Kamerstuk 34812-8

Samen aan de slag: verbreden van de vsv-aanpak naar samenwerking voor minder zelfredzame jongeren

Dossier: Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie

Gepubliceerd: 7 maart 2018
Indiener(s): Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66)
Onderwerpen: beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34812-8.html
ID: 34812-8

Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2018

Scholen en gemeenten zijn – dankzij alle door hen verrichte inspanningen de afgelopen jaren – klaar om de stevige samenwerking rondom voortijdig schoolverlaten (vsv) nog verder te verbreden naar een integrale aanpak voor alle minder zelfredzame jongeren. Minister Slob voor Basisonderwijs, Voortgezet onderwijs en Media (BVOM) en ik zijn daarbij hun partners. Samen zetten we ons in om alle jongeren gelijke kansen te kunnen bieden in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en in de samenleving. In deze brief leest u met welke maatregelen wij scholen en gemeenten ondersteunen:

  • In het bestuursakkoord heb ik met de mbo-sector afgesproken dat in de nieuwe kwaliteitsafspraken minder zelfredzame studenten één van de landelijke prioriteiten zal zijn. De huidige systematiek van beloning van het terugdringen van vsv zal daarbij – met behoud van ambitie – op de schop gaan en in een bredere context plaatsvinden waarbij ook doorstroom op school en naar werk van deze studenten wordt betrokken;

  • Verder heb ik in het bestuursakkoord afgesproken dat de afschaffing van de cascadebekostiging vanaf 1 januari 2019 geleidelijk over de periode van 3 jaar wordt doorgevoerd;

  • Het regionaal investeringsfonds mbo zal ik continueren, waarbij ik specifiek aandacht zal blijven vragen voor regionale samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven voor studenten uit de entreeopleiding.

  • Minister Slob en ik werken gezamenlijk met de vo- en mbo-sector in het programma Sterk beroepsonderwijs aan de overgang van het vo naar het mbo;

  • Voor jongeren die niet meteen een diploma halen maak ik het mogelijk dat zij een vakcertificaat kunnen behalen. Met meer maatwerk in het beroepsonderwijs zal het voor hen gemakkelijker zijn om later in hun loopbaan alsnog een diploma te behalen;

  • Om de samenwerking tussen scholen uit het mbo, v(s)o, gemeenten, de arbeidsmarkt en het zorgdomein te versterken zal uw Kamer dit voorjaar het wetsvoorstel1 gericht op een structurele borging van de vsv-aanpak behandelen.

De succesvolle vsv-aanpak heeft ervoor gezorgd dat meer jongeren een startkwalificatie halen waarmee zij hun kansen op werk en economische zelfstandigheid vergroten.2 In 2002 verlieten nog 71.000 jongeren tussen 12 en 23 jaar het onderwijs zonder een startkwalificatie te hebben gehaald.3 Scholen en gemeenten hebben dat aantal teruggebracht tot 23.793 nieuwe vsv’ers in 2017, wat vrijwel gelijk is aan het jaar daarvoor.4De uitval moet echter verder omlaag, in het belang van de toekomst van de jongeren. Om de kabinetsdoelstelling van verdere reductie naar 20.000 duizend vsv’ers in 2020 te behalen is dus nog genoeg werk aan de winkel.

Anne (19 jaar) volgde een entreeopleiding in de beroepsopleidende leerweg (bol). Door een instabiele en onveilige thuissituatie vond ze het moeilijk om zich op school te concentreren. Anne wilde heel graag aan het werk in een restaurant, maar gaf aan het niet vol te houden op school. Daarom heeft Anne zelf een baan bij een restaurant gevonden en in overleg met haar zorgcoördinator besloten om haar opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) voort te zetten. Anne ging 4 dagen in de week werken in het restaurant en had veel contact met begeleiders van school en de gemeente. Dat ging heel goed, maar door haar thuissituatie, geldproblemen en het lastig kunnen vinden van huisvesting lukte het niet om de lessen op school te volgen. Anne zag het niet meer zitten en wilde stoppen met school. De zorgcoördinator en Anne gingen samen met een maatschappelijk werker, psycholoog en een jobcoach van de gemeente op zoek naar een oplossing. Anne is gestopt met de opleiding, maar heeft nu wel woonruimte en een vaste aanstelling bij het restaurant. Daar volgt ze nu intern een opleiding, zodat ze volwaardig mee kan draaien in het bedrijf en mogelijk verder door kan groeien.

Ondanks de forse daling van het aantal uitvallers is het halen van een diploma of het vinden van werk voor een kleine groep jongeren in alle onderwijsniveaus helaas niet zo vanzelfsprekend. Door de uiteenlopende problemen waar ze mee kampen, zoals een beperking, lastige thuissituatie of schulden, zijn ze (tijdelijk) minder zelfredzaam en hebben ze een extra steun in de rug nodig om hun talenten te ontplooien, werk te vinden en te behouden.5 Om ook deze jongeren te helpen zijn niet alleen durf en creativiteit nodig, maar vooral een brede samenwerking tussen onderwijs, leerplicht/RMC, de dienst Werk en Inkomen, en partijen uit het zorgdomein. Door haar doorzettingsvermogen lukte het Anne om werk te vinden, maar ze kreeg daarbij ook de steun in de rug bij het vinden van werk. De afgelopen jaren hebben deze partijen in het hele land grote stappen gezet om de samenwerking te verbeteren en dit soort initiatieven op te zetten.

Samen met Minister Slob en in afstemming met de Ministers van SZW, VWS en J&V wil ik deze ontwikkeling nog een stap verder brengen door in het hele land partners de ruimte te geven om die creativiteit te tonen. In deze brief licht ik deze aanpak nader toe.

Aandacht voor het bestrijden van vsv blijft nodig

Door de succesvolle vsv-aanpak halen meer jongeren een startkwalificatie en hebben zij meer perspectief op werk. Vanaf 2008 heeft de regering dit gestimuleerd met het programma «Aanval op de Uitval» door scholen en gemeenten subsidie te geven om op regionaal niveau maatregelen te nemen om uitval te bestrijden. Maar ook door individuele scholen een financiële beloning te geven als ze het uitvalpercentage wisten terug te dringen. Deze aanpak heeft geleid tot een stevige samenwerking tussen scholen, gemeenten en andere partners in de regio voor jongeren.

Door vroeg te interveniëren kunnen we voorkomen dat jongeren uitvallen. Dankzij de informatievoorziening over verzuim en uitval, is in beeld welke jongere begeleiding nodig heeft. Met het verschijnen van deze brief komen ook alle uitvalcijfers beschikbaar voor de scholen, gemeenten en regio’s (via de portal www.onderwijsincijfers.nl). De stabilisering van het aantal nieuwe vsv’ers in 2017 laat zien dat er een groep jongeren met complexe problematiek is voor wie blijvende aandacht nodig is. Specifiek de omvang van de uitval in niveau 3 en 4 blijft een aandachtspunt. Het grootste deel van de uitvallers komt uit het mbo en is ouder dan 18 jaar.6 Ik roep alle betrokkenen op om met behulp van deze gegevens een analyse te maken van waar de uitval plaatsvindt en daarop gepaste actie te nemen om de uitval verder terug te dringen.

De RMC-functie7 van de gemeente pakt steeds meer de coördinerende rol in de regionale samenwerking op en zoekt de verbinding met partners uit het arbeidsmarkt- en zorgdomein. Om de samenwerking in de regio structureel een extra duw in de rug te geven behandelt uw Kamer dit voorjaar een wetsvoorstel gericht op de borging van de aanpak van voortijdig schoolverlaten.8 Het wetsvoorstel brengt scholen en gemeenten in positie om samen maatregelen te nemen die niet alleen vsv voorkomen, maar minder zelfredzame studenten ook helpen bij de overstap naar vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt of naar een combinatie van werk en leren, al dan niet geflankeerd door zorg.

De regering wil jongeren meer mogelijkheden tot ontplooiing en een beter perspectief op werk bieden. De Staatssecretaris van VWS verkent, samen met de Staatssecretaris van SZW, Minister Slob en mij, hoe een maatschappelijke diensttijd hen kan helpen zich persoonlijk te ontwikkelen, nieuwe vaardigheden te leren, een netwerk op te bouwen en werkervaring op te doen. De maatschappelijke diensttijd kan ook minder zelfredzame jongeren aanzetten tot het volgen van een opleiding en het behalen van een startkwalificatie. Ik denk hierbij met name aan jongeren die ouder zijn dan 18 jaar en dus niet meer kwalificatieplichtig zijn.

In de beantwoording van de vragen bij de begroting voor 2018 heb ik aangegeven in deze brief nader in te gaan op de verandering in de instroom in het mbo als gevolg van de invoering van de kwalificatieplicht.9 De instroomgegevens laten geen noemenswaardige verandering zien. De piek van het effect van de invoering van de kwalificatieplicht (verhoogde instroom) ligt in 2008. Er is een lichte stijging te zien in het aantal 17-jarigen dat instroomt, namelijk met 2.662 deelnemers op een totaal van ruim 40.000 instromers. In de jaren erna volgt de instroom in het mbo weer de oude trend.

Minder zelfredzame studenten als prioriteit in de kwaliteitsafspraken

De ondersteuning van minder zelfredzame studenten in het onderwijs en bij het vinden en behouden van werk is één van de drie landelijke speerpunten in de nieuwe kwaliteitsafspraken. De nieuwe tranche kwaliteitsafspraken zijn een belangrijk onderdeel van het bestuursakkoord dat ik op 7 februari met de mbo-sector heb gesloten. Iedere school stelt een kwaliteitsagenda met speerpunten op en doet dat samen met de partners uit haar werkgebied. Een onafhankelijke commissie kijkt daarbij of de kwaliteitsagenda’s met gemeenten, werkgevers en andere partners zijn afgestemd. Voor het mbo als geheel is op jaarbasis ruim € 400 mln. beschikbaar voor de kwaliteitsagenda’s.

In tegenstelling tot de huidige afspraken zal ik mbo-scholen met de nieuwe kwaliteitsafspraken niet meer apart belonen voor het tegengaan van uitval. In plaats van een aparte beloning voor vsv beloon ik mbo-scholen als zij de door hen in betrokkenheid van externe partners gestelde doelen realiseren. Specifiek voor de ondersteuning van minder zelfredzame studenten zijn het verhogen van de doorstroom van de entree opleiding naar mbo niveau 2, van niveau 2 naar niveau 3 en het voorbereiden van jongeren op de arbeidsmarkt belangrijke uitdagingen. De doorstroom van entreestudenten naar niveau 2 is de afgelopen twee jaar gestegen van 68 procent naar 74 procent. De doorstroom van niveau 2 naar niveau 3 blijft stabiel rond 60 procent. Van de studenten met een entreediploma heeft slechts 56 procent een jaar na diplomering een baan van meer dan 12 uur per week; voor studenten met een diploma op niveau 2 is dat 76 procent. Daarom zal ik mbo-scholen vragen om in de kwaliteitsagenda’s in samenspraak met werkgevers en gemeenten maatregelen te nemen om dit te verbeteren.

Stevig inzetten op betere samenwerking van onderwijs met bedrijfsleven

Naast het sluiten van kwaliteitsafspraken stimuleer ik scholen, gemeenten en werkgevers ook via het regionaal investeringsfonds mbo om studenten uit de entreeopleiding en niveau 2 de overstap naar werk te laten maken. Dat doen ze door jongeren in de praktijk te laten leren, daar goede begeleiding op te zetten, en ze perspectief op een baan te bieden. Ieder heeft daar een rol en verantwoordelijkheid in en neemt die ook. In 2015, 2016 en 2017 hebben zeven samenwerkingsverbanden voor entree onderwijs een subsidiebedrag toegekend gekregen. Een goed voorbeeld hiervan is GreenPort GroenStart.

Het Clusius College, werkgevers en 18 gemeenten in Noord-Holland Noord werken onder de naam GreenPort GroenStart samen om jongeren die zijn vastgelopen op school te laten leren en werken in de agrarische- of groene sector. Het traject is bedoeld voor jongeren die buiten en in de praktijk willen werken. Door uit te gaan van de mogelijkheden van jongeren kan maatwerk worden geleverd. Na het behalen van het Entreediploma kunnen studenten doorstromen naar niveau 2. Gediplomeerde jongeren worden ook geholpen bij het vinden van werk.

De gewijzigde motie van de leden Kwint en Özdil roept op om een proef te starten om studenten uit de entreeopleiding en niveau 2 twee jaar te begeleiden bij de start op de arbeidsmarkt.10 In de praktijk gebeurt dit al. Onder meer het Drenthe College werkt al samen met gemeentes door gemeentelijke jobcoaches in het mbo te laten werken om studenten al op school te ondersteunen bij het vinden van werk. Ik bekijk nu samen met de MBO Raad, Ingrado, Divosa en SBB hoe de proef te starten en te leren van de initiatieven die er al zijn. Een flink aantal regio’s heeft al interesse getoond. Ik informeer uw Kamer in juni over de opzet van deze proeven.

Jongeren die (nog) geen startkwalificatie kunnen halen ondersteun ik door:

  • De mogelijkheid te bieden om een vakcertificaat te krijgen van de mbo-school. Dat vakcertificaat moet op een voor werkgevers inzichtelijke manier beschrijven wat iemand wél kan en kent. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over de concrete vormgeving van het vakcertificaat en het invoeringstraject.

  • Het samenhangend pakket aan maatregelen uit het bestuursakkoord met de mbo-sector uit te voeren. Dat moet leiden tot meer flexibilisering in het opleidingsaanbod. Voor uitgevallen jongeren moet de route terug naar het onderwijs immers open blijven, al dan niet in combinatie met een baan. Dat vraagt van instellingen de nodige flexibiliteit in de organisatie, bijvoorbeeld als het gaat om instroommogelijkheden of het bieden van een onderwijsprogramma op maat, passend bij eerder opgedane kennis en (werk)ervaring. Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stuur ik uw Kamer een brief met maatregelen gericht op het stimuleren van een leven lang ontwikkelen. Een algemeen overleg hierover is op 13 maart gepland.

Zorgen voor soepele overgangen in het onderwijs

Minister Slob en ik willen de samenwerking tussen het praktijkonderwijs (pro) en mbo bevorderen. Indien het past bij de leerling, moet het gemakkelijker worden door te kunnen stromen naar het mbo en de arbeidsmarkt. Steeds meer leerlingen uit het pro en vso leren al door op het mbo. Uiteindelijk haalt ruim een kwart van alle pro-leerlingen een diploma op mbo niveau 2.11 Toch geven scholen uit het pro en mbo aan dat pro-leerlingen soms lastig de overstap naar het mbo maken en het risico lopen om uit te vallen. Aan de hand van het bijgevoegde onderzoek12 naar doorstroom van het pro naar mbo brengen wij samen met pro- en mbo-scholen de mogelijkheden tot verbetering in beeld. Pro-scholen dragen bij aan dit succes door samen met leerlingen en ouders te kijken of een leerling de overstap naar vervolgonderwijs kan maken of beter op zijn/haar plaats is op de arbeidsmarkt. De samenwerking tussen praktijkscholen en mbo-scholen in Friesland is hiervan een goed voorbeeld. Daarnaast stromen vso-leerlingen vaker door naar niveau 3 en 4 in het mbo. Van de vso-leerlingen die naar het mbo gaan haalt 62% binnen 4 jaar een mbo-diploma. Onze ambitie is dat dit percentage omhoog zal gaan. Het is positief om te zien dat een groot deel van de oud vso-leerlingen in het mbo een diploma haalt op een hoger niveau dan waarop zij instroomden.13

Minister Slob en ik werken aan het verbeteren van de aansluiting tussen het vmbo en mbo. Het is goed om te zien dat de nieuwe wet die de toelating tot het mbo regelt, mbo-scholen ertoe heeft gebracht het toelatingsbeleid aan te passen. Veel mbo-scholen passen nu nog nadrukkelijker dan voorheen de filosofie van een «warm welkom» toe. Een goed voorbeeld hiervan is het ROC Midden Nederland, dat handelt uit het principe dat iedere student welkom is. De intakers kijken naar wat de student wel kan en begeleiden hem of haar naar de juiste plek. Met het programma Sterk Beroepsonderwijs zorgen we ervoor dat het vmbo, waaronder ook het vso, en mbo worden erkend als onderwijs met perspectief, dat ruimte biedt voor verschillen en dat trots op praktijkgericht leren uitstraalt. Het moet in 2021 voor vmbo-bb leerlingen mogelijk zijn om in de regio waar deze leerling naar school gaat een opleiding mbo niveau 2 af te ronden binnen het vmbo. Het mbo blijft hierbij verantwoordelijk voor de examinering en diplomering. Jongeren hebben zo minder last van twee verschillende onderwijssystemen en kunnen met minder drempels door naar een startkwalificatie. Dit voorjaar ontvangt u een brief met nadere toelichting op het programma Sterk Beroepsonderwijs en de vertaling van maatregelen vmbo-mbo uit het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34).

Werken aan stevigere verbinding tussen onderwijs en zorg

Om de samenwerking tussen mbo-scholen, gemeenten en andere partners voor studenten die (zorg)ondersteuning nodig hebben te stimuleren, heb ik maatregelen als het eerder genoemde wetsvoorstel vsv en de kwaliteitsafspraken in voorbereiding. In West-Brabant laten scholen zien wat die samenwerking op kan leveren.

In West-Brabant hebben vo-scholen, mbo-scholen en gemeenten de handen ineen geslagen om het zorgwekkend ziekteverzuim terug te dringen. Hiervoor hebben ze de M@ZL-aanpak gestart, wat staat voor Medische Advisering van de Ziekgemelde Leerling. Als een leerling vaak door ziekte afwezig is, gaat de mentor snel met de leerling in gesprek en stuurt hem/haar door naar de GGD-arts. Doordat de GGD-arts al in een vroeg stadium wordt ingeschakeld, kan de jongere snel worden geholpen. Door de samenwerking van school, leerplichtambtenaren en GGD-artsen zijn het zorgwekkend ziekteverzuim en doorverwijzing naar zwaardere vormen van (jeugd)zorg in West-Brabant teruggelopen, en vallen minder jongeren uit. Het project M@ZL laat zien dat studenten erbij gebaat zijn als het mbo ook partners van buiten de instelling, zoals uit de jeugdgezondheidszorg, bij het vormgeven van het ondersteuningsaanbod betrekt.

Samen met de MBO Raad kijk ik, op basis van aanbevelingen van het Nederlands Jeugdinstituut, hoe we betrokkenen kunnen ondersteunen bij het vormgeven van de samenwerking rondom passend onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat in het mbo sprake is van een toegenomen bewustzijn dat studenten met een ondersteuningsbehoefte extra aandacht behoeven, zowel tijdens de intake als tijdens het verloop van de opleiding.14 Tegelijkertijd heeft minder dan de helft van de instellingen regelmatig overleg met gemeenten over passend onderwijs, terwijl hier voor beiden een grote meerwaarde in kan zitten. Het schoolmaatschappelijk werk is stevig ingebed in de zorgstructuur van het mbo. Schoolmaatschappelijk werkers zijn de verbindende schakel tussen de ondersteuners binnen het mbo en zorgaanbieders buiten de instelling. Dat blijkt ook uit de bijgevoegde evaluatie van het schoolmaatschappelijk werk in het mbo.15 Om de afstemming met gemeenten te stimuleren voeg ik de huidige middelen (€ 15 mln.) die eerst via een subsidie werden verstrekt, toe aan het budget voor de kwaliteitsafspraken. Mbo-scholen betrekken gemeenten namelijk bij de vormgeving van de kwaliteitsagenda’s, waarmee de samenwerking rondom het schoolmaatschappelijk werk een stimulans krijgt.

Ik ga samen met onze partners onderzoeken hoe we knelpunten van integrale voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en vinden van werk op kunnen lossen. Voor een kleine groep jongeren met zware problematiek op verschillende vlakken is die oplossing hard nodig. Net als in Amsterdam werken veel scholen en gemeenten al lange tijd samen in speciale gezamenlijke voorzieningen, maar lopen tegen de grenzen van wat mogelijk is aan.

De Amsterdamse Plus en ROC op Maat zijn onderwijsvoorzieningen voor 600 jongeren tussen 16 en 27 jaar die gedurende het schooljaar uitvallen binnen het onderwijs, dagbesteding of uit een hulpverleningsinstantie komen. Het zijn jongeren met vaak zware gedragsproblematiek die worden behandeld door een jeugdzorginstelling en/of worden begeleid door reclassering, politie en justitie. Ze krijgen mbo-onderwijs in groepen van maximaal 13 leerlingen, waarbij ze worden begeleid door een vaste mentor. De school heeft een breed ondersteuningsaanbod en werkt samen met instanties buiten de school. Door de zware problematiek ligt het accent niet alleen op onderwijs, maar helpt de school de jongeren om te re-integreren in de samenleving en hebben ze veel zorg. Daarom willen de gemeente, ROC van Amsterdam en ROC Top de voorziening omvormen tot een integrale voorziening die een kwetsbare groep jongeren helpt te re-integreren in de samenleving en tegelijkertijd onderwijs en zorg biedt en ze daarna helpt bij het vinden van werk. De ROC’s zijn met de gemeente in gesprek om te kijken hoe de tijdelijk gefinancierde voorziening om kan worden gevormd tot een brede basisvoorziening voor hele kwetsbare jongeren.

Oproep: samen bereik je meer

Met deze maatregelen versterken we onze partners in de regio om minder zelfredzame jongeren volwaardig deel te laten nemen aan de samenleving. Op de bestuurlijke Jongvolwassenentop van 27 november 2017 hebben gemeenten, maatschappelijke organisaties en ministeries uit de domeinen onderwijs, werk, zorg, en veiligheid in een manifest aangegeven om de komende 4 jaar samen te zoeken naar slimme manieren om ervaren knelpunten integraal aan te pakken, zodat ook minder zelfredzame jongeren tussen de 16 en 27 jaar hun weg vinden naar onderwijs, werk of andere zinvolle dagbesteding. In het Interbestuurlijk Programma hebben alle overheden dit onderwerp benoemd als gezamenlijk thema in het sociaal domein. Voor de minder zelfredzame jongeren werken partners in een landelijke en regionale aanpak samen aan de oplossing van inhoudelijke knelpunten. Daar waar het meer fundamentele knelpunten betreft, heeft de regering een interdepartementaal beleidsonderzoek16 in voorbereiding. U kunt dit onderzoek rond de zomer van 2018 verwachten.

Ik heb er alle vertrouwen in dat de samenwerking in het hele land zich nog verder gaat vormen tot een sluitende aanpak voor alle minder zelfredzame jongeren. Daarom roep ik alle mbo-scholen op om samen met partners uit het onderwijs, de gemeenten, werkgevers en anderen het lef te tonen om ook minder zelfredzame studenten aan een diploma en/of baan te helpen. Zodat niet alleen Anne uit de inleiding van deze brief, maar alle jongeren die extra aandacht nodig hebben, trots kunnen zijn op wat ze bereikt hebben.

Mede namens de Minister voor Basisonderwijs, Voortgezet Onderwijs en Media,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven