Gepubliceerd: 18 november 2016
Indiener(s): Mei Li Vos (PvdA)
Onderwerpen: immigratie migratie en integratie
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34584-5.html
ID: 34584-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 18 november 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

1.

Inleiding

1

2.

Context

3

3.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

5

4.

Uitvoerings-en handhavingsaspecten

10

5.

Verhouding tot andere regelgeving

11

6.

Regeldruk burgers

12

7.

Financiële aspecten

12

8.

Advies en consultatie

13

9.

Artikelsgewijs

14

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding. Zij hebben nog enkele vragen.

Zij onderschrijven het belang van het niet-vrijblijvend kennis laten maken met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving door inburgeringsplichtigen. Er is daarom voor gezorgd dat dit al in de azc’s gebeurt en de aandacht voor dit onderdeel is uitgebreid in het inburgeringsexamen. Wat is daarbij volgens de regering nog de toegevoegde waarde van de participatieverklaring?

De leden van de VVD-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de maatschappelijke begeleiding door gemeenten aan asielmigranten en hun gezinsleden wettelijk vast te leggen. Wat wordt precies verstaan onder «maatschappelijke begeleiding» en hoe verhoudt dit zich tot de eigen verantwoordelijkheid die migranten hebben ten aanzien van (de voorbereiding op) de inburgering?

In de memorie van toelichting wordt door de regering aangegeven dat in de participatieverklaring begrippen als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit centraal staat. Waar zijn deze begrippen op gebaseerd? Waarom niet tevens begrippen als verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid of sociale rechtvaardigheid? Waar komt het begrip solidariteit vandaan en welke invulling meent de regering dat daaraan zou moeten worden gegeven

In reactie op hetgeen de Raad van State heeft opgemerkt om nader te motiveren wat het traject behelst en de bestanddelen in de wet op te nemen, geeft de regering aan dat het participatieverklaringstraject bestaat uit een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en de ondertekening van de verklaring. Maar hoe ziet die inleiding er volgens de regering uit? Waar zit de scheidslijn tussen inleiding c.q. verdieping als onderdeel van het inburgeringsexamen? Is er geen sprake van overlap? Wordt dit alleen theoretisch gewezen of wordt er verwacht dat het ook in praktijk wordt gebracht om in aanraking te komen met deze kernwaarden?

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel participatieverklaring en hebben hierbij nog enkele vragen, die in dit verslag zijn opgenomen.

Zij vragen wanneer de Tweede Kamer een eerste evaluatie over de kwaliteit van de uitvoering krijgt

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben de leden van de SP-fractie vragen op een aantal onderwerpen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om aan te geven hoe inburgeringsplichtigen hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving kunnen tonen als zij verplicht zijn om deze participatieverklaring te ondertekenen. Geeft deelname aan reguliere inburgeringsexamens dit niet voldoende aan? Daarnaast is de SP-fractie benieuwd of de regering daarmee erkent dat de kwaliteit van de reguliere inburgeringscursussen tekortschiet.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of de zorgwekkende slagingspercentages bij inburgeringsexamens reden kunnen vormen om het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid bij het inburgeringsproces te herzien.

De leden van de SP-fractie constateren dat een nieuw gedeelte van het inburgeringsproces wordt overgeheveld aan de gemeenten en vragen waarom de regering er voor heeft gekozen om niet op meer terreinen van het inburgeringsproces een regierol aan gemeentes toe te kennen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering te schetsen hoeveel inburgeringsbehoeftigen in Nederland wonen? Hoeveel migranten en niet migranten hebben taal- en onderwijsachterstanden in Nederland? Hoe groot is het tekort aan democratisch besef en kennis van de Nederlandse kernwaarden in onze samenleving? Hoe manifesteert dit tekort zich?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij vinden het van groot belang dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk na hun komst in Nederland beginnen met het inburgeringsexamen, zodat zij al in een vroeg stadium kennis maken met de Nederlandse normen en waarden. Dit bevordert de integratie en vergroot de kans op een succesvolle participatie in onze samenleving.

De leden van de CDA-fractie steunen dan ook van harte de invoering van een verplicht participatieverklaringstraject als onderdeel van het reeds bestaande inburgeringstraject, maar hebben daarbij nog wel een paar vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding. Zij juichen het toe dat de regering energie steekt in het in een vroegtijdig stadium betrekken van nieuwkomers bij Nederland met als doel nieuwkomers zo snel mogelijk volwaardig te kunnen laten meedoen in onze maatschappij. Wel hebben de leden van D66-fractie vragen en opmerkingen over en bedenkingen bij de manier waarop de regering zich dat voorstelt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn positief over de poging in het wetsvoorstel om aan nieuwkomers ook de kernwaarden van onze samenleving over te dragen. Zij hebben echter wel vragen over de vormgeving daarvan in het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hechten aan het belang van goede integratie en inburgering van nieuwkomers. Het kennismaken met de Nederlandse samenleving is zeer belangrijk voor het bouwen van een toekomst in ons land. De leden van de fractie van GroenLinks erkennen dan ook de positieve invloed die bepaalde onderdelen van het participatieverklaringstraject, zoals verwelkoming en voorlichting, kunnen hebben. Zij hebben echter ernstige bedenkingen bij de nut en noodzaak van het ondertekenen van een participatieverklaring en in hoeverre dit bijdraagt aan het omarmen van de hier geldende waarden.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het belangrijk dat inburgeraars zich bereid tonen om zoveel mogelijk hun steentje bij te dragen aan onze samenleving. Een participatieverklaring kan daarbij een bruikbaar middel zijn. Ze hebben vooralsnog echter de indruk dat de beoogde participatieverklaring geen participatieverklaring is. Verder maken zij zich zorgen over het gebrek aan wettelijke afbakening van de participatieverklaring en de verwarring die door de toelichting ontstaat over de strekking ervan.

2. Context

De leden van de VVD-fractie lezen dat het participatieverklaringstraject toegevoegde waarde heeft omdat deelnemers van de pilot zich bewuster zijn van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en meer geneigd zijn om zich snel actief op te stellen. Dit is nogal subjectief; waar is dit uit gebleken en hoe is dat getoetst? En is de uitkomst dat mensen zich bewuster zijn van de kernwaarden en meer geneigd zijn zich actief op te stellen voldoende om te stellen dat het participatieverklaringstraject toegevoegde waarde heeft?

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de fundamentele rechten het uitgangspunt zijn bij het participatieverklaringstraject. Valt solidariteit volgens de regering ook onder deze fundamentele rechten? En wat wordt hier precies onder verstaan?

Gesteld wordt dat het wettelijk vastleggen van de maatschappelijke begeleiding voortvloeit uit de gemeenschappelijke wens van de regering en gemeenten om het structurele belang van de begeleiding van inburgeringsplichtigen door gemeenten te onderstrepen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit zich verhoudt tot de eigen verantwoordelijkheid die nieuwkomers, ook asielmigranten, hebben voor hun eigen inburgering? Waarin zien we de eigen verantwoordelijkheid van asielmigranten nog terug? En is het niet enigszins tegenstrijdig om asielmigranten volledig (maatschappelijk) te gaan begeleiden, terwijl je juist wil dat zij gaan participeren en zelfredzaam zijn in de maatschappij?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom wordt afgeweken van de wens van het overgrote deel van de pilot-gemeenten om het participatieverklaringstraject Rijksbreed voort te zetten, maar dan zonder het verplichtende karakter.

De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre het verplicht ondertekenen van de participatieverklaring er voor zorgt dat inburgeraars na het volbrengen van het inburgeringsproces bij hun toekomst in Nederland ook daadwerkelijk integreren door samen naar school en werk te gaan en samen te wonen.

In de memorie van toelichting, pagina 4, staat dat uit de evaluatie van de pilot een »positief beeld» naar voren komt. Hoe verhoudt dit positieve beeld zich met de volgende bevindingen uit de evaluatie van de pilot vragen de leden van de fractie van GroenLinks.

  • «Vrijwel alle pilot gemeenten geven aan dat de zelfstandige betekenis van de verklaring beperkt is» – p 75

  • «Zeker is dat een meerderheid van de vluchtelingen de inhoud en bedoeling van dit document slechts beperkt doorgrondt» – p 75

  • Met betrekking tot «Wenselijkheid van een landelijke uitrol onderdeel participatieverklaring»: vier gemeenten geven aan geen heil te zien in een landelijke uitrol, acht gemeenten zijn voor landelijke uitrol maar niet voor verplichting, en slechts twee gemeenten geven aan voor landelijke uitrol en verplichting te zijn – p 67.

Waarom wordt er geen melding gemaakt van deze uitkomsten van de pilotevaluatie in de memorie van toelichting of in eerdere brieven van de regering over dit onderwerp? Waarom wordt op basis van bovenstaande bevindingen, de conclusie getrokken dat het verplicht stellen van ondertekening van de participatieverklaring zinvol is? Klopt het dat het «positieve beeld» uit de evaluatie, vooral betrekking had op onderdelen als informatievoorziening en voorlichting, en niet op de ondertekening van de verklaring? Als er «geen zelfstandige betekenis is van het ondertekenen van de verklaring», mag dan geconcludeerd worden dat het hier gaat om symboolpolitiek?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering een tamelijk rooskleurig beeld schetst van de meerwaarde van het participatieverklaringstraject. Deze leden vragen een reactie op de conclusie uit het onderzoek van Regioplan op basis van de pilot participatieverklaring dat een meerderheid van de vluchtelingen de inhoud en bedoeling van dit document slechts beperkt doorgrondt. Welke gevolgen verbindt de regering aan deze conclusie, specifiek met het oog op deze doelgroep? In hoeverre wordt ten minste aan vluchtelingen een uitgebreider voorbereidingstraject aangeboden?

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de toelichting op het doel van de participatieverklaring het belang van kennis en bewustwording centraal staat, terwijl de term participatieverklaring – uiteraard op basis van kennis en bewustzijn – juist de bereidheid en de wilsverklaring van nieuwkomers behelst. Deze leden vragen een toelichting op deze discrepantie. Waarop ligt in dit voorstel het accent? In hoeverre biedt de sterke nadruk op kennis nog een onderscheidend karakter ten opzichte van het huidige examen?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten waarom het onredelijk zou zijn om ook van inburgeraas met een asielachtergrond de eigen verantwoordelijkheid voor de kosten centraal te stellen, wanneer in de jaren na het inburgeringsexamen mogelijkheden bestaan tot terugbetaling naar vermogen. Deze leden vragen de regering in haar reactie de gedachte achter het studievoorschot te betrekken. Eveneens vragen zij op basis van welke gegevens verondersteld mag worden dat veruit de meeste asielzoekers niet in staat zouden zijn om financieel een bijdrage te leveren.

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat doel is om gemeenten beleidsvrijheid te geven om de inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving te laten aansluiten bij de lokale behoeften en de specifieke behoeften van de inburgeringsplichtige. Hoe ver strekt deze beleidsvrijheid? Ziet die alleen op de uitvoering of ook op de inhoud? Is het niet belangrijk dat alle nieuwkomers aan dezelfde eisen voldoen voor hun inburgering en dat dit niet per gemeente verschilt?

Waarom wordt er voor gekozen om gemeenten veel beleidsvrijheid te geven terwijl deze kernwaarden universeel zijn? En in hoeverre is de wetgever niet met zich zelf in tegenspraak wanneer de wetgever in paragraaf 6.1.2. van de memorie van toelichting aangeeft dat met participatieverklaring slechts een kennismaking wordt beoogd? Waarom wordt er dan een ondertekening van de nieuwkomer verlangd als het slechts een kennismaking is?

In een eerder stadium heeft de regering aangegeven de participatieverklaring vooral te willen introduceren met het oog op EU-migranten, aangezien zij niet inburgeringsplichtig zijn en er daarmee een leemte te vullen is als het gaan om inburgering van nieuwkomers. In hoeverre is het dan niet vreemd dat deze verklaring juist voor deze groep niet verplicht wordt of kan worden? Welke betekenis heeft het dan in het bijzonder voor deze groep waar het eigenlijk voor was bedoeld?

In het Besluit inburgering zullen regels worden gesteld over de inhoud en vormgeving van de maatschappelijke begeleiding. De leden van de VVD-fractie vragen waarom dit niet in onderhavig wetsvoorstel gebeurt.

Wettelijk wordt vastgelegd dat gemeenten voorzien in de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten en hun gezinsleden. De leden van de VVD-fractie vragen of dan niet ook duidelijk moet zijn wat die maatschappelijke begeleiding precies behelst, zeker als deze verplicht is. Gerefereerd wordt aan de doelen van maatschappelijke begeleiding; wat zijn precies de doelen en waar zijn die vastgelegd?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe bevorderd wordt dat inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving motiverend is, met inzet van pedagogisch en didactische professionaliteit.

Voorziet het participatiecontract in de politieke participatie van nieuwkomers, door kennis aan te bieden over de werking van de democratie, nu de asielzoekers zo vaak uit niet-democratische landen afkomstig zijn?

Wat zijn de overwegingen voor een eenzijdige verklaring in plaats van een wederzijds contract waarbij de gemeente tekent voor faciliteiten die optimale participatie van nieuwkomers mogelijk maken?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of de inhoudelijke leerdoelstellingen van de participatieverklaring voor inburgeraars in het buitenland niet kunnen worden ingebed in het examenonderdeel «Kennis van de Nederlandse samenleving» dat zich richt op de Nederlandse samenleving?

De leden van de SP-fractie vragen hoe het kan dat de regering het basisexamen inburgering buitenland typeert als een noodzakelijke en nuttige- maar niet voldoende voorbereiding voor het leven in Nederland. Erkent de regering daarmee dat de kwaliteit van de huidige examens te tekortschiet?

Kan de regering een nadere invulling van het participatieverklaringstraject, waaronder de invulling van de inleiding van de kernwaarden op hoofdlijnen, zoals wordt geprepareerd voor het Besluit inburgering aan de leden doen toekomen? Kan de regering uiteenzetten wat zij verstaat onder de in de participatieverklaring centraal staande begrippen zoals vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit? Op welke wijze geeft de regering zelf uitvoering aan deze kernwaarden? Ziet de regering behoudens migranten en nieuwkomers nog andere groepen in de samenleving waar een participatieverklaring zou kunnen en moeten bijdragen aan integratie en samen leven?

Hoe lang zitten asielmigranten gemiddeld in een AZC? Hoeveel tijd zit er gemiddeld tussen inschrijving in het BRP en huisvesting van asielmigranten conform artikel 28 van de Huisvestingswet 2014? Hoeveel tijd zit er tussen het starttermijn voor de participatieverklaring en het startmoment van de overige inburgeringsonderdelen na verkrijging van de verblijfsvergunning? Wordt het inburgeringstraject middels invoering van een nieuw onderdeel participatieverklaring verlengd naar in totaal vier jaar?

Welke algemene aspecten moeten in de maatschappelijke begeleiding uitgevoerd worden door gemeenten? Welke lokale verschillen in maatschappelijke begeleiding bestaan er? Welk doel kent de maatschappelijke begeleiding? In hoeverre worden deze doelen momenteel behaald?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het zit met de wettelijke definiëring en inkadering van de participatieverklaring. Hoe gaat de precieze tekst van de participatieverklaring luiden? Kan en gaat dit verschillen per gemeente? Wat wordt in de participatieverklaring ook duidelijk gevraagd aan de inburgeringsplichtigen om te verklaren? Het is immers belangrijk dat nieuwkomers die de participatieverklaring ondertekenen weten wat er van hen verwacht wordt en dat dit betekent dat zij de Nederlandse normen en waarden en de Nederlandse rechtsorde in acht nemen? Een te vage en algemene tekst volstaat hierbij naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie niet. Kan de regering aangeven op welke wijze de participatieverklaring gericht is op plichten en verantwoordelijkheden van inburgeringsplichtingen?

De regering stelt voor het participatieverklaringstraject toe te voegen als nieuw onderdeel van de Wet Inburgering, zo lezen de leden van de D66-fractie. Het traject bestaat uit een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en de ondertekening van een participatieverklaring, dat binnen een jaar moet zijn afgerond. Kan de regering reflecteren op hoe het toevoegen van een onderdeel aan het inburgeringstraject zich verhoudt tot het gegeven dat nu al minder dan de helft van de inburgeraars het inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn van drie jaar haalt?

De leden van de D66-fractie vragen wat de regering precies verstaat onder een participatieverklaring. Hoe zal deze verklaring luiden? In de memorie van toelichting wordt over «vrijheid», «gelijkwaardigheid», «solidariteit» en «participatie» gesproken. De Nederlandse orde van advocaten acht deze begrippen dusdanig vaag dat een ondertekening van de verklaring niet bijdraagt aan de integratie en het meedoen in de maatschappij van nieuwkomers. Een te gedetailleerde omschrijving van de kernwaarden zal er – daarentegen – toe leiden dat er mensen zijn die de verklaring wegens gewetensbezwaren niet willen ondertekenen. Hoe waardeert de regering deze kritiek?

Voorts is het de D66-fractie onduidelijk waaraan de nieuwkomer zich verbindt met de ondertekening van de participatieverklaring. De memorie van toelichting is hier niet eenduidig over: zowel het «kennen van de Nederlandse samenleving en het respecteren daarvan» als «het betrokken zijn bij de Nederlandse samenleving en bereid zijn daar actief aan bij te dragen» worden genoemd. Kan de regering hier duidelijkheid over verschaffen?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de kennisoverdracht aan nieuwkomers plaatsvindt als zij aan het begin van het traject de Nederlandse taal nog niet machtig zijn. Acht de regering hiertoe de in twaalf talen beschikbare brochure met kernwaarden toereikend? Betekent dit dat de inleiding in de Nederlandse kernwaarden niet meer behelst dan het doornemen van een brochure? Het aanbieden van taalles vanaf de eerste dag dat de nieuwkomer in Nederland verblijft lijkt een goede oplossing. Daartoe ligt er ook een aangenomen motie. Waarom, zo vragen de leden van de D66-fractie, weigert de regering deze uit te voeren? Dat brengt de leden van deze fractie op een andere tegenstrijdigheid uit het wetsvoorstel. Enerzijds expliceert de regering met deze wetswijziging de wens om nieuwkomers zo snel mogelijk deelgenoot te maken van Nederlandse normen en (kern)waarden, anderzijds begint de regering niet eerder met het participatieverklaringstraject dan wanneer de inburgeringsplichtige het AZC verlaten heeft en gehuisvest is. De leden van de D66-fractie zien de wens en de woorden van de regering de inburgeraar zo snel mogelijk bij de Nederlandse samenleving te betrekken en in de gelegenheid te stellen mee te doen, met andere woorden, niet weerspiegeld in het concreet voorgestelde beleid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien in het wetsvoorstel een aanscherping van het inburgeringsbeleid. Zij vragen of met dit wetsvoorstel wat de regering betreft het beleid rond inburgering op orde is of dat ook nog aan andere maatregelen wordt gedacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen? Is ook overwogen om met een nog meer integrale aanpak van zowel sociaal-economische als culturele participatie en inburgering te komen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat recent is gebleken dat lang niet iedereen voor de inburgeringscursus slaagt. Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat dit bij het voorgestelde participatietraject niet ook zal gebeuren?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of van het participatieverklaringstraject op enigerlei wijze vrijstelling mogelijk is? En zo ja, op welke gronden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de wet en de memorie van toelichting nog te weinig over de inhoud van onze kernwaarden. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom er niet voor is gekozen de hoofdelementen van de participatieverklaring en de inhoud van het traject op wetsniveau vast te leggen? Kan nu wel een verklaring en traject ontstaan met voldoende draagvlak?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de memorie van toelichting dat in de participatieverklaring begrippen als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit centraal zullen staan. Zij vragen of dit een uitputtende opsomming is van de Nederlandse kernwaarden? Zo nee, kan de regering dan aangeven wat voor haar de Nederlandse kernwaarden zijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de kernwaarden. Is solidariteit niet een te nauwe waarde, waarvoor naastenliefde een betere en bredere vervanging zou zijn? En waarom ontbreekt een belangrijke waarde als verantwoordelijkheid, die voorkomt dat enkel waarden die individuele zelfverwezenlijking voorop zetten worden gepropageerd? Kan de regering uitleggen waarom participatie een kernwaarde is van Nederland?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering kan aangeven wat haar betreft de inhoud van de participatieverklaring zou moeten zijn? Komen daar nog wijzigingen in?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre er dubbeling is tussen het inburgeringstraject en -examen, en het participatieverklaringstraject. Maakt de noodzaak voor het invoeren van het participatieverklaringstraject duidelijk dat het inburgeringsexamen niet voldoet? Dat de eisen in de Wet Inburgering niet de juiste kennis bijbrengt? Waarom is niet gekozen om de huidige Wet inburgering te verbeteren op het onderdeel kennis van de kernwaarden van Nederlandse samenleving en praktische informatie, in plaats van een apart traject te ontwikkelen?

En hoe verhoudt zich de invoering van het participatieverklaringstraject zich tot het advies van de Raad van State bij de Wet inburgering 2013, waarin zij stelt dat de inburgering vooral gebaat is bij rust?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de invulling van de kernwaarden, die in het Besluit inburgering worden uitgewerkt, eruit zal zien. Wat zijn deze kernwaarden van de Nederlandse samenleving? Als hierbij beleidsvrijheid voor gemeenten wordt gegeven, hoe wordt dan gemonitord dat deze in lijn zijn met de beoogde doelen? Is een gemeente verplicht om bijvoorbeeld voorlichting te geven over de gelijkwaardigheid tussen homo’s en hetero’s, of kan een gemeente kiezen dat buiten beschouwing te laten?

De leden van de fractie van GroenLinks tekenen aan dat er ook geboren en getogen Nederlanders zijn die de begrippen als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit niet respecteren, en die niet betrokken zijn bij de Nederlandse samenleving. Er zijn (naar de mening van GroenLinks te veel) Nederlanders – evenals politieke partijen – die de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, en tussen homo en hetero niet respecteren. Is de regering van mening dat ook deze mensen het participatieverklaringstraject zouden moeten volgen en een verklaring zouden moeten ondertekenen? Ook de Raad van State heeft aangetekend dat niet duidelijk is waarom alleen inburgeringsplichtingen de verklaring zouden moeten ondertekenen. De regering antwoordt dat het ook op vrijwillige basis aan te bieden aan niet-inburgeringsplichtige migranten. Wil de regering ook aanmoedigen het participatieverklaringstraject ook aan te bieden aan niet-migranten? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen een onderbouwing waarom het gelet op het karakter van een participatieverklaring voor de hand zou liggen de verklaring onderdeel te maken van het inburgeringexamen. In hoeverre is het mogelijk om te spreken van examinering wanneer van kandidaten, op basis van noodzakelijke kennis, met name de bereidverklaring tot participatie gevraagd wordt? Voorts vragen zij waarom het in de rede ligt de mogelijkheid open te houden tot het voldoen aan de overige onderdelen van het inburgeringsexamen wanneer kandidaten er blijk van geven de participatieverklaring niet te willen ondertekenen. Waarom wordt de participatieverklaring niet duidelijk als toegangspoort tot het examen gepositioneerd, zonder te verhinderen dat kandidaten van meet af aan meteen met alle onderdelen van het examen aan de slag gaan? Naar de mening van deze leden zou dat beter aansluiten bij de opvatting van de regering dat het participatieverklaringstraject het beginstuk van de inburgering vormt en het sluitstuk op dit examenonderdeel.

De leden van de SGP-fractie achten het bezwaarlijk dat het wetsvoorstel de term participatieverklaring bezigt, terwijl de essentie van participatieverklaring in het voorstel ontbreekt. Deze leden constateren dat in de toelichting naast de noodzakelijke kennis ook het respecteren een cognitieve connotatie heeft, namelijk dat inburgeraars weten hoe hun rechten zich verhouden tot de rechten van anderen. In de toelichting ontbreekt het vereiste van een positieve, basale verklaring om, zoveel in het vermogen van de betrokkenen ligt, bij te dragen aan onze samenleving. Zij vragen waarom de regering hierover angstvallig zwijgt, terwijl de in de pilot gebruikte verklaring bijvoorbeeld wel een verklaring bevat van de inzet om een actieve bijdrage te leveren aan de samenleving.

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere duiding van de keuze voor het begrip respecteren dat centraal staat bij de participatieverklaring. Deze leden merken dat dit begrip enerzijds verwarring zaait over een mogelijk te ruime interpretatie waarin de vrijheid om afwijkende opvattingen te hebben en daarnaar te leven, word beknot, terwijl de aandacht anderzijds te beperkt gericht wordt op het waarborgen van de wettelijke grenzen van de democratische rechtsstaat. Deze leden waarom de regering niet als uitgangspunt het voldoen aan de wettelijke grenzen van democratische rechtsstaat heeft gekozen, waarin belangrijke beginselen als het afzien van geweld, discriminatie en het zaaien van haat tot uitdrukking komen. Gelet op de herkomst van migranten en asielzoekers achten deze leden de voornoemde beginselen van cruciaal belang voor de participatieverklaring.

Het is de leden van de SGP-fractie nog onduidelijk waarom het verstandig zou zijn on te wachten met participatieverklaringstraject tot het moment dat inburgeraars in de gemeente zijn gehuisvest. Gelet op de beoogde duur van het traject zou in veel gevallen reeds een groot deel van het traject in de voorfase doorlopen kunnen zijn en is bij aankomst in de gemeente zo snel mogelijk duidelijk of de bereidheid tot participeren bestaat. Het argument van de gemeentelijke betrokkenheid wordt naar de mening van deze leden in het voorstel juist ondergraven door de afronding van het traject bij de Minister te beleggen. Zij vragen waarom de landelijke infrastructuur tezamen met het belang om zo snel mogelijk te starten niet tot een verantwoordelijkheid van het COA zou nopen.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het niet bij uitstek aan het college zou moeten zijn om te besluiten over verlenging van de termijn voor het participatieverklaringstraject, aangezien de verantwoordelijkheid voor het traject bij het college wordt belegd. Ligt het niet voor de hand om deze verantwoordelijkheid te beleggen op de plaats waar het meeste zicht bestaat op de concrete (persoonlijke) omstandigheden?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de invulling van de participatieverklaring van groot belang kan zijn voor de vrijheid van inburgeraars. Een zorgvuldige afbakening is van groot belang om te voorkomen dat inburgeraars mogelijk in gewetensnood kunnen komen door onnodig ruime formuleringen ten aanzien maatschappelijk dominante opvattingen. In dit licht menen deze leden dat van de wetgever de hoogste zorgvuldigheid verwacht mag worden. Volgens deze leden zou ten minste de essentie van de vereiste verklaring, waaronder de kernwaarden, in de formele wet tot uitdrukking moeten komen om de lagere regelgeving in te kaderen. Zij vragen waarom de regering hiervan af heeft gezien, nog afgezien van het feit dat de verplichting om een verklaring te ondertekenen slechts in afgeleide zin uit het voorstel van wet is op te maken. Zij zijn van mening dat bij het afbakenen van de hoofdelementen niet de vergelijking met andere onderdelen van het examen leidend dient te zijn, maar het gewicht van de beoogde zaak zelf. Deze leden vragen ook of de regering voornemens is de verklaring die in de pilot gebruikt is, zoals weergegeven in het internationaal vergelijkende onderzoek van BMC, als verplicht model te gaan toepassen.

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de negatieve vrijheidsopvatting die onder meer lijkt te spreken uit de conceptverklaring die tijdens de pilots is gebruikt. De indruk die hieruit zeker bij inburgeraars kan ontstaan is dat Nederland vooral een land is waarin burgers alles eruit kunnen gooien wat ze willen, als ware het een vuilnisbak die omgekeerd wordt. Deze leden vragen of de regering daarentegen de positieve vrijheidsopvatting huldigt dat vrijheid bedoeld is om het goede te zoeken voor zichzelf en de gemeenschap en of de regering voornemens of bereid is deze invulling mee te nemen in de verdere uitwerking.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten in hoeverre het verankeren van de verantwoordelijkheid van gemeenten nodig is in aanvulling op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Waarom wordt niet ten minste verdisconteerd, zoals in de Wmo is voorzien, of betrokkenen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk voldoende zelfredzaam zijn of in staat zijn tot participatie? Naar de indruk van deze leden wordt de verantwoordelijkheid van gemeenten in het voorstel onnodig ruim geformuleerd en zou clausulering in enige vorm in de rede liggen. Deze leden vragen in dit verband eveneens in te gaan op de termijn gedurende welke de gemeenten voor begeleiding verantwoordelijk zijn.

4. Uitvoerings-en handhavingsaspecten

Naar huidig recht kent het verwijtbaar niet inburgeren ook nog andere sancties dan het opleggen van een boete. Zijn deze andere sancties ook van toepassing op het participatieverklaringstraject vragen de leden van de VVD-fractie,

Voorgesteld wordt dat voor het verwijtbaar niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Hiermee wordt in feite een boete opgelegd voor het niet tekenen van de participatieverklaring. De leden van de VVD-fractie vragen of je niet juist een sanctie zou willen op het niet naleven van hetgeen is verklaard in de participatieverklaring? Als er geen sanctie staat op het niet naleven, wat is dan nog de waarde van het tekenen van de verklaring?

Kan de regering nader toelichten hoe de informatie-uitwisseling exact in zijn werk gaat tussen gemeente en Rijk via ISI? In hoeverre kan de gemeente een eigen invulling geven aan het al dan niet verwijtbaar niet tijdig afleggen van het participatieverklaringstraject? Hierbij ook in ogenschouw genomen het commentaar van VNG dat gemeenten het opleggen van een boete bij nieuwkomers niet wenselijk achten?

In hoeverre is voldoende gewaarborgd dat uitwisseling van persoonsgegevens tot het noodzakelijke wordt beperkt en slechts plaatsvindt in navolging van het beoogde doel?

De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre het uitgangspunt dat gezinsmigranten de participatieverklaring – bovenop de reguliere inburgeringskosten – zelf moeten betalen bijdraagt aan het streven om de inburgering laagdrempelig te houden?

De leden van de SP-fractie vragen de regering welke criteria worden gehanteerd voor het toekennen van respijt voor wat betreft de termijn van één jaar voor het volbrengen van het participatieverklaringstraject wanneer dit de inburgeraar niet te verwijten valt.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij de mening van de SP-fractie deelt dat met het opleggen van boetes bij het niet tijdig afronden van het participatietraject mensen niet intrinsiek worden gemotiveerd om meer toewijding naar de Nederlandse samenleving te vertonen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of er zicht is op de huidige vorderingen van inburgeraars die deel hebben genomen aan participatieverklaringstrajecten in één van de pilot-gemeenten. Leggen zij delen van hun inburgeringsexamen sneller af dan mensen die niet hebben deelgenomen aan het participatieverklaringstraject? Of is dit nog niet bekend?

De leden van de SP-fractie vragen de regering in welke persoonlijke gegevens van inburgeringsplichtigen gemeenten inzage zullen krijgen voor het uitvoeren van het verklaringstraject en de maatschappelijke begeleiding? In het voorstel wordt gesproken over «noodzakelijke» gegevens, maar het is voor de SP-fractie niet duidelijk wat dit inhoudt.

Voor het niet tijdig behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen die zien op de kennis van de Nederlandse taak en de Nederlandse samenleving kan na drie jaar een boete van ten hoogste 1.250 euro worden opgelegd. Voorgesteld wordt dat voor het verwijtbaar niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject daarnaast een bestuurlijke boete van ten hoogste 340 euro kan worden opgelegd. Het is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk waarom de regering hierbij kiest wordt voor een aparte grondslag voor de bestuurlijke boete. Het participatietraject gaat immers deel uit maken van het inburgeringstraject? Graag zien zij een nadere toelichting tegemoet.

De regering stelt nu voor binnen de wet inburgering maar liefst twee boetesystemen voor handhaving van het niet afleggen van het participatieverklaringstraject en het inburgeringsexamen te willen hanteren. De leden van de D66-fractie merken op dat het herhaaldelijk opleggen van boetes – zonder enige begrenzing – volgens de Adviescommissie Vreemdelingenzaken niet proportioneel en niet efficiënt is, maar hebben verdergaande bezwaren. Waarom heeft de regering gekozen voor een boete op het niet halen van het traject in plaats van een beloning (in welke vorm dan ook) bij afronding?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat het doel is van de handhaving bij het participatieverklaringstraject. Kan de regering aangeven welke doelstellingen zij specifiek voor de handhaving heeft?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom volgens de regering degenen die onwillig zijn de basale verklaring uit te spreken tot het bijdragen aan de samenleving slechts met een boete bestraft zou moeten worden en waarom een verdere deelname aan het inburgeringstraject mogelijk blijft wanneer hun onwilligheid duidelijk is vastgesteld. Waarom zou de verklaring van bereidheid niet het primaire scharnierpunt in de handhaving moeten worden, dat in directe zin ook gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht? Deze leden vragen ook waarom niet ten minste bevoegdheden zijn opgenomen om inburgeraars aan te pakken wanneer hun onwil is gebleken en de termijn van drie jaar nog niet is verstreken.

5. Verhouding tot andere regelgeving

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre volgens de regering is voldaan aan de eisen van toegankelijkheid en voorzienbaarheid nu er geen definities (zoals van kernwaarden en van maatschappelijke begeleiding) zijn opgenomen in onderhavig wetsvoorstel. Hoe weten inburgeraars en gemeenten dan waar ze aan moeten voldoen, als dit niet bij wet is voorzien?

De leden van de VVD-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel de nodige waarborgen worden gecreëerd om te verzekeren dat de uitwisseling tussen de verschillende partijen voldoet aan de eisen die daaraan op grond van het nationale en internationale recht worden gesteld. Welke waarborgen zijn dit?

Bij de ondertekening van de participatieverklaring wordt van inburgeringsplichtigen verwacht dat zij expliciet verklaren kennis te hebben genomen van de waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving en deze ook te respecteren. De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn als ze dit verklaren, maar dit vervolgens niet naleven. Hoe wordt dit gecontroleerd en volgens welke norm? Welke sanctie volgt als hetgeen verklaard is, niet wordt nageleefd?

Consensus over de basiswaarden en de vigerende normen, zijn naar de mening van de regering noodzakelijk. Waarom is er dan niet voor gekozen om deze basiswaarden te definiëren in onderhavig wetsvoorstel?

De aan dit wetsvoorstel voorafgaande pilot was zowel gericht op inburgeringsplichtigen als op niet-in burgeringsplichtige vreemdelingen, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Het verplichte participatieverklaringstraject geldt in dit wetsvoorstel echter, vanwege Europese regelgeving niet voor EU-migranten en Turkse migranten (niet-inburgeringsplichtige migranten). Deze leden vinden dit een gemiste kans en vragen de regering aan te geven om welke Europese regelgeving het hier dan precies zou gaan.

6. Regeldruk burgers

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er een nieuwe bekostigingssystematiek wordt voorgesteld voor het participatieverklaringstraject? De participatieverklaring wordt immers onderdeel van het inburgeringsexamen en daar bestaat reeds een financieringssystematiek voor (DUO).

De leden van de VVD-fractie lezen dat wanneer gezinsmigranten recht hebben op een sociale lening zij de lening ook kunnen aanwenden voor de kosten van het participatieverklaringstraject. Dit geldt toch ook voor asielmigranten? Zij kunnen hun lening daar toch ook voor aanwenden?

Op verschillende onderdelen wordt het participatieverklaringstraject gelijk getrokken met het inburgeringstraject; het wordt als ware ingebed. Waarom wordt er voor wat betreft de kosten niet in lijn met inburgeringsexamen voor gekozen dat de kosten van het participatieverklaringstraject in principe door de inburgeringsplichtige moet worden betaald? En dat zo nodig een lening kan worden aangegaan die voor de groep asielmigranten kan worden kwijtgescholden na afronding binnen de gestelde termijn? Waarom dienen alleen gezinsmigranten de kosten zelf te betalen?

Welke financiële mogelijkheden zijn er voor niet-inburgeringsplichtigen om de kosten van het participatieverklaringstraject te financieren vragen de leden van de PvdA-fractie

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke prognose de aanname van een teruglopend aantal asielmigranten en bijbehorende regeldruk vanaf 2018 is gebaseerd.

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het geen logische keuze dat de kosten voor dit verplichte participatieverklaringstraject door de inburgeringsplichtige zelf moeten worden betaald. Waarom neemt de regering het advies van de Raad van State, om deze niet ten laste van de inburgeringsplichtige te laten komen, niet over? Gezien de toelichting van de regering, betekent «eigen verantwoordelijkheid» enkel «voor eigen rekening»? Als de inburgering eigen verantwoordelijk is, waarom wordt er dan een verplichting om een verklaring te tekenen toegevoegd? Is het opleggen van eenzijdige verplichtingen de manier waarop de regering het begrip «eigen verantwoordelijkheid» laadt?

7. Financiële aspecten

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de geraamde structurele totale kosten waren voor het onderdeel participatieverklaring, zoals die waren opgenomen in het Bestuursakkoord van 27 november 2015.

8. Advies en consultatie

De regering beoogt de lagere regelgeving tegelijkertijd met het wetsvoorstel in werking te laten treden. De leden van de VVD-fractie vragen of deze lagere regelgeving ook wordt voorgelegd aan de Tweede Kamer.

Op 15 november j.l. bracht de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) een advies uit bij onderhavig wetsvoorstel. De NOvA signaleerde de volgende spanning in het wetsvoorstel: «de memorie van toelichting spreekt over de normen en waarden die in de Nederlandse samenleving bestaan en die de nieuwkomer zou moeten respecteren, maar een basisvrijheid in Nederland is nu juist dat de normen en waarden die in Nederland op een gezet moment (lijken te) bestaan, voortdurend voorwerp van publiek debat zijn en, gelet op de grondrechten en -vrijheden die hier gelden, ook kunnen zijn. De memorie van toelichting onderschrijft dit door te benadrukken dat het niet de bedoeling is dat de nieuwkomer de Nederlandse normen en waarden verinnerlijkt, omdat hij/zij uiteraard recht heeft en blijft hebben op zijn eigen mening. Voor deze spagaat wordt echter geen oplossing gegeven in het wetsvoorstel maar die wordt juist versterkt doordat het wetsvoorstel niet duidelijk is over wat die participatieverklaring exact moet inhouden.»

Zou de regering kunnen reflecteren op deze door de NOvA gesignaleerde spanning in het wetsvoorstel vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de taakverdeling tussen Rijk en gemeenten bij de participatieverklaring verder worden kan verduidelijkt.

Wanneer informeert de regering de Kamer over de algemene maatregelen van bestuur voortvloeiende uit dit wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie constateren dat voorgesteld wordt om wettelijk vast te leggen dat gemeenten voorzien in de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten en hun gezinsleden, omdat zij zich niet of nauwelijks hebben kunnen voorbereiden op hun komst naar Nederland en hierdoor over een beperkte kennis beschikken van de Nederlandse samenleving. In het Besluit inburgering zullen nadere regels worden gesteld over de inhoud en vormgeving van de maatschappelijke begeleiding. Kan de regering aangeven aan welke regels dan wordt gedacht en in hoeverre deze regels ten koste gaan van de beleidsvrijheid van gemeenten?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering de beleidsvrijheid van gemeenten de inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving vorm te geven naar lokale behoeften voor zich ziet. Gaat het hier om vrijheid in de vorm waarin de inleiding gegeven wordt? Of hebben de gemeenten ook de vrijheid de inhoud ervan lokaal te bepalen? Hoe voorkomt de regering grote inhoudelijke verschillen in de inhoud van de inleiding of de invulling van kernwaarden tussen bijvoorbeeld de grote steden en gemeenten in de bible belt?

Kan de regering aan de leden van de fractie van de ChristenUnie uitleggen welke ruimte lokale overheden precies hebben voor het invullen van de inhoud van het participatieverklaringstraject?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat gemeenten zorg moeten gaan dragen voor maatschappelijke begeleiding. Zij zijn het daarmee eens, maar willen weten wanneer gemeenten voldoen aan die wettelijke verplichting? Wat zijn de minimale inspanningen die een gemeenten daartoe moet verrichten? Kan de regering aangeven wat zij precies bedoelt met deze maatschappelijke begeleiding? Gaat het om persoonlijke begeleiding of algemener over het beschikbaar hebben van informatie over de maatschappij? Of denkt de regering eerder aan begeleiding via vrijwillige maatjesprojecten of via andere bestaande projecten waarin nieuwkomers worden gekoppeld aan een persoon?

9. Artikelsgewijs

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom wijziging van artikel 6 lid 1 wordt voorgesteld? Wat wijzigt er ten aanzien van de huidige situatie waarin ook ontheffing plaatsvindt van het inburgeringsexamen wanneer is aangetoond dat men blijvend daartoe niet in staat is i.v.m. een verstandelijke handicap of door een lichamelijke of psychische belemmering?

En wanneer is er sprake van situaties als bedoeld in voorgesteld lid 2? Hoe wordt invulling gegeven aan redelijkerwijs niet kunnen voldoen? Wanneer is hiervan sprake? Is dit niet een te subjectief begrip?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom er is gekozen voor een termijn van maar liefst één jaar na inschrijving in de gemeentelijke administratie waarbinnen het participatietraject zou moeten worden afgerond, als bedoeld in voorgesteld artikel 7a lid 1? Zou dat juist niet zo snel mogelijk moeten worden afgerond bijvoorbeeld al in het azc of na verlening van een verblijfsrecht? De regering geeft immers ook aan in de memorie van toelichting dat het zowel in het belang van inburgeringsplichtigen als van de maatschappij is, dat men vroegtijdig beschikt over kennis van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wanneer er sprake is van geen verwijt waardoor de termijn van 1 jaar verlengd zou kunnen worden, als bedoeld in voorgesteld artikel 7a lid 3?

Hoe wordt bepaald of de inburgeringsplichtige geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van het participatieverklaringstraject? Aan welke norm wordt getoetst? (Artikel 7b) vragen de leden van de VVD-fractie.

Waarom wordt er voor gekozen om nadere regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur? (Artikel 8) vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering meer toelichting kan geven over het verstrekken van een keurmerk aan cursusinstellingen als bedoeld in voorgesteld artikel 12a. Op welke wijze en door wie worden de criteria opgesteld om voor een dergelijk keurmerk in aanmerking te komen? Kan de regering aangeven aan welke criteria gedacht kan worden?

Kan de regering expliciet aangeven wat onder maatschappelijke begeleiding zou moeten worden verstaan vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zou de taakopvatting van gemeenten moeten zijn? En hoe verhoudt dit zich tot het eigen verantwoordelijkheid principe van de migrant om in te burgeren in de samenleving? Waarom wordt ervoor gekozen om bij of krachtens algemene regels van bestuur nader regels te stellen? Wat zou de landelijke invulling op hoofdlijnen moeten zijn? (Artikel 18).

De leden van de fractie van GroenLinks vragen aandacht voor de begeleiding van minderjarigen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen die 18 jaar worden. Zij hebben een reguliere vergunning en vallen daarom buiten de definitie in Art. 18. en toelichting Onderdeel H. Wil de regering de begeleiding van deze doelgroep eveneens faciliteren door hiervoor een bijdrage aan gemeenten te verstrekken?

Kan de regering aangeven waarom er is gekozen voor een bestuurlijke boete als handhavingsinstrument in voorgesteld artikel 28 vragen de leden van de VVD-fractie Zijn er geen andere instrumenten denkbaar die gehanteerd zou kunnen worden wanneer een nieuwkomer verwijtbaar niet wenst te tekenen en zich afzet tegen de samenleving? Kan de regering tevens aangeven waar het boetebedrag als bedoeld in voorgesteld artikel 34 op gebaseerd is?

In hoeverre worden boetes ook daadwerkelijk geïnd? Ook wanneer bijvoorbeeld nieuwkomers rondkomen van een sociaal minimum? Zouden er geen andere consequenties aan moeten worden verbonden?

Onderdeel I

Doel van deze wet is onder meer het wettelijk vastleggen van de maatschappelijke begeleiding. Is het voor deze wettelijke vastlegging niet noodzakelijk maatschappelijke begeleiding ook te definiëren in de wet vragen de leden van de VVD-fractie.

De fungerend voorzitter van de commissie, Vos

Adjunct-griffier van de commissie, Esmeijer