpb-tarieven? Erkent de regering dat er de afgelopen decennia sprake is van een dergelijke race? Heeft de regering een langetermijnvisie over hoe dit probleem opgelost zou moeten worden?

Hoe beoordeelt de regering haar eigen rol in deze fiscale race naar de bodem? Erkent zij dat andere Europese landen zeer waarschijnlijk zullen reageren op het voorstel van deze regering door de tarieven ook verder te verlagen?

Is er volgens de regering een ondergrens waar het tarief van de winstbelasting niet onder zou moeten komen in de nabije en verre toekomst? Wat is het einddoel van de fiscale race naar de bodem?

De leden van de SP-fractie willen weten hoe de regering terugkijkt op het wetgevingsproces omtrent de afschaffing van de dividendbelasting. Ten eerste moest de Kamer voor inhoudelijke beantwoording van vele vragen wachten op het wetsvoorstel, wat vervolgens geen antwoorden gaf. Ten tweede ging het wetsvoorstel niet over enkel de afschaffing van de dividendbelasting, zoals de volledige oppositie verzocht had. Ten derde is het aanvankelijke wetsvoorstel Bronbelasting 2020 «hervormd» naar Wet bedrijfsleven 2019. Kan de regering op alle punten een bespiegeling geven? Vindt zij dat haar handelen een schoonheidsprijs verdient?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij erkent dat het een gênante vertoning was, dat na één sms’je van Unilever werd teruggekrabbeld op het voornemen voor het afschaffen van de dividendbelasting. Waarom was dit nu de spreekwoordelijke druppel en bijvoorbeeld de vele argumenten van wetenschappers en leden van de oppositie niet? De leden van de SP-fractie vinden het onverklaarbaar dat de regering vasthoudt aan het adagium dat het geld «voor het bedrijfsleven» bestemd zou zijn en daarom niet naar investeringen in de publieke sector kan. Kan de regering uitleggen waarom zij investeringen in de publieke sector als ondermijnend voor het bedrijfsleven ziet? Of erkent zij dat goed onderwijs voor alle kinderen, toegankelijke zorg voor iedereen die de pech heeft ziek of hulpbehoevend te worden, goede snelwegen en openbaar vervoer, beschikbare woningen voor starters, stuk voor stuk ook bijdragen aan het vestigingsklimaat en deze investeringen dus net zo goed kunnen worden genomen? Nog altijd kiest de regering voor multinationals boven mensen en dat betreuren de leden van de SP-fractie. Zij vinden het onrechtvaardig dat er grote gaten zijn geslagen in de samenleving door de bezuinigingswoede van afgelopen regeringen – zogenaamd om uit de crisis te komen en dat nu het land uit de crisis is, niet degenen die de crisis nog steeds voelen worden geholpen maar wederom het multinationale bedrijfsleven. Deze leden verwachten een uitgebreid antwoord van de regering.

Wat de leden van de SP-fractie betreft toont de regering met de nota van wijziging het ware gezicht. De aankondiging van tien maatregelen die de regering neemt als wijziging op het niet door laten gaan van de afschaffen van de dividendbelasting roepen ook veel vragen op bij de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie merken op dat de wet «bronbelasting» die het afschaffen van de dividendbelasting mogelijk maakte, ook een goed voorstel bevatte om belastingontduiking aan te pakken. De nieuwe titel van het wetsvoorstel («Wet Bedrijfsleven 2019») waarmee de regering haar oorspronkelijke voornemen om belasting te gaan heffen op winst die wordt weggesluisd naar belastingparadijzen intrekt, toont aan hoe flinterdun de wil voor het aanpakken van belastingontwijking is. Terwijl in het oorspronkelijke voorstel, zoals gepresenteerd op Prinsjesdag, nog werd gesproken van afschaffen van de dividendbelasting om te balanceren voor de introductie van bronbelasting op dividenden naar belastingparadijzen (laagbelastende jurisdicties), wordt nu niets meer gezegd over het feit dat dit moet worden aangepakt. Klopt het dat het de regering meer ernst is geweest de dividendbelasting af te schaffen dan belastingontwijking aan te pakken? Kan zij hierop ingaan?

De leden van de SP-fractie merken op dat de afschaffing van de dividendbelasting twee maal wordt genoemd in het regeerakkoord en twee keer wordt gepresenteerd met andere maatregelen als balans. De eerste keer staat er «Ter financiering daarvan beperken we de renteaftrek en versoberen we de mogelijkheid in de Vpb om met verliezen te schuiven over de jaren heen. Daarnaast beperken we de belastingvoordelen voor expats.» En de tweede keer wordt ingegaan op het risico van belastingontwijking en wordt het zo geformuleerd: «De dividendbelasting wordt afgeschaft. Tegelijkertijd wordt, om brievenbusconstructies tegen te gaan, een bronbelasting op rente en royalty’s ingevoerd op uitgaande financiële stromen naar landen met zeer lage belastingen (low tax jurisdictions). Financiering met eigen vermogen wordt ook aantrekkelijker door de aftrekbaarheid van vreemd vermogen te beperken.» Betekent dit dat alle samenhangende maatregelen die met het afschaffen van de dividendbelasting zijn gepresenteerd op de helling staan? Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de SP-fractie merken daarnaast op dat het zuur is dat multinationals die al jaren belasting ontwijken en daardoor een veel lagere effectieve belasting hebben dan de statutaire belasting, niet gedwongen worden om méér bij te dragen aan de samenlevingen waarin zij opereert en van profiteert, maar dat zij belastingverlaging krijgt. Het is of belastingontwijking of belastingverlaging, nooit de logica dat ook voor multinationals moet gelden dat ze gewoon belasting moeten betalen. Deze leden vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de SP-fractie zien de tien voorgenomen maatregelen als «compensatie» voor het niet afschaffen van de dividendbelasting niet als een samenhangend geheel. Zij vragen de regering per maatregel in te gaan op de werking van die maatregel voor het vestigingsklimaat en hoe de maatregel werkt om bedrijven zich hier te laten vestigen dan wel te behouden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de gepresenteerde nota van wijziging op de Wet Spoedreparatie Fiscale Eenheid geen onderdeel kan zijn van de behandeling van het belastingplan, maar wordt behandeld tijdens de reguliere behandeling van het wetsvoorstel Spoedreparatie Fiscale Eenheid. Klopt dit? Wanneer kan de Kamer de beantwoording op de vele gestelde vragen over deze spoedwet tegemoet zien en de behandeling afronden? Voorts vragen deze leden de regering in hoeverre de nota van wijziging invloed heeft op het vestigingsklimaat. Kan de regering dit toelichten?

De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre het nodig is om de werkgeverslasten op arbeid te verlagen. Hoe zal de verlaging van de werkgeverslasten op arbeid er precies uitzien? Is dat al bekend? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel hieromtrent tegemoetzien? Kan de regering aangeven hoe hoog de werkgeverslasten op arbeid in Nederland zijn, in vergelijking met andere EU- en OESO-landen? Klopt het dat in internationaal opzicht Nederland voor wat betreft de werkgeverslasten op arbeid een middenmoter is? Zo ja, welke noodzaak is er dan om deze te verlagen?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van het kabinet om grote leningen van besloten vennootschappen (bv’s) aan de eigen directeur-grootaandeelhouder (dga) te ontmoedigen, omdat hiermee belasting kan worden uitgesteld of zelfs afgesteld. De leden van de SP-fractie zouden graag enkele voorbeelden ontvangen van de regering hoe belastingbetaling kan worden uitgesteld en afgesteld via deze methode. Deze leden krijgen ook graag een toelichting hoe dikwijls hiermee belasting wordt omzeild en wat het budgettaire beslag hiervan is. De leden van de aan het woord zijnde fractie vragen of het uitzonderen van leningen voor de eigen woning geen ontsnappingsroute inhoudt voor dga’s die belasting willen uitstellen of afstellen. Ten slotte vragen deze leden wanneer zij het wetsvoorstel omtrent deze maatregel tegemoet kunnen zien en vragen de regering deze wetgeving niet in het Belastingplan 2020 te verpakken omdat de maatregel immers al vast staat. Deze leden willen dat de Kamer voldoende tijd heeft voor een fatsoenlijke behandeling en vragen de regering hierin te voorzien.

In algemene zin vragen de leden van de SP-fractie zich af of dit kabinet zich wel voldoende bewust is van de mogelijke ontwijkconstructies voor multinationals als Unilever en Shell? Is de regering bekend met het «vervangend betalingsmechanisme» dat Unilever eerder naar voren bracht als alternatief om haar Britse aandeelhouders te ontzien van dividendbelasting indien deze niet zou worden afgeschaft? Is het voor een bedrijf met een duale aandelenstructuur mogelijk een dergelijk «vervangend betalingsmechanisme» toe te passen? Vindt de regering dit wenselijk? Heeft dat mogelijk budgettaire consequenties? In welke mate heeft het al of niet gebruik maken van het dividendtoegangsmechanisme invloed op de inkomsten uit de dividendbelasting? Zou de Belastingdienst op dit moment nog steeds vaststellingsovereenkomsten afgeven waarin het wordt mogelijk gemaakt dat een bedrijf op basis van het dividendtoegangsmechanisme via een buitenlandse dochtermaatschappij dividend uitkeert aan haar eigen aandeelhouders? Wanneer heeft de kennisgroep dividendbelasting zich voor het laatst gebogen over de vraag hoe de fiscale wet- en regelgeving uitwerkt voor het dividend access mechanism? Wat was daarbij de conclusie van de kennisgroep dividendbelasting? Kan de regering deze informatie naar de Kamer sturen?

De leden van de SP-fractie hebben daarnaast enkele vragen over de btw-aftrek bij leegstand. Kan de regering een toelichting geven op deze regeling? Welk budgettair beslag heeft deze? Hoe vaak wordt er gebruik van gemaakt? Hoe lang kan er gebruik van worden gemaakt?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de regering uiteindelijk het besluit heeft genomen de dividendbelasting niet af te schaffen. Deze leden constateren dat er geen goede onderbouwing gegeven kon worden voor het afschaffen van de dividendbelasting en dat de 1,9 miljard euro die hiermee gemoeid was beter besteed kan worden. De regering stelde daarbij dat volgens de begrotingsregels de 1,9 miljard euro bij het bedrijfsleven terecht moet komen. Kan de regering uiteenzetten waar die stelling op is gebaseerd?

Bij openbreking van het Regeerakkoord staat het het kabinet conform begrotingsregels toch vrij om het anders aan te wenden? Temeer daar de doelstelling het verbeteren van het vestigingsklimaat is? Is overwogen om op basis van wetenschappelijke inzichten over het verbeteren van het vestigingsklimaat te kijken hoe die 2 miljard euro het beste kan worden aangewend? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Hoe is het mogelijk dat dan niet verder geïnvesteerd wordt in onderwijs, een goed opgeleide bevolking, infrastructuur, cultuur en andere zaken die conform OESO-studies van groter belang zijn voor het vestigingsklimaat dan fiscale maatregelen? Zo nee, waarom heeft de regering na de flater met de dividendbelasting de maatregelen weer op een onvoldragen wijze tot stand laten komen? Was tijdsdruk daarvan de oorzaak?

Mocht de regering volharden in het fiscaal aanwenden van de 1,9 miljard euro, waarom is er niet voor gekozen dit ten goede te laten komen aan huishoudens en het mkb door het niet of minder verhogen van de btw. Waarom is niet voor deze mogelijkheden gekozen? Waarom heeft de regering besloten een nota van wijziging in te dienen zonder het parlement de gelegenheid te geven de debatteren over de stand van zaken na het besluit de dividendbelasting niet af te schaffen?

De leden van de PvdA-fractie steunen onderdelen van het wetsvoorstel. Zo zijn zij tevreden dat er verdere stappen worden genomen in de strijd tegen belastingontwijking. Verschillende grondslagverbredende maatregelen passen in dit voornemen. Zij hebben wel zorgen over de effectiviteit van enkele van deze maatregelen, alsmede over de maatvoering. Voor het overige geldt dat dit wetsvoorstel vooral een belastingverlaging is voor het bedrijfsleven. Waarom is de keuze gemaakt om zoveel geld naar lastenverlichting voor het bedrijfsleven te doen, terwijl de publieke sector onder druk staat?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts waarom het verhogen van het tarief in box 2 niet in dit wetsvoorstel is opgenomen, gezien de samenhang met de tariefverlaging in de Vpb.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat volgens de gegevens van het CBS er momenteel ruim 1,7 miljoen bedrijven zijn, waarvan ruim 1,3 miljoen zonder en ruim 0,4 miljoen met rechtspersoonlijkheid. Het heroverwegingspakket zorgt ten opzichte van de op Prinsjesdag jl. ingediende begroting voor een verlaging van de Vpb, voor lagere werkgeverslasten en voor een hogere WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk). Hoe pakken genoemde voordelen uit voor het Nederlandse bedrijfsleven? Bij hoeveel bedrijven slaat deze lastenverlaging in welke mate neer? Hoeveel bedrijven met rechtspersoonlijkheid maakten bij benadering de afgelopen jaren meer dan € 200.000 winst en gaan bij extrapolatie van deze gegevens de komende jaren profiteren van zowel de extra verlaging van het lage als het hoge Vpb-tarief? Is het mogelijk met bijvoorbeeld een grafiek de bedrijven met rechtspersoonlijkheid naar winstomvang en/of personeelsomvang te rangschikken en kan daarbij inzichtelijk worden gemaakt waar de (extra) verlaging van de Vpb in welke mate gaat neerslaan, zodat voor de Kamer helder wordt welke bedrijven in welke mate gaan profiteren van het kabinetsbeleid? En in hoeverre zeggen de nominale Vpb-tarieven eigenlijk iets over de winstbelasting die (grote) bedrijven met rechtspersoonlijkheid daadwerkelijk per saldo betalen, gelet op de grondslagversmallers in de winstbelasting en de rulings? Welk budgettair belang hebben de grondslagversmallers in de Vpb nog na implementatie van de afspraken uit het regeerakkoord? En hoe groot is de fiscale kloof nog tussen bejegening van eigen en vreemd vermogen? Wat zou het bijvoorbeeld in budgettaire zin betekenen als rente op vreemd vermogen in het geheel niet meer aftrekbaar zou zijn als kostenpost? Hoeveel lager zou de Vpb dan kunnen zijn? Welke consequenties zou dat hebben? Welke ambities heeft de regering nog aanvullend op de Eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1) om eigen en vreemd vermogen fiscaal gelijker te gaan bejegenen?

De leden van de PvdD-fractie vragen de regering waarom het niet-afschaffen van de dividendbelasting leidt tot structurele voorziene inkomsten van 1.911 miljoen euro. In het regeerakkoord werden de budgettaire gevolgen van het afschaffen van de dividendbelasting geraamd op ongeveer 1,4 miljard euro. Door de hoogconjunctuur en de daarmee gepaard gaande hogere raming van de opbrengt van de dividendbelasting, in combinatie met de nieuwe begrotingsregels, werd de budgettaire gevolgen van afschaffing bijgesteld tot 1.911 miljoen euro.

De leden van de PvdD-fractie willen benadrukken dat de voor de verwachte opbrengsten van de niet-afgeschafte dividendbelasting relevante netto-opbrengsten voor de jaren 2010 tot en met 2014 respectievelijk 1,0, 1,1, 1,0, 1,2 en 1,0 miljard euro waren, veel minder dan de 1,911 miljard die nu wordt ingeboekt. De leden van de PvdD-fractie hebben de indruk dat indien de opbrengsten van de dividendbelasting tegenvallen, dit tot een vergroting van de staatsschuld zal leiden en vragen de regering of deze indruk correct is.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering een overzicht kan bieden van de jaarlijkse netto-opbrengsten van de dividendbelasting sinds het tarief op 15% is vastgesteld en vragen de regering om in de beantwoording van deze vragen de 1,911 miljard euro structureel geraamde opbrengsten in dat perspectief te plaatsen.

In dat licht vragen de leden van de PvdD-fractie wat het pakket maatregelen dat op 15 oktober jl. is gepresenteerd betekent voor het structurele EMU-saldo, dat ook zonder het pakket van 15 oktober jl. al danig verslechterde.

De leden van de SGP-fractie vinden niet alles geoorloofd om Nederland als een aantrekkelijk vestigingsland in de markt te zetten. Neem de constructies die door bedrijven worden opgetuigd om Nederland enkel als doorstroomland te gebruiken zonder dat er feitelijke activiteiten in Nederland plaatsvinden.

De leden van de SGP-fractie vinden het van belang dat Nederland zich internationaal sterk blijft maken om tot afspraken te komen die belastingontwijking voorkomen. Juist omdat het weinig nut heeft om nationaal voorop te lopen met strenge wetgeving. Nu het wetsvoorstel fors is aangepast, maken leden van de SGP-fractie van de gelegenheid gebruik om hier vragen over te stellen.

De leden van de SGP-fractie valt het op dat de titel is gewijzigd van Wet bronbelasting 2020 naar Wet bedrijfsleven 2019. Waarom is gekozen voor 2019 in plaats van 2020? Klopt het dat bedrijven juist een lastenverzwaring krijgen in 2019?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de nota van wijziging voorziet in de uitwerking van een deel van de fiscale maatregelen als gevolg van de heroverweging van het pakket vestigingsklimaat. Welke aangekondigde maatregelen ontbreken er nog in het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de DENK-fractie hebben enkele vragen over het wetsvoorstel. Klopt het dat de Raad van State heeft aangegeven dat de omvang van het pakket «geen recht doet aan een zorgvuldige behandeling van de wetsvoorstellen»? Klopt het dat een deel van de wetsvoorstellen al in het voorjaar ingediend had kunnen worden? Wat is de reden dat het kabinet zich blijft bezondigen aan clusterwetgeving?

De leden van de DENK-fractie vragen waarom de verlaging van de Vpb is verstopt in de Wet bronbelasting 2020. Klopt het dat de Vpb op zich niets te maken heeft met het invoeren van een bronbelasting? Waarom is gekozen voor deze misleidende presentatie van belastingmaatregelen?

De leden van de DENK-fractie vragen of het klopt dat er in 2019 een netto lastenverlichting is van 800 miljoen euro? Of is er een netto lastenverzwaring van 800 miljoen euro in 2019, zoals het CPB stelt?

2. Afschaffen dividendbelasting

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aan de regering vooruit te blikken op de houdbaarheid van de dividendbelasting in het licht van de Fidelity Funds-zaak. Deelt de regering de opvatting dat Nederland op grond van rechtsoverweging 84 van de Fidelity Funds-zaak, al dan niet via een wetswijziging, een systeem kan ontwerpen op grond waarvan de Nederlandse dividendbelastingclaim ter zake van buitenlandse beleggingsfondsen nagenoeg geheel blijft behouden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het volgens de regering aanbeveling verdient om de Wet Dividendbelasting 1965 nu al zekerheidshalve aan te passen. Of heeft de regering zoveel vertrouwen in een goede afloop van de Nederlandse Deka-zaak, mede in het licht van de recente conclusie van advocaat-generaal Wattel, dat aanpassing van de Wet Dividendbelasting 1965 naar zijn mening niet nodig is. Wat is de inschatting van de procedurekansen? Bestaat er behoefte om spoedmaatregelen aan te kondigen, net zoals bij de fiscale eenheid, voor het geval waarin de Deka-zaak verloren wordt door de Nederlandse staat?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van een passage in het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) waarin wordt gepleit voor een overgangsregeling voor non-houdstercoöperaties die thans geen dividendbelasting zouden hoeven in te houden op betalingen naar belastingparadijzen zoals Bermuda, de Kaaimaneilanden en de Bahama’s, maar dat wel inhoudingsplichtig zouden worden onder de voorgestelde Wet Bronbelasting 2020 (zie blz. 2 van het commentaar).

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aan de regering of het klopt dat non-houdstercoöperaties onder de huidige Wet op de dividendbelasting inderdaad winsten kunnen over maken naar belastingparadijzen.

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het volgens de regering wenselijk is om deze vorm van belastingontwijking de pas af te snijden aangezien de Wet op de dividendbelasting blijft bestaan. Zo hebben de leden zeer recent kennisgenomen van de klacht van FNV over de agressieve belastingontwijking door Chevron waaruit lijkt te volgen dat deze multinational ook gebruikt maakt van Nederlandse coöperaties om de winst te parkeren in belastingparadijzen.

Nu de dividendbelasting toch blijft bestaan, vragen de leden van de GroenLinks-fractie of er een actualisatie van de raming kan worden gemaakt van de opbrengsten van de dividendbelasting. Klopt het dat de raming vanaf 2020 nu niet meer als een rechte lijn kan worden doorgetrokken, omdat de dividendbelasting daadwerkelijk opbrengsten genereert in 2021 en 2022?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering zich herinnert dat meer dan de helft van de 1,9 miljard euro verrekend zou kunnen worden door buitenlandse aandeelhouders met hun eigen belastingdienst. Herinnert de regering zich dat deze lastenverlichting niet in de categorie «voor het bedrijfsleven» viel maar in de categorie «buitenland»? Waarom zou geld dat eerst niet was bestempeld voor het bedrijfsleven nu volledig naar bedrijven moeten gaan in plaats van (deels) naar burgers?

De leden van de GroenLinks-fractie brengen naar voren dat tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer op 13 december 2005 de toenmalige Staatssecretaris van Financiën liet weten dat hij meende dat «het signaal voor het bedrijfsleven mag zijn dat wij deze belasting op termijn niet zien overleven». Kan deze regering inmiddels het signaal afgeven dat de dividendbelasting op termijn wél gaat overleven?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering van mening is dat het niet afschaffen van de dividendbelasting een onverantwoord risico is?

Is de regering van mening dat het niet afschaffen van de dividendbelasting ooit een onverantwoord risico is geweest?

Hoeveel banen verwacht de regering dat het Nederland gaat kosten omdat de dividendbelasting toch niet wordt afgeschaft?

De regering gaf eerder aan dat een deel van de opbrengst van de dividendbelasting Europeesrechtelijk onder druk staat. Kan de regering aangeven of dit nog steeds het geval is? Wat gaat dit betekenen voor de opbrengst de komende jaren?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering eerder aangaf dat de dividendbelasting in haar huidige vorm reeds onder druk staat. Een groot deel van de netto-opbrengst van de dividendbelasting wordt namelijk opgebracht door de aandeelhouders van een zeer beperkt aantal multinationale ondernemingen. Als enkele van deze bedrijven daadwerkelijk zouden besluiten om hun hoofdkantoor elders te vestigen, zou een aanmerkelijk deel van de huidige opbrengst verdwijnen. Kan de regering dit nader onderbouwen met feiten? Hoeveel hoofdkantoren zorgen voor welk deel van de opbrengsten? Hoe groot acht de regering de kans dat deze hoofdkantoren daadwerkelijk vertrekken?

Zijn er hoofdkantoren die geen dividendbelasting betalen vanwege afgesloten rulings?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een actuele stand van zaken kan geven over de ruim 11.000 verzoeken van buitenlandse beleggingsfondsen om teruggaaf van dividendbelasting in verband met een vermeende strijdigheid met het EU-recht. Hoe groot is de kans dat hier nog iets misgaat? Wat zijn de mogelijke budgettaire gevolgen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat er aan de Kamer in december 2016 is gemeld dat afschaffen van de dividendbelasting 1,6 miljard euro kost.

Klopt het dat er bij die berekening geen rekening is gehouden met een gewogen gemiddelde percentage van niet-verrekening?

Klopt het dat als er toen wél rekening was gehouden met een gewogen gemiddelde percentage van niet-verrekening, het prijskaartje toen 1,3 miljard euro had moeten zijn, namelijk 44% van de brutoopbrengst van 3 miljard euro?

Klopt het dat de regering niet consequent is als het gaat om het ramen van belastingopbrengsten? Is er toen een andere berekeningsmethodiek gehanteerd dan de afgelopen maanden?

Wat zijn de gevolgen voor «de structuur van onze economie» dat de dividendbelasting toch niet wordt afgeschaft?

De leden van de DENK-fractie vragen waarom de afschaffing van de dividendbelasting niet als afzonderlijk wetsvoorstel is aangeboden. Waarom houdt het kabinet zich niet aan de in 2015 aangenomen motie-Hoekstra c.s.? Wat is de reden dat het kabinet zich blijft bezondigen aan clusterwetgeving?

De leden van de DENK-fractie vragen of het klopt dat met het niet afschaffen van de dividendbelasting er 1,9 miljard euro aan extra inkomsten binnen blijft komen? Klopt het dat hiermee grotendeels de verhoging van het lage tarief van de btw (2,6 miljard euro) betaald zou kunnen worden?

Klopt het dat de begrotingsregels uit de Startnota de status hebben van een (niet door de Kamer overrulede) beleidsnota? Klopt het dus dat de Kamer per motie met 76 stemmen zou kunnen beslissen om de begrotingsregels te veranderen?

3. Invoeren bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties

Hoewel een bronheffing op rente en royalty’s eigenlijk niet past bij het uitgangspunt dat de winst belast moet worden waar deze behaald wordt, achten de leden van de CDA-fractie deze maatregel van groot belang om doorstroomvennootschappen en belastingontwijking tegen te gaan. Deze leden zien dit doel ook expliciet terug in het regeerakkoord en wijzen daarbij op de volgende passage: «We willen een eind maken aan de situatie dat firma’s zich alleen op papier in Nederland vestigen om belastingvrij miljoenen te kunnen rondpompen. Wij gaan bij hen belasting heffen, net als bij ieder ander bedrijf. Internationaal zetten wij ons ervoor in dat belastingparadijzen worden aangepakt. Zelf gaan we het goede voorbeeld geven via een bronheffing op rente en royalty’s op uitgaande stromen naar landen met zeer lage belastingen.» Zij willen graag vernemen welke maatregelen ter uitvoering hiervan in de jaren 2018, 2019 en 2020 ingaan. Tevens vragen zij de regering of zij de voorgestelde vormgeving van de bronheffing op rente en royalty’s voldoende acht om dit doel te bereiken en verwijzen daarbij naar hun vragen bij het wetsvoorstel dat de ATAD1-richtlijn implementeert. Kan de regering in dit kader tevens reageren op het artikel van mr. J. Vleggeert en prof. H. Vording, «Bronbelasting 2020: een wassen neus», in het Weekblad Fiscaal Recht (WFR 2018/190)?

Om achteraf te kunnen beoordelen hoe groot de voortgang is in het tegengaan van doorstroomvennootschappen is een zeer nauwkeurige nulmeting essentieel, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Klopt het dat de nulmeting door SEO Economisch Onderzoek zal worden uitgevoerd? Wanneer zal deze nulmeting zijn afgerond en wat zijn de streefcijfers om de stromen fors naar beneden te brengen?

Zij vragen de regering tevens op welke maatregelen, structuren of financiële stromen de nulmeting gericht is. Op welke landen en welke jaren wordt de nulmeting gericht? Krijgt het SEO voor de nulmeting ook gegevens van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Belastingdienst?

Een jaar na het regeerakkoord hadden de leden van de CDA-fractie wel wat meer actie verwacht dan enkel de aankondiging van een maatregel die pas in 2021 ingaat en waarvan het effect dus pas in 2022, dus na deze kabinetsperiode, zichtbaar zou kunnen worden. Is de regering bereid en in staat om het wetsvoorstel voor de bronheffing op rente en royalty’s volgend jaar in te dienen, in te laten gaan per 2020 en hierbij nog eens te kijken naar de definitie van landen met zeer lage belastingen en de substance-eisen?

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze dit kabinet de doorstroom van dividenden, rente en royalty’s monitort na de aangekondigde nulmeting. Deze leden vragen naar welke landen deze gelden nu doorstromen en in hoeverre deze gelden nu in laagbelastende jurisdicties terecht komen. Naar verwachting wanneer in 2019 wordt het wetsvoorstel voor de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s ingediend? Waarom werd bij het voorstel voor een bronbelasting op dividenden bij de vormgeving voorgesteld de bronbelasting alleen van toepassing te laten zijn op dividenduitkeringen aan gelieerde lichamen? Kan nader gespecificeerd worden wat bedoeld wordt met de stelling dat het risico op belastingontwijking voornamelijk in deze situaties aanwezig is? Om wat voor percentage gaat het wanneer gesproken wordt over «voornamelijk»? Neemt het risico van belastingontwijking bij niet-gelieerde lichamen niet juist toe als de bronbelasting enkel wordt toegepast op dividenduitkeringen aan gelieerde lichamen. De leden van de D66-fractie vragen naar het tijdpad van het vervolg voor het invoeren van een bronheffing op dividend nu die tijdelijk is opgeschort vanwege het handhaven van de dividendbelasting.

De leden van de D66-fractie vragen naar een nadere specificatie van de beantwoording van het kabinet dat een effectieftarieftoets in het kader van de controlled foreign companies (CFC)-maatregel voor de Belastingdienst te bewerkelijk is. Deze leden vragen om een overzicht van welke andere landen kiezen voor model A, en welke andere landen hierbij kiezen voor een effectieftarieftoets. Deze leden vragen waarom het voor de Belastingdienst van andere landen niet te bewerkelijk is om een effectieftarieftoets toe te passen. Deze leden vragen of contact is gezocht met deze andere landen om navraag te doen naar hoe een effectieftarieftoets op een niet bewerkelijke manier ingevoerd kan worden. Deze leden vragen of het klopt dat Nederland het enige land is dat voor de CFC-regel een niet-proportionele substance eis toepast met een vaste grens voor (loon)kosten3. Deze leden vraagt of nu betoogd wordt dat het statutair tarief voor de bronbelasting niet hoger kan zijn dan het laagste vennootschapsbelastingtarief in de EU, wat in de huidige situatie neerkomt op een tarief van 9%.

De leden van de D66-fractie vragen om een reactie op de bevindingen van DNB dat het economische belang van bijzondere financiële instellingen (bfi’s) in Nederland beperkt lijkt4. Kan de regering specifiek ingaan op de constateringen dat 94% van de bekende brievenbusmaatschappijen in het geheel geen werknemers in dienst had en grofweg 80% van de brievenbusmaatschappijen onderdeel uitmaakt van een ondernemingsgroep met bedrijven die geen substantiële economische activiteiten in Nederland hebben. Klopt de aanname dat deze aantallen, evenals het volume van fiscaal relevante inkomens dat door Nederland stroomt, door de maatregelen van het kabinet, zoals het invoeren van bronbelastingen en substance-eisen, drastisch zullen afnemen?

De leden van de GroenLinks-fractie valt het op dat de regering voorstelt om een teruggaaf van gestort kapitaal alleen nog onbelast te laten zijn voor de heffing van de nieuwe bronbelasting op dividenden indien de uitkerende vennootschap niet ook overigens over winstreserves beschikt (zie het voorgestelde artikel 3 lid 1 onderdeel c Wet Bronbelasting 2020). De leden van de fractie van GroenLinks vragen of een dergelijke fiscale behandeling van kapitaalteruggaven ook niet voor de hand zou liggen onder de Wet op de dividendbelasting 1965.

Indien onder de Wet op de dividendbelasting 1965 kapitaalteruggaven ook belast worden tenzij de uitkerende vennootschap over winstreserves beschikt, wordt de praktijk voorkomen waarbij vennootschappen ter vervanging van reguliere belaste dividenduitkeringen een kapitaalteruggaaf doen.

In dit verband verwijzen de leden van de GroenLinks-fractie naar het aanvankelijke plan van Unilever om in 2019 aan haar aandeelhouders een confectieachtige kapitaalterugbetaling doen via een daartoe opgezet dividendvervangingsmechanisme.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben voorts nog enkele vragen over dit gedeelte van het wetsvoorstel. Zijn er onderdelen uit het voorstel van een bronbelasting op dividend die de regering op een later moment alsnog zal indienen? Zijn er situaties denkbaar waarbij een bedrijf of persoon wel belasting verschuldigd zou zijn in het teruggetrokken voorstel van een bronbelasting op dividend, terwijl dit bedrijf of deze persoon geen/minder belasting hoeft te betalen onder de huidige dividendbelasting. Met andere woorden, zijn er onderdelen waarbij de bronbelasting op dividend «strenger» was geweest dan de huidige dividendbelasting?

Zo ja, is de regering bereid om deze onderdelen van de bronbelasting alsnog in te voeren?

Gaat de herziening van het vestigingsklimaatspakket nog gevolgen hebben voor de bronbelasting op rente en royalty’s?

De leden van de SP-fractie lezen in de toelichting op de nota van wijziging dat het introduceren van bronbelasting op dividenden naar laag belastende jurisdicties «onlosmakelijk verbonden» was met het afschaffen van de dividendbelasting, met als gevolg dat het nu allebei niet doorgaat. Deze leden vragen zich af of dit niet de omgekeerde volgorde is. Als het afschaffen van de dividendbelasting geen fatsoenlijke maatregel blijkt om de balans in het vestigingsklimaat te behouden, waarom heeft dit kabinet dan niet gezocht naar andere mogelijke balancerende maatregelen voor de introductie van bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties? Bovendien wordt er in de toelichting gesproken over het niet invoeren van bronbelasting op dividenden, maar hoe zit het met het voornemen om bronbelasting te introduceren op interest en royalty’s? Blijven deze plannen ongewijzigd? Zo ja, wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel ter introductie tegemoet zien, zodat zij de tijd kan nemen om dit wetsvoorstel fatsoenlijk te behandelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er in dit wetsvoorstel nog geen bronbelasting op interest en royalties is voorgesteld. Waarom gaat deze pas in 2021 in, in plaats van 2020 zoals de titel van deze wet suggereert?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom is gekozen voor een tarief van 7% om te bepalen of sprake is van een laagbelastende jurisdictie. Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor een tarief van 10%, zoals bijvoorbeeld in de 10a regeling van de Wet Vpb 1969? Kan de regering een overzicht geven van jurisdicties met een tarief van lager dan 7%? Hoe worden regelingen zoals de innovatiebox behandeld, indien die een incidenteel lager tarief bieden dan 7%?

De leden van de PvdD-fractie vragen of de bronbelasting op rente en royalty’s, die ingevoerd wordt op uitgaande financiële stromen naar landen met zeer lage belastingen (low tax jurisdictions), in ongewijzigde vorm zal worden ingevoerd, aangezien deze maatregel in het regeerakkoord was gekoppeld aan de afschaffing van de dividendbelasting. Voorts vragen de leden van de PvdD-fractie of de nieuwe, alternatieve dividendbelasting, een bronheffing op dividenden naar laag belaste landen (de belastingparadijzen), zal worden ingevoerd nu de dividendbelasting niet wordt afgeschaft.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de invoering van bronbelasting in op dividend-, interest- en royaltybetalingen door in Nederland gevestigde lichamen aan in een laagbelastende jurisdictie gevestigde gelieerde lichamen en in misbruiksituaties niet doorgaat nu de dividendbelasting niet wordt afgeschaft. Kan een onderbouwing worden gegeven waarom deze maatregel niet langer nuttig is?

De leden van de DENK-fractie hebben enkele vragen over dit deel van het wetsvoorstel. Hoeveel landen zijn er die een winstbelasting hebben van lager dan 7%? Welke landen zijn dit? Gaan dividenduitkeringen naar deze landen onderworpen worden aan een dubbele dividendbelasting?

Waarom is er sprake van een termijn van drie jaar voordat de bronbelasting in kan gaan?

Waarom staan er maar zeven staten op de lijst van non-coöperatieve jurisdicties? Klopt het dat het er vorig jaar nog 15 waren? Wat is er met de overige acht gebeurd?

Wie bepaalt precies wie er op de zwarte of grijze EU lijst komen? Op welke momenten en door wie kunnen hier wijzigingen op aan worden gebracht?

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de op 3 april 2018 aangenomen motie-Azarkan over de differentiatie van de substance-eisen voor trustkantoren?

Klopt het dat de nieuwe bronbelasting wel gaat gelden in concernverhoudingen, maar niet voor beleggingsfondsen? Waarom wordt dit onderscheid gemaakt?

Klopt het dat de het EU-Verdrag sinds 2009 de mogelijkheid geeft om bij de Europese Commissie te laten toetsen of een regeling strijdig is met het EU-recht? Waarom is van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt?

4. Tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de verdere verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting (Vpb). Deze leden vragen naar de historische ontwikkeling van het tarief van de Vpb. Hoe heeft het tarief zich over de afgelopen decennia ontwikkeld?

De leden van de VVD-fractie vragen naar het voordeel voor bedrijven van deze verdere verlaging van het Vpb-tarief. Hoeveel voordeel heeft een bedrijf met een gemiddelde winst? Kan hierbij ook ingegaan worden op de effecten op mkb’ers?

De leden van de VVD-fractie vragen welke bedrijven profiteren van deze nota van wijziging op de wet en welke bedrijven minder voordeel ervaren.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de ratio achter het gekozen pad van de verlaging van het Vpb-tarief? Waarom is er niet voor gekozen om de verlaging in een keer in te laten gaan? Voorgenoemde leden vragen verder waarom er voor gekozen is om het Vpb-tarief niet in het komende jaar al te verlagen.

De leden van de CDA-fractie zijn positief over de forse belastingverlaging in de vennootschapsbelasting. Deze leden zijn van mening dat het van groot belang is om te investeren in het vestigingsklimaat van Nederland. Bovendien achten zij het positief dat het lage Vpb-tarief meer omlaag gaat dan het hoge Vpb-tarief.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat het verlagen van de winstbelasting (hoog tarief) van 25% naar 20,5% structureel 3,0 miljard euro kost?

Klopt het dat het verlagen van de winstbelasting (laag tarief) van 20% naar 15% structureel 1,1 miljard euro kost?

Is er ooit eerder een kabinet geweest dat 4,1 miljard euro (of meer) besteedde aan het verlagen van de tarieven van de winstbelasting?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Portugal allemaal een hoger Vpb-tarief hebben dan Nederland. Zo ja, wat zijn de tarieven daar en wat is de verwachting voor de komende jaren?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat op pagina 4 van de nota van wijziging «een verdere verlaging van het lage Vpb-tarief naar 15% in 2020» staat. Klopt het dat hier eigenlijk 2021 zou moeten staan?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe artikel 3.1. van de Comptabiliteitswet is getoetst bij de tariefsverlaging in de Vpb. Is het doelmatig om het tarief te verlagen met 4,1 miljard euro ter verbetering van vestigingsklimaat? Had een dergelijk effect ook bereikt kunnen worden met minder dan 4,1 miljard euro lastenverlichting? Had een groter effect bereikt kunnen worden als die 4,1 miljard euro op een andere manier was ingezet?

De leden van de GroenLinks-fractie brengen naar voren dat de Raad van State adviseert om, in lijn met het wetsvoorstel, het tarief in box 2 aan te passen, dan wel in de toelichting te motiveren waarom de koppeling met het tarief in box 2 is losgelaten en daarbij duidelijk te maken wat de gevolgen zijn voor het globale evenwicht. Zou de regering hier nog wat nadrukkelijker op in kunnen gaan?

De belangrijkste maatregel die in de «Wet Bedrijfsleven 2019» wordt geïntroduceerd is het verlagen van de Vpb-tarieven. De SP-leden zijn van mening dat dit de weg is van concurrentie op belastingen. Hierdoor kunnen bedrijven landen tegen elkaar uitspelen. En welk soort bedrijven worden hiermee eigenlijk aangetrokken? De bedrijven die op zoek zijn naar de laagste tarieven zullen blijven verhuizen. En misschien nog wel belangrijker, Nederland heeft al de laagste tarieven van de omringende landen (België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg). Deze leden vragen zich af welk effect dit kabinet dan ook verwacht. Heeft de regering rekening gehouden met een wedloop-effect van deze voorstellen in de Europese Unie? Zo nee, is zij bereid dit alsnog te doen? Zo ja, kan zij het antwoord toelichten?

De leden van de SP-leden zijn van mening dat het verlagen van het laagste tarief niet opweegt tegen het verhogen van de btw. Heeft de regering de effecten van het verhogen van het lage btw-tarief en de verlaging van de winstbelasting voor het mkb afgewogen? Zo niet, is zij bereid dat te doen? Indien dat wel is gebeurd, kan de Kamer daarover worden geïnformeerd?

De budgettaire gevolgen van de wijzigingen tonen volgens de leden van de SP-fractie aan dat het bedrijfsleven bovendien onevenredig profiteert. De inkomstenderving van de verlaging van het hoogste Vpb-tarief kost de Staat bijna 1,2 miljard euro, terwijl het verlagen van het lage Vpb-tarief maar een derving van 223 miljard euro betekent. Met andere woorden, het grootbedrijf profiteert veel meer dan het mkb. Is de regering het met deze leden eens dat dit de tweedeling in ons land verergert? Daarnaast willen de leden van de SP-fractie ook nog weten hoe deze cijfers eruit zien in absolute dervingscijfers, niet alleen ten opzichte van het regeerakkoord. Kan de regering hen van de cijfers voor de totale inkomstenderving voorzien?

Kan de regering bevestigen dat de consequenties van lagere Vpb-tarieven voor de overheidsbegroting voor een deel tot uitdrukking komen in de vorm van een lagere opbrengst van de inkomstenbelasting, zoals eerder is aangegeven door het CPB? Kan de regering aangeven in welke mate de opbrengst van de inkomstenbelasting is afgenomen sinds 1985 als gevolg van het verlagen van Vpb-tarieven?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering erkent dat met de agressieve verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting Nederland actief bijdraagt aan de race naar de bodem op het gebied van bedrijfsbelastingen. Deze leden vragen hoe deze inzet zich verhoudt tot de aangenomen motie Ploumen (Kamerstuk 21 501-20 nr. 1277), die de regering vroeg zich juist in te zetten om de race naar de bodem te voorkomen. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in de toelichting op de maatregel expliciet verwijst naar de Brexit, terwijl de motie juist stelt dat de race naar de bodem in verband met Brexit juist moet worden voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van de ontvangen vpb als percentage van het bbp sinds 1990, alsmede van de inkomsten uit de inkomstenbelasting als percentage van het bbp?

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de verlaging van de vennootschapsbelasting, ondanks enkele maatregelen, juist zal leiden tot een verslechtering van het imago van belastingparadijs en daarmee ook tot een verslechtering van het vestigingsklimaat.

Volgens de leden van de PvdD-fractie leidt het verlagen van de Vpb tot een (wereldwijde) race naar de bodem op het gebied van belastingen en in dat kader vragen deze leden of de regering een overzicht kan verstrekken van de ontwikkeling van de belastingmix sinds 1970, uitgesplitst naar het aandeel van belasting op arbeid, de belastingen voor bedrijven, de omzetbelastingen en overige belastingen.

De leden van de DENK-fractie vragen hoeveel het percentage van mkb-schijf van de Vpb zou bedragen als de 1,9 miljard euro die wordt bespaard op het niet afschaffen van de dividendbelasting volledig zou worden besteed aan de verlaging van deze schijf? Klopt het dat het dan circa 5 tot 6% zou worden?

5. Grondslagmaatregelen in de vennootschapsbelasting

5.1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering stelt dat de tariefsverlaging in belangrijke mate wordt gefinancierd door de rente-aftrekbeperking uit ATAD1. Deze slaat voor een groot deel (400 miljoen euro) neer bij woningcorporaties. Is de regering bereid de woningcorporaties hiervan te ontzien, zodat de corporaties en daarmee huurders niet hoeven op te draaien voor de platte tariefsverlaging in de Vpb?

5.2. Afschaffen specifieke renteaftrekbeperkingen in verband met invoeren Earningsstrippingmaatregel

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er eindelijk eens gesneden wordt in de veelvoud aan verschillende renteaftrekbeperkingen. Daar staat echter tegenover dat de earningsstrippingmaatregel wordt ingevoerd. Kan de regering aangeven wat dit naar verwachting betekent voor de complexiteit van het geheel aan renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelastingen? Daalt deze complexiteit en wordt de wetgeving beter uitvoerbaar voor de Belastingdienst? Of is er per saldo geen sprake van een verbetering door de earningsstrippingmaatregel en de wijziging in het fiscale eenheidsregime?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan uitleggen wat de houdsterverliesregeling te maken heeft met de invoering van een generieke renteaftrekbepaling. Kan de regering voorts uitleggen hoe houdsters met een lage fiscale winst geraakt worden door de renteaftrekbeperking, daarbij de mkb-drempel in overweging nemende? Kan de regering nog uitgebreider motiveren wat het voorstelt met betrekking tot de houdsterverliesregeling en waarom dit in dit wetsvoorstel is opgenomen.

5.3. Afschaffen fiscale aftrek vergoeding aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel gebruik er wordt gemaakt van aanvullende tier 1-kapitaalinstrumenten. Kan dit over een langere periode gegeven worden?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het komt dat deze maatregel 150 miljoen euro opbrengt, terwijl op eerdere momenten een veel hoger bedrag werd geraamd. Wat verklaart dit verschil?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de samenloop en de stapeling met de voorgenomen thincap-maatregel. Zij vroegen hoe een disproportionele lastenstijging voor de financiële sector door deze samenloop wordt voorkomen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat deze maatregel leidt tot minder bail-inbaar kapitaal.

De leden van de VVD-fractie vragen welke andere Europese landen wel nog een vorm van (gedeeltelijke) aftrekbaarheid van tier 1-kapitaalinstrumenten kent. Kan een uitputtende lijst gegeven worden? Beperken deze landen de aftrekbaarheid eveneens? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vinden het van groot belang dat eigen en vreemd vermogen meer gelijk behandeld wordt en achten het dan ook terecht dat de vergoeding over aanvullende tier 1-kapitaalinstrumenten (coco’s) niet meer aftrekbaar is. Deze leden delen de mening van de regering dat er een gelijk speelveld dient te zijn binnen de Europese Unie. Kan de regering aangeven in welke landen coco’s nog wel aftrekbaar zijn en welke plannen daar zijn om de wetgeving aan te passen?

Daarbij roepen deze leden de herhaaldelijke weigering van de regering om stukken over de gesprekken met de Europese Commissie over coco’s in herinnering. Zij wijzen bijvoorbeeld op aanhangsel bij de handelingen 799, 2015/16. Nu blijkt er toch een serie overleggen te zijn geweest met de Commissie. Kan de regering een overzicht geven wanneer de Commissie welke mededelingen over de aftrekbaarheid van coco’s gedaan heeft?

Ook ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een overzicht hoeveel coco’s de Nederlandse banken nu hebben en welk belastingvoordeel dat op dit moment oplevert. Eerder heeft ING aangegeven dat het tot 120 miljard euro minder kredietverstrekking zou leiden als coco’s niet meer aftrekbaar zouden zijn. Kan de regering deze vrees wegnemen en de achterliggende berekeningen beoordelen? Nu ING in 2014 en 2015 haar balans (al dan niet met coco’s) met 180 miljard euro verlegd heeft, vragen de leden van de CDA-fractie in het algemeen of een verlenging van de balans leidt tot een nabetaling voor de bankenbelasting.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering verwacht dat deze maatregel banken prikkelt om meer met eigen vermogen te financieren. Hoe gaat de regering dit monitoren? Deze leden vragen of deze maatregel hetzelfde of anders uitpakt voor verschillende type banken, zoals systeembanken, handelsbanken, grote banken, kleine banken en meer innovatieve financiële instellingen.

De leden van de PvdA-fractie steunen deze maatregel van harte.

5.4. Fiscale beleggingsinstellingen

De leden van de CDA-fractie zijn positief over het vervallen van de maatregelen voor de fiscale beleggingsinstelling. Deze leden vreesden dat deze maatregelen geleid zouden hebben tot minder investeringen in Nederlands vastgoed en hogere kosten voor pensioenfondsen.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Bronbelasting 2020 wordt opgemerkt dat er los van de afschaffing van de dividendbelasting reden is om fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) niet langer toe te staan in vastgoed te beleggen. Dat komt omdat zich nu al heffingslekken manifesteren, waardoor er geen enkele belastingheffing plaatsvindt op het rendement dat is behaald op in Nederland gelegen vastgoed. Uit de op 7 september 2018 openbaar gemaakte stukken in het kader van een informatieverzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) blijkt dat partijen hun beleggingen via een Nederlandse fbi of een fbi-achtige in het buitenland thans zo structureren dat belastingheffing over Nederland vastgoed wordt omzeild. Aangezien de regering voornemens is om het voorgestelde verbod voor het beleggen in vastgoed van tafel te laten gaan, vragen deze leden op welke wijze de regering de heffingslekken van plan is repareren. De leden van aan het woord zijnde fractie wijzen erop dat belasting op onroerend goed in de economische literatuur als een van de minst verstorende heffingen wordt gezien. Bovendien heeft Nederland als bronland een onomstreden heffingsrecht over de inkomsten uit Nederlands vastgoed.

De leden van de DENK-fractie vragen of indien de dividendbelasting niet wordt afgeschaft dan ook het verbod voor fbi’s vervalt om niet meer direct in Nederlands vastgoed te beleggen.

Klopt het dat deze fbi’s die in het buitenland belegden, door de afschaffing van de dividendbelasting 130 miljoen euro niet meer onder de afdrachtvermindering van de dividendbelasting zouden kunnen brengen?

5.5. Versoberen voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting

De leden van de VVD-fractie vragen een lijst van alle EU-lidstaten over hoeveel jaar zij carry-back- en carry-forward-faciliteiten kennen binnen de Vpb.

De leden van de VVD-fractie vragen of er bedrijven significant worden geraakt door deze maatregel. Zo ja, welke of wat voor soort bedrijven?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de Belastingdienst inzicht heeft in het soort onderneming dat verliezen na zeven jaar nog niet verrekend heeft. Zijn dat alleen bedrijven met een beperkte levensvatbaarheid of gaat het bijvoorbeeld ook om bedrijven in de agrarische sector (met een lange varkenscyclus) of startende ondernemingen die gedurende een lange aanloopperiode nog geen winst maken?

De leden van de D66-fractie vragen naar de effecten van het versoberen van de voorwaartse verliesverrekening voor startups en scale-ups.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde inperking van de voorwaartse verliesverrekeningstermijn in de Vpb van negen naar zes jaren (carry forward). Het is deze leden opgevallen dat het CPB de maatregel uitvoerig heeft getoetst vanwege het grote structurele budgettaire effect van meer dan 1 miljard euro (vanaf 2028). Zou de regering een overzicht kunnen geven van de openstaande verliezen aan het eind van het kalenderjaar vanaf 2004? Deze leden doelen specifiek op een update van het overzicht van de compensabele verliezen zoals weergegeven in Miljoenennota van 2005 (zie bijlage Toelichting op de belastingontvangsten, blz. 5–6). Deze leden vragen voorts of de regering kan aangeven of zogenoemde latente liquidatieverliezen op een deelneming ook deel uitmaken van de openstaande verliezen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat bedrijven, waaronder hoofdkantoren, het aftrekmoment van een (latent) liquidatieverlies op een (buitenlandse) deelneming op grond van artikel 13d Wet op de vennootschapsbelasting 1969 onder omstandigheden in grote mate zélf kunnen bepalen. In het vervolg hierop vragen deze leden of daardoor de beperking van de carry-forwardtermijn tot zes jaren wel goed uit de verf komt. Is het zo dat bedrijven, waaronder hoofdkantoren, het liquidatieverlies op een deelneming kunnen uitstellen tot het moment waarop het hen goeddunkt waardoor de facto verdamping wordt voorkomen? Deze leden vragen de regering in te gaan op het volgende voorbeeld, dat de leden mede hebben ontleend aan de casus van HR 8 september 2006, nr. 42 015, BNB 2001/104:

Stel een moedermaatschappij M richt dochtermaatschappij D op met een startkapitaal van 100 die daarmee olie- en of gasreserves zoekt in een bepaald gedeelte van de Kaspische zee. Na een bodemonderzoek en diverse boringen worden geen economisch winbare reserves gevonden. D staakt de exploratieactiviteiten in 2001 en gaat verder door het leven als een niet-actieve vennootschap zonder bezittingen. Kan M in 2019, dus 18 jaar later, een liquidatieverlies van 100 aftrekken door de laatste vereffeningshandeling te (laten) verrichten?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het wenselijk vindt om het oneigenlijke, zeer langdurige, willekeurige uitstel van de aftrek van liquidatieverliezen op deelnemingen op de een of andere wijze aan banden te leggen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af hoe de regering aankijkt tegen de mogelijkheid om te liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet op de vennootschapsbelasting 1969 te beperken tot verliezen die zijn geleden in verband met de liquidatie van Nederlandse en Europese deelnemingen waarvan de Nederlandse moedervennootschap de activiteiten kan bepalen vanwege haar invloed. Zou dit niet een zeer effectieve grondslagverbredende maatregel zijn, die ervoor zorgt dat hoofdkantoren van Nederlandse multinationals (meer) vennootschapsbelasting gaan betalen? De hoofdkantoren van Nederlandse multinationals kunnen dan immers niet meer de verliezen die buiten Europa worden geleden in aftrek brengen op de Nederlandse belastinggrondslag.

Zien leden van de GroenLinks-fractie het goed dat een dergelijke aanpassing van de liquidatieverliesregeling in overeenstemming zou zijn met de fundamentele vrijheden van het Europees verdrag, en in het bijzonder met het Marks & Spencer-arrest van het HvJ EU van 13 december 2015, C-446/03? Kan vervolgens, zo vragen deze leden, de stakingsverliesregeling van artikel 15i Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op soortgelijke wijze worden beperkt, dat wil zeggen dat een Nederlands hoofdhuis nog slechts het verlies uit hoofde van de staking van een Europese activiteit in aftrek kan brengen? Voorgenoemde leden vragen of de regering een inschatting kan maken van het budgettaire effect van de gesuggereerde aanpassingen van de liquidatie- en stakingsverliesregeling.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de aanbevelingen in het rapport van de Commissie «Visitatie raming belasting- en premieontvangsten» van juli 2018 en de reactie van de regering daarop in Nota over de toestand van ’s Rijks financiën (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000, nr. 2, blz. 59–61). Klopt het dat de trefzekerheid van de schatting van de opbrengst van de vennootschapsbelasting kan worden vergroot door het verbeteren van het zicht op de verliesverrekening? In het verlengde hiervan vragen deze leden wat er precies verbeterd kan worden aan het zicht op de verliesverrekening.

Waarom wordt door de regering de omvang van het verlies uit vorige jaren dat bedrijven nog kunnen verrekenen, aangeduid als een macro-economische indicator waarvan de kwaliteit bezien kan worden?

De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over het versoberen van de voorwaartse verliesverrekening. Is in kaart gebracht welke bedrijven hier vooral last van gaan krijgen? Klopt het dat veel boeren van de verliesverrekening gebruikmaken?

5.6. Beperking afschrijving gebouwen in de vennootschapsbelasting

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel bedrijven te maken krijgen met de beperking van de afschrijving van gebouwen in eigen gebruik, hoeveel bedrijven te maken krijgen met de voorgestelde aanpassing van deze maatregel in de nota van wijziging en wat de gemiddelde financiële consequenties voor de betroffen bedrijven zijn.

Kan de regering daarnaast ingaan op de vraag of de maatregel tot beperking van de afschrijving van gebouwen zal leiden tot het stopzetten van bouwprojecten en een stimulans zal zijn tot huur?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de motivatie is achter de beperking van de afschrijving voor gebouwen. Deze leden achten het principieel juist te prijzen als ondernemers investeren in een bedrijfsgebouw. Dat maakt immers dat ondernemers kiezen voor een duurzame investering en meestal hangt daar ook een investering in werknemers mee samen.

De beperking van de afschrijving op bedrijfsgebouwen is slechts een beperking in de tijd, want uiteindelijk komt de belastingheffing gelijk uit en is alleen sprake van een liquiditeitsnadeel. Kan de regering aangeven op welk moment de afschrijving wel kan plaatsvinden? Klopt het dat de waarde in de zin van de Wet onroerende zaken (WOZ-waarde) voor bedrijfsgebouwen minder snel wijzigt dan de WOZ-waarde van woningen? Kan de afschrijving dus hoofdzakelijk pas plaatsvinden bij verkoop van het bedrijfsgebouw? Zijn er nog andere momenten waarop kan worden afgeschreven, bijvoorbeeld als een stal na vele jaren gebruik op instorten staat of wanneer er groot onderhoud nodig is aan het bedrijfsgebouw?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het liquiditeitsnadeel onvoordelig is voor startende ondernemers met een eigen bedrijfsgebouw. Immers, de bank zal gewoon aflossing blijven vragen, maar de liquiditeiten van een startende ondernemer nemen af. Door de beperking van de afschrijving zal er geld aan de onderneming moeten worden onttrokken, ook als in de beginjaren nog geen winst gemaakt wordt. Kan de regering aangeven wat de verwachte gevolgen zijn voor startende ondernemingen met een eigen pand?

De leden van de CDA-fractie vragen tevens hoe de afschrijving verloopt als de WOZ-waarde daalt. Begint dan een nieuwe termijn van tien jaar of kan de afschrijving in één jaar plaatsvinden als er al tien jaar is afgeschreven? Tevens willen deze leden weten of er mogelijkheden zijn om het bedrijfspand lager te waarderen als de bedrijfswaarde lager is dan de WOZ-waarde. Zo ja, wat zijn hiervoor de voorwaarden en gaat dit leiden tot extra discussies met de Belastingdienst?

Verder merken de leden van de CDA-fractie op dat de beperking alleen geldt voor ondernemers met een bv en niet voor IB-ondernemers. Qua tarief leidt onderhavig wetsvoorstel ertoe dat ondernemen in een bv aantrekkelijker wordt, maar indien er een bedrijfspand tot de onderneming behoort, kan dit wetsvoorstel ertoe leiden dat juist een IB-onderneming aantrekkelijker wordt ten opzichte van een bv.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom voor dit verschil gekozen is. Acht zij het niet juist van belang dat de behandeling van IB-ondernemers en ondernemers met een bv rechtsvormneutraler wordt?

6. Flankerende maatregelen

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat er niks verandert aan de flankerende maatregelen ondanks de herziening van het pakket vestigingsklimaat.

6.3. Flankerende maatregelen ATAD1

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er situaties denkbaar zijn waarbij de generieke renteaftrek gunstiger uitpakt voor bedrijven dan de huidige renteaftrekbeperkingen. Zo ja, kan de regering een paar concrete voorbeelden geven? Zijn er bedrijven die er op vooruitgaan, dat wil zeggen minder belasting hoeven te betalen, door de nieuwe regels en door het laten vervallen van de oude renteaftrekbeperkingen?

7. Budgettaire aspecten

De leden van de D66-fractie vragen om een overzicht van de nu gekozen alternatieven voor de besteding van de € 1,4 miljard die in het regeerakkoord was gereserveerd voor de afschaffing van de dividendbelasting. Deze leden vragen hiertoe om een aansluitingstabel op het regeerakkoord van de verschillende lastenverzwarende en -verlichtende maatregelen voor het bedrijfsleven, inclusief de uitgesplitste maatregelen die volgen uit de augustusbesluitvorming5, zoals de verlaging van de verhuurderheffing en de ondersteuning van het mkb, en het oktoberpakket6, waarin onder andere is afgesproken dat de dividendbelasting gehandhaafd blijft.

De leden van de D66-fractie vragen om een actualisatie van de budgettaire effecten voor woningcorporaties voor de periode 2019–2021 en structureel, waarbij ook rekening wordt gehouden met de verdere tariefsverlaging van de Vpb7.

8. EU-aspecten

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Raad van State de aanbeveling doet om op het terrein van de dividendbelasting, maar ook op het terrein van belastingheffing in het algemeen meer samenwerking te zoeken binnen de EU in plaats van dat landen elkaar beconcurreren.

Deelt de regering deze analyse? Zo ja, hoe gaat de regering zich hiervoor inzetten? Hoe sluit de verlaging van de winstbelasting aan bij deze inzet?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat begin 2016 de Europese Commissie op verzoek van de EU-Gedragscodegroep een discussiedocument heeft geschreven om een discussie over potentiële problemen bij betalingen vanuit EU-lidstaten naar derde landen en de rol van dividendbelasting daarbij op gang te brengen. In dit discussiedocument worden twee oplossingsrichtingen besproken: een uniform tarief voor de bronheffing en het heronderhandelen van belastingverdragen en coördinatie van nationale anti-misbruikmaatregelen.

Hoewel sommige lidstaten de door de Europese Commissie geschetste problemen herkenden, konden de meeste lidstaten zich echter niet vinden in de genoemde oplossingen. Omdat beslissingen in unanimiteit moeten worden genomen, was de conclusie dan ook dat het niet mogelijk was om een oplossing te vinden in de EU-Gedragscodegroep. Een van de belangrijkste argumenten van lidstaten tegen deze oplossingen was dat lidstaten van mening zijn dat ze soeverein zijn om zelf te bepalen welke belastingen zij heffen.

Hoeveel lidstaten konden zich niet vinden in de genoemde oplossingen?

Wat was precies de opstelling van Nederland in deze discussie? Kan de regering garanderen dat Nederland niet heeft tegengewerkt en volmondig voorstander was en is?

9. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven voor de periode 2000–2018 met daarin de volgende onderdelen:

  • Totale belastingen

    • in miljoenen

    • als percentage van het BBP

  • Loon- en inkomstenbelasting

    • In miljoenen

    • als percentage van totale belastingen

    • als percentage van het BBP

  • Totale winsten

    • In miljoenen

    • Als percentage van het BBP

  • Vennootschapsbelasting

    • in miljoenen

    • als percentage van de totale belastingen

    • als percentage van het BBP

    • als percentage van de totale winsten die zijn gemaakt

  • Lasten op kapitaal

    • In miljoenen

    • als percentage van totale belastingen

    • als percentage van het BBP

  • Lasten op arbeid (inclusief premies)

    • In miljoenen

    • als percentage van totale belastingen

    • als percentage van het BBP

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering in overleg met het CPB een update zou kunnen geven van Tabel 2.1 (BLO gezinnen MEV 2019) en Tabel 2.2 (BLO bedrijven MEV 2019) uit «De beleidsmatige lastenontwikkeling in Nederland (CPB, 2 okt 2018) nu het regeerakkoord is opengebroken.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het hoge (statutaire) Vpb-tarief is sinds 1980 in Nederland. Kan dat per jaar worden aangegeven?

Wat is het effectieve Vpb-tarief sinds 1980 in Nederland? Kan dat per jaar worden aangegeven?

Klopt het dat de winsten sinds 2000 zijn verdubbeld van 100 miljard euro naar ruim 200 miljard euro? Zijn de Vpb-inkomsten ook verdubbeld in die tijd?

Kan exact worden onderbouwd waarom de winsten in Nederland ruim 200 miljard euro zijn, het hoge Vpb-tarief 25% en de Vpb-opbrengsten niet in de buurt komen van 50 miljard euro? Kan voor alle factoren budgettair worden aangegeven wat de impact is?

10. Uitvoeringskosten Belastingdienst

De leden van de DENK-fractie vragen waarom de Belastingdienst vindt dat het risico op procesverstoringen groot is bij de invoering van de Wet bronbelasting 2020.

Wat wordt bedoeld met de risico’s voor de modernisering van de IV-landschap?

Wat wordt bedoeld met het minimaliseren van de uitvoering voor applicatielandschap?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

BIJLAGE Uitvoeringstoetsen wet bronbelasting 2020

De leden van de VVD-fractie vragen de regering inzicht te geven in wat nodig is om het proces van de dividendbelasting op orde te brengen en wanneer er duidelijkheid is over de te nemen stappen.

OVERIG

De leden van de VVD-fractie vragen een reactie op de vragen en opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), voor zover nog relevant voor het staande wetsvoorstel en voor zover niet reeds door een van de fracties gesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen een nadere toelichting op het beperken van de terugwerkende kracht van de fiscale eenheid tot en met 1 januari 2018. Wat is de achtergrond van deze maatregel nu en waarom is deze niet eerder voorgesteld? Deze leden waarderen dat dit zal leiden tot minder complexiteit voor belastingplichtigen. Kan de regering aangeven wanneer de Nota naar aanleiding van het Verslag naar de Kamer wordt gestuurd?

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van het Register Belastingadviseurs zoals opgenomen in de onderdelen 3 en 4 van hun commentaar op onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie lezen in recente beantwoording van schriftelijke Kamervragen8 dat het «doel is dat de vormgeving van de nieuwe rulingpraktijk staat per 1 januari 2019 zodat de Belastingdienst vanaf dat moment kan starten met de implementatie daarvan.» Deze leden vragen of de regering verwacht dat dit doel wordt behaald. Wat is het voorziene tijdpad van de implementatie van de nieuwe rulingpraktijk?

De leden van de D66-fractie vragen naar de stand van zaken bij het initiatief voor publieke Country-by-country reporting.

De leden van de D66-fractie vragen of de afname van het aantal toekenningen richting ICT-bedrijven sinds 20169 met name toe te wijzen is aan een daling in het aantal toekenningen aan startups en het mkb. In hoeverre komt dit door een aanscherping van de definitie het begrip programmatuur? Deze leden vragen op welke wijze de regering de aansluiting van ICT-bedrijven op de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) verbetert.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de «herziening vestigingsklimaat» ook een wijziging wordt voorgesteld van de WBSO. Kan deze nader worden toegelicht?

Wanneer komt er meer uitsluitsel over de envelop WBSO met daarin de opgespaarde onderuitputting van meer dan € 100 miljoen?

Is de regering bereid om de WBSO ook open te stellen voor de publieke kennisinstellingen? Wat zijn hiervan de voor- en nadelen?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering schrijft dat voor een aantal grondslagverminderende posten eenzelfde tariefmaatregel gaat gelden, waaronder de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk. Hoe gaat dit tarief er precies uit zien de komende jaren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat als alle inkomensgroepen er procentueel evenveel op vooruitgaan rijke huishoudens er dan in euro’s meer op vooruit gaan en dat daarmee de ongelijkheid toeneemt.

Klopt het dat rijke huishoudens er in percentage minstens zo veel op vooruit gaan in 2018–2021 als lage inkomens en middeninkomens? Klopt het dat deze rijke huishoudens in absolute bedragen er dus een stuk meer op vooruitgaan dan middeninkomens en lage inkomens? Kan daarmee worden geconcludeerd dat de ongelijkheid in Nederland toeneemt in 2018–2021?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering de volgende passage uit de Miljoenennota 2015 (pagina 101) beoordeelt: «Het kabinet trekt 1 miljard euro uit voor verlichting van de lasten op arbeid. Hiervan wordt 500 miljoen euro besteed aan het later beginnen met het afbouwen van de arbeidskorting, en 475 miljoen euro wordt gebruikt voor de verlaging van het tarief eerste schijf. De lastenverlichting wordt gefinancierd uit ruimte onder het uitgavenkader en dit leidt tot een neerwaartse aanpassing van het inkomstenkader».

Klopt het dat de begrotingsregel «scheiding inkomsten en uitgaven» hiermee werd overtreden? Kan de regering nog drie voorbeelden geven van de afgelopen jaren waarin dit gebeurde? Of kan de regering anders garanderen dat dit verder nooit heeft plaatsgevonden?

Erkent de regering dat het dus wel degelijk een optie is om de vrijgekomen 1,9 miljard euro aan de inkomstenkant (deels) uit te geven aan de uitgavenkant.

De leden van de ChristenUnie-fractie verwelkomen de intensivering van de speur- en ontwikkel (S&O)-afdrachtvermindering. De impuls bestaat uit een verhoging van het percentage van de tweede schijf van de S&O-afdrachtvermindering in 2020 met 2%-punt van 14% naar 16%, overeenkomend met 76 miljoen euro per jaar. Innovatieve ondernemers krijgen hierdoor een hogere vermindering van de af te dragen loonbelasting, als zij kosten maken en uitgaven doen ten behoeve van speur- en ontwikkelingswerk. Nu is het zo dat de huidige regeling een onderuitputting kent die de 76 miljoen euro ruimschoots overstijgt. Toegezegd is dat deze onderuitputting beschikbaar blijft voor de WBSO. Deze leden vragen derhalve of het mogelijk is de verhoging van de tweede schijf van 14% naar 16% al per 1 januari 2019 in te laten gaan. Verder vragen deze leden wat de budgettaire consequenties zouden zijn als de beschrijving van activiteiten die in aanmerking komen voor de WBSO zou worden aangepast, zoals het accepteren van procesinnovaties binnen de regeling.