Kamerstuk 34210-XV-3

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2015 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Dossier: Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2015 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Gepubliceerd: 23 juni 2015
Indiener(s): Brigitte van der Burg (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34210-XV-3.html
ID: 34210-XV-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 11 juni 2015 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 22 juni 2015 zijn ze door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Van den Burg

De griffier van de commissie, Post

Vraag 1

Hoe hoog is het pensioenvermogen in Nederland (verdeeld naar pensioenfondsen en verzekeraars)?

Wat is de ontwikkeling van de «rekenrente» sinds de jaren 80 (ontwikkeling per jaar)?

Antwoord

Eind 2013 bedroeg het pensioenvermogen in Nederland € 1.085,7 miljard (op basis van jaarstaten 2013). Daarvan is € 971,4 miljard ondergebracht bij pensioenfondsen en € 114,3 miljard bij verzekeraars.1 De jaarstaten van pensioenfondsen over 2014 moeten nog binnenkomen bij de DNB.

De rekenrente voor pensioenfondsen is gegeven door de rentetermijnstructuur. Deze wordt gepubliceerd door de DNB. De rekenrente hangt af van de looptijd van de pensioenverplichtingen. Voor een pensioenverplichting met een looptijd van 20 jaar is de ontwikkeling van de rekenrente sinds 2007 gegeven door de onderstaande tabel. Vóór 2007 werd gerekend met een vaste rekenrente van 4%.

Tabel: rekenrente (20-jaars looptijd) pensioenfondsen 2007–2014

Jaar (ultimo)

20-jaars rente

2014

1,7%

2013

2,8%

2012

2,4%

2011

2,9%

2010

3,8%

2009

4,2%

2008

3,9%

2007

5,0%

Vraag 2

Kan de regering aangeven hoe hoog de wig is in Nederland t.o.v. andere landen?

Waaruit bestaat de wig?

Kan de regering schematisch aangeven hoe hoog de wig is (inclusief alle werknemers en werkgeversverzekeringen) van iemand die WML, 1 x modaal en 2x modaal verdient?

Wat zijn de inkomsten uit alle premie werkgeversverzekeringen hoe zijn deze opgebouwd?

Wat zijn de inkomsten uit alle premie werknemersverzekeringen hoe zijn deze opgebouwd?

Antwoord

Onderstaande tabel, ontleend aan cijfers van de OESO, toont de zogenaamde «tax wedge» als een percentage van de totale loonkosten voor een persoon zonder kinderen op het inkomensniveau van de gemiddelde werknemer. Dit is een veelgebruikte maatstaf om de wig van landen inzichtelijk te maken.

Tabel 1. Tax wedge (OESO)

Australië

27,7%

België

55,6%

Canada

31,5%

Chili

7,0%

Denemarken

38,1%

Duitsland

49,3%

Estland

40,0%

Finland

43,9%

Frankrijk

48,4%

Griekenland

40,4%

Hongarije

49,0%

Ierland

28,2%

IJsland

33,5%

Israël

20,5%

Italië

48,2%

Japan

31,9%

Luxemburg

37,6%

Mexico

19,5%

Nederland

37,7%

Nieuw-Zeeland

17,2%

Noorwegen

37,0%

Oostenrijk

49,4%

Polen

35,6%

Portugal

41,2%

Slovenië

42,5%

Slowakije

41,2%

Spanje

40,7%

Tsjechië

42,6%

Turkije

38,2%

Verenigd Koninkrijk

31,3%

Verenigde Staten

31,5%

Zuid-Korea

21,5%

Zweden

42,5%

Zwitserland

22,2%

Bron: OECD Taxing Wages 2015

De wig is het verschil tussen de loonkosten die de werkgever draagt en het netto loon dat de werknemer overhoudt. Het deel van de wig dat werkgevers betalen bestaat uit de werkgeverspremies voor de werknemersverzekeringen en de werkgeversbijdrage aan de pensioenpremies. Het deel van de wig dat werknemers betalen bestaat uit de inkomstenbelasting (waar ook de premies volksverzekeringen deel van uitmaken) en de pensioenpremie voor werknemers.

In onderstaande tabel is een uitsplitsing van de wig gegevens voor de gevraagde personen, die verondersteld zijn alleenstaand te zijn. In de tabel is uitgegaan van een gemiddelde pensioenpremie en zijn individuele aftrekposten niet meegenomen.

Tabel 2. Uitsplitsing wig

Uitsplitsing wig alleenstaanden

WML

Modaal

2 x Modaal

Loonkosten

23.808

44.902

89.015

       

Werkgeverswig, waarvan:

4.306

9.402

18.015

Pensioenpremie

947

3.410

8.877

WIA/WAO-premie

1.223

2.181

3.326

WW-premie

396

705

1.076

Wachtgeldpremie

413

736

1.123

Werkgeversheffing Zvw

1.328

2.369

3.612

 

Werknemerswig, waarvan:

3.020

10.556

28.991

Pensioenpremie

396

1421

3696

Inkomstenbelasting (incl. premie volksverzekeringen, na heffingskorting)

2.625

9.135

25.295

       

Netto inkomen

16.482

24.944

42.009

       

Totale wig

7.326

19.957

47.006

Wig als % van loonkosten

31%

44%

53%

Onderstaande tabel toont de raming van de inkomsten in 2015 uit de verschillende premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen (inclusief zorgpremies) uitgesplitst naar premiesoort conform stand Voorjaarsnota 2015. De premies werknemersverzekeringen komen ten laste van de werkgevers.

Tabel 3. Opbrengst premies volks- en werknemersverzekeringen in mld euro’s; stand VJN 2015.
   

2015

Premies volksverzekeringen

 
 

AOW

23,7

 

Anw

1,0

 

AWBZ

14,9

 

Totaal

39,6

     

Premie werknemersverzekeringen

 
 

WAO

11,4

 

WGF

3,4

 

AWF

3,7

 

ZVW (IAB+nominale premies)

34,7

 

Totaal

53,1

Vraag 3

Hoeveel mensen waren er op 1 mei 2015 werkzaam bij het Ministerie van SZW (inclusief agentschappen en inspectie), bij UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) of bij SVB op basis van een payroll-constructie?

Antwoord

Het aantal mensen in een payroll-constructie bedraagt bij het Ministerie van SZW (inclusief Agentschap SZW) 0, bij het UWV 31 en bij de SVB 21.

Vraag 4

Kan toegelicht worden wat wordt verstaan onder een andere liquiditeitsbehoefte van de eerdere sectorplannen in relatie tot de kasschuif van 2015 en 2016 naar latere jaren?

Betekent dit dat eerdere sectorplannen vertraagd zijn?

Antwoord

In beginsel kan een aanvrager voor de uitvoering van het sectorplan gelijk met de subsidieverlening een eerste voorschot krijgen van 10% en naarmate de uitvoering vordert kunnen volgende voorschotten worden aangevraagd tot maximaal 80%. Een aantal aanvragers heeft echter afgezien van voorschotten en financiert het gehele sectorplan zelf voor. Nadat het sectorplan is uitgevoerd, wordt de totale subsidie dan in één keer betaald. In een aantal gevallen heeft de aanvrager afgezien van verdere bevoorschotting, omdat de realisatie van het sectorplan achterblijft bij de prognose. Over de realisatie van de toegekende plannen is uw Kamer geïnformeerd in de voortgangsbrief van 29 mei 2015 (Tweede Kamer, 2014–2015, 33 566, nr. 82).

Vraag 5

Kan in een tabel een volledig overzicht geven van het geraamde kasritme van de middelen voor sectorplannen voor de periode 2014–2018 op de volgende begrotingsmomenten: Miljoenennota 2014, Voorjaarsnota 2014, Najaarsnota 2014 en Voorjaarsnota 2015?

Antwoord

Kasritme sectorplannen (x € 1.000)

2014

2015

2016

2017

2018

CUM

Miljoenennota 2014

293.750

296.250

     

590.000

Voorjaarsnota 2014

293.750

296.250

     

590.000

Najaarsnota 2014

117.750

214.250

190.000

68.000

 

590.000

Voorjaarsnota 2015

73.525

123.475

174.000

189.000

30.000

590.000

Cumulatief € 590 miljoen. De resterende € 10 miljoen betreft uitvoeringskosten.

Vraag 6

Waarom wordt er geld vanuit de eindejaarsmarge toegevoegd aan het budget voor sectorplannen in 2015, terwijl er tegelijkertijd overtollige middelen voor de sectorplannen in 2015 worden doorgeschoven naar latere jaren?

Antwoord

Voor de sectorplannen is in het sociaal akkoord een budget van cumulatief € 600 miljoen beschikbaar gesteld. Omdat de sectorplannen een looptijd hebben van 2–3 jaar worden de middelen over meerdere jaren betaald, naar gelang het ritme van de beschikkingen, voorschotten en eindafrekeningen. Wat niet is besteed in 2014 en daaropvolgende jaren wordt meegenomen naar een volgend jaar om binnen het afgesproken totaalbudget van € 600 miljoen alle verplichtingen en betalingen te kunnen doen. Zie ook het antwoord op vraag19.

Vraag 7

Welk deel van het budget voor de sectorplannen in de jaren 2015–2018 is juridisch verplicht doordat er een subsidiebeschikking is afgegeven?

Antwoord

Op dit moment (15 juni 2015) is voor een bedrag van € 401.672.583 aan cofinanciering (subsidies) juridisch verplicht doordat er een subsidiebeschikking is afgegeven. Hierbij is rekening gehouden met de inmiddels herziene, naar beneden bijgestelde, verlening van het sectorplan Bouw en Infra. Het beschikte eindbedrag is daarmee wat lager dan in de voortgangsbrief van 29 mei 2015 gemeld (Tweede Kamer, 2014–2015, 33 566, nr. 82). Daarbovenop is ter uitvoering van de motie Kerstens op grond van de Regeling cofinanciering sectorplannen in verband met de herstructurering van de sociale werkvoorziening (maximaal) € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor een sectorplan Wsw en € 150 miljoen voor de derde tranche (Brug-WW) middels de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015.

Vraag 8

Is de kasschuif voor de sectorplannen een uitvloeisel van de eerdere kasschuif bij Najaarsnota 2014, of is dit een nieuwe kasschuif?

Antwoord

De kasschuif bij Najaarsnota 2014 vindt voor 2014 zijn neerslag in de tweede suppletoire begrotingswet 2014 en wat betreft de overige jaren in onderhavige begrotingswijziging. Daarnaast is er op grond van actuelere uitvoeringsinformatie informatie (alle aanvragen eerste en tweede aanvraagtijdvak zijn beoordeeld en afgehandeld) een nieuwe kasraming gemaakt. Beide zijn verwerkt in onderhavige begrotingswijziging.

Vraag 9

Wat is de reden dat de overboeking naar OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) als bijdrage in de subsidie aan het Landelijk Steunpunt Brede Scholen € 0,197 miljoen lager uitvalt?

Antwoord

De bijdrage van SZW in de totale overheidssubsidie aan het Landelijk Steunpunt Brede Scholen (LSBS) bedraagt € 0,197 miljoen. Deze bijdrage valt niet lager uit maar wordt bij Voorjaarsnota volledig naar het betrokken departement OCW overgeboekt en daarmee negatief geboekt op de SZW-begroting. OCW maakt de bijdrage vervolgens over aan het LSBS.

Vraag 10

Wat is de reden dat de overboeking naar OCW als bijdrage in de kosten van de vertrouwens-inspecteurs kinderopvang lager uitvalt?

Antwoord

De bijdrage van SZW in de totale overheidssubsidie aan vertrouwensinspecteurs bedraagt € 0,361 miljoen. Deze bijdrage valt niet lager uit, maar wordt bij Voorjaarsnota volledig naar het betrokken departement OCW overgeboekt en daarmee negatief geboekt op de SZW-begroting.

Vraag 11

De raming van de KOT (Kinderopvangtoeslag) is op basis van uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst bijgesteld, kan de betreffende uitvoeringsinformatie inzichtelijke worden gemaakt?

Antwoord

De uitvoeringsinformatie wordt op verschillende manieren inzichtelijk gemaakt. Vanaf 2012 wordt ieder kwartaal een rapportage gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl over de ontwikkelingen in de kinderopvang op basis van de meest recente uitvoeringsinformatie. Daarnaast wordt jaarlijks een kamerbrief aan uw Kamer gezonden. In de kamerbrief cijfers kinderopvang 2014 (TK 2014–2015, 31 322, nr. 274) is ingegaan op het gebruik van kinderopvangtoeslag in 2014 door verschillende inkomensgroepen. Daarnaast wordt ingegaan op de ontwikkeling van de prijzen, arbeidsparticipatie en het aanbod van kinderopvang. Op korte termijn zal ik de rapportage over het eerste kwartaal van 2015 publiceren.

Vraag 12

Kan nader worden uitgesplitst waar de meevallers, voornamelijk in de KOT, voor zijn ingezet?

Antwoord

De insteek van het kabinet is om een sluitende begroting te realiseren en daarbij dienen meevallers ingezet te worden voor tegenvallers. Daarin worden meevallers niet specifiek gekoppeld aan tegenvallers, maar wordt gekeken naar het totale beeld. Uit het overzicht van mee- en tegenvallers in het SZA-kader2 blijkt dat in 2015 vooral de ruilvoet leidt tot een grote tegenvaller.

Vraag 13

Kan de regering inzicht geven in de meeste recente gegevens over het gebruik van de KOT naar inkomensgroep?

Antwoord

De ontwikkling in het gebruik van kinderopvangtoeslag in 2014 staat beschreven in de kamerbrief «cijfers kinderopvang 2014» (TK 2014–2015, 31 322, nr. 274). Hieruit blijkt dat in 2014 het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag vrijwel gelijk is gebleven is ten opzichte van 2013. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de vergelijkbaarheid tussen 2014 en 2013 qua aantal kinderen met toeslag wordt beperkt door de intensivering van € 100 miljoen in 2014. Door de herintroductie van de vaste voet (het laagste toeslagpercentage) hebben ouders met een verzamelinkomen boven de € 120.565 voor hun eerste kind weer kinderopvangtoeslag ontvangen in 2014. Dit betrof circa 25.000 (eerste) kinderen.

Het gemiddelde aantal uren opvang per kind is in 2014 afgenomen. Uit de realisatiegegevens van de eerste drie maanden in 2015 blijkt dat het aantal kinderen ten opzichte van het eerste kwartaal 2014 toeneemt van gemiddeld 635.000 (1e kwartaal 2014) naar 643.000 (1e kwartaal 2015). Het gemiddelde aantal uren opvang per kind daalt met ruim 3%. Onderstaande tabel is onderdeel van het kwartaalbericht over het eerste kwartaal van 2015 welke (op korte termijn) is te vinden is op www.rijksoverheid.nl.

Tabel 2. Aantal kinderen met KOT en uren/ kind naar verzamelinkomen (relatieve mutatie gemiddeld 1e kwartaal 2015 t.o.v. 1e kwartaal 2014)

Verzamelinkomen

Mutatie aantal kinderen

Mutatie uren per kind

Totale mutatie

Negatief – tot 130% WML

0,3%

– 2,4%

– 2,1%

130% WML – modaal

– 0,4%

– 4,0%

– 4,4%

Modaal – 1,5 x modaal

2,7%

– 5,3%

– 2,8%

1,5 x modaal – 2 x modaal

1,8%

– 4,2%

– 2,4%

2 x modaal – 3 x modaal

0,7%

– 3,2%

– 2,5%

3 x modaal en hoger

0,7%

– 1,5%

– 0,9%

Totaal

1,3%

– 3,6%

– 2,3%

Vraag 14

Kan de regering de ramingsbijstelling voor de KOT voor de jaren 2016 tot en met 2019 nader onderbouwen?

Antwoord

Voor 2016 is de raming van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag met 290 miljoen naar beneden bijgesteld. In 2019 is dat opgelopen naar een neerwaartse bijstelling van 450 miljoen euro. Conform de toezegging die is gedaan bij de beantwoording van de vragen over de begroting 2015, is de raming aangepast op basis van nieuwe inzichten van het CPB en SCP en op basis van uitvoeringsgegevens van de belastingdienst.

Onderzoeken van het CPB3 en het SCP4 geven meer inzicht in gedragseffecten en meer achtergrond in de keuzes en afwegingen die ouders in de afgelopen jaren hebben gemaakt. Hieruit blijkt dat ouders sterker reageren op bezuinigingen dan voorheen gedacht.

De ramingsbijstelling bij voorjaarnota is hoog door de doorwerking van de sterke daling van het gebruik in 2014 onder de lagere inkomensgroepen, die de hoogste toeslag ontvangen. De oploop in de bijstelling is vooral een gevolg van een aanpassing van het groeipad, waarbij het de verwachting is dat het gebruik van de kinderopvangtoeslag in de toekomst op het huidige niveau zal stabiliseren. Indien de nabetalingen en ontvangsten uit voorgaande jaren buiten beschouwing worden gelaten, bedraagt de gemiddelde groei van de uitgaven tot 2019 op basis van de meest recente inzichten gemiddeld 0,6%, waar bij begroting 2015 een groei van gemiddeld ruim 2% werd verwacht.

Uitvoeringsgegevens van de belastingdienst laten zien dat het aantal kinderen in de kinderopvang licht stijgt. De daling in het gemiddelde aantal uren opvang per kind in de afgelopen jaren lijkt zich in het eerste kwartaal van 2015 echter voort te zetten. Dit wordt mede veroorzaakt doordat ouders tegenwoordig flexibeler uren inkopen bij de kinderopvanginstellingen en minder opvang nodig hebben omdat zij zelf flexibeler werken. Daarnaast lijkt het gebruik zich te verschuiven van dagopvang naar BSO, waar het gemiddeld aantal uren lager is.

Vraag 15

Kan de regering een inschatting geven hoeveel mensen opbouwmaanden kwijtraken, bijvoorbeeld bij emigratie, als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd? Wat zijn hiervan de budgettaire opbrengsten voor de schatkist? En als deze informatie niet beschikbaar is: bent u bereid hier nader onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het is inderdaad zo dat mensen die voor hun 65e levensjaar blijvend naar het buitenland emigreren of geëmigreerd zijn, door de verschuiving van de opbouwperiode AOW-opbouw kunnen missen. In 2013 zijn ca. 146.000 mensen geëmigreerd. Het grootste deel van deze groep is voor hun AOW-gerechtigde leeftijd geëmigreerd. Zij zullen opbouwmaanden voor de AOW kwijtraken.

Of dit voor deze groep mensen negatief uitpakt is op voorhand niet duidelijk. Dit hangt sterk af van het pensioenstelsel van het land waarheen men is geëmigreerd. In steeds meer landen wordt de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd. Het is zeer wel mogelijk dat men in het emigratieland ook tot op latere leeftijd pensioen kan opbouwen.

Aan de andere kant zijn er ook mensen die zich op latere leeftijd in Nederland vestigen en door de verschuiving van de opbouwperiode voor de AOW extra AOW-opbouw kunnen realiseren. In 2013 hebben ca. 165.000 mensen zich in Nederland gevestigd. Het grootste deel van deze groep is voor hun AOW-gerechtigde leeftijd naar Nederland gekomen. Deze groep kan een hogere AOW-opbouw realiseren dan in de situatie voor de verhoging van de AOW-leeftijd.

De gevolgen voor de schatkist zijn niet te kwantificeren. De effecten zijn per persoon verschillend en afhankelijk van vele factoren zoals de leeftijd van de migrant, de periode dat ze in Nederland AOW hebben opgebouwd en de AOW-leeftijd die voor hen geldt. De regering is niet voornemens om nader onderzoek te laten doen naar deze effecten.

Vraag 16

Worden mensen die emigreren op dit moment actief gewezen op het feit dat zij mogelijk opbouwjaren kwijtraken en daarom te maken krijgen met een onvolledige AOW-opbouw op het moment dat zij zich uitschrijven? Zo nee, is de regering bereid dit wel te gaan doen?

Antwoord

De SVB informeerde sinds 2009 burgers die zich uitschrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie per brief gericht over de gevolgen voor de AOW-verzekering. In zijn brief van 4 juli 2008 heeft de toenmalige staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer hierover bericht.5 De SVB beraadt zich momenteel breed op haar dienstverlening. Daarom is de SVB in 2015, gelet op de kosten, gestopt met deze emigrantenmailing, mede omdat de website van de SVB uitgebreide informatie bevat over de gevolgen van vertrek naar het buitenland en de voortzettingsverzekering AOW. De besparingen van jaarlijks € 50.000 worden aangewend voor de SVB-taakstelling 2016–2018.

Vraag 17

Zijn er op dit moment rechtszaken aanhangig waarin mensen bezwaar maken tegen het kwijtraken van reeds opgebouwde AOW-rechten? Zo ja, hoeveel? Of zijn er reeds rechtszaken gevoerd en wat was daarvan de uitkomst?

Antwoord

Bij de SVB zijn 12 beroepszaken bekend waarin een pensioenoverzichtbesluit onderwerp van het geding is. Betrokkenen zijn het niet eens met het opschuiven van de aanvangstijdstip voor de opbouw van de AOW-verzekering. Men is van mening dat sprake is van eigendomsontneming en dat er geen sprake is van een behoorlijk evenwicht tussen de eisen van algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de rechten van het individu. Voorts is men van mening dat er in het pensioenoverzichtbesluit ook een beslissing is genomen over het recht op een AOW-pensioen en de ingangsdatum van dat recht.

In 2 van deze zaken is uitspraak gedaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 18 mei (verzonden 28 mei) 2015 uitspraak gedaan. De rechtbank volgt de lijn die rechtbank Gelderland al eerder had uitgezet in zijn uitspraak van 9 december 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:7562). De rechtbank is met de SVB van oordeel dat in het pensioenoverzicht besluit geen beslissing is genomen over het recht op AOW-pensioen dan wel over de datum met ingang waarvan een pensioen wordt toegekend. Voor dat deel is het bezwaar dan ook niet ontvankelijk verklaard.

In beroep is voorts gesteld dat er door verschuiving van de aanvangsleeftijd van de verzekering sprake is van eigendomsontneming en dit in strijd is met het eerste protocol van het EVRM, omdat hem een deel van zijn verzekerde tijdvakken wordt ontnomen. De SVB heeft gesteld dat het opschuiven van de aanvangsleeftijd voor de opbouw van de AOW niet leidt tot het afpakken van verzekerde jaren. Betrokkene blijft gedurende de eerste vijf maanden vanaf zijn 15e levensjaar verzekerd, alleen tellen deze maanden niet meer mee voor de opbouw van het AOW-pensioen. Daarnaast heeft de SVB aangevoerd, dat als de rechtbank toch van mening is dat er sprake is van inbreuk op een eigendom, dit pas getoetst kan worden aan het 1e protocol van het EVRM op het moment dat betrokkene de pensioenleeftijd bereikt. Want stel dat hij gewoon 100% heeft opgebouwd, dan is er toch geen inbreuk.

De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van eigendom (gerechtvaardigde verwachting) en ook van ontneming van eigendom. Ten aanzien van dit laatste punt wijkt Zeeland-West-Brabant af van wat Rechtbank Gelderland oordeelde. Rechtbank Gelderland liet de vraag of sprake was van een inbreuk op een eigendom in het midden. Vervolgens oordeelt de rechtbank – evenals Rechtbank Gelderland – dat het opschuiven van de aanvangsleeftijd en de daarmee gepaard gaande inbreuk geen strijd oplevert met artikel 1 EP. Ook het beroep op leeftijdsdiscriminatie slaagt niet.

In de zaak Rechtbank Gelderland heeft de SVB incidenteel hoger beroep ingesteld nadat betrokkene zelf in hoger beroep is gegaan. Hierbij is door de SVB aangevoerd dat er geen sprake is van een inbreuk op een eigendom en daarom niet kan worden toegekomen aan een toets aan artikel 1 EP.

Vraag 18

Hoe hoog was de totale eindejaarsmarge die bij Voorjaarsnota is toegevoegd aan de SZW-begroting?

Antwoord

De totale eindejaarsmarge die bij Voorjaarsnota is toegevoegd aan de SZW-begroting bedraagt 100,875 miljoen euro, verdeeld over artikel 2 (44,225 miljoen euro) en artikel 99 (56,650 miljoen euro).

Vraag 19

Waarom is de toevoeging aan het budget voor de sectorplannen niet eerst op artikel 99 geplaatst en daarna toegedeeld aan artikel 2, terwijl dat voor andere artikelen wel is gebeurd?

Antwoord

Voor de sectorplannen is in het sociaal akkoord een budget van cumulatief € 600 miljoen beschikbaar gesteld. Wat niet wordt besteed in een bepaald jaar wordt meegenomen naar een volgend jaar om het totaalbudget van € 600 miljoen in stand te houden. Het is niet nodig deze overlopende verplichtingen Sectorplannen uit 2014 (eindejaarsmarge) eerste op artikel 99 te boeken, zoals met de overige eindejaarsmarge wel is gedaan.

Vraag 20

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de nadere analyse van de ramingen van de kinderopvangtoeslag door Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), zoals toegezegd in het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2013?

Antwoord

Het SCP heeft in september 2014 het onderzoek «Krimp in de kinderopvang»6 gepubliceerd. Zoals bij de Kamervragen over de begroting 2015 toegezegd zijn de bevindingen meegenomen in het bijstellen van de raming.

Vraag 21

Waarom wordt er circa 15 miljoen euro per jaar t/m 2019 gereserveerd voor de aanpassing van de Fraudewet?

Antwoord

Het kabinet bereidt momenteel een wetswijziging voor van de Fraudewet. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de aanbevelingen van de Nationale ombudsman. Het kabinet streeft er naar het wetsvoorstel voor de zomer bij de Raad van State in te dienen. De reservering betreft een voorlopige inschatting van de extra kosten op begrotingshoofdstuk XV die met deze aanpassing en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep samenhangen. Daarbij is hiervoor nog circa € 20 miljoen gereserveerd bij de premiegefinancierde regelingen. Een definitieve inschatting van de kosten ontvangt u tezamen met het wetsvoorstel.

Vraag 22

Tien miljoen aan middelen euro, die beschikbaar zijn gesteld voor activering Wajong worden overgeheveld naar eigen dienstverlening UWV. Hoe is dit overschot ontstaan? Waar gaat het UWV die aan besteden, en wat is het beoogde resultaat van die middelen? Waar bestaat de budget neutrale herschikking tussen begrotings- en premiegefinancierde uitvoeringskosten uit? Wat zijn de oorzaken van de tegen- en meevallers binnen de UWV-begroting? En wat zijn diverse mutaties in verband met dekkingen en reserveringen op de UWV-uitvoeringskosten?

Waarom wordt er 7,9 miljoen euro, de helft minder, aan handhaving uitgegeven dan begroot?

Antwoord

Er is geen sprake van een overschot op het budget voor activering van oWajong. De overboeking van de begrotingsartikel voor programmamiddelen Wajong naar het begrotingsartikel dienstverlening UWV sluit aan bij de gemaakte keuzes voor inrichting van de activering oWajong.

In het kader van herindeling van de oWajong doelgroep heeft UWV 95 miljoen euro (waarvan 10 miljoen in 2015) aan additionele middelen gekregen voor de activering van de oWajongers met arbeidsvermogen. De beschikbare gestelde middelen zijn tijdelijk op het begrotingsartikel Wajong geparkeerd. SZW heeft met UWV afspraken gemaakt over de dienstverlening die UWV aan oWajongers met arbeidsvermogen aanbiedt.

Iedere oWajonger krijgt een vorm van dienstverlening aangeboden. De oWajongers met arbeidsvermogen krijgen na de herindeling een oproep voor een gesprek. Er vindt geen gesprek plaats met oWajongers die werken of reeds dienstverlening van UWV ontvangen. In dit gesprek wordt door de arbeidsdeskundige bekeken welke mogelijkheden en voorkeuren de Wajonger heeft. Van alle oWajongers stelt UWV op basis van dit startgesprek een klantbeeld op. Daarnaast maakt UWV in dit startgesprek afspraken over eventuele vervolgdienstverlening. UWV zet er op in om met alle niet werkende oWajongers met arbeidsvermogen een gesprek te voeren om te voorkomen dat zij ongewild niet in aanmerking komen voor ondersteuning.

De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget van het UWV en de SVB. Uitgangspunt daarbij is dat het UWV en de SVB zelfstandig de uitvoering organiseert en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording aflegt aan de Minister van SZW. Op basis van het costaccounting model van het UWV en de SVB wordt door het jaar heen, binnen het totaal budgettair kader, zoveel mogelijk gezorgd voor een correcte aansluiting van de SZW-begroting op de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB zowel ten aanzien van de begrotings- en premiegefinancierde uitvoeringskosten.

De diverse mutaties betreffen de verwerking van de gevolgen van verschillende uitvoeringstoetsen van het UWV (waaronder die als gevolg van de aanbevelingen van de Commissie Elias) en twee technische kasschuiven naar latere jaren.

De verlaging van 7,9 miljoen euro bij handhavinguitgaven, wordt wel aan handhaving gerelateerde zaken uitgegeven. Deze zaken worden op andere begrotingsvoorzieningen verantwoord en daarom worden de benodigde budgetten in suppletoire begrotingen vanuit het handhavingbudget naar de respectieve budgetten overgeboekt. Het betreft in het bijzonder voorlichtingscampagnes, handhavingsactiviteiten door ISZW en overige SZW-directies, de SVB en het Inlichtingenbureau.

Vraag 23

Waarom wordt er de komende jaren een oplopende Kinderopvangtoeslag (KOT)-onderuitputting verwacht? Welke veronderstellingen liggen ten grondslag aan de KOT-ramingen? Waarom wordt het bedrag afgeboekt? Op basis van welke overwegingen blijkt dat het bedrag niet nodig zal zijn in de komende jaren? Kan inzicht worden gegeven in de meest recente gegevens over het gebruik van de KOT naar inkomensgroep?

Antwoord

Voor gegevens over het gebruik van de kinderopvangtoeslag naar inkomensgroep en een onderbouwing van de ramingsbijstelling van de kinderopvangtoeslag verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 13 en 14.

Vraag 24

Waarom is de raming van de WW-uitgaven neerwaarts bijgesteld? Op basis van welke veronderstellingen is dit gebeurd? Waarom wordt het bedrag afgeboekt? Op basis van welke overwegingen is bepaald dat het bedrag niet nodig zal zijn in de komende jaren?

Antwoord

De voornaamste oorzaak van de neerwaartse bijstelling van de WW-uitgaven is de gunstige ontwikkeling van de werkloosheid. CPB heeft in het CEP 2015 de raming van de werkloosheid voor 2015 naar beneden bijgesteld ten opzichte van de MEV.7 In 2016 verwacht CPB bovendien een verdere daling van de werkloosheid. Op basis van de nieuwe werkloosheidsramingen en realisatiecijfers van het UWV is de raming van het volume uitkeringsjaren WW meerjarig neerwaarts bijgesteld. De raming gaat daarbij voor de jaren 2017–2019 uit van een geleidelijk verder dalende werkloosheid.

Tevens is de raming van het saldo overige lasten en baten WW neerwaarts bijgesteld. Realisatiecijfers van CBS laten een meevallend beeld zien in loondoorbetalingen bij faillissement. In het verlengde hiervan worden de baten uit verhaal op in het verleden uitgekeerde faillissementsuitkeringen hoger ingeschat.

Deze bijstellingen leiden meerjarig tot lagere geraamde WW-uitgaven.

Vraag 25

Waaruit bestaan de diverse mutaties in verband met dekkingen en reserveringen op de SZW-begroting?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 22.

Vraag 26

Kan de regering inzicht geven in de meest recente gegevens over het gebruik van kinderopvangtoeslag naar inkomensgroep?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 13.

Vraag 27

Klopt het dat de raming van de IOW-uitgaven (Inkomensvoorziening Oudere Werklozen) opwaarts is bijgesteld? Hoeveel hoger is de gemiddelde uitkering ten opzichte van de verwachting?

Antwoord

Ja, dit klopt. De gemiddelde uitkering is ca. € 600 hoger per volledige uitkering per jaar (UWV januarinota 2015) ten opzichte van de verwachting ten tijde van de begroting 2015.

Vraag 28

Hoeveel mensen komen in aanmerking voor een IOW-uitkering? Wat was de verwachting?

Antwoord

Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn hebben, na beëindiging van hun WW-uitkering wegens bereiken van de maximale duur, recht op een IOW-uitkering. Ten tijde van de begroting was de verwachting van het IOW-volume 2.500 uitkeringsjaren. Het volume is naar aanleiding van uitvoeringsinformatie van het UWV bijgesteld naar 2.600 uitkeringsjaren. Het aantal mensen dat in aanmerking komt valt hoger uit dan het aantal uitkeringsjaren, bijvoorbeeld doordat de duur van de uitkering korter is dan een jaar.

Vraag 29

Waarom is het aantal mensen in de Wajong lager dan verwacht?

Waarom stijgt de gemiddelde verwachte uitkering minder dan verwacht? Is de registratie op orde?

Antwoord

Voorafgaand aan een jaar wordt zo goed mogelijk geraamd hoeveel personen er in de komende jaren een Wajong-uitkering ontvangen en wat de gemiddelde hoogte van deze uitkering van deze personen zal zijn. Dit zijn ramingen op basis van registratiedata uit het verleden en verwachtingen, welke naarmate de tijd vordert aangepast worden. Het aantal personen in de Wajong in 2015 en latere jaren is naar beneden aangepast omdat er aan het eind van 2014 minder personen in de regeling zaten dan verwacht. De groep die wel instroomt krijgt naar verwachting een iets lagere uitkering dan eerder verwacht, daarom is de gemiddelde uitkering iets naar beneden bijgesteld. De totale raming voor 2015 en verder is met ongeveer 0,7% naar beneden bijgesteld, dit is een relatief beperkte bijstelling.

Vraag 30

Kan de regering toelichten wat wordt verstaan onder een andere liquiditeitsbehoefte van de eerdere sectorplannen in relatie tot de kasschuif van 2015 en 2016 en latere jaren? Betekent dit dat eerdere sectorplannen vertraagd zijn?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 31

Hoeveel langdurige banen (langer dan zes maanden) zijn er inmiddels gerealiseerd door de banenplannen? Wat was de verwachting?

Vraag 32

Kan de regering inzicht geven in het aantal banen dat is gerealiseerd per sector?

Antwoord vraag 31 en 32

De goedgekeurde maatregelen in de sectorplannen van het eerste en tweede tijdvak helpen om onmisbare vakkrachten te behouden voor de sector, om mensen die hun baan verliezen naar een andere baan te begeleiden en om jongeren een kans te geven op de arbeidsmarkt via een leerwerkplek. Ook wordt door sociale partners stevig ingezet op het geschoold en gezond houden van werknemers.

Zoals aangegeven in de voortgangsbrief van 29 mei 2015 (Tweede Kamer, 2014–2015, 33 566, nr. 82) participeren nu 81.000 deelnemers aan verschillende maatregelen van de 77 plannen die in uitvoering zijn. Het doel van de sectorplannen is om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de negatieve effecten van de recessie op de arbeidsmarkt en aan het structureel verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt op lange termijn. Door de sectorplannen kan vaak voorkomen worden dat werknemers hun baan verliezen en eerst werkloos moeten worden voordat ze geholpen worden bij het vinden van een andere baan. Daarmee wordt mogelijk langdurige werkloosheid voorkomen.

Vraag 33

Kan de regering aangeven hoe de meerjarenuitgaven aan de BUIG (bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten), Wajong, AKW (Algemene Kinderbijslagwet) en SVB (Sociale Verzekeringsbank) als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de Fraudewet zijn opgevangen binnen de begroting?

Antwoord

De meeruitgaven aan de BUIG, Wajong, AKW en SVB als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de Fraudewet zijn gedekt binnen het totale budgettaire beeld SZA.

Vraag 34

Wat betekent «een andere liquiditeitsbehoefte voor sectorplannen»? Zijn de sectorplannen vertraagd en zo ja, waarom?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 35

Wat is de verwachte ontwikkeling van de Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderenfonds tot 2020?

Antwoord

In de begroting 2015 van SZW is de verwachte ontwikkeling van de rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds weergegeven tot en met 2019. Bij voorjaarsnota is de raming op basis van het CEP van het CPB neerwaarts bijgesteld, zoals in de eerste suppletoire gemeld. In de begroting 2016 zal de ontwikkeling tot 2020 worden gepresenteerd. In die raming worden naast het CEP ook de macro-economische gegevens van de juniraming van het CPB en van de cMEV verwerkt.

Vraag 36

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een WIA-uitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Vraag 37

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een WAO-uitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Vraag 38

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een Wajong-uitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Vraag 39

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een WAZ-uitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Vraag 40

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een ZW-uitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Vraag 41

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een WAZO-uitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Vraag 42

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een bijstandsuitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Vraag 43

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel mensen die in 2014 een WW-uitkering ontvingen een andere nationaliteit hebben (dan/naast de Nederlandse) en dit uitsplitsen per nationaliteit?

Antwoord op vraag 36 tot en met 43

Cijfers over het aantal personen met een WW-, bijstands-, WIA-, WAO-, Wajong en WAZ-uitkering naar herkomstgroepering (uitgesplitst naar autochtoon, westers allochtoon en niet-westers allochtoon) zijn beschikbaar op CBS Statline 8. De meeste recente (voorlopige) cijfers hebben betrekking op december 2014.

Het CBS publiceert daarnaast, in opdracht van SZW, in de Migrantenmonitor 9 cijfers over het aantal personen van 15 jaar en ouder met een WW, bijstands-, WIA-, Wga-, WIA-Iva-, WAO-, Wajong- en WAZ-uitkering (tabel 3a) en het aantal lopende ziektewetuitkeringen (tabel 6a) per herkomstland. De meest recente cijfers hebben betrekking op 2013. Eind 2015 verschijnen cijfers over 2014.

De herkomst is uitgesplitst naar herkomstland Nederland (autochtonen), alle afzonderlijke EU-landen, kandidaat-lidstaten (Kroatië, IJsland, Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije) en overig. In de Migrantenmonitor wordt het herkomstland in de eerste plaats vastgesteld op basis van herkomstgroepering10. Wanneer een persoon een exportuitkering heeft, wordt herkomstland vastgesteld op basis van het woonland.

Over het aantal personen met WAZO naar nationaliteit of herkomst zijn op dit moment nog geen cijfers beschikbaar.

Vraag 44

Kan de regering een overzicht verstrekken van alle voorgaand genoemde uitkeringen, uitgesplitst naar postcodegebieden?

Antwoord

Het CBS publiceert op StatLine 11 een overzicht op buurtniveau van het aantal personen met een uitkering in het kader van de WW, Wwb, AOW en arbeidsongeschiktheidregelingen. Bij deze laatste zijn de WAO, WAZ, oude Wajong, nieuwe Wajong, WGA en IVA samengenomen. Voor de ZW en WAZO is geen uitsplitsing op buurtniveau beschikbaar. Ook een uitsplitsing op postcodeniveau is niet beschikbaar.

Vraag 45

Kan de regering aangeven hoe de hogere uitgaven aan de AKW en WKB (wet kindgebonden budget) zijn opgevangen binnen de begroting 2015 als gevolg van de gerechtelijke uitspraken over het woonlandbeginsel en export van de uitkeringen AKW en WKB?

Antwoord

De hogere uitgaven aan de AKW en WKB als gevolg van gerechtelijke uitspraken over woonlandbeginsel en export van uitkeringen zijn gedekt in het totale budgettaire beeld SZA van de Voorjaarsnota.

Vraag 46

Klopt het dat de raming van de WGA-uitgaven (Werkhervattingsregeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten) is neerwaarts bijgesteld? Wat is hiervan de reden?

Antwoord

Het klopt dat de raming van de WGA-uitgaven neerwaarts is bijgesteld. Als gevolg van het toegenomen aantal herbeoordelingen in de WGA neemt de doorstroom van de WGA naar de IVA toe. Hierdoor zitten er minder personen in de WGA en meer in de IVA. Daarom is de raming van de WGA-uitgaven neerwaarts bijgesteld en de raming van de IVA-uitgaven opwaarts bijgesteld.

Vraag 47

Hoeveel meer mensen hebben recht op bijstand? Wat is de relatie met de effectiviteit van de re-integratie? Hoeveel bijstandsgerechtigden werken er momenteel in deeltijd? Hoeveel bijstandsgerechtigden werken er over de grens?

Antwoord

Er hebben in 2015 naar verwachting circa 2.000 mensen meer recht op bijstand dan bij begroting 2015 werd geraamd. Het betreft hier een beperkte bijstelling. Een relatie met de effectiviteit van re-integratie kan niet worden vastgesteld. Daarnaast gaat het om een momentopname. Als gevolg van ontwikkelingen in de conjunctuur of in de effecten van het rijksbeleid kunnen deze aantallen in de loop van het jaar nog worden bijgesteld. In september 2015 wordt het macrobudget BUIG 2015 definitief vastgesteld. Daarbij wordt het aantal bijstandsgerechtigden conform de reguliere systematiek bepaald met de rekenregel van het Centraal Planbureau op basis van de stand van de werkloosheid in de Macro-Economische Verkenningen 2016.

Volgens de Bijstandsuitkeringenstatistiek van het CBS zijn er ultimo 2014 circa 40.000 bijstandsgerechtigden met inkomsten uit (deeltijd) arbeid in dienstbetrekking. Daarbij is geen uitsplitsing beschikbaar naar werken in deeltijd of voltijd. Er is ook geen uitsplitsing beschikbaar over het aantal dat binnen of buiten Nederland werkzaam is.

Vraag 48

Met betrekking tot de inzet van het restant eindejaarsmarge SZA, worden geen verdere tegenvallers verwacht?

Antwoord

Voor het lopende begrotingsjaar worden per saldo geen tegenvallers verwacht.

Vraag 49

Met betrekking tot de ontvangsten sociale werkvoorziening en participatiebudget, kan dit nader worden verklaard? Waarom is er een onderrealisatie binnen de WSW en wat zijn de oorzaken en omvang van de onregelmatigheden binnen de Participatiewet? Om hoeveel onregelmatigheden binnen de Participatiewet gaat het?

Antwoord

Ja. Gemeenten krijgen een taakstellend aantal arbeidsplaatsen Wsw te realiseren en ontvangen een daarbij behorend budget. Voor zover een gemeente er niet in is geslaagd dit aantal te realiseren, wordt het bij deze onderrealisatie behorende budget teruggevorderd. Bij de Wet participatiebudget hebben de onrechtmatigheden betrekking op middelen die gemeenten niet hebben besteed boven de grenswaarde en om middelen die in strijd met de wet zijn besteed. Het gaat daarbij naar verwachting om ca. € 9 miljoen.

Vraag 50

Kan de regering een overzicht maken met daarin de effecten van de eerdere bezuinigingen op de kinderopvang? Is de regering bereid om dit overzicht nader toe te lichten?

Antwoord

De afgelopen jaren zijn diverse maatregelen genomen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. In 2010 zijn de maximaal te vergoeden uurprijzen (verder: maximum uurprijzen) voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang verlaagd; het maximaal aantal te declareren uren per maand is op 230 uur gesteld; het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (verder: LRKP) is ingevoerd en de regels voor gastouderopvang zijn verscherpt. In 2011 en 2012 is de ouderbijdrage verhoogd in de toeslagtabel. In 2012 zijn daarnaast de maximum uurprijzen niet geïndexeerd en is de koppeling aan de gewerkte uren van de minst werkende partner ingevoerd. In 2013 is de ouderbijdrage proportioneel verhoogd in de eerste kindtabel en is de vaste voet afgebouwd naar nul voor hogere inkomens in de eerste kindtabel. In 2014 is vervolgens geïntensiveerd door een vaste voet van 18% te herintroduceren vanaf een inkomen van € 103.574 en het verhogen van de toeslagpercentages vanaf 1,5x modaal.

Vanwege de vele factoren die een rol spelen bij de keuzes die ouders maken en de economische neergang van de afgelopen jaren is het complex om de effecten van de bezuinigingen specifiek te duiden. In de Kamerbrief over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Kinderopvang 2014 heb ik een analyse gemaakt over de daling van de uitgaven, waarin de verschillende effecten zijn opgenomen (TK 31322–214). Daaruit blijkt dat het conjunctuureffect en het gedragseffect de twee grootste effecten zijn. De keuzes die ouders maken, hangen af van de (toegenomen) kosten voor kinderopvang als gevolg van bezuinigingen (gedragseffect), maar ook van baanonzekerheid of baanverlies (conjunctuur). Het is lastig om deze effecten precies te scheiden.

Vraag 51

Kan de regering nader toelichten waarom er gekozen is voor het structureel naar beneden stellen van de kinderopvangtoeslag?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 52

Kan de regering toelichten hoe het komt dat de in het verleden verwachte autonome stijging van het gebruik van kinderopvang zich niet meer lijkt voor te doen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 14.