Gepubliceerd: 12 december 2016
Indiener(s): André Bosman (VVD)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34597-5.html
ID: 34597-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 december 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

1. Inleiding

1

2. Hoofdelementen van het wetsvoorstel

3

3. Maatschappelijke gevolgen

6

4. Uitkomst uitvoeringstoetsen

7

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging kinderopvang (Kamerstuknummer 34 597). De leden van de VVD-fractie erkennen het belang van de eenduidige kwaliteit van kinderopvang en peuterspeelzaalwerken, maar hechten ook aan de keuzemogelijkheid en keuzevrijheid van ouders bij het kiezen van de opvang. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie willen de regering een nadere onderbouwing vragen bij de noodzaak van onderhavig wetsvoorstel. Kinderopvang en peuterspeelzalen hebben verschillende doelen, en gescheiden doelgroepen. Kan de regering nader ingaan op de nut en noodzaak? Ook de Raad van State gaat hier op in, in haar advies. Kan de regering hier een nadere onderbouwing bij geven?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavig wetsvoorstel om de kwaliteit van de kinderopvang nog verder te verbeteren. Deze leden hebben nog de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de kwaliteitseisen aanpassing behoeven om goede kwaliteit te leveren en meer maatwerk te kunnen bieden. Kan de regering toelichten op welke manier het rapport van de commissie Gunning mee is genomen in de bepaling dat de kwaliteitseisen aanpassing behoeven? Tot welke specifieke aanpassingen heeft dit geleid ten opzichte van de fysieke en gezonde veiligheid van de kinderen? Verder staat te lezen dat de kwaliteitseisen in lagere wetgeving op onderdelen meer ruimte voor maatwerk aan instellingen zouden moeten kunnen bieden. Hoe verhoudt deze wens zich tot de veiligheid en kwalitatief goede opvang voor jonge kinderen? En kan de regering nader toelichten welke onderdelen dan aanpassing behoeven? De leden van de PvdA-fractie hebben op dit punt behoefte aan verdere verdieping.

Daarnaast lezen de leden van de PvdA-fractie dat de eisen aan de gastouderopvang niet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, maar later herijkt zullen worden. Wat is de planning voor dit wetsvoorstel? Wanneer krijgt de Kamer hier meer over te horen?

Voorts delen de leden van de PvdA-fractie de mening dat meer hbo’ers zou kunnen leiden tot een verbetering van de opvang en in het bijzonder van de voorschoolse educatie. Maar toch stellen deze leden dat het zeer belangrijk is dat er geen devaluatie ontstaat van mbo-opleiding tot kinderopvangleid(st)er of pedagogisch medewerker. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat afgestudeerde mbo’ers (op alle niveaus) een baan kunnen krijgen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat kindercentra straks niet alleen hbo’ers gaan aannemen en daarmee de markt voor mbo’ers vernauwen terwijl ook zij een kwalitatief goede opleiding hebben genoten?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering tenslotte om inzichtelijk te maken wat het effect van deze wet is op het – al dan niet beter – verankeren van de aanbevelingen van de commissie Gunning. Deze leden verzoeken dit per aanbeveling aan te geven.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang. De leden zijn van mening dat dit voorstel het belang van kwalitatief goede opvang onderstreept en daarmee ook onderschrijft dat de opvang van kinderen meer is dan alleen een instrument om de arbeidsparticipatie te verhogen, maar ook een toegevoegde waarde heeft voor de ontwikkeling van het kind.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij vinden het vanzelfsprekend dat kinderen die naar een peuterspeelzaal of kinderopvang gaan in een pedagogisch verantwoorde en kwalitatief goede en veilige omgeving worden opgevangen. Zij hebben niet de indruk dat dit nu niet het geval is en vragen de regering aan te geven in hoeverre de kwaliteitseisen in dit wetsvoorstel verschillen met de huidige geldende eisen

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang. De leden zijn positief over stappen die gezet worden om de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland te verhogen. Deze leden hebben hier nog wel enkele kritische vragen over. De leden van de D66-fractie hebben ook kennisgenomen van de evaluatie van de aanbevelingen van commissie Gunning.

De leden hebben hier een aantal kritische vragen over. Kan de regering per aanbeveling van de commissie Gunning toelichten wat er is gebeurd? Graag ontvangen de leden per aanbeveling wat er door de betreffende stakeholder gedaan is en of de aanbeveling is nagekomen. Er staan dertien aanbevelingen in het rapport van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Kan de regering per aanbeveling toelichten of deze aanbevelingen zijn opgevolgd en welke aanbevelingen zijn overgedragen aan een andere partij en waarom?

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel.

Gelet op de nauwe verwevenheid van de wetsvoorstellen inzake harmonisatie en innovatie en kwaliteit hadden de leden van de SGP-fractie het voor de hand liggend gevonden alle onderdelen in een integraal voorstel op te nemen. Deze leden vragen welke noodzaak de regering heeft gezien om desondanks afzonderlijke wetsvoorstellen in te dienen.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reflecteren op het gegeven dat aan instellingen in de afgelopen jaren een uitgebreider pedagogische opdracht is opgelegd dan op basis van de wettelijke grondslag te rechtvaardigen valt. Evenals in situaties waar sprake is van fantoomwetgeving of pseudoregels veronderstellen instellingen – en soms ook toezichthouders – dan een beperkte mate van vrijheid dan juridisch het geval is. Deze leden vragen hoe de regering voorkomt dat deze praktijk zich de komende jaren zal voortzetten, juist nu met het wetsvoorstel een grondslag gelegd wordt, die op onderdelen bijzonder interpretatiegevoelig is.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de opvatting van de regering inzake het belang van normen voor groepsgrootte. Deze leden constateren dat ten aanzien van kinderen in kinderopvangcentra normen worden gehanteerd, terwijl dit voor leeftijdsgenoten in het kleuteronderwijs niet het geval is. Kan de regering toelichten waarom dit verschil in eisen vanuit het belang van het kind voor de hand ligt?

2. Hoofdelementen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen in de toelichting bij het wetsvoorstel dat de eisen aan de gastouderopvang niet middels onderhavig wetsvoorstel zullen worden herijkt. Op dit moment vindt er een beleidsdoorlichting plaats zo staat te lezen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wanneer de Kamer deze beleidsdoorlichting mag verwachten.

In de toelichting bij het wetsvoorstel staat te lezen dat dit wetsvoorstel de basis legt voor een herijkte set van kwaliteitseisen. De leden van de VVD-fractie constateren dat er veel uitgewerkt dient te worden in lagere regelgeving. Kan de regering aangeven wanneer de Kamer betrokken zal worden bij de uitwerking van deze lagere regelgeving? Zal dit ruim voor de beoogde inwerkingtreding van 1 januari 2018 zijn?

De leden van de VVD-fractie vragen tevens aan de regering hoe dit wetsvoorstel zal borgen dat er bij uitwerking in lagere regelgeving er voldoende ruimte zal zijn voor maatwerk.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat de mogelijke financiële consequenties zijn van het gelijk trekken van de eisen voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, en dan met name voor de peuterspeelzalen? Heeft de regering inzichtelijk wat de consequenties kunnen zijn voor het peuterspeelzaalwerk?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering concreet invulling gaat geven aan de pedagogische doelstelling; socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen. Hoe kunnen hier in de praktijk handvatten aan worden gegeven? En hoe zal het toezicht hierop worden georganiseerd?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de definitie van verantwoord peuterspeelzaalwerk geconcretiseerd zal worden bij algemene maatregel van bestuur. Deze leden delen dat een verdere concretisering nodig is. Toch vragen deze leden hoe de huidige medewerkers de nieuwe kwaliteitseisen tot zich zullen nemen. Moeten deze medewerkers een bijspijkercursus volgen? Hoe ziet de regering dit voor zich? Daarnaast vinden deze leden het ook zeer belangrijk dat in de huidige opleiding al aan deze kwaliteitseisen aandacht besteed wordt.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering hier contact over heeft met Regionale opleidingscentra (ROC’s) en Hogescholen en in hoeverre zij hierop zijn aangehaakt? Wat gaat de regering de komende tijd nog meer doen om de nieuwe kwaliteitseisen onder de aandacht te brengen bij huidige en toekomstige medewerkers in de kinderopvang?

Voorts vinden de leden van de PvdA-fractie het goed dat er een vaste mentor komt voor ieder kind waarbij de ontwikkeling van het kind gevolgd wordt. Deze leden hechten er zeer veel waarde aan dat ook na de kinderopvang juist deze kennis en informatie gedeeld gaat worden met de toekomstige basisschool van het kind. Hoe gaat de regering waarborgen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? En in hoeverre verhoudt dit zich tot het stimuleren van een doorlopende ontwikkellijn?

De leden van de PvdA-fractie hechten veel waarde aan de Pilot Innovatieve Kinderopvang die in 2017 gaat starten. Kan de regering specifieker aangeven wanneer in 2017 de algemene maatregel van bestuur geregeld gaat worden? En waarom is het nodig om te wachten tot 2020 voordat er besloten gaat worden of aanpassing nodig is? Deze leden weten namelijk dat veel gemeentes al vooruitstrevend zijn met de ontwikkeling van integrale voorzieningen. Heeft de regering inmiddels de knelpunten in kaart gebracht (zie ook de inbreng van deze leden bij de Wet Harmonisatie Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerken)?

Verder lezen de leden van de PvdA-fractie dat vrijwilligers bovenformatief zullen worden ingezet. Deze leden vinden dit een goede zaak. Toch vinden deze leden het ook interessant om te kijken hoe (bereidwillige) vrijwilligers omgeschoold zouden kunnen worden naar een volwaardige pedagogische medewerker, zeker gezien het feit dat deze vrijwilligers al een bepaalde affiniteit hebben met de locatie en de kinderopvang in zijn geheel. Hoe zou dit eventueel door de instelling en/of de regering en/of de MOgroep gestimuleerd kunnen worden?

Voorts lezen de leden van de PvdA-fractie dat de regels omtrent het intrekken van een beschikking door het college verhelderd worden. Kan de regering verduidelijken hoe de communicatie zal verlopen tussen de gemeente, de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) en het Landelijk register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LKRP)? Hoeveel tijd kan hier tussen zitten?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat precies de huidige verschillen in eisen zijn tussen de peuterspeelzaal en de kinderopvang en waarom deze eisen precies gelijk moeten zijn. De peuterspeelzalen zijn immers slechts enkele dagdelen open en hebben een ander doel en doelgroep dan de kinderopvang? Kan de regering een uitgebreide toelichting geven op nut en noodzaak van het gelijkstellen van de eisen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts in hoeverre de bestaande eisen die gelden in de kinderopvang tegen het licht zijn gehouden. Immers niet alle eisen zijn kwaliteitseisen en worden soms als overbodig en onnodig knellend ervaren in de kinderopvang. Is hier naar gekeken en zijn er ook (overbodige) eisen/regels geschrapt?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader aan te geven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het tegelijkertijd met dit wetsvoorstel ingediende voorstel (Wet Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk) om de peuterspeelzaal met de kinderopvang te harmoniseren.

Hebben zij het goed begrepen dat in de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in feite wordt voorgesteld om het peuterspeelzaalwerk als zelfstandige voorschoolse voorziening af te schaffen? Hoe valt dit te rijmen met onderhavig wetsvoorstel, waarin de kwaliteitseisen die aan peuterspeelzalen worden gesteld, worden gewijzigd? De toelichting verschaft hierover onvoldoende duidelijkheid.

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat kinderopvang en peuterspeelzalen laagdrempelig zijn en dat maatwerk mogelijk is. Zij hebben dan ook bezwaar tegen het schrappen van de mogelijkheid om (deels) vrijwilligers bij peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang in te zetten. In de praktijk zijn er goede voorbeelden van peuterspeelzalen die kwalitatief goede opvang bieden en tegelijkertijd ook gebruik maken van geschoolde vrijwilligers (ouders) waardoor de kinderopvang zowel voor de ouders als voor de overheid goed betaalbaar blijft. Door het schrappen van de mogelijkheid om deels vrijwilligers in te zetten komen gemeenten bovendien voor hogere kosten te staan. Deze hogere kosten voor gemeenten worden volgens de toelichting niet gecompenseerd. Reden hiervoor zou zijn de in de Wet harmonisering kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voorgestelde gelijkstelling van de financieringsstructuur. Het is deze leden echter niet duidelijk of gemeenten zullen worden gecompenseerd indien het wetsvoorstel harmonisering kinderopvang en peuterspeelzaalwerk niet in werking zal treden. Krijgen gemeenten in dat geval toch de bijdrage van structureel 60 miljoen om een aanbod voor kinderen van niet-tweeverdieners te realiseren?

De leden van de D66-fractie constateren dat er een tegenstrijdigheid in de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang aanwezig lijkt te zijn. In de eerste wordt de peuterspeelzaal namelijk afgeschaft en in de tweede worden de kwaliteitseisen aan peuterspeelzalen gewijzigd. Hoe verhouden deze wetten zich tot elkaar en kan deze tegenstrijdigheid worden weggenomen? De kwaliteit van de voorschoolse voorziening en educatie is ook afhankelijk van het opleidingsniveau van de pedagogische medewerkers. De leden van de D66-fractie constateren dat daarom gekozen is om een minimaal aantal uren vast te stellen dat er een HBO-geschoolde pedagogische (beleids)medewerker werkzaam moet zijn in een kinderdagverblijf. De leden vragen hoe het aantrekkelijk gemaakt wordt voor een HBO-geschoolde om werkzaam te zijn en ook voor langere tijd te blijven in een kinderdagverblijf. Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat de HBO-geschoolde medewerker mee mag worden geteld in de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten. Hoe wordt geborgd dat deze medewerker bezig is met coaching en pedagogische doeleinden?

De leden vragen verder op het klopt dat overal 50 uur per jaar geldt als minimum aantal uren inzet van een HBO-geschoolde medewerker? Wat zijn de gevolgen voor kleinere kinderdagverblijven? En wat zijn de gevolgen voor kleine peuterspeelzalen die nu ook aan deze eis moeten gaan voldoen? Kan de regering dit toelichten?

De leden van de D66-fractie constateren dat de ratio kind-begeleider wijzigt. De leden staan positief tegenover het wijzigen van de ratio waardoor er meer begeleiders komen voor de jongste kinderen maar dat er ook meer ruimte geboden wordt bij oudere kinderen die minder directe begeleiding nodig hebben.

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de onderbouwing op de definitie van verantwoorde kinderopvang bij algemene maatregel van bestuur te regelen. De voorbeelden die de behoefte aan flexibiliteit zouden illustreren stellen deze leden namelijk niet gerust. Allereerst vragen zij hoe het vanuit ontwikkelingspsychologisch oogpunt te verdedigen valt dat de optimale ontwikkeling van het jonge kind bepaald zou worden door nieuwe maatschappelijke opvattingen. Eveneens merken zij op dat de genoemde 21ste-eeuwse vaardigheden zo oud blijken te zijn als de weg naar Kralingen. Zij vragen waarom er niet naar gestreefd wordt om kernelementen die brede en langdurige consensus genieten onder deskundigen op een hoger niveau te regelen.

De leden van de SGP-fractie zijn blij te vernemen dat het uitwerken van algemeen aanvaarde waarden en normen ook volgens de regering erg nauw luistert. Deze verplichting omvat volgens de regering in ieder geval het kennis maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij. Deze leden vragen of de regering bij deze uitwerking uitdrukkelijk de praktijk in het onderwijs wil betrekken, waarbij met het stellen van kerndoelen inmiddels ruime ervaring is opgedaan. Kan de regering eveneens bevestigen dat het de intentie is om, in lijn met de opzet van de betreffende kerndoelen, het kennis hebben van en kennis maken met algemeen aanvaarde en andere opvattingen centraal te stellen en niet het verinnerlijken van al dan niet algemeen aanvaarde opvattingen? In dit licht is de term overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen voor tweeërlei uitleg vatbaar en daardoor wellicht minder geschikt.

De leden van de SGP-fractie vragen naar een rechtvaardiging van de verplichting om pedagogische beleidsmedewerkers in te zetten, in het licht van wat in vergelijkbare sectoren gebruikelijk is. Zij wijzen erop dat scholen bijvoorbeeld niet een dergelijke vergaande verplichting kennen. Uit het voeren van het wettelijk voorgeschreven beleid volgt als vanzelf de inzet van de nodige expertise. Het voorschrijven van een specifieke functie naast het voorschrijven van onderdelen van het beleid voert volgens deze leden erg ver en betekent onnodige regeldruk. Graag vernemen zij een nadere toelichting.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering mogelijk een mentor wil verplichten in de kinderopvang. Naar het oordeel van deze leden betreft dit een fundamentele keuze die niet enkel op basis van lagere regelgeving kan worden vervat. Het is deze leden ook niet duidelijk waarom de functie van een mentor niet in het wetsvoorstel zou hoeven te worden opgenomen, terwijl dit wel geldt voor de pedagogische beleidsmedewerker. Zij vragen een nadere reactie.

3. Maatschappelijke gevolgen

De leden van de VVD-fractie hebben vragen bij toename van de financiële- en lastendruk bij dit voorstel. Kan de regering aangeven hoe onderhavig wetsvoorstel zal uitwerken op beide punten voor zowel de kinderopvang als het peuterspeelzaalwerk? Kan de regering daarnaast aangeven of er naar aanleiding van dit wetsvoorstel sprake is van een toe- of afname van de regeldruk?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat naar verwachting ongeveer 50 procent van de gebruikers van het huidige peuterspeelzaalwerk vanaf 2018 recht zal hebben op kinderopvangtoeslag. De overige 50 procent hoort een aanbod te krijgen van de gemeente. Om hoeveel kinderen gaat het hier en waarop heeft de regering deze inschatting gebaseerd?

Verder lezen de leden van de PvdA-fractie dat de G37 al werkt met de inzet voor hbo’ers in de voorschoolse educatie. Deze leden vragen zich af hoe kleinere gemeentes gestimuleerd gaan worden om de inzet van hbo’ers te vergroten.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er wordt bedoeld met «bij de uitwerking van de verplichting zal rekening gehouden worden met de dan beschikbare middelen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid»?

De leden merken op dat, hoewel de regering enige maatregelen heeft genomen, veel van de kosten die de uitvoering van deze wet met zich meebrengt afhankelijk zijn van de vertaling ervan in lagere wetgeving. Hetzelfde valt te zeggen voor de regeldruk. Kan de regering aangeven hoe zij in de aanloop naar de inwerkingtreding van deze wet zicht houdt op de ontwikkeling van de kosten en regeldruk? Kan zij ook inzichtelijk maken hoe zij dit doet na de inwerkingtreding? Tevens verzoeken de leden de regering aan te geven welke instrumenten of maatregelen zij wil aanwenden om beleidsmakers te ondersteunen of zo nodig bij te sturen wanneer de gevolgen van de vertaling naar lagere regelgeving tot onevenredig hoge kosten of regeldruk leidt.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat de peuterspeelzalen ook onder de cao van kinderopvang komen te vallen. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de peuterspeelzalen? En hoe verhouden zich de financiële gevolgen voor medewerkers tot de hogere eisen die aan kwaliteit gesteld worden? Daarnaast constateren deze leden dat peuterspeelzalen geen gebruik meer mogen maken van vrijwilligers. Het vervangen van vrijwilligers voor betaalde arbeidskrachten kost naar verwachting € 10 mln. Kan de regering toelichten wat de gevolgen hiervan zijn voor de individuele peuterspeelzalen? Zijn er peuterspeelzalen die hier nog harder door geraakt worden dan anderen? Zo ja, wat is de spreiding hierin?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Wet innovatie en kwaliteit op hoofdlijnen is vormgegeven. Onder andere de financiële consequenties en de gevolgen voor regeldruk zijn nog niet bekend omdat deze afhankelijk zijn van de uitwerking in lagere wetgeving omdat daar nadere eisen in gesteld gaan worden. Gezien het feit dat veel zaken nog vastgelegd moeten worden, zien de leden een groot belang bij een zorgvuldig vervolgproces. Kan de regering het verdere proces toelichten? Hoe worden veldpartijen betrokken bij de vormgeving van deze lagere wetgeving? De leden lezen dat de uitkomsten van eerdere gesprekken worden meegenomen in de uitwerking van lagere wetgeving, maar kan de regering ook toezeggen dat er gedurende het proces meer gesprekken worden gevoerd met veldpartijen? En wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de lagere wetgeving en dus ook over de financiële consequenties?

4. Uitkomst uitvoeringstoetsen

De leden van de VVD-fractie geven aan dat DUO in haar inbreng wijst op de mogelijke gevolgen voor de betreffende inspectiesystemen vanwege de uitwerking via lagere regelgeving. De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen of er ook op de lagere regelgeving een uitvoeringstoets zal plaatsvinden.

De leden van de VVD-fractie hebben vragen bij het toezicht en handhaving op dit wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie hebben signalen uit het veld gekregen dat men zich zorgen maakt met betrekking tot de inspectie. De zorgen uiten zich in het feit dat er straks wellicht alleen nog maar op basis van een check-list controle zal worden uitgeoefend. Kan de regering hier nader op ingaan? Wordt er bij de inspectie door de GGD-inspecteurs rekening gehouden met het maatwerk dat geboden wordt binnen een kinderopvang of peuterspeelzaal?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie hoe de keuzevrijheid van ouders met dit wetsvoorstel blijft bestaan. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat ouders zelf mogen kiezen welke vorm van opvang geschikt is voor hun kind. Ook voor kleinschalige opvang.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de sectororganisatie voor het primair onderwijs (PO-Raad) vindt dat het een gemiste kans is dat er niet voor gekozen is om de kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie als generieke eisen voor alle kindercentra en peuterspeelzalen op te laten nemen. Kan de regering aangeven waarom niet hiervoor gekozen is en binnen welke budgettaire kaders dit wel had gekund?

Tot slot valt het de leden van de PvdA-fractie op dat er niets in de memorie van toelichting staat over het vierogenprincipe. Kan de regering hier dieper op in gaan?

De leden van de D66-fractie constateren dat de GGD-GHOR extra aandacht vraagt voor de gezondheid van kinderen. De leden van de D66-fractie vindt het belangrijk dat kinderen veilig naar de kinderopvang kunnen, daar valt dus zeker ook onder dat kinderen in goede gezondheid naar de opvang kunnen. De leden van de D66-fractie vragen daarom ook extra aandacht binnen kinderdagverblijven voor het percentage kinderen wat deelneemt aan het rijksvaccinatieprogramma. De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat ouders op de hoogte zijn als er kinderen in het kinderdagverblijf niet gevaccineerd zijn. Daarbij is het niet de bedoeling dat ouders geïnformeerd worden over welke kinderen niet gevaccineerd zijn maar alleen over het feit dat er kinderen niet gevaccineerd zijn en hoeveel dit er zijn. Is de regering voornemens te bekijken of kinderdagverblijven kinderen mogen weigeren als zij niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma? Waarom wel of niet?

De voorzitter van de commissie, Bosman

Adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden