Gepubliceerd: 26 juni 2017
Indiener(s): Ockje Tellegen (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34730-VIII-3.html
ID: 34730-VIII-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 26 juni 2017

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 14 juni 2017 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 23 juni 2017 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

1

Hebben er binnen het mbo1, naast de stijging van het aantal mbo-studenten in de beroepsbegeleidende leerweg, nog meer bewegingen plaatsgevonden met betrekking tot het aantal studenten?

Nee.

2

Kunt u aangeven hoeveel extra studenten de stijging van het aantal mbo-studenten in de beroepsbegeleidende leerweg betreft en wat de reden voor deze stijging is?

De stijging van het aantal mbo leerlingen ten opzichte van de raming is 7.800, waarvan 2.100 leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg. De stijging van het aantal mbo-leerlingen kan verklaard worden door grotere doorstroom uit het voortgezet onderwijs. Bij een dalende werkloosheid geldt dat het voor leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg makkelijker is om een stageplek te vinden.

3

Wat is de verhouding tussen respectievelijk studenten uit Nederland, studenten uit EER2-landen en studenten uit niet-EER-landen bij de hogere instroom van het aantal studenten?

T.o.v. de raming van 2016 is het totaal aantal ingeschreven studenten in 2016 met 6.578 toegenomen. Hiervan zijn 740 niet-EER (11,2%) en 1.489 EER (22,6%). Deze cijfers zijn inclusief groen onderwijs.

Wo inclusief groen onderwijs
 

realisatie 2016

raming 2016

   
 

ingeschreven studenten

raming ingeschreven studenten

verschil realisatie – raming

aandeel verschil in toename aantal studenten

buitenlands (niet-EER)

11.956

11.216

740

11,2%

buitenlands (EER)

31.647

30.158

1.489

22,6%

totaal studenten

26.6137

259.559

6.578

100%

4

Wat is de oorzaak van de ramingsbijstelling in het primair onderwijs?

In 2016 is de realisatie van het aantal leerlingen in het po licht hoger uitgevallen dan eerder geraamd. Dit komt doordat het migratiesaldo in 2016 (in de nieuwe bevolkingsprognose van het CBS) enigszins hoger is dan eerder geraamd (door instroom van asielzoekers, meer immigratie en minder emigratie). De raming voor 2017 is, zoals te doen gebruikelijk, hiermee bijgesteld.

5

Wat is de oorzaak van de ramingsbijstelling in het voortgezet onderwijs?

In 2016 is de realisatie van het aantal leerlingen in het vo iets hoger uitgevallen dan eerder geraamd. Dit kwam doordat het migratiesaldo in 2016 (in de nieuwe bevolkingsprognose van het CBS) iets hoger is dan eerder geraamd (door instroom van asielzoekers, meer immigratie en minder emigratie). De raming voor 2017 is, zoals te doen gebruikelijk, hiermee bijgesteld.

6

Op welke indicatoren (bijvoorbeeld de demografische ontwikkelingen) wordt de instroom van leerlingen in het primair onderwijs geraamd?

De instroom van het aantal leerlingen in het primair onderwijs wordt geraamd met de bevolkingsprognose van het CBS. Alle kinderen in Nederland zijn immers leerplichtig. De instroom wordt aangevuld met de inschrijfgegevens van DUO.

7

Op welke indicatoren (bijvoorbeeld de demografische ontwikkelingen of uitstroom van primair onderwijs) wordt de instroom van leerlingen in het voortgezet onderwijs geraamd?

De instroom in het voortgezet onderwijs wordt bepaald door de door DUO geregistreerde uitstroom uit po. Dit om de verschillende stromen in de onderwijssoorten inzichtelijk te maken. Voor de raming van het totale aantal leerlingen in het vo wordt gebruik gemaakt van de bevolkingsprognose van het CBS.

8

Kunt u aangeven wat de ontwikkeling van onderwijsuitgaven in miljarden is over de periode 2012–2017?

Onderstaande tabel geeft de uitgaven aan onderwijs weer voor de periode 2012–2017. Voor 2012 t/m 2016 betreft het de realisatiecijfers zoals gepresenteerd in de desbetreffende jaarverslagen van OCW. De bedragen voor 2017 betreffen de stand zoals opgenomen in de ontwerpbegroting 2017. Naast deze uitgaven die direct naar onderwijssectoren gaan, geeft OCW ook geld uit aan andere aan onderwijs gerelateerde zaken zoals studiefinanciering en tegemoetkoming in de schoolkosten.

9

Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven van de verwachte meerjarige tegenvallers van € 338 tot € 467 miljoen?

Er is diverse problematiek op de OCW begroting die op artikel 91 Nominaal en onvoorzien geparkeerd staat, waaronder twee oude taakstellingen en een autonome tegenvaller. In onderstaande tabel staat de problematiek uitgesplitst.

De geparkeerde taakstelling is als volgt opgebouwd;

De geparkeerde taakstellingen werden ingeboekt om de OCW-begroting sluitend te krijgen en ter dekking van rijksbrede ruilvoetproblematiek. Daar tegenover staan meevallers vanaf 2022.

Het saldo referentie- en studiefinancieringsraming 2017.

  • 1. In 2007 heeft het toenmalige kabinet besloten tot een structurele investering in de arbeidsvoorwaarden voor leraren. Vanaf 2022 is nog structureel € 50 miljoen van deze investering ongedekt.

  • 2. Vanaf 2021 ontbreekt dekking voor structureel € 50 miljoen intensivering in onderzoek

  • 3. Er is extra financiering nodig om het Programma Vernieuwing Studiefinanciering af te ronden.

  • 4. Vanaf 2021 is er nog ca. € 14 miljoen beschikbaar.

  • 5. De post overige problematiek bestaat uit onder andere de bijdrage van OCW aan de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI), een tegenvaller op de aanvullende bekostiging in het vo, een tegenvaller op de wettelijk verplichte prijsbijstelling media en tegenvallers naar aanleiding van koersverschillen tussen de euro en de dollar.

10

Kunt u aangeven waar u de dekking van deze tegenvallers gaat zoeken?

De dekking zal bij het opstellen van de begroting opnieuw worden bezien.

11

Hoe kunnen de leerlingen- en studentenaantallen, in 2017 en daarna, zo enorm afwijken van de geraamde aantallen?

De betrouwbaarheid van de referentieraming is groot, na 1 jaar is de grootste gemiddelde afwijking maximaal 0,6% (hbo) (gemiddeld in de afgelopen 15 jaar). In met name po en vo is de nauwkeurigheid nog veel groter. Afwijkingen in de raming ten opzichte van de realisatie worden vooral veroorzaakt door de bevolkingsprognose (nieuwkomers) en de vrije onderwijskeuze en gedrag van leerlingen en studenten, met name bij mbo, hbo en wo.

Bij de referentieraming wordt altijd gebruik gemaakt van de meest recente inschrijfcijfers, dit is de telling op 1 oktober, die rond half december beschikbaar komt. Daarnaast komen de cijfers over de bevolkingsprognose van het CBS half december beschikbaar. Deze cijfers zijn bepalend voor het aantal leerlingen in het basisonderwijs en voor een belangrijk deel in het voortgezet onderwijs omdat leerlingen tot 18 jaar leerplichtig zijn.

12

Waarom is de ramingsbijstelling, te weten de suppletoire mutatie 5 van de vastgestelde begroting 2017, van € 150 miljoen die diende om de OCW-begroting sluitend te maken en bij te dragen aan de ruilvoetproblematiek, destijds niet ingevuld en wordt deze nu pas ingevuld met onder andere de eindejaarsmarge 2016/2017?

De hoogte van de ramingsbijstelling van € 150 miljoen was gebaseerd op de gemiddelde onderuitputting op de OCW-begroting van de afgelopen jaren. De gedachte hierachter was dat bij de invulling gebruik kan worden gemaakt van eventuele onderuitputting en meevallers op de OCW-begroting, zoals ook gebeurd is. Ten tijde van het opstellen van de begroting was nog niet bekend of en waar in de begroting onderuitputting en meevallers zich zouden voordoen; uiteindelijk is de bijstelling grotendeels gedekt met de eindejaarsmarge 2016/2017. Hiermee is tijdens de voorjaarsbesluitvorming de onderwijsbekostiging ontzien.

13

Waarom zijn de diverse budgetten in 2016 van de suppletoire mutaties, onder «6. Eindejaarsmarge 2016/2017», niet volledig tot besteding gekomen?

Voor het niet volledig tot besteding komen in 2016 van diverse budgetten zijn verschillende redenen. Er is bijvoorbeeld sprake van onderuitputting doordat aanvragen achterblijven bij het budget (zoals bij de Lerarenbeurs) of doordat instellingen niet aan normen voor bekostiging voldoen (zoals bij de regeling prestatiebekostiging voortijdig schoolverlaten). Bij bijvoorbeeld opdrachten vallen de kosten soms lager uit dan vooraf geraamd.

14

Is het waar dat voor € 127,5 miljoen in 2016 niet tot besteding is gekomen, waarvan slechts € 3 miljoen in 2017 alsnog aan hetzelfde doel wordt besteed? Zo ja, kan worden toegelicht welke budgetten niet tot besteding zijn gekomen en met welke reden?

Voor per saldo € 3 miljoen ging het inderdaad om zogenaamde overlopende verplichtingen, die pas in 2017 tot betaling zijn gekomen. Zie verder het antwoord op vraag 13.

15

Hoe kan er bespaard worden op de uitgaven aan basisbeurs en aanvullende beurs bij mbo-bol3-studenten, terwijl de uitgaven aan de mbo’s stijgen, door een toename van het aantal deelnemers?

Het aantal mbo-studenten is in de referentieraming 2017 inderdaad gestegen ten opzichte van de referentieraming 2016. Er is echter wel iets gewijzigd in de samenstelling van de groep mbo’ers; er zijn meer bbl- en minder bol-studenten. Studenten die een bbl-opleiding doen hebben geen recht op studiefinanciering in tegenstelling tot studenten die een bol-opleiding doen. Hierdoor zijn de geraamde uitgaven aan de basisbeurs en de aanvullende beurs naar beneden bijgesteld.

16

Als met de wijze waarop de ramingsbijstelling wordt ingevuld, voldaan wordt aan de motie4 van het lid Pechtold c.s. over bijstellingen niet ten koste laten gaan van de bekostiging van scholen, waar komen de bezuinigingen dan de facto terecht?

De ramingsbijstelling is ingevuld met inzet van de eindejaarsmarge 2016/2017, de besparingswinst wegens het opheffen van de kenniscentra en een deel van de juridisch niet verplichte prijsbijstelling. Er is hiervoor dus niet bezuinigd op de bekostiging van scholen.

17

Zijn er op dit moment al door de regering voorgenomen posten waar de 0,4% niet-juridisch verplichte middelen – mogelijk – aan worden toegekend? Zo ja, welke?

Alle middelen, ook de niet-juridisch verplichte, hebben in de begroting een bestemming. Op het artikel primair onderwijs zijn de niet-juridisch verplichte middelen onderdeel van de instrumenten subsidies en opdrachten. Ze zijn bestemd voor de beleidsprioriteiten van het kabinet, zoals bijvoorbeeld digitalisering van het onderwijs en voor- en vroegschoolse educatie. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht.

18

In hoeverre wordt het recht van ernstig meervoudig beperkte kinderen op onderwijs tot hun 20ste levensjaar gerealiseerd? Hoe vaak gebeurt het dat zij al rond hun 16de op de dagbesteding terechtkomen, doordat de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs de bekostiging van onderwijs aan deze kinderen (volgens de vereniging Verus € 19.500 tot € 25.600 per ernstig meervoudig beperkt kind) te duur vinden?

In de WEC (artikel 39, vierde lid) is geregeld dat leerlingen uiterlijk tot hun twintigste levensjaar ingeschreven kunnen blijven op het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Dat is geen absolute leeftijdsgrens. De daadwerkelijke overstap is afhankelijk van de ontwikkeling van een leerling. In het ontwikkelingsperspectief leggen de scholen onder meer het uitstroomprofiel en de doelen van het onderwijs voor een leerling vast. Op basis van de ontwikkeling kan de school in het ontwikkelingsperspectief een voorstel doen voor het moment van overgang naar de dagbesteding. Over het ontwikkelingsperspectief voeren school en ouders op overeenstemming gericht overleg. Het ontwikkelingsperspectief wordt jaarlijks met de ouders geëvalueerd.

Er zijn samenwerkingsverbanden die de regel hebben om toelaatbaarheidsverklaringen te laten aflopen op een vaste leeftijd. Dit zou niet moeten kunnen betekenen dat al die leerlingen uitstromen. De overweging of en wanneer een leerling toe is aan de volgende stap kan namelijk niet gebonden zijn aan één bepaalde leeftijd. Wel kan het moment gebruikt worden om met elkaar te kijken hoe het vervolg er uit moet zien, uitgaande van de behoefte van de individuele leerling. Dit kan er bijvoorbeeld ook toe leiden dat opnieuw een toelaatbaarheidsverklaring wordt afgegeven. Indien nodig kan de inspectie optreden als er signalen zijn dat een samenwerkingsverband alleen op financiële overwegingen geen toelaatbaarheidsverklaring afgeeft.

19

Hoeveel geld gaat er tot en met 2020 per jaar naar onderwijsachterstandenbeleid, onderverdeeld in de gewichten- en impulsregeling en gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?

Voor de komende jaren is er het volgende budget beschikbaar voor onderwijsachterstandenbeleid en het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. De verdeling van middelen tussen de gewichten- en impulsregeling is ongeveer 60% en 40%.

Uitgaven onderwijsachterstandenbeleid

(x € 1 mln.)

2017

2018

2019

2020

Gewichten- en impulsregeling

280

280

270

260

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid1

367

327

327

317

X Noot
1

Er is 3 ton beschikbaar voor implementatie en kwaliteitsverbetering VVE.

20

Waarom wordt er € 65 miljoen gekort op het budget voor gemeenten en schoolbesturen voor onderwijsachterstandenbeleid, namelijk € 40 miljoen voor gemeenten en € 25 miljoen voor scholen?

Als gevolg van de algemene daling van het aantal leerlingen in het primair onderwijs en vanwege het feit dat het opleidingsniveau van de ouders stijgt is het beschikbare budget hierop aangepast.

21

Waarom is de subsidie «basis voor presteren» verlaagd met € 6,5 miljoen ten opzichte van de begroting? Is dit een dekking voor een andere maatregel en wanneer is de Kamer hierover geinformeerd?

De regeling «Bèta Techniek» is vanaf 2017 beëindigd. Na indiening van de Begroting 2017 is besloten om via andere maatregelen, waaronder de ondersteuning van bèta-technieknetwerken, het techniek onderwijs te stimuleren en de doelen van het «Techniekpact» te behalen. Deze middelen staan onder de post «Overige subsidies». In de voortgangsrapportage Techniekpact die voor de zomer naar uw Kamer gaat, wordt u geïnformeerd over het realiseren van het beleidskader.

22

Gaat de voorgenomen korting (ramingsbijstelling) op het onderwijsachterstandenbeleid per 2018 onvermijdelijk tot gevolg hebben dat de succesvolle en voortvarende aanpak in de steden wordt uitgehold? Zo neen, op welke wijzen valt dit gevaar dan nog af te wenden?

Het aanbod aan voorzieningen voor kinderen met een onderwijsachterstand is vergelijkbaar met het aanbod van voor de ramingsbijstelling. In de tussenliggende periode is immers het aantal gewichtenleerlingen afgenomen. De begroting is hiermee in lijn gebracht.

23

Waarom is er voor gekozen geld te besparen op de lerarenbeurs?

Er vindt geen besparing plaats. Door middel van een interne overboeking is het voor de lerarenbeurs beschikbare budget van artikel 1 aan artikel 9 toegevoegd.

24

Is de € 11,1 miljoen die naar het Gemeentefonds is overgeboekt ten behoeve van de «Impuls brede scholen» geoormerkt voor dit doel?

De middelen voor de Brede impuls combinatiefuncties beschikbaar gesteld aan gemeenten via een decentralisatie uitkering in het gemeentefonds. Gemeenten dienen een intentieverklaring in waarin ze aangeven voor hoeveel fte zij in een jaar middelen willen ontvangen. De middelen worden verdeeld volgens criteria die de ministeries van OCW en VWS samen met de stakeholders hebben bepaald op basis van inhoudelijke doelstellingen. Decentralisatie-uitkeringen zijn apart zichtbaar binnen het gemeentefonds. Een gemeente ziet hoeveel geld er via decentralisatie-uitkeringen beschikbaar is gesteld en kan hiermee geld reserveren voor specifieke doelen/thema’s.

25

Kan uitgesplitst worden waaruit de verhoging van € 12,9 miljoen op de post Overige projecten onder Subsidies in het vo5 bestaat?

Het budget voor subsidies wordt per saldo met € 12,4 miljoen verhoogd. De verhoging is het gevolg van de volgende mutaties:

  • De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling (€ 1,2 miljoen).

  • Een overboeking van artikel 4 beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van € 11,5 miljoen t.b.v. o.a. schakelprogramma’s po-vo en schakelprogramma’s vmbo-mbo en vmbo-havo.

  • Een verlaging van per saldo € 0,3 miljoen in verband met diverse overboekingen van en naar andere beleidsterreinen en departementen.

26

Waarom is er sprake van een verlaging van € 1,2 miljoen op de post subsidies ICT-projecten in het vo?

De verlaging van € 1,2 miljoen is een optelling van de volgende mutaties:

  • € 900.000: dit betreft een overboeking naar overige subsidies, zodat het geld op de juiste plek staat. Dit geld wordt niet meer aan ICT-projecten uitgegeven, maar aan overige subsidies.

  • € 300.000: dit betreft een overboeking naar Onderzoek en Wetenschapsbeleid voor de Kennisrotonde.

27

Kunt u de onder «aanvullende bekostiging» genoemde mutaties ten aanzien van het Regionaal Investeringsfonds nader toelichten?

Op basis van de aangegane verplichtingen in 2016 en 2017 en de beschikbare middelen bijbehorend bij betalingsritme in 2017 en verdere jaren wordt er voor het Regionaal Investeringsfonds een kasschuif gedaan. Daarnaast is recentelijk het Regionaal Investeringsfonds met een jaar verlengd tot 2018. Doel van de kasschuif is om de beschikbare middelen in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.

28

Op welke wijze zal de besparingswinst van € 20,2 miljoen wegens het opheffen van de kenniscentra worden ingezet voor OCW-brede problematiek in 2017?

De besparingswinst wegens het opheffen van de kenniscentra is ingezet ter dekking van de ramingsbijstelling van € 150 miljoen in 2017.

29

Heeft de samenvoeging tot de SBB6 geleid tot een vermindering in het aantal fte’s?

Ja, het aantal fte’s ten behoeve van de wettelijke taak, bij de voormalige kenniscentra en Toetsingskamer waren 1140 fte. Bij het huidige SBB zijn momenteel 540 fte werkzaam. Dit is een besparing van 600 fte op de wettelijk taak.

30

Wat is de reden dat er € 142 duizend minder wordt uitgegeven aan «tegemoetkoming kosten opleidingsscholen»?

Ten behoeve van de ondersteuning en kennisdeling rondom de opleidingsscholen is € 950.000 overgeboekt naar verschillende artikelen: po (artikel 1, € 320.000), vo (artikel 3, € 330.000) en mbo (artikel 4, € 300.000). Daarnaast is voor € 808.000 aan loon- en prijsbijstelling toegevoegd. Het verschil verklaart de verlaging van € 142.000.

31

Wat is de verklaring van het lager uitvallen van de kosten voor de aanvullende beurs? Is deze het gevolg van een vermindering van het aantal studenten dat hier een beroep op kan doen?

Nee, er is niets gewijzigd in de voorwaarden van de aanvullende beurs waardoor minder studenten hier een beroep op zouden kunnen doen. De lagere uitgaven aan de aanvullende beurs worden voornamelijk veroorzaakt door een lager aantal bolstudenten niveau 1 en 2 dan geraamd. Daarnaast waren voor alle onderwijsniveaus de omzettingen in 2016 iets lager dan aanvankelijk geraamd, wat heeft geleid tot een lichte neerwaartse bijstelling van de omzettingen in 2017.

32

Wat is op dit moment de financiële situatie bij de gezelschappen die positief werden beoordeeld door het Fonds Podiumkunsten, maar vanwege gebrek aan budget bij het Fonds geen subsidie voor de periode 2017–2020 hebben ontvangen?

Op deze vraag is niet eenduidig te antwoorden. Er zal een aantal gezelschappen stoppen, maar er is ook een aantal organisaties dat elders (bv gemeente of provincie) meerjarig subsidie ontvangt en op grond hiervan besluit de activiteiten (vaak op een lager pitje) door te zetten. Sommige organisaties die nu een positief advies kregen maar waarvoor geen budget beschikbaar was om hun aanvraag te honoreren, ontvingen ook in de periode 2013–2016 geen meerjarige subsidie en continueerden desalniettemin hun activiteiten met projectsubsidies van publieke en private fondsen.

33

Houdt de beschikking waarmee er tot en met 31 december 2017 budget werd geregeld voor de-bewezen-kwaliteit-categorie (voorheen b-categorie) van het Fonds Podiumkunsten, die voortvloeide uit het amendement van het lid Vermue c.s.7, zonder meer op per 1 januari 2018, nu er geen missionair kabinet zit? Bestaan er mogelijkheden om deze beschikking eenmalig voor een jaar te verlengen in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet, zodat er gezien de kabinetsformatie, tijd wordt gecreëerd voor deze gezelschappen en ze een eerlijke kans krijgen gelijk op te blijven lopen met de vierjarige beleidsperiode 2017–2020?

Ja, de subsidie aan deze instellingen is voor één jaar, van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 verleend. Het budget voor het Fonds Podiumkunsten is voor het jaar 2017 met € 9 miljoen verhoogd, zodat alle instellingen op de b-lijst van dit fonds in 2017 subsidie konden ontvangen. Hiermee wordt de overgang naar een nieuw kabinet gefaciliteerd. Voor besluitvorming over 2018 en verder zal in beginsel moeten worden gewacht op afronding van de formatie.

34

Wat betekent het praktisch voor de uitvoering van het amendement van het lid Vermue c.s.8 als deze slechts één vierde van een beleidsperiode wordt ingevuld en alles vervolgens moet worden doorgeschoven naar een nieuw kabinet? Kunnen gezelschappen voor podiumkunsten in staat worden geacht hun seizoen 2018–2019 te plannen (wat nu moet gebeuren) als er gewacht wordt tot het nieuwe kabinet er is?

Het amendement Vermue regelt dat eenmalig een bedrag van € 10 miljoen is vrijgemaakt voor de Nederlandse cultuursector in 2017. Zie ook mijn antwoord op vraag 33 over dekking 2018–2020. Voor de instellingen met een «positief advies, maar waarvoor geen budget beschikbaar was» kan de uitvoering van dit amendement geen zekerheid bieden voor de gehele periode 2017–2020. Voor zover deze gezelschappen volledig afhankelijk zijn van subsidie betekent het dat zij rekening moeten houden met deze onzekerheid bij het plannen van het volgende seizoen.

35

Kunt u per artikel aangeven hoeveel er op het betreffende artikel wordt gekort op de prijsbestelling tranche 2017 ten behoeve van de invulling van de ramingsbijstelling?

Voor 2017 is gekort op de prijsbijstelling voor artikel 15 Media. Dit kan omdat de uitgekeerde prijsbijstelling hoger is dan de wettelijk verplichte prijsbijstelling voor dat artikel. Het overschot is ingezet ter invulling van de ramingsbijstelling (€ 9,9 miljoen). Deze systematiek, waarbij de wettelijk verplichte prijsbijstelling media kan afwijken (positief of negatief) van de uitgekeerde prijsbijstelling, zal overigens vanaf 2018 worden aangepast.

36

Kan nader worden toegelicht op welke wijze de ramingsbijstelling van € 150 miljoen voor 2018 en verder is verwerkt op artikel 91, post onvoorzien?

De ramingsbijstelling van € 150 miljoen vanaf 2017 is bij begroting 2017 verwerkt als een negatieve reeks op artikel 91 Nominaal en Onvoorzien. De bijstelling voor 2017 is in de eerste suppletoire begroting ingevuld; de bijstelling vanaf 2018 staat nog op artikel 91.

37

Kan nader worden toegelicht op welke wijze de geparkeerde taakstellingen, zoals weergegeven in het meerjarig uitgavenbeeld (bijlage 2 bij de Voorjaarsnota) voor de jaren 2018–2020 op de OCW-begroting op het artikel nominaal en onvoorzien zijn verwerkt, gezien het feit dat deze post positieve mutaties laat zien over die jaren?

In bijlage 2 bij de Voorjaarsnota is een tabelletje opgenomen voor de taakstelling op de OCW-begroting. De eerste reeks zijn taakstellingen uit voorgaande jaren (waaronder de € 150 miljoen) die reeds op artikel 91 Nominaal en Onvoorzien stonden.

De tweede reeks betreft problematiek uit het voorjaar van 2017. Omdat deze reeks pas in 2018 begint staat hij niet in de 1e suppletoire begroting van OCW maar zal hij bij begroting worden bezien.

De positieve mutaties op artikel 91 in de 1e suppletoire begroting van OCW hebben vooral betrekking op de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling aan de OCW-begroting.

38

Kunt u nader toelichten waarom er vanuit artikel 4 en 6 meer geld wordt ingezet voor het project doorontwikkeling van BRON9? Komt dit bovenop de eerder gerapporteerde geschatte meerkosten van € 6,6 miljoen10?

Er is geen sprake van additionele meerkosten. De inzet vanuit de artikelen 4 en 6 betreft een technische overboeking waarmee het eerder vastgestelde budget (inclusief de in 2016 gemelde ophoging)voor het Programma doorontwikkeling BRON wordt gedekt.

39

Waarom wordt er voor het jaar 2019 geen extra geld ingezet vanuit het macrobudget bve11 voor de doorontwikkeling van BRON?

In 2019 zijn in het meerjarenbeeld voor het programma Doorontwikkelen BRON geen activiteiten vanwege mbo voorzien die extra financiële inzet vanuit het macrobudget vergen.

40

Kunt u nader toelichten waarom de baten doorontwikkeling BRON van DUO12 stijgen met € 6,3 miljoen (op de post omzet moederdepartement), gezien het feit dat er vanuit artikel 4 en 6 in totaal € 3 miljoen extra aan bijdragen wordt geleverd aan DUO? Waar komt de resterende € 3,3 miljoen vandaan?

De € 6,3 miljoen die aan de omzet moederdepartement bij Agentschap Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is toegevoegd voor de werkzaamheden voor de uitvoering van het Programma Doorontwikkeling BRON komt ten laste van artikel 4 voor 3,8 miljoen (bijdrage mbo) en van artikel 6 voor € 0,4 miljoen (bijdrage ho). De resterende € 2,1 miljoen (bijdrage vo) is onderdeel van de mutatie bij artikel 3 opgenomen in het overzicht budgettaire gevolgen van beleid bij bijdragen aan agentschappen.