Kamerstuk 34300-VIII-139

Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie op aangenomen moties en amendementen, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling en het wetgevingsoverleg over de OCW-begroting 2016

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2016

Gepubliceerd: 8 april 2016
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-VIII-139.html
ID: 34300-VIII-139

Nr. 139 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 april 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 22 december 2016 over de kabinetsreactie op aangenomen moties en amendementen, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling en het wetgevingsoverleg over de OCW-begroting 2016 (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 124).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 februari 2016 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 6 april 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de aangenomen moties bij de afgelopen begrotingsbehandeling. Zij hebben daar nog enkele vragen over.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de kabinetsreactie op de aangenomen moties en amendementen. Zij stellen nog de volgende vragen.

2. Vragen bij aangenomen moties

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 11 motie van het lid Straus over de tevredenheid van werkgevers over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij de uitvoering van de motie van het lid Straus1 uitgaat van een landelijke indicator. Waarom sluit een landelijke indicator in de begroting inzicht op instellings- of opleidingsniveau uit? Deelt de Minister de opvatting dat de tevredenheid van de arbeidsmarkt een belangrijke indicator is? Hoe verhoudt zich de uitvoering met de aangenomen motie van het lid Lucas2 dat verzoekt om de indicator te gebruiken bij toekomstige kwaliteitsafspraken? Kan de Minister daarbij ook de brief3 over de menselijke maat in het mbo4 betrekken waarin een herijking van de kwaliteitsafspraken wordt aangekondigd? De voornoemde leden vragen op welke termijn de beide moties van de leden Lucas en Straus worden uitgevoerd en op welk moment de Kamer over de voortgang wordt geïnformeerd.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 17 Gewijzigde motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma (ter vervanging van 34 300 VIII, nr. 10) over een overzicht per schoolbestuur van het aantal banen dat er is bijgekomen

De leden van de SP-fractie vragen met betrekking tot de motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma5 of het kabinet geen problemen ziet met betrekking tot het verkrijgen van alle informatie. Zijn alle gegevens bekend, zo vragen deze leden.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 29 motie van het lid Duisenberg c.s. over de top vijf human capital-ambitie

De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de uitvoering van motie van het lid Duisenberg6 welke concrete doelstellingen er, buiten een top-5 notering, zijn gekoppeld aan de totstandkoming van de skill strategie. Zijn dit concrete, meetbare en ambitieuze doelen, zo vragen deze leden.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 38 motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma over het publiceren van jaarverslagen van schoolbesturen op internet

De leden van de SP-fractie vragen waarom er een dergelijk groot verschil is in de inspanningen die de VSNU7 en de VO-raad enerzijds doen en de MBO Raad anderzijds. Zij vragen hoe dat verschil kan worden verklaard.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 39 motie van het lid Jadnanansing c.s. over een sluitende aanpak voor beroepspraktijkvorming

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister over de uitvoering van de motie van het lid Jadnanansing c.s. inzake de eindverantwoordelijkheid van mbo-instellingen voor de beroepspraktijkvorming8 schrijft dat slechts «in beginsel op stelselniveau sprake is van een sluitende aanpak», maar dat dit niet betekent dat «er ook voor elke opleiding voor alle jongeren op elk moment een stage beschikbaar is». De leden vragen wie het straks aan de orde moet stellen indien individuele deelnemers aan het middelbare beroepsonderwijs ervaren dat het regionale of agrarische opleidingscentrum in gebreke blijft bij het waarmaken van zijn eindverantwoordelijkheid. Is het de individuele deelnemer die juridische stappen moet zetten? Of is het de Onderwijsinspectie die zoiets moet signaleren en de instelling erop moet aanspreken dat er een individuele oplossing komt? De voornoemde leden vragen wat de op 11 november 2015 toegezegde gesprekken met SBB9, MBO Raad, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en JOB10 over de mogelijkheden voor het tegengaan van discriminatie van studenten bij het vinden van stageplekken inmiddels hebben opgeleverd. De eerder genoemde leden vragen of het voorstel om stageplekken te laten verdelen door de onderwijsinstelling gaat worden uitgevoerd.

De leden van de SP-fractie vragen of de wettelijke verplichting dat het schoolbestuur zorgdraagt voor de beschikbaarheid van de BPV11-plek ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Kent het kabinet ook signalen van studenten die het tegendeel beweren en die soms niet tot de opleiding worden toegelaten als ze niet zelf een stageplek hebben geregeld?

Is de sluitende aanpak die het kabinet noemt wensdenken of is dat een reële afspiegeling van de werkelijkheid? Waarop is deze bewering gebaseerd zo vragen deze leden.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 40 motie van de leden Jadnanansing en Siderius over schoolkosten mbo beperken tot het absolute minimum

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister bij de motie van de leden Jadnanansing en Siderius inzake de schoolkosten in het mbo12 het voorstel van een schoolkosten/noodfonds positief noemt, maar zij wil meer inzicht verzamelen over de omvang van de problematiek en zal de Kamer waarschijnlijk pas aan het einde van het voorjaar informeren over de uitkomsten van het onderzoek. De Minister wil hierbij ook specifiek laten kijken naar de groep mbo-studenten van 16 en 17 jaar waarvan de ouders voorheen een vergoeding kregen vanuit de WTOS13. Hoe wil de Minister voorkomen dat enerzijds een belangrijk deel van deze groep buiten beeld raakt omdat de financiële achteruitgang zo fors heeft uitgepakt dat de opleiding al is afgebroken en anderzijds nieuwe 16- en 17-jarige mbo-studenten die in het verleden voor WTOS in aanmerking zouden zijn gekomen buiten beeld blijven, zo vragen de voornoemde leden.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 41 motie van de leden Jadnanansing en Straus over loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling in het vmbo

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister bij de motie van de leden Jadnanansing en Straus inzake loopbaanoriëntatie en -begeleiding14 erop wijst dat in het voortgezet onderwijs de middelen hiervoor zijn opgenomen in de lumpsum. Nu gaat het de leden vooral erom dat leerlingen in het vmbo15 en deelnemers op het mbo kunnen rekenen op kwalitatief voldoende loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Zij vragen of de Onderwijsinspectie bij het bezoek aan de scholen ook bij de leerlingen en deelnemers gaat navragen hoe dezen de loopbaanoriëntatie en -begeleiding ervaren en hoe tevreden zij erover zijn.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 56 van de leden Dik-Faber en Slob over snel internet op alle scholen vanaf 2017

De leden van de SP-fractie merken op dat binnen het Doorbraakproject Onderwijs en ICT wordt gewerkt aan een actieplan. Zij vragen wat daarvan het tijdspad is.

Kamerstuk 31 332 , nr. 53 motie van het lid Grashoff c.s. over het recht om door te stromen naar het havo16

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen met betrekking tot de motie van het lid Grashoff c.s. over het recht om door te stromen naar het havo17.

Op welke manier wil het kabinet deze leerlingen nu het recht geven door te stromen naar het havo? Deelt het kabinet de mening dat dit drempelloos zal moeten zijn? Is het kabinet nu wel of niet voornemens de motie uit te voeren? Komt het kabinet met een wetswijziging om dit mogelijk te maken. Wat bedoelt het kabinet met de conclusie dat de code geen belemmering geeft voor de doorstroom? Op grond van welke feiten doet het kabinet deze uitspraak? Is er werkelijk met zekerheid geen enkele belemmering, zo vragen de voornoemde leden.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 80 gewijzigde motie van het lid Ypma c.s. (ter vervanging van Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 36) over een maatwerkdiploma

De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet verder om een reactie op de gewijzigde motie Ypma c.s. over het maatwerkdiploma18. Deze motie beoogt dat het mogelijk wordt vakken niet alleen op een hoger, maar ook op een lager niveau af te ronden en per vak het cijfer en het niveau te vermelden op het diploma. De leden ontvangen graag een nadere reactie van het kabinet hierop.

De leden van de SP-fractie lezen in de reactie van het kabinet over de maatwerkdiploma’s niks over vakken op lagere niveaus. Hoe staat het kabinet tegenover het halen van diploma’s met vakken op een lager niveau? Is dat ook ondersteuning van het beleid? Wat is volgens het kabinet nog de waarde van een diploma als er vakken tussen zitten die op een lager niveau gehaald zijn? Met andere woorden, hoe kan het kabinet het civiele effect van diploma’s waarborgen, zo vragen de eerder genoemde leden.

Zij zijn blij te lezen dat het kabinet onderzoek laat doen naar een verankering van de kernelementen van leerrecht in wetgeving. De leden missen echter nog wel een concreet tijdspad en vragen hoe het kabinet deze voor zich ziet.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 115 motie van de leden Monasch en Van Veen over zelfcensuur als direct gevolg van bedreigingen

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie naar aanleiding van de motie van het lid Monasch19 op welke manier het kabinet de Kamer gaat informeren over de ervaringen van instellingen met zelfcensuur.

3. Vragen bij aangenomen amendementen

De leden van de PvdA-fractie vragen wat inmiddels de stand van zaken is bij de organisatie van de Maker Faire in Nederland, waar het amendement20 om had gevraagd.

4. Vragen bij de motie ingediend tijdens het VSO cultuurbeleid van 27 oktober 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 16, item 8)

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen met betrekking tot de motie van het lid Monasch c.s. over de extra financiële ondersteuning van festivals21.

Stelt het extra geld Cinekids in staat om mediawijsheid op scholen te onderwijzen? Vindt het kabinet dat belangrijk? Wat doet zij om dat te bewerkstelligen? Hoeveel scholen dienen daartoe een aanvraag in bij Cinekids? Vindt het kabinet dat voldoende? Tot slot vragen zij of het kabinet bereid is te onderzoeken of hier meer inspanningen en investeringen nodig zijn en Zo ja, waarom (niet).

5. Vragen bij de moties ingediend tijdens het debat over de mediabegroting (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 123)

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen met betrekking tot de motie van het lid Jasper van Dijk over taallessen op een van de landelijke publieke zenders22

Deze leden vragen of het kabinet met de opsomming wil aangeven dat er voldoende gebeurt op dit terrein. Waarom ondersteunt het kabinet «Tel mee met taal», waar de voorganger van dit project (Taal voor het leven) weinig extra resultaten heeft opgeleverd en nu ook weer is gestopt? Waarom wordt veel geld gebruikt om een nieuw project op te tuigen waar de lokale bibliotheken en landelijke bibliotheekorganisaties, lokale instellingen, gemeentes en Stichting ETV.nl alle kennis en basisinfrastructuur hebben om resultaten te behalen? Waarom wordt deze bestaande infrastructuur niet versterkt in plaats van weer een nieuw project op te starten? Is het kabinet bereid te kijken en te leren van een programma als Leef en Leer in Amsterdam? Tot slot vragen zij in hoeverre organisaties als Stichting ETV.nl in staat worden gesteld nieuwe programma's te ontwikkelen die in bibliotheken en instellingen kunnen worden gebruikt?

II Reactie van de Minister en Staatssecretaris

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 11 motie van het lid Straus over de tevredenheid van werkgevers over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt

De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij de uitvoering van de motie van het lid Straus van een landelijke indicator wordt uitgegaan. Zij vragen waarom een landelijke indicator in de begroting inzicht op instellings- of opleidingsniveau uitsluit. Ook vragen de leden van de VVD-fractie op welke termijn de moties van het lid Straus wordt uitgevoerd.

De motie van het lid Straus vraagt om de tevredenheid van werkgevers over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt te gaan meten, te beginnen met leerbedrijven in het mbo en deze als een indicator in de indicatorentabel bij de Rijksbegroting op te nemen vanaf 2017. Op verzoek van de Minister verzamelt de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) de komende maanden de informatie voor deze indicator. Het gaat om het oordeel van de leerbedrijven die gediplomeerde mbo’ers in dienst hebben genomen, over de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt. In de indicatorentabel bij de Rijksbegroting 2017 zal deze landelijke indicator worden opgenomen. Een landelijke indicator is één getal. Dat geeft geen inzicht op het niveau van instellingen en opleidingen.

Desgevraagd kan worden bevestigd aan de leden van de VVD-fractie dat hun opvatting wordt gedeeld dat de tevredenheid van de arbeidsmarkt een belangrijke indicator is. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de uitvoering van de motie Straus zich verhoudt tot de aangenomen motie van het lid Lucas die verzoekt om de indicator te gebruiken bij toekomstige kwaliteitsafspraken. Ook vragen zij wanneer de motie van het lid Lucas wordt uitgevoerd en op welk moment de Kamer over de voortgang wordt geïnformeerd.

De uitvoering van de motie Straus staat los van de uitvoering van de motie Lucas. In SBB verband wordt reeds langer gewerkt aan het systematisch opvragen van de tevredenheid van leerbedrijven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Het is – zoals de motie vraagt – de bedoeling deze informatie op instellingsniveau te gebruiken als een indicator voor verbetering van de kwaliteit van de bpv, ook in het kader van de kwaliteitsafspraken. De eerste resultaten van de enquête onder leerbedrijven worden verwacht in mei/juni. Een eerste formele rapportage in september 2016. Onder voorwaarden van de methodologische vereisten ten aanzien van representativiteit en validiteit, is uitsplitsing op een bepaald niveau verantwoord.

In maart wordt uw Kamer in een brief over de voortgang van de kwaliteitsafspraken nader geïnformeerd over de uitvoering van de motie Lucas. De leden van de VVD-fractie vragen om daarbij ook de brief over de menselijke maat in het mbo te betrekken waarin een herijking van de kwaliteitsafspraken wordt aangekondigd. Om instellingen te stimuleren hun onderwijs met oog voor de menselijke maat te organiseren teneinde te komen tot beter onderwijs, wil het kabinet instellingen vragen om met ingang van 2017 in hun kwaliteitsplannen aan te geven hoe zij kleinschalig georganiseerd en op de menselijke maat geënt onderwijs vormgeven. Zoals in de brief over de menselijke maat staat, is het voornemen om met de mbo-sector in overleg te gaan om de bestuurlijke afspraken over de kwaliteit op dit punt aan te vullen.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 17 Gewijzigde motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma (ter vervanging van 34 300 VIII, nr. 10) over een overzicht per schoolbestuur van het aantal banen dat er is bijgekomen

De leden van de SP-fractie vragen met betrekking tot de motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma of het kabinet geen problemen ziet met het verkrijgen van alle informatie voor een overzicht per schoolbestuur van het aantal banen dat er is bijgekomen.

Op basis van de door de scholen aan DUO verstrekte informatie kan de volgende data aan de Kamer worden verstrekt:

  • Een overzicht per schoolbestuur en per school van het aantal fte en personen dat op de peildata 1 oktober 2013, 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015 inde functiecategorie onderwijsgevend personeel in dienst is, uitgesplitst naar leeftijdscategorie.

  • Een overzicht per schoolbestuur en per school van het aantal leerlingen op de peildata 1 oktober 2013, 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015.

  • Een overzicht per schoolbestuur en per school van de uit de voorgaande gegevens berekende leerling-leraarratio op de peildata 1 oktober 2013, 1 oktober 2014 en 1 oktober 2015.

Deze gegevens leveren een beeld van de feitelijke ontwikkelingen in het lerarenbestand. Zoals al tijdens de begrotingsbehandeling is aangegeven, is het niet de verwachting dat op basis van deze data het precieze inzicht ontstaat in de besteding van de € 150 miljoen voor behoud en aannemen van jonge leerkrachten. In hun peiling geven PO-Raad en VO-raad aan dat het geld voornamelijk is besteed aan behoud van werkgelegenheid.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 29 motie van het lid Duisenberg c.s. over de top vijf human capital-ambitie

De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de uitvoering van motie van het lid Duisenberg welke concrete doelstellingen er, buiten een top-5 notering, zijn gekoppeld aan de totstandkoming van de skills strategie. Zijn dit concrete, meetbare en ambitieuze doelen?

De skills strategie is gericht op het gezamenlijk formuleren van ambities met betrekking tot de skills structuur van Nederland in de toekomst. In dit proces is bewust gekozen voor de OESO aanpak van een open dialoog waarbij diverse stakeholders hun inzichten inbrengen om te komen tot een gedeeld begrip van oorzaken, mechanismen en uitdagingen. Het ontwikkelen van een nationale skills strategie doen we samen met de SER en onder begeleiding van de OESO. Er worden drie bijeenkomsten georganiseerd waarin we met relevante stakeholders en organisaties (uit onder meer onderwijs, bedrijfsleven en overheid) gezamenlijk bekijken waar de grote skills uitdagingen voor Nederland liggen en welke bouwstenen nodig zijn voor een langetermijnskills-agenda. Het is daarbij goed om een gezonde ambitie te hebben. Conform de wens van de Kamer is de ambitie toegevoegd om tot de top-5 op de human capital-ranglijst te behoren. Na de publicatie van het rapport over de nationale skills strategie wordt bezien in hoeverre het nodig en zinvol is om concrete en meetbare doelen te koppelen aan de uitvoering van de skills strategie.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 38 motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma over het publiceren van jaarverslagen van schoolbesturen op internet

De leden van de SP-fractie vragen waarom er een dergelijk groot verschil is in de inspanningen die de VSNU en de VO-Raad enerzijds doen en de MBO-Raad anderzijds.23 Zij vragen hoe dat verschil kan worden verklaard?

Er is geen verschil tussen de inspanningen van de verschillende brancheorganisaties waar het gaat om de actieve openbaarmaking van de jaarverslagen. Alle organisaties hebben het punt inmiddels in hun branchecodes geregeld, dan wel toegezegd dit mee te zullen nemen bij de eerstvolgende aanpassing.24

Voor zover zij daarin zelf geen actieve rol nemen bij deze openbaarmaking, hebben de brancheorganisaties toegezegd te zullen monitoren of en in hoeverre de aangesloten instellingen zich aan deze afspraak houden. Sommige, zoals de MBO-raad en de VO-raad, hebben aangegeven dat bij persisteren van de weigering tot actieve openbaarmaking, zij het lidmaatschap van de betrokken instelling ter discussie stellen.

Zoals in de brief van 22 december is aangegeven, hebben de VSNU en de Vereniging Hogescholen een speciale site ingericht met links naar de jaarverslagen van alle universiteiten resp. hogescholen. Ook de MBO-raad heeft een speciale site waar alle jaarverslagen zijn te benaderen.25

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 39 motie van het lid Jadnanansing c.s. over een sluitende aanpak voor beroepspraktijkvorming

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister van mening is dat in beginsel op stelselniveau sprake is van een sluitende aanpak voor de bpv. Zij vragen wie het aan de orde moet stellen indien individuele deelnemers aan het mbo ervaren dat de onderwijsinstelling in gebreke blijft bij het waarmaken van zijn eindverantwoordelijkheid.

De Inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en heeft als doel ervoor te zorgen dat alle mbo-instellingen voldoen aan de basiskwaliteit. Zij ziet toe op de handelwijze van individuele instellingen en kan zo nodig handhavend optreden. De inspectie blijft daarbij monitoren totdat is voldaan aan de wettelijke eisen. Daarnaast kan de deelnemer zelf ook actie ondernemen en het melden als een mbo-instelling haar verantwoordelijkheden niet nakomt. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door een melding te maken via het meldpunt stagetekorten, waarna SBB kan bemiddelen om te zorgen dat er een oplossing wordt gevonden of via de klachtenprocedure van de school. De ervaring leert dat ongeveer 75% van de tekorten die worden gemeld via het meldpunt stagetekorten, op korte termijn kan worden opgelost in overleg met SBB en onderwijsinstellingen in de regio. Voor de resterende meldingen is vaak meer inspanning vereist voordat deze zijn opgelost.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie wat de toezegging over de mogelijkheden voor het tegengaan van discriminatie bij het vinden van stageplekken, inmiddels heeft opgeleverd en of het voorstel om stageplekken te laten verdelen door de onderwijsinstelling gaat worden uitgevoerd?

Zowel JOB, de MBO-raad als SBB vinden het belangrijk dat er aandacht is voor discriminatie bij (het vinden van) een bpv(-plek). Een actieve rol van de stagebegeleider vanuit school is daarbij gewenst. JOB geeft daarbij aan dat deze rol verder zou moeten gaan dan alleen een goede voorbereiding van studenten. Wanneer er een vermoeden is van discriminatie, vinden de studenten het belangrijk dat de stagebegeleider zich achter de student schaart. Ook voorlichting blijkt daarbij belangrijk. Het kan zijn dat deelnemers geen melding durven te maken van discriminatie, want het is niet altijd duidelijk of en wanneer er sprake is van discriminatie en waar je terecht kan. Het direct aanspreken van het leerbedrijf is een eerste stap, maar dat kan confronterend zijn. Er kan ook melding van worden gemaakt in de school (bijvoorbeeld via een vertrouwenspersoon), bij het meldpunt discriminatie of bij SBB.

Als het gaat om het voorstel om stageplekken te laten verdelen door de mbo-instellingen, zijn alle drie de bovengenoemde partijen niet direct positief. De partijen geven aan dat het voor studenten juist motiverend kan zijn wanneer zij op de stageplek van hun voorkeur terecht komen. Het feit dat een groot deel van de mbo-studenten na hun opleiding blijft werken bij het bedrijf waar ze hun eindstage hebben gelopen, onderstreept het belang van keuzevrijheid in het vinden van stageplekken. Ook is het sollicitatiegesprek dat vooraf gaat aan de stageperiode voor veel studenten juist leerzaam.

Overigens is dit een punt dat samen met SZW wordt opgepakt via de aanpak jeugdwerkloosheid en de city deals, waar het tegengaan van discriminatie expliciet onderdeel van uitmaakt. De verwachting is uw Kamer in het najaar over de voortgang van deze aanpak te kunnen berichten.

De leden van de SP-fractie vragen of de wettelijke verplichting dat het schoolbestuur zorgdraagt voor de beschikbaarheid van de bpv-plek ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd, of het kabinet signalen kent van studenten die niet tot de opleiding worden toegelaten als ze niet zelf een stageplek hebben geregeld en of de sluitende aanpak wensdenken is, of een reële afspiegeling van de werkelijkheid.

Over dit onderwerp blijven vragen bestaan. Enerzijds is dat goed, want de beroepspraktijkvorming (bpv) is belangrijk en noodzakelijk om de mbo-opleiding af te ronden. Een onderwijsinstelling heeft inderdaad een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat deelnemers met succes hun opleiding kunnen afronden. Zorgdragen voor de beschikbaarheid van een bpv-plek, maakt daar onderdeel van uit.

Het niet de bedoeling dat mbo-instellingen deelnemers uitschrijven of niet toelaten omdat zij geen bpv-plek hebben. De instelling heeft de taak om tijdens een goede intake, kritisch te kijken naar studiekeuze. Arbeidsmarktperspectief speelt daarbij een belangrijke rol. Indien sprake is van een ongunstig arbeidsmarktperspectief, moeten deelnemers door de instelling begeleid worden in de keuze voor een andere opleiding of een andere leerweg. Dit sluit aan bij de Beleidsregel macrodoelmatigheid beroepsonderwijs, waarmee de instellingen een zorgplicht is oplegt in het kader van arbeidsmarktperspectief.

De sluitende aanpak is geen wensdenken. Samenwerking in de driehoek student, praktijkbegeleider (bedrijf) en bpv-begeleider (mbo-instelling) is onontbeerlijk. De drie partijen hebben elkaar nodig en zijn ook van elkaar afhankelijk. Van de onderwijsinstelling kan niet verwacht worden dat zij de jongeren naar eigen inzicht kunnen plaatsen bij leerbedrijven. De onderwijsinstelling is geen eigenaar van de stageplek. Het leerbedrijf bepaalt zelf met welke student zij in zee gaat en wie zij een stage of leerbaan biedt. Vaak moeten jongeren ook solliciteren op een bpv-plek.

Wel is het mogelijk dat onderwijsinstellingen en leerbedrijven afspraken maken over het aantal stages die door studenten van de onderwijsinstelling ingevuld kunnen worden. Deze afspraken worden per leerbedrijf en onderwijsinstelling gemaakt. Bij leerbedrijven die veel opleidingsmogelijkheden hebben en onderwijsinstellingen waarbij het in de onderwijskundige visie past (of afhankelijk van de doelgroep), worden dit soort afspraken gemaakt. Zo zal er van studenten die verder in de opleiding zijn meer initiatief worden verwacht in het vinden van en solliciteren naar een stageplek dan van de eerstejaars studenten. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor studenten op de hogere niveaus.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 40 motie van de leden Jadnanansing en Siderius over schoolkosten mbo beperken tot het absolute minimum

De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe de Minister wil voorkomen dat de groep mbo-studenten van 16 en 17 jaar waarvan de ouders voorheen een vergoeding kregen vanuit de WTOS buiten beeld raakt omdat de financiële achteruitgang zo fors heeft uitgepakt dat de opleiding al is afgebroken. Anderzijds willen zij weten hoe nieuwe 16- en 17-jarige mbo-studenten, die in het verleden voor WTOS in aanmerking zouden zijn gekomen, buiten beeld blijven. Omdat de WTOS pas dit schooljaar is komen te vervallen, zijn er nog onvoldoende data beschikbaar om de effecten hiervan goed te achterhalen. Er moet dus eerst inzicht verkregen worden in de omvang van de problematiek middels onderzoek. Helaas vergt zo’n onderzoek tijd. De uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in de reactie op de betreffende motie.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 41 motie van de leden Jadnanansing en Straus over loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling in het vmbo

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Inspectie van het Onderwijs bij het bezoek aan de scholen (vmbo en mbo) ook bij de leerlingen en deelnemers gaat navragen hoe deze de loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) ervaren en hoe tevreden zij erover zijn.

De inspectie heeft een thema-onderzoek naar lob in het voortgezet onderwijs uitgevoerd en zal de uitkomsten opnemen in het Onderwijsverslag over het schooljaar 2014–2015 dat in het voorjaar 2016 naar de Tweede Kamer wordt verzonden. Hierbij is naar de kwaliteit van lob gekeken en de ervaringen van lob van leerlingen meegenomen.

In het mbo zal de inspectie vanaf 2016 bij 10 bekostigde instellingen onderzoek doen naar loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Bij circa 35 opleidingen zal de inspectie nagaan of alle elementen die wettelijk zijn vastgelegd ten aanzien van lob, terugkomen in het lesaanbod en bij de afronding van lob. Tevens voert de inspectie per opleiding gesprekken met studenten over hun ervaringen en tevredenheid met lob. De resultaten worden in het Onderwijsverslag in 2017 (studiejaar 2016–2017) bekend gemaakt.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 56 van de leden Dik-Faber en Slob over snel internet op alle scholen vanaf 2017

De leden van de SP-fractie merken op dat binnen het Doorbraakproject Onderwijs en ICT wordt gewerkt aan een actieplan. Zij vragen wat daarvan het tijdpad is.

Naar verwachting zal het actieplan begin april gereed zijn.

Kamerstuk 31 332, nr. 53 motie van het lid Grashoff c.s. over het recht om door te stromen naar het havo

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen:

Op welke manier wil het kabinet deze leerlingen nu het recht geven door te stromen naar het havo?

Vmbo-leerlingen die de theoretische leerweg of de gemengde leerweg van het vmbo hebben afgerond, kunnen doorstromen naar het havo. Het bevoegd gezag van de havo-school beslist over de toelating van de leerling tot het havo. Per leerling bespreken de ouders, de vmbo-school en de havo-school of het havo een passende vervolgstap is. Om het proces rondom deze overstap te stroomlijnen en helderheid aan ouders en leerlingen te verschaffen, is per 1 augustus 2012 de toelatingscode vmbo-havo van kracht geworden. Doel van deze code is een goede en eerlijke overgang van de leerling van het vmbo naar het havo te realiseren. Scholen voor vmbo en havo in de regio werken hiervoor samen. Positief effect van deze samenwerking is dat de overstap van het vmbo naar het havo beter wordt voorbereid en dat transparanter is wanneer de leerling tot het havo wordt toegelaten.

Deelt het kabinet de mening dat dit drempelloos zal moeten zijn?

Leerlingen die de theoretische leerweg of de gemengde leerweg van het vmbo hebben afgerond, hebben de mogelijkheid door te stromen naar het havo. Bij deze overgang beslist het bevoegd gezag over de toelating van de leerling tot het havo. Het kabinet is van mening dat deze overstap echt zorgvuldig moet plaatsvinden. Per leerling moet worden bekeken of de overstap naar het havo de meest geschikte stap is. Niet voor elke leerling is deze overstap de meest geschikte vervolgstap in het onderwijs. De slaagkans op het havo worden mede bepaald door het eindcijfer van de leerling op het vmbo. Dit blijkt ook uit onderzoek van het ECBO (2011) naar het studiesucces op het havo van leerlingen die vanuit het vmbo zijn overgestapt.26

Is het kabinet nu wel of niet voornemens de motie uit te voeren?

Bij de beslissing over de uitvoeren van de motie worden de uitkomsten van de laatste evaluatie van de toelatingscode overstap vmbo-havo betrokken die aan het einde van dit schooljaar beschikbaar komen. De toelatingscode is door de schoolbesturen met de vo-raad ingesteld per 1 augustus 2012. Uit de evaluatie komt informatie over de naleving van de code en ervaringen van scholen met de code beschikbaar. Bij deze beslissing wordt de informatie betrokken die wordt opgenomen in het Onderwijsverslag 2014–2015. De inspectie heeft onderzoek gedaan naar de doorstroom in het voortgezet onderwijs, waarbij bijzondere aandacht is voor de doorstroom vanuit de theoretische leerweg en de gemengde leerweg in het vmbo naar het havo.

Komt het kabinet met een wetswijziging om dit mogelijk te maken?

Op basis van de resultaten van de laatste monitor van de toelatingscode wordt afgewogen, in overleg ook met scholen en de vo-raad, of de toelatingscode voor de overstap vmbo-havo moet worden voortgezet. Hierbij wordt ook bekeken of een wetswijziging wenselijk en/of noodzakelijk is.

Wat bedoelt het kabinet met de conclusie dat de code geen belemmering geeft voor de doorstroom?

De conclusie dat de toelatingscode vmbo-havo de doorstroming niet belemmert, is gesteld tegen de achtergrond van een algemeen dalende doorstroom in het voortgezet onderwijs sinds 2009. De afname van het aantal stapelende leerlingen in het vo lijkt veroorzaakt te worden door de combinatie van ontwikkelingen. Deze conclusie is opgenomen in de brief aan uw Kamer van augustus 2015.27

Op grond van welke feiten doe het kabinet deze uitspraak?

Uit de Monitor toelatingsbeleid vmbo-havo, tweede meting, 2014–2015, uitgevoerd door Oberon, blijkt dat de overstap van vmbo naar havo nog steeds de meest voorkomende stapelroute in het vo is (bijna 15 procent van de vmbo(gl/tl)-leerlingen stapelt, ten opzichte van 5 procent van alle vo-leerlingen in 2012–2013).28

Daarnaast wordt de instroom van leerlingen in het vmbo en de doorstroom vanuit het vmbo naar vervolgonderwijs gevolgd door DUO. Deze informatie is publiek toegankelijk via www.doorstroomatlasvmbo.nl.

Is er werkelijk geen enkele belemmering, zo vragen de voornoemde leden.

Aan de overstap van het vmbo naar het havo zijn geen wettelijke eisen gesteld. Leerlingen die geslaagd zijn voor het eindexamen van de theoretische leerweg of de gemengde leerweg in het vmbo kunnen de overstap naar het havo maken. In de Wet op het voortgezet onderwijs zijn geen specifieke regels gesteld aan de overstap van het vmbo naar het leerjaar 4 van het havo. In het Inrichtingsbesluit is geregeld dat het bevoegd gezag van de havo-school beslist over de toelating van de leerling tot het havo. Om deze beslissing goed te kunnen nemen, werken de havo-school en de (toeleverende) vmbo-school samen, op basis van de toelatingscode vmbo-havo.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 80 gewijzigde motie van het lid Ypma c.s. (ter vervanging van Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 36) over een maatwerkdiploma

De leden van de PvdA-fractie willen weten of het mogelijk is vakken op een lager niveau af te ronden en per vak het cijfer en het niveau op het diploma te vermelden.

De leden van de SP-fractie hebben dezelfde vraag. Verder willen de leden weten wat volgens het kabinet nog de waarde van een diploma als er vakken tussen zitten die op een lager niveau gehaald zijn?

Meer ruimte voor maatwerk door middel van flexibilisering, leidt (of moet leiden) tot een verbetering van de onderwijskwaliteit omdat leerlingen desgewenst op een hoger niveau vakken kunnen volgen. Hierdoor worden ze uitgedaagd en worden hun talenten (h)erkend. De Staatssecretaris wil regelen dat op het diploma wordt vermeld dat een vak op een hoger niveau is afgerond, zodat extra inspanningen van leerlingen zichtbaar worden. De Staatssecretaris regelt niet dat vakken op een lager niveau kunnen worden gevolgd, dit zou de waarde van het diploma aantasten.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 115 motie van de leden Monasch en Van Veen over zelfcensuur als direct gevolg van bedreigingen

De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van de motie van het lid Monasch over zelfcensuur, op welke manier het kabinet de Kamer gaat informeren over de ervaringen van instellingen met zelfcensuur. Jaarlijks worden er monitorgesprekken met culturele instellingen gevoerd, nadat de jaarverantwoordingsstukken zijn ingediend. In deze gesprekken zal dit keer worden geïnformeerd naar mogelijke gevallen van zelfcensuur. Als uit de gesprekken blijkt dat dit bij een of meerdere instellingen is gebeurd, zal de Kamer hierover bij de begrotingsbehandeling worden geïnformeerd.

Vragen bij aangenomen amendementen

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de stand van zaken is bij de organisatie van de Maker Faire.

Er wordt momenteel met relevante partijen, waaronder de kwartiermakers van het Platform Maker Education, gesproken over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan het amendement. Aspecten die hierbij onder meer aan bod komen zijn op welke wijze de Maker Faire bottom up georganiseerd kan gaan worden en hoe de verbinding met het onderwijs kan worden gestimuleerd. Uitgangspunt is in ieder geval dat de Maker Faire het creatieve enthousiasme van de Maker Movement weerspiegelt en uitdraagt.

Vragen bij de motie ingediend tijdens het VSO cultuurbeleid van 27 oktober 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 16, item 8)

De leden van de SP-fractie willen weten of het extra geld Cinekids in staat stelt om mediawijsheid op scholen te onderwijzen? Of het kabinet dat belangrijk vindt en wat zij doen om dat te bewerkstelligen? Hoeveel scholen dienen daartoe een aanvraag in bij Cinekids en vindt het kabinet dit voldoende? Tot slot vragen de voornoemde leden of het kabinet bereid is te onderzoeken of hier meer inspanningen en investeringen nodig zijn?

In de uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2017–2020 is benadrukt dat het bevorderen van mediawijsheid (als onderdeel van cultuureducatie) een criterium blijft voor instellingen in de basisinfrastructuur.29 Dat geldt ook voor de instelling met als kernactiviteit de presentatie van actueel of vernieuwend aanbod op het terrein van de jeugdfilm, waarvoor conform de motie-Monasch c.s. in deze basisinfrastructuur 2017–2020 een plek is. Het subsidieplafond van € 910.000 voor deze instelling stelt hen in staat om ook op het terrein van mediawijsheid activiteiten te ontplooien.

Uit het activiteitenplan 2017–2020 van Cinekid blijkt dat het bevorderen van mediawijsheid een expliciete doelstelling is. En dat Cinekid voornemens is om activiteiten op locatie (zoals scholen, theaters en bibliotheken) verder door te ontwikkelen om mediawijsheid te bevorderen. Uit het jaarverslag van Cinekid blijkt dat zij in 2014 met de educatieve activiteiten ruim 12.000 scholieren bereikte.30

Daarnaast doen alle filminstellingen die op dit moment in de basisinfrastructuur zitten, veel op het terrein van cultuureducatie en mediawijsheid. IDFA, NFF en IFFR bereikten in 2014 ruim 23.000 scholieren met hun educatieve activiteiten als cursussen en speciale programma’s. EYE heeft als ondersteunende filminstelling tevens een educatieve taak. Met workshops en andere educatieve activiteiten bereikten zij in 2014 ruim 8.500 scholieren.

Bovendien is mediawijsheid in den brede een belangrijk thema voor het kabinet. Ze onderneemt dan ook op verschillende fronten actie om het bevorderen van mediawijsheid te faciliteren – binnen én buiten de klas. Zo is er sinds 2008 het expertisecentrum Mediawijzer.net. Het expertisecentrum agendeert het thema mediawijsheid en biedt scholen, ouders en jongeren informatie om bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen. Ruim 1.000 organisaties sloten zich al aan bij Mediawijzer.nl. Cinekid is een van deze organisaties. Op 30 juni 2015 is het «Manifest Recht op Mediawijsheid» naar uw Kamer gestuurd.31 In het manifest staan diverse acties en maatregelen om mediawijsheid te bevorderen. Deze zijn niet alleen gericht op de leerling en leraar, maar ook op het schoolmanagement en partijen rondom scholen. Verder wordt in het advies van het platform #Onderwijs2032 en de kabinetsreactie erop het belang van digitale geletterdheid (en mediawijsheid) als onderdeel van het curriculum onderstreept.32 Op dit moment werkt een ontwerpteam het advies uit tot concrete onderwijsinhoud op hoofdlijnen.

Dit alles overziend is het kabinet van mening dat er op dit moment genoeg inspanningen en investeringen zijn voor het bevorderen van mediawijsheid.

Vragen bij de moties ingediend tijdens het debat over de mediabegroting (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 123)

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet met de opsomming wil aangeven dat er voldoende gebeurt op dit terrein. Waarom ondersteunt het kabinet «Tel mee met taal», waar de voorganger van dit project (Taal voor het leven) weinig extra resultaten heeft opgeleverd en nu ook weer is gestopt? Waarom wordt veel geld gebruikt om een nieuw project op te tuigen waar de lokale bibliotheken en landelijke bibliotheekorganisaties, lokale instellingen, gemeentes en Stichting ETV.nl alle kennis en basisinfrastructuur hebben om resultaten te behalen? Waarom wordt deze bestaande infrastructuur niet versterkt in plaats van weer een nieuw project op te starten? Is het kabinet bereid te kijken en te leren van een programma als Leef en Leer in Amsterdam? Tot slot vragen zij in hoeverre organisaties als Stichting ETV.nl in staat worden gesteld nieuwe programma's te ontwikkelen die in bibliotheken en instellingen kunnen worden gebruikt?

In het actieprogramma dat op 6 maart 2015 aan Uw Kamer is gezonden is benadrukt dat «Tel mee met Taal» een voortzetting en versterking is van bestaande werkwijzen die aantoonbaar werken. Een voorbeeld van een bestaand programma dat aantoonbaar werkt, is de lokale netwerkaanpak «Taal voor het Leven». In de proeffase (2012–2015) zijn met dit project in zes regio’s enkele honderden partijen zoals gemeenten, bibliotheken, taalaanbieders, kennis- en expertisecentra met elkaar gaan samenwerken om meer laaggeletterden te vinden, taalmaatjes te trainen, de leeropbrengsten van cursussen te vergroten en het effect van taaltrajecten op taalvaardigheid en maatschappelijke participatie van cursisten te meten. De resultaten van de proeffase zijn op 13 februari 2015 (Kamerstuk 28 760, nr. 38) aan uw Kamer gezonden. Uit de evaluatie bleek onder meer dat cursisten die via de methode «Taal voor het Leven» waren geschoold, sneller vooruitgang boeken dan in trajecten waarbij dit niet was gebeurd. Ook scoorden Nederlandse deelnemers aantoonbaar beter dan vergelijkbare groepen in andere Europese landen. De positieve resultaten zijn aanleiding geweest om binnen het nieuwe actieprogramma «Tel mee met Taal» onder meer de methode «Taal voor het Leven» de komende jaren in heel Nederland beschikbaar te stellen aan gemeenten, bibliotheken, taalaanbieders en andere maatschappelijke organisaties. Het programma «Tel mee met Taal» bouwt voort op een bewezen effectieve aanpak en ondersteunt en stimuleert actief de versterking van de bestaande lokale en regionale infrastructuur om laaggeletterdheid aan te pakken in heel Nederland. Er is dus geen sprake van dat de aanpak «Taal voor het Leven» is gestopt.

Voor wat betreft de aanpak van laaggeletterdheid is het belangrijk dat gemeenten vanuit hun wettelijke taken en verantwoordelijkheden in de volwasseneneducatie, het sociaal domein en de bibliotheeksector de regie kunnen voeren. Gemeenten kiezen daarom zelf met welke partijen zij samenwerken en in welke projecten zij investeren. Met het actieprogramma «Tel mee met Taal» ondersteunt de rijksoverheid gemeenten hierbij, bijvoorbeeld via Taal voor het Leven. Dit ondersteuningsprogramma stelt materialen beschikbaar aan gemeenten om cursisten te werven, taalmaatjes te trainen, een taalhuis op te zetten en goede voorbeelden te verspreiden. Daarnaast is er vanzelfsprekend ruimte voor andere, bestaande en nieuwe projecten en methoden. Een goed voorbeeld van een ander project is «Leef en Leer» van de gemeente Amsterdam. Daar kunnen we van leren, niet alleen de gemeente Amsterdam zelf maar ook andere gemeenten en betrokkenen. Kennisontwikkeling en -deling is onmisbaar om voort te kunnen bouwen op de aanwezige ervaring, expertise en samenwerking bij de aanpak van laaggeletterdheid.

In dit verband moet verder worden opgemerkt dat het Rijk met het Actieprogramma «Tel mee met Taal» investeert in nieuwe proefprojecten en onderzoek om de aanpak van laaggeletterdheid steeds effectiever te kunnen laten zijn. Ook organisaties zoals de Stichting ExpertisecentrumETV.nl kunnen op basis van een projectvoorstel meedoen.