Gepubliceerd: 22 april 2016
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34408-8.html
ID: 34408-8
Origineel: 34408-2

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 april 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Aan hoofdstuk V wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 18a

Aan artikel 668a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt een lid toegevoegd, luidende:

13. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kunnen de tussenpozen, bedoeld in lid 1, onderdelen a en b, worden verkort tot ten hoogste drie maanden, voor bij die overeenkomst of regeling aangewezen functies, die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.

Toelichting

In deze nota van wijziging wordt voorgesteld te komen tot een wijziging van de ketenbepaling zoals opgenomen in artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek. De voorgestelde wijziging houdt in dat de zogenoemde tussenpoos van ten hoogste zes maanden bij cao kan worden teruggebracht naar ten hoogste drie maanden voor functies waarin de werkzaamheden als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden seizoensgebonden zijn en gedurende ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden verricht. Door de mogelijkheid de tussenpoos te verkorten van ten hoogste zes naar ten hoogste drie maanden kan voor deze functies de tussenpoos van drie maanden uit de ketenbepaling zoals die luidde voor 1 juli 2015 weer worden toegepast. Dit wordt gerechtvaardigd geacht, enerzijds gelet op de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering die wordt bepaald door de hiervoor genoemde omstandigheden, anderzijds nu het functies betreft waarbinnen de werkzaamheden (als gevolg daarvan) slechts gedurende een gedeelte van het jaar kunnen worden verricht en het mettertijd (moeten) aangaan van een contract voor onbepaalde tijd niet in de rede ligt. Die verplichting zal er uiteindelijk toe leiden dat de arbeidsrelatie wordt beëindigd wat uiteraard niet in het belang is van de werknemers die het betreft, noch in het belang van werkgevers.

Het kabinet hecht eraan dat cao-partijen zelf kunnen besluiten over het verkorten van de hiervoor genoemde tussenpoos. Zij zijn immers het beste in staat om te beoordelen welke functies hiervoor in aanmerking komen, zoals onlangs ook is gebleken bij het sluiten van het akkoord voor de land- en tuinbouwsector. Anders dan nu het geval zijn partijen door deze aanpassing voor het realiseren van dergelijke afspraken niet langer afhankelijk van de mogelijkheid die de wet biedt om bij ministeriele regeling de ketenbepaling voor daarbij te bepalen functies buiten toepassing te verklaren. Zij kunnen zelf bepalen voor welke functies afwijking van de hoofdregel noodzakelijk is en hieraan zo nodig voorwaarden verbinden. Het kabinet meent dat er wel een beperking moet worden aangebracht ten aanzien van de functies waarvoor de tussenpoos van de ketenbepaling kan worden verkort. Deze mogelijkheid zal niet gelden wanneer het functies betreft die aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden vervuld waarmee een aaneengesloten periode van negen maanden wordt overschreden. In een dergelijke situatie ligt het immers meer voor de hand om een langer durend (al dan niet tijdelijk) dienstverband aan te gaan in plaats van telkens kortdurende tijdelijke contracten. Voor functies waarin de werkzaamheden in de regel gedurende langer dan negen maanden per jaar worden verricht, kan gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande mogelijkheid om de ketenbepaling bij cao te verruimen tot maximaal 6 contracten in een periode van ten hoogste 4 jaar als dat noodzakelijk wordt geoordeeld.

Met de formulering wordt bereikt dat de regeling bijvoorbeeld van toepassing is op seizoensarbeid in de land en tuinbouw sector, de horeca (bijvoorbeeld strandtenten) en recreatiesector (bijvoorbeeld campings die niet gedurende het hele jaar open zijn), de amateursport (voor zover als gevolg van genoemde omstandigheden gedurende een deel van het jaar beoefend) en het begeleiden bij gehandicaptenvakanties als dat gedurende slechts een deel van het jaar kan door een werknemer omdat het werkzaamheden betreft die specifieke vaardigheden van de begeleiders vereisen (bijvoorbeeld: begeleiden bij skivakanties vereist andere vaardigheden dan het begeleiden bij zomeractiviteiten).

De regeling geldt uiteraard ook voor andere sectoren die functies kennen die aan de vereisten voor het maken van een uitzondering voldoen. Het is aan cao-partijen om te beoordelen of dat het geval is waarbij het ook aan hen is om in functies te differentiëren naar perioden waarin die kunnen worden uitgeoefend als dat gelet op de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is. In dit verband wordt als voorbeeld genoemd de functie van receptionist. Receptionisten zijn soms wel en soms niet het hele jaar door nodig, bijvoorbeeld omdat er in het winterseizoen minder gasten zijn dan in het zomerseizoen. De oplossing is dan in de cao twee functies te definiëren: de functie van receptionist die het hele jaar door kan worden vervuld en een aparte functie voor receptionist tijdens het zomerseizoen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher