Gepubliceerd: 20 maart 2015
Indiener(s): Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34178-3.html
ID: 34178-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

ALGEMEEN

Dit wetsvoorstel strekt tot goedkeuring van het op 2 maart 2015 te Veenhuizen tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake het gebruik van een penitentiaire inrichting in Nederland voor de tenuitvoerlegging van bij Noorse vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen (Trb. 2015, 37). Verder strekt het wetvoorstel ertoe enige wettelijke voorzieningen te treffen ten einde uitvoering te kunnen geven aan dit verdrag.

Het verdrag is het resultaat van het overleg met Noorwegen, genoemd in de brieven van 8 september en 17 oktober 2014 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (respectievelijk Kamerstuk 24 587, nr. 598 en Kamerstuk 24 587, nr. 604).

In Noorwegen is sprake van een wachtlijst voor de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen en er is daarnaast een tekort aan detentiecapaciteit als gevolg van de renovatie van verouderde penitentiaire inrichtingen, die tot gevolg heeft dat detentiecapaciteit (tijdelijk) buiten bedrijf moet worden gesteld. De Noorse regering heeft zich gecommitteerd aan het zo spoedig mogelijk wegwerken van deze wachtlijst. Naast het vaker toepassen van meerpersoonscelgebruik en het bouwen van tijdelijke voorzieningen, ziet de Noorse regering het huren van een gevangenis in Nederland als een oplossing die kan bijdragen aan het tegemoetkomen aan de gestegen behoefte aan detentiecapaciteit.

Zoals bekend, is er in het Nederlandse gevangeniswezen daarentegen al enkele jaren sprake van een overschot aan detentiecapaciteit voor volwassenen. Dit capaciteitsoverschot maakte het mogelijk om met België een verdrag te sluiten over het ter beschikking stellen van de penitentiaire inrichting Tilburg voor de tenuitvoerlegging van Belgische vrijheidsstraffen naar Belgisch recht. Door het beschikbaar stellen van Nederlandse detentiecapaciteit aan België kon het sluiten van penitentiaire inrichtingen – waartoe in het kader van het Masterplan DJI 2013–2018 was besloten – op een later tijdstip plaatsvinden.

Daardoor is meer tijd beschikbaar gekomen om het betrokken personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van werk naar werk te begeleiden. Hierdoor konden de personele consequenties van het Masterplan detentiecapaciteit worden beperkt.

Zoals op 22 januari 2015 is toegelicht tijdens een algemeen overleg met de Tweede Kamer over het gevangeniswezen, is er nog altijd sprake van een dalende tendens in de vraag naar detentiecapaciteit in Nederland. Dit is mede het gevolg van een sterk dalende criminaliteit.

Overleg met de Noorse bewindslieden van Justitie heeft tot de conclusie geleid dat een deel van de capaciteitsproblematiek in beide landen kon worden opgelost door een bijzondere vorm van samenwerking. Die zou er in moeten bestaan dat Nederland tijdelijk aan Noorwegen celcapaciteit ter beschikking stelt voor de Noorse strafexecutie. Door het beschikbaar stellen van Nederlandse detentiecapaciteit aan Noorwegen kan gedurende de looptijd van het verdrag werkgelegenheid in het Nederlandse gevangeniswezen behouden blijven.

Het bedrag dat Noorwegen betaalt, is kostendekkend. Nederland maakt op dit verdrag geen winst, maar het voordeel is dat er gedurende de looptijd van het verdrag detentiecapaciteit behouden blijft zonder dat de financiering ten laste komt van de rijksoverheid. Dat is gelet op de dalende vraag naar detentiecapaciteit gunstig voor het bij DJI werkzame personeel.

In de afgelopen maanden zijn de juridische, organisatorische en financiële mogelijkheden uitgewerkt om dit idee uit te voeren en kon overeenstemming worden bereikt over de terbeschikkingstelling van de penitentiaire inrichting Veenhuizen, locatie Norgerhaven (hierna: Norgerhaven), aan de Noorse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van Noorse gevangenisstraffen. Gedurende deze terbeschikkingstelling zal Nederland zelf geen gebruik van Norgerhaven kunnen maken. De keuze voor Norgerhaven is ingegeven door het toetsen van de wensen van Noorwegen aan de in Nederland beschikbare en operationele capaciteit en sloot daarnaast aan bij de door Noorwegen gewenste capaciteit en voorzieningen in een gevangenis met een normaal beveiligingsniveau. Het gaat daarbij om de gebouwelijke en situationele voorzieningen, zoals voldoende ruimte voor de uitvoering van het Noorse dagprogramma en de mogelijkheid tot compartimentering van afdelingen. Norgerhaven beschikt over 242 cellen op een normaal beveiligingsniveau.

Kort samengevat houdt de bereikte overeenstemming in, dat Nederland, tegen betaling door Noorwegen, Norgerhaven en eigen personeel ter beschikking stelt en bovendien het gehele beheer van de gevangenis zal blijven verzorgen. Noorwegen zal Norgerhaven gebruiken om in Noorwegen opgelegde gevangenisstraffen ten uitvoer te leggen volgens de regels van het Noorse recht en onder leiding van een Noorse directie. Een en ander is nader uitgewerkt in het voorliggende verdrag.

Het verdrag is in veel opzichten vergelijkbaar met het verdrag dat Nederland met België heeft gesloten ter zake van het gebruik door België van de penitentiaire inrichting Tilburg (Trb. 2009, 202). Ten opzichte van dat verdrag kent het onderhavige verdrag enkele wijzigingen en aanvullingen waarmee de wederzijdse belangen van Nederland en Noorwegen in deze samenwerking worden gediend en die daarnaast samenhangen met het gegeven dat Noorwegen, anders dan België, geen direct buurland is van Nederland. Het betreft de artikelen 7 (personeel), 8 (weigering plaatsing), 9 (tijdige terugkeer naar Noorwegen), 12 (medische zorg buiten de inrichting), 16 (evacuatie) en 18 (terugkeer in de inrichting na medische behandeling). In het onderstaande wordt hier nader op ingegaan. De overige wijzigingen ten opzichte van het met België gesloten verdrag zijn van redactionele aard.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat Norgerhaven een Nederlandse gevangenis blijft, die tijdelijk een bijzondere gebruiksbestemming krijgt. Het terrein van de penitentiaire inrichting wordt daarmee geen Noors grondgebied, maar blijft Nederlands grondgebied. Gelet op deze situatie is in het verdrag vastgelegd in hoeverre Noors recht kan worden toegepast in Norgerhaven en welke Noorse autoriteiten binnen de inrichting in hun officiële hoedanigheid kunnen optreden.

Naar Noors recht fungeert Norgerhaven als een dependance van de Ullersmo gevangenis in Noorwegen. Deze juridische constructie is zowel feitelijk als juridisch van belang voor Noorwegen. De Ullersmo gevangenis ligt dicht bij het vliegveld van Oslo (Gardermoen) en zal naast zijn reguliere taak ook dienen als transito plaats voor Noorse gedetineerden die naar Norgerhaven worden overgebracht en vice versa. De gedetineerden worden in de Ullersmo gevangenis administratief ingeschreven en blijven na hun overbrenging administratief onder deze gevangenis vallen. Tussen de Noorse directie van Norgerhaven en de directie van de Ullersmo gevangenis zal een zeer nauwe samenwerking plaatsvinden betreffende de gedetineerdenzorg in Norgerhaven.

Gedetineerden zullen per vliegtuig vanuit Noorwegen naar Norgerhaven moeten worden overgebracht en voor het einde van hun straf ook weer naar Noorwegen moeten worden teruggebracht. Verder kan het noodzakelijk zijn dat er gedetineerden ten tijde van het ondergaan van hun straf tijdelijk naar Noorwegen worden teruggebracht, bijvoorbeeld om gehoord te worden in het kader van beslissingen inzake de verdere tenuitvoerlegging van hun straf. Er zal dus sprake zijn van regelmatig vervoer tussen Norgerhaven en de gevangenis in Noorwegen. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat in verband met de kosten die zijn verbonden aan het vervoer van gedetineerden per vliegtuig, Noorwegen waarschijnlijk het aantal vervoersbewegingen tot het noodzakelijke zal proberen te beperken.

Het vervoer van de gedetineerden over Nederlands grondgebied zal door Nederlandse ambtenaren worden uitgevoerd die door de Minister van Veiligheid en Justitie daartoe zijn aangewezen. Dit zijn ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van de DJI (DV&O), conform het vaste beleid van Nederland ten aanzien van de alhier gevestigde internationale tribunalen. In het verdrag met België is dezelfde regeling getroffen.

Hoewel dit verdrag gaat over de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, zijn er toch bredere raakvlakken met het strafrecht die regeling behoefden. Hoofdstuk III van het verdrag bevat daartoe bepalingen. Dit betreft in de eerste plaats de behandeling van strafbare feiten die binnen Norgerhaven worden gepleegd. Aangezien deze feiten op Nederlands grondgebied worden gepleegd, is het Nederlandse strafrecht daarop van toepassing. Daarom is in artikel 17 een regeling opgenomen waarin wordt bepaald dat uitsluitend de Nederlandse politie en het Nederlandse openbaar ministerie bevoegd zijn daarnaar onderzoek in te stellen en te beslissen over de gevolgen die daaraan worden verbonden. Daarbij is het overigens zeer wel denkbaar dat indien de verdachte een Noorse gedetineerde is en het geen feit betreft waardoor de Nederlandse rechtsorde ernstig is geschokt, de strafvervolging na een kort onderzoek wordt overgedragen aan de Noorse autoriteiten.

Een tweede, niet onbelangrijk strafrechtelijk vraagstuk doet zich voor wanneer een gedetineerde uit de PI Norgerhaven tijdens zijn detentie buiten de PI Norgerhaven op Nederlands grondgebied geraakt. Dit kan zich voordoen in geval van ontvluchting, maar ook indien betrokkene op last van de Nederlandse officier van justitie is aangehouden naar aanleiding van een binnen Norgerhaven gepleegd strafbaar feit. Er bestaat, gelet op het feit dat een gedetineerde uit hoofde van een Noors vonnis was gedetineerd, niet zonder meer een titel voor de Nederlandse autoriteiten om tegen betrokkene op te treden indien hij niet vrijwillig wil terug keren naar Norgerhaven. Met het oog daarop is een bijzondere titel gecreëerd. Op deze kwestie zal nader worden ingegaan bij de desbetreffende artikelen.

Verder is in het verdrag rekening gehouden met de situatie dat tijdens zijn detentie in Norgerhaven wordt vastgesteld dat de Noorse of Nederlandse autoriteiten wegens andere strafbare feiten een onderzoek tegen de gedetineerde hebben ingesteld of willen instellen. Verwezen wordt naar artikel 19.

In artikel 20 is voorts geregeld dat Nederland verzoeken van derde staten om uitlevering of rechtshulp met betrekking tot een gedetineerde in Norgerhaven zal doorgeleiden aan de Noorse autoriteiten. Het ligt in het voornemen om te zijner tijd de EU-lidstaten en de verdragspartijen bij de verdragen van de Raad van Europa betreffende uitlevering en rechtshulp in algemene zin hierover te informeren.

Ten slotte verdient de positie van strafrechtelijke vreemdelingen die geen verblijfsrecht hebben in Noorwegen nog de aandacht. De plaatsing in Norgerhaven van vreemdelingen zonder verblijfsrecht is in het verdrag niet categorisch uitgesloten. Dat is in het verdrag met België evenmin gebeurd. Voor Noorwegen is dit van belang omdat de mogelijkheid om de volledige capaciteit van Norgerhaven te benutten mede hierdoor wordt beïnvloed. Wel is het zo dat vreemdelingen die door Nederland ongewenst zijn verklaard of die als niet toe te laten staan gesignaleerd, hun Noorse gevangenisstraf niet in Norgerhaven kunnen ondergaan. Voor de overige vreemdelingen zonder verblijfsrecht in Noorwegen geldt dat zij in beginsel wel in Norgerhaven hun Noorse straf kunnen ondergaan. Voor alle gedetineerden in Norgerhaven – en dus ook voor vreemdelingen zonder verblijfsrecht – is evenwel het uitgangspunt dat zij uiterlijk twee maanden voor het einde van hun straf terugkeren naar Noorwegen. Dit is geregeld in artikel 9 van het verdrag. Vanuit Noorwegen zullen deze vreemdelingen vervolgens in voorkomend geval worden uitgezet naar het land van herkomst. Uitzetting van deze vreemdelingen rechtstreeks vanuit Nederland is derhalve niet aan de orde. Dat is ook logisch omdat dit verdrag de terbeschikkingstelling van een Nederlandse gevangenis ten behoeve van de Noorse strafexecutie regelt. Het verdrag heeft uitdrukkelijk geen betrekking op vreemdelingenrechtelijke detentie of de samenwerking bij de uitzetting van vreemdelingen. Dat is en blijft de eigen Noorse verantwoordelijkheid en de uitzetting van illegale vreemdelingen na het ondergaan van hun straf moet dan ook vanuit Noorwegen plaatsvinden.

Een aspect van betekenis hierbij is wel dat naar de huidige stand van het recht Nederland gehouden is om een verzoek van een vreemdeling om internationale bescherming te onderzoeken. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet een door een vreemdeling in persoon ten overstaan van de Nederlandse autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen, als een asielverzoek in de zin van de toepasselijke EU-wetgeving worden aangemerkt (uitspraak van 4 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7118). Dit betekent dat een gedetineerde die in Norgerhaven of tijdens het vervoer door Nederlandse ambtenaren een verzoek om internationale bescherming doet, in de gelegenheid moet worden gesteld om dit verzoek nader te onderbouwen en dat Nederland hierover een beslissing moet nemen, voordat van terugkeer naar Noorwegen sprake kan zijn. Nederland kan dus niet weigeren om een dergelijk verzoek in behandeling te nemen onder verwijzing naar de Noorse autoriteiten. Zonder vooruit te willen lopen op de individuele beoordeling van een eventueel in te dienen verzoek, kan wel worden aangegeven dat het niet goed voorstelbaar is dat een dergelijk verzoek materieel enige kans van slagen heeft. Noorwegen is immers een land waar betrokkene veilig naar kan terugkeren en dat is gebonden aan alle in dit verband relevante internationale verplichtingen. De voornoemde termijn van twee maanden is ook zó gekozen dat de Nederlandse autoriteiten voldoende tijd hebben om op een eventueel asielverzoek dat op het moment van de terugkeer naar Noorwegen wordt gedaan, te beslissen, vóórdat de Noorse detentietitel vervalt (doordat de opgelegde straf geheel is uitgezeten). De omstandigheden van het geval zullen bepalen op welke wijze Nederland het asielverzoek zal afhandelen. Dat kan een inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek omvatten, maar kan ook de toepassing van de Dublinverordening – die ook voor Noorwegen geldt – behelzen.

De ervaringen met door België geplaatste gedetineerden in de PI Tilburg hebben overigens niet laten zien dat deze gedetineerden in Nederland asielverzoeken hebben gedaan.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Artikel 1 van het onderhavige wetsvoorstel betreft de goedkeuring van het verdrag. In aanvulling op de uiteenzetting in het algemeen deel van deze memorie, volgt hier de artikelsgewijze toelichting op de bepalingen van het verdrag.

Artikel 1

Deze bepaling bevat enkele definities, die grotendeels voor zich spreken. Ter toelichting wordt nog het volgende opgemerkt.

De «Staff- and facility manager» is de Nederlandse ambtenaar die namens de Noorse directeur van de inrichting is belast met het beheer, overeenkomstig de afspraken die in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3 van het verdrag, zijn vastgelegd. Rechtspositionele beslissingen met betrekking tot het Nederlandse personeel worden door de Nederlandse functionaris genomen, in voorkomend geval op basis van informatie van de Noorse directeur.

Onder «prisoner» wordt verstaan een meerderjarige, mannelijke gedetineerde ten aanzien van wie een Noors vonnis ten uitvoer wordt gelegd.

Onder «Norwegian sentence» wordt verstaan een onherroepelijk door een rechter opgelegde gevangenisstraf die uitvoerbaar is in Noorwegen. De in Norgerhaven toegestane executie van Noorse straffen is derhalve beperkt tot gevangenisstraffen. Dit sluit uit dat in Norgerhaven een in Noorwegen bevolen voorlopige hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd en voorts dat de in het Noorse recht geregelde vrijheidsbenemende maatregel «forvaring» ten uitvoer kan worden gelegd. Dat is de maatregel die aan de dader van de aanslagen in Noorwegen in 2011 is opgelegd.

Artikel 2

Op het doel van het verdrag is reeds ingegaan in het algemeen deel.

Artikel 3

In deze bepaling is de kern van de wederzijdse verplichtingen vastgelegd. Het eerste lid bevat de Nederlandse verplichting tot de terbeschikkingstelling van Norgerhaven, inclusief personeel en materiële middelen voor slechts één doel, te weten de tenuitvoerlegging van naar Noors recht opgelegde gevangenisstraffen. Voor de duur van de terbeschikkingstelling van de inrichting wordt verwezen naar artikel 30 en 31.

Het tweede lid vormt in zekere zin het spiegelbeeld van het eerste lid. Meer in detail bezien, bevat het, in de eerste plaats, de verplichting voor Noorwegen om voor het gebruik van Norgerhaven te betalen. Dit is verder uitgewerkt in artikel 26. In de tweede plaats is verzekerd dat in Norgerhaven niet het probleem van overbevolking kan ontstaan, doordat de door Nederland vastgestelde capaciteit van Norgerhaven (van 242 cellen) bepalend blijft voor het gebruik. In de derde plaats is uitgesloten dat vrijheidsbeneming van anderen dan de Noorse gedetineerden in Norgerhaven kan plaatsvinden. Dit laat onverlet dat indien tijdens het bezoek een bezoeker zich schuldig maakt aan een strafbaar feit, deze verdachte, in voorkomend geval, tijdelijk kan worden opgehouden in Norgerhaven in afwachting van de komst van de Nederlandse politie. Het eerste en tweede lid behoeven nadere uitwerking. Het verdrag bevat de uitwerking op hoofdlijnen en vormt daarmee tevens het juridische kader voor het gebruik van de gevangenis. De meer gedetailleerde afspraken, met name betreffende hetgeen ter beschikking wordt gesteld en de aanverwante taken, worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, waarvan het derde lid de inhoud schetst.

Artikel 4

Zoals in het algemeen deel werd vermeld, zal uitsluitend het Noorse recht van toepassing zijn op alle aspecten van de tenuitvoerlegging van de bij Noorse vonnissen opgelegde gevangenisstraffen. Hoewel daartoe ook de overplaatsing van een gedetineerde vanuit Norgerhaven naar een penitentiaire inrichting in Noorwegen kan worden gerekend, is dit ter voorkoming van misverstanden gespecificeerd. Dit is vastgelegd in het eerste lid van artikel 4. De Nederlandse Penitentiaire beginselenwet is derhalve niet van toepassing op die tenuitvoerlegging. De exclusieve gelding van de Noorse wetgeving kon worden toegestaan, omdat een vergelijking van die Noorse wetgeving met de Penitentiaire beginselenwet heeft uitgewezen dat er weliswaar verschillen zijn, maar dat er duidelijk sprake is van gelijkwaardige regelgeving. Die gelijkwaardigheid is noodzakelijk, opdat daardoor verzekerd is dat Norgerhaven op een goede manier zal worden gebruikt. Tevens is het daardoor mogelijk dat Nederlands personeel kan worden ingezet. Weliswaar zal enige bijscholing van het personeel nodig zijn om het personeel voor te bereiden op de specifieke situatie van tenuitvoerlegging van Noorse straffen, maar er zal voor medewerkers geen sprake zijn van een wezenlijk andere beroepsuitoefening, bijvoorbeeld op het punt van de bejegening van gedetineerden. Het opleidingsinstituut van de Noorse gevangeniswezen zal voor het Nederlandse personeel een opleiding in het Noorse penitentiaire recht en de Noorse penitentiaire praktijk verzorgen.

In het tweede lid is bepaald dat de hierboven al genoemde samenwerkingsovereenkomst een overeenkomst wordt naar Nederlands burgerlijk recht; de samenwerkingsovereenkomst zal dus geen volkenrechtelijke status hebben.

Artikel 5

De uitwisseling van persoonsgegevens met het oog op de toepassing van het verdrag zal naar verwachting niet erg omvangrijk zijn, maar het is desondanks gewenst een bepaling betreffende bescherming van persoonsgegevens op te nemen. Nederland en Noorwegen hebben een vergelijkbaar niveau van bescherming van persoonsgegevens, onder meer doordat beide landen partij zijn bij het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

Artikel 6

In het eerste lid is vastgelegd dat de algemene leiding van Norgerhaven berust bij de directeur. Deze wordt door de Noorse autoriteiten aangesteld. De beoogde directeur is afkomstig uit het Noorse gevangeniswezen. Hij zal worden bijgestaan door enkele, eveneens uit Noorwegen afkomstige plaatsvervangers.

De algemene leiding van een penitentiaire inrichting kan worden onderscheiden in enerzijds de zorg voor de tenuitvoerlegging van de straffen en de bejegening van de gedetineerden en anderzijds de zorg voor het beheer. In het tweede lid is bepaald dat de directeur verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen en voor de uitvoering daarvan gebruik maakt van het door Nederland beschikbaar gestelde personeel, dat in het algemeen ook nu al werkzaam is in Norgerhaven. Wel zullen zij voortaan onder de dagelijkse leiding staan van de Noorse directeur voor wat betreft de zorg voor de tenuitvoerlegging van de straffen en de bejegening van de gedetineerden.

Het vierde lid gaat over de beheersmatige aspecten van het functioneren van een penitentiaire inrichting. De Noorse directeur is ook hiervoor verantwoordelijk, maar hij besteedt dit in de praktijk uit aan een Nederlandse functionaris, afkomstig van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Die ambtenaar draagt zorg voor het beheer, overeenkomstig de afspraken die in de samenwerkingsovereenkomst zijn vastgelegd. Rechtspositionele beslissingen met betrekking tot het personeel worden door de Nederlandse functionaris genomen, in voorkomend geval op basis van informatie van de Noorse directeur.

Het toepassen van geweld en dwangmiddelen tegen gedetineerden door personeel kan noodzakelijk zijn, maar strekt ertoe de tenuitvoerlegging van de straf te ondersteunen. Dit valt derhalve al uit hoofde van het tweede lid onder de verantwoordelijkheid van de directeur. De toepasselijke Noorse penitentiaire wetgeving voorziet in de bevoegdheid geweld en dwangmiddelen te gebruiken. De reden voor opname van het derde lid is, dat bij de feitelijke toepassing van geweld de desbetreffende Nederlandse regeling in acht wordt genomen. Het gaat daarbij om de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen, een ministeriële regeling van 14 december 1998 (Stcrt. 247). Er is voor de toepassing van de Nederlandse regeling gekozen, omdat het Nederlandse personeel vertrouwd is met de toepassing daarvan. Bovendien wordt door de toepassing van de Nederlandse regeling de inzet verzekerd van een eenheid van de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening van de DJI in de gevallen waarin een verstoring van de orde en de veiligheid in de inrichting niet door het beveiligingspersoneel van Norgerhaven zelf het hoofd kan worden geboden. In Noorwegen wordt tegen ernstige verstoringen van de orde en veiligheid in een penitentiaire inrichting altijd opgetreden door de politie en een optreden van de Noorse politie in Norgerhaven, zijnde Nederlands grondgebied, is niet wenselijk en is ook niet uitvoerbaar aangezien het herstel van de orde en rust in de gevangenis en het waarborgen van de veiligheid van het Nederlandse en Noorse personeel, alsmede de Noorse gedetineerden, onverwijld optreden vergen.

Artikel 7

In dit artikel is verduidelijkt dat Nederland personeel ter beschikking stelt om het bepaalde in de samenwerkingsovereenkomst, waaronder het Noorse dagprogramma in Norgerhaven, uit te kunnen voeren. Bij de totstandkoming van het verdrag heeft Noorwegen aangegeven het van belang te achten dat een eventuele vermindering van het ter beschikking gestelde personeel wordt besproken met de Noorse directeur van de inrichting en dat die het met die vermindering ook eens moet zijn. Dit is neergelegd in de tweede zin van artikel 7 van het verdrag.

Artikel 8

Inherent aan de ter beschikkingstelling van Norgerhaven aan Noorwegen is, dat de Noorse autoriteiten bepalen welke gedetineerden zij er plaatsen. Tegelijkertijd vormt het feit dat de inrichting op Nederlands grondgebied is gelegen voldoende aanleiding om bij de plaatsing ook rekening te houden met Nederlandse belangen die in het geding kunnen zijn. Tegen deze achtergrond zijn in artikel 8 selectiecriteria vastgelegd, die voor de plaatsing worden gehanteerd aan de hand van de op dat moment bestaande kennis over de te plaatsen persoon. Het betreft een cumulatieve opsomming van voorwaarden, waardoor alleen personen kunnen worden geplaatst die aan alle criteria voldoen.

In het eerste lid wordt vooropgesteld dat Noorse gedetineerden vanuit een Noorse gevangenis worden overgeplaatst naar Norgerhaven. De Noorse gedetineerden hebben dus eerst enige tijd in een Noorse gevangenis verbleven voordat zij naar Nederland komen. Dit is mede daarom van belang omdat bij de binnenkomst in de Noorse gevangenis de gezondheidstoestand van de gedetineerden wordt beoordeeld, waarbij ook gekeken wordt naar mogelijke besmettelijke ziekten, zodat geen overplaatsing naar Nederland plaatsvindt indien dat vanwege de gezondheidstoestand van de gedetineerde niet verantwoord is.

Ingevolge onderdeel a van het tweede lid komen Nederlanders en Nederlandse ingezetenen niet in aanmerking voor overbrenging naar Norgerhaven. De reden daarvoor is dat Noorwegen op grond van de daarvoor geldende verdragen de tenuitvoerlegging van de aan deze personen opgelegde vrijheidsstraffen aan Nederland kan overdragen, mits betrokkene daarom verzoekt.

Onderdeel b is opgenomen, om te voorkomen dat Nederland ten gevolge van dit verdrag zou moeten toelaten dat vreemdelingen die door Nederland eerder ongewenst zijn verklaard of die als niet toe te laten staan gesignaleerd, weer op Nederlands grondgebied komen. Dat zou afbreuk doen aan de eerder in Nederland ten aanzien van betrokkene genomen beslissingen en dat is ongewenst.

Het bepaalde in onderdeel c is opgenomen om te voorkomen, dat in Norgerhaven personen worden geplaatst terwijl zij door de Nederlandse autoriteiten worden gezocht voor strafrechtelijke doeleinden.

Onderdeel d strekt er in algemene zin toe dat slechts personen worden geplaatst die passen bij het beveiligingsniveau van Norgerhaven. Norgerhaven is een normaal beveiligde inrichting waarin derhalve slechts gedetineerden kunnen worden geplaatst met een normaal beveiligingsrisico. Daardoor is plaatsing van gedetineerden met een verhoogd of extreem vluchtrisico uitgesloten. Het Noorse gevangeniswezen kent een vergelijkbare beveiligingscategorie en is dus gewend daarop gedetineerden te selecteren. Met het criterium «maatschappelijk risico» wordt bedoeld het risico dat de gedetineerde bij een eventuele ontvluchting vormt voor de Nederlandse maatschappij, in termen van maatschappelijke onrust. De combinatie van de criteria «vluchtrisico» en «maatschappelijk risico» voorkomt dat gedetineerden worden geplaatst, waarvan het verblijf in Norgerhaven in Nederland tot maatschappelijke onrust zou leiden. Op grond van deze bepaling is de plaatsing van Noorse gedetineerden die zijn veroordeeld voor terroristische misdrijven uitgesloten.

Onderdeel e is opgenomen om te voorkomen dat gedetineerden worden geplaatst terwijl ze in Noorwegen nog onderwerp van een lopend strafrechtelijk onderzoek zijn. Zoals in het algemeen deel al is opgemerkt, dient plaatsing in Nederland uitsluitend met het doel van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te geschieden.

Onderdeel f bepaalt dat geen Noorse gedetineerden worden geplaatst die medische of andere zorg nodig hebben die in Norgerhaven niet beschikbaar is. Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat gedetineerden in Norgerhaven worden geplaatst die die inrichting in verband met (medische) zorg telkens zouden moeten verlaten.

Het derde lid is opgenomen, omdat de Noorse autoriteiten in voorkomend geval hulp nodig zullen hebben om de criteria van het tweede lid correct toe te passen. Informatie over de nationaliteit en woonplaats in Nederland van de te plaatsen persoon, kan overigens al uit de eigen dossiers van de Noorse autoriteiten blijken, waardoor raadpleging van Nederland overbodig is. Het ligt voor de hand dat over onderdelen b en c bijstand wordt gevraagd. Die bijstand zal, desgevraagd, worden verleend door de DJI, die daartoe een beroep zal kunnen doen op de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie. Deze laatste zal onder andere bezien of de te plaatsen persoon gesignaleerd staat in Nederland en bij het aantreffen van een signalering aan de DJI slechts meedelen of betrokkene al dan niet gesignaleerd staat voor de in onderdeel b en c genoemde doeleinden zonder vermelding van details over de signalering. De informatie aan de Noorse autoriteiten zal derhalve ook beperkt blijven tot een positief of negatief antwoord. Het derde lid voorziet voorts in de mogelijkheid van overleg tussen de Noorse plaatsingsautoriteit en de DJI over de al dan niet toepasselijkheid van onderdeel d. Dit overleg biedt voor Nederland de gelegenheid om aan te geven of er vanuit Nederlands oogpunt bezwaren tegen de te plaatsen persoon zouden bestaan in verband met het vlucht- en maatschappelijk risico.

In het vierde lid is bepaald dat in het algemeen belang de plaatsing van een individuele Noorse gedetineerde door Nederland kan worden geweigerd, dan wel dat een geplaatste Noorse gedetineerde kan en zal worden teruggebracht naar Noorwegen als Nederland daarom verzoekt. Deze mogelijkheid stelt Nederland in staat om het verblijf in Norgerhaven van Noorse gedetineerden die op zich niet op grond van de voorgaande leden van artikel 8 zijn uitgesloten, maar van wie de aanwezigheid in Nederland – om welke reden dan ook – onwenselijk wordt geacht, te voorkomen of te beëindigen.

Artikel 9

In het eerste lid is bepaald dat beslissingen die inhouden dat een Noorse gedetineerde de gevangenis mag verlaten – al dan niet tijdelijk, zoals bijvoorbeeld in geval van verlof – niet in Nederland ten uitvoer zullen worden gelegd. De gedetineerde wordt in een dergelijk geval eerst naar Noorwegen teruggebracht, waarna hij aldaar de gevangenis mag verlaten.

In het tweede lid is het uitgangspunt vastgelegd dat Noorse gedetineerden tijdig, dat wil zeggen twee maanden vóór het einde van de strafexecutie, naar Noorwegen zullen terugkeren. In het algemeen deel van deze toelichting zijn wij hier al op ingegaan. In individuele gevallen kunnen de bevoegde Nederlandse en Noorse autoriteiten van deze termijn afwijken. Voorstelbaar is dat van deze termijn wordt afgeweken indien betrokkene slechts een relatief korte gevangenisstraf heeft te ondergaan en de Noorse nationaliteit heeft of verblijfsrecht in Noorwegen.

Artikel 10

In artikel 10, eerste lid, is vastgelegd dat op klachten en rechtsvorderingen van gedetineerden inzake de tenuitvoerlegging van Noorse vonnissen het Noorse recht van toepassing blijft. Op zich vloeit dit al voort uit het in artikel 4 van het verdrag vastgelegde uitgangspunt dat op de tenuitvoerlegging uitsluitend het Noorse recht van toepassing is, maar het is wenselijk om dit uitdrukkelijk te bepalen, zodat er geen misverstand over kan bestaan dat Noorse gedetineerden in Norgerhaven met hun klachten en rechtsvorderingen over de tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde straf niet bij de Nederlandse autoriteiten en de Nederlandse rechter terecht kunnen, maar zich tot de bevoegde Noorse autoriteiten moeten wenden.

Ook voor de in Norgerhaven beschikbare medische zorg geldt dat de Noorse gedetineerden zich met eventuele klachten tot de Noorse directeur of andere bevoegde Noorse autoriteiten moeten wenden. Dit is alleen anders indien de klacht het (medisch) handelen van een medische zorgverlener in een individueel geval betreft. Voor de in de inrichting aanwezige medische zorgverleners, zoals bijvoorbeeld een arts en verpleegkundigen, blijven de regels van de Nederlandse Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg van toepassing. Dat is verduidelijkt in het tweede lid van artikel 10.

Het derde en vierde lid van artikel 10 strekken ertoe aan te geven dat een onderzoek mag worden ingesteld naar klachten van gedetineerden betreffende de tenuitvoerlegging van hun straf door de bevoegde Noorse autoriteiten en dat Noorse advocaten gedetineerden binnen Norgerhaven formeel kunnen bijstaan bij de behandeling van hun klachten.

Artikel 11

Zoals in het algemeen deel is aangegeven, verzorgt de DV&O het (beveiligd) vervoer van de Noorse gedetineerden in Nederland. Noorwegen zorgt zelf voor het vervoer per vliegtuig van gedetineerden van Noorwegen naar Nederland en vice versa. De Noorse autoriteiten zullen hierbij gebruik maken van Groningen Airport Eelde. In het eerste lid is vastgelegd dat het vervoer van gedetineerden plaatsvindt door Nederlandse ambtenaren die daartoe door de Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen. De vervoersopdrachten worden door de Noorse directeur van Norgerhaven of door een andere bevoegde Noorse autoriteit gegeven.

De regeling in het tweede lid voorziet in de situatie dat het nodig is om maatregelen te nemen met het oog op een veilig en ongestoord vervoer. Daaronder valt gewoonlijk het gebruik van broekstok en handboeien, maar bij ongeregeldheden tijdens het vervoer kan ook geweld worden toegepast. Het kader daarvoor vormt de Nederlandse Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen, zoals bij artikel 6 al is toegelicht.

Het derde lid machtigt de directeur tot het nemen van disciplinaire maatregelen tegen gedetineerden die zich tijdens het vervoer hebben misdragen. Voor zover dat misdragen kan worden aangemerkt als een strafbaar feit, kan daartegen worden opgetreden door de bevoegde autoriteiten van Nederland. Dit volgt uit de toepasselijkheid van het Nederlandse strafrecht op het eigen grondgebied.

Artikel 12

Binnen Norgerhaven zal aan de gedetineerden de in Nederland gebruikelijke medische zorg van huisarts en tandarts en waar nodig ook psychologische en psychiatrische zorg worden geboden. Dit zal in de samenwerkingsovereenkomst verder worden uitgewerkt.

Wat betreft de medische zorg die niet in de inrichting kan worden geleverd, is een regeling getroffen die enigszins afwijkt van de regeling in het verdrag met België. In het verdrag met België is het uitgangspunt neergelegd dat een gedetineerde in de PI Tilburg die medische zorg nodig heeft die niet in de inrichting kan worden geleverd, naar een medisch centrum in België wordt vervoerd. De enige uitzondering hierop is het geval van een levensbedreigende situatie die het vervoer naar een Belgisch medisch centrum onmogelijk maakt. Dan wordt betrokkene naar een Nederlands medisch centrum gebracht.

In de samenwerking met Noorwegen, zoals neergelegd in het onderhavige verdrag, is het handhaven van de met België getroffen regeling niet goed mogelijk. Er doen zich in de praktijk situaties voor waarin niet onmiddellijk sprake is van een levensbedreigende situatie, maar waarin medisch ingrijpen op een zo kort mogelijke termijn niettemin noodzakelijk is of het vervoer van een gedetineerde naar een Noors medisch centrum per vliegtuig vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is. Te denken valt bijvoorbeeld aan een gedetineerde die een been breekt of wordt getroffen door een blindedarmontsteking. In Norgerhaven is voor dergelijke gevallen geen apparatuur aanwezig om diagnoses te stellen en de behandeling kan er evenmin plaatsvinden.

In het eerste lid van artikel 12 is daarom het uitgangspunt bevestigd dat een gedetineerde naar een medisch centrum in Noorwegen wordt vervoerd, maar is in het tweede lid een verdergaande uitzondering op dit uitgangspunt geformuleerd. Deze uitzondering houdt in dat een Noorse gedetineerde naar een Nederlands medisch centrum word gebracht indien: a) zijn behandeling opname in het medisch centrum vergt voor niet meer dan drie nachten, of b) overbrenging naar een medisch centrum in Noorwegen vanwege medische redenen niet mogelijk is. In het eerste geval wordt de gedetineerde na het verblijf in het medisch centrum teruggebracht naar Norgerhaven. In het tweede geval wordt de gedetineerde, zodra dat medisch verantwoord is, teruggebracht naar Noorwegen.

In het derde lid van artikel 12 is verduidelijkt dat tijdens het verblijf in een Nederlands medisch centrum de Noorse detentietitel van kracht blijft. Zoals er tijdens het verblijf in Norgerhaven geen sprake is van een Nederlandse detentietitel – het gaat immers om de tenuitvoerlegging van een Noorse gevangenisstraf – is er tijdens het verblijf in een Nederlands medisch centrum evenmin sprake van een Nederlandse detentietitel.

Tijdens het verblijf in een Nederlands medisch centrum wordt de Noorse gedetineerde bewaakt door Nederlandse ambtenaren van de DJI. Ook in dit geval zijn zij bevoegd om dwangmiddelen en geweld toe te passen met het oog op de beveiliging en ter voorkoming van ontvluchting van de gedetineerde, conform de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen.

Het vijfde lid, ten slotte, machtigt de Noorse directeur van Norgerhaven tot het nemen van disciplinaire maatregelen tegen gedetineerden die zich tijdens het verblijf in een Nederlands medisch centrum misdragen.

Artikel 13

Deze bepaling schrijft voor hoe de directeur van Norgerhaven dient te handelen ingeval van een ontvluchting. Indien een gedetineerde bij of na zijn ontvluchting strafbare feiten pleegt, kan de politie in Nederland hem aanhouden en overbrengen naar het bureau met het oog op het onderzoek naar die strafbare feiten. Het Nederlandse recht biedt geen zelfstandige titel om de gedetineerde tegen zijn wil terug te brengen naar Norgerhaven. Indien echter de Noorse autoriteiten betrokkene onmiddellijk in het Schengen-informatiesysteem signaleren ter fine van overlevering, ontstaat daardoor een rechtsbasis voor de aanhouding van betrokkene op Nederlands grondgebied. Daartoe strekt onder meer de melding van de ontvluchting aan de Noorse Criminal Investigation Service. Aangezien een dergelijke signalering desondanks enige tijd kan vergen, is in artikel 18 een voorziening getroffen voor de Nederlandse autoriteiten om betrokkene gedurende een beperkte tijd op te houden. Hiervan zal alleen gebruik behoeven te worden gemaakt, als betrokkene niet in detentie wordt genomen voor de strafbare feiten die hij bij zijn ontvluchting heeft gepleegd.

Artikel 14

Het onverhoopt overlijden van een Noorse gedetineerde in Norgerhaven is een Nederlandse aangelegenheid, omdat het overlijden plaatsvindt op Nederlands grondgebied en de Nederlandse wetgeving ter zake dus ook van toepassing is.

Het eerste lid bevat naast een meldingsplicht ook de verplichting voor de Noorse directeur van Norgerhaven tot het verlenen van medewerking aan nader onderzoek. Dat nader onderzoek zal, zoals gebruikelijk in Nederland, op last van de officier van justitie te Groningen worden uitgevoerd door de rijksrecherche.

Het primaat van het Nederlandse recht blijkt ook uit hetgeen het derde lid bepaalt over vervolgonderzoek. Bij een vervolgonderzoek kan worden gedacht aan een strafrechtelijk onderzoek, maar ook aan een onderzoek door de inspectie voor de volksgezondheid.

Artikel 15

Deze bepaling geeft aan dat Nederland verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid buiten (dat wil zeggen: in de onmiddellijke omgeving van) Norgerhaven en zorgdraagt voor het ongestoord functioneren van de inrichting. Een gelijkluidende bepaling is opgenomen ten aanzien van de internationale tribunalen en de aan België ter beschikking gestelde PI Tilburg.

Artikel 16

Artikel 16, eerste lid, behelst een regeling voor de evacuatie van Norgerhaven in noodgevallen. De regeling houdt in dat de Noorse gedetineerden in een dergelijke noodsituatie tijdelijk worden ondergebracht in een gebouw op het terrein van Norgerhaven of, als dat niet mogelijk is vanwege de ernst van de noodsituatie, naar een locatie buiten de inrichting. Hierbij wordt gedacht aan een militaire kazerne. Zo snel mogelijk daarna zal Noorwegen ervoor zorgen dat de gedetineerden worden teruggebracht naar Noorwegen. Voor zover de inrichting slechts voor korte tijd moet worden ontruimd, kunnen de gedetineerden na evacuatie weer terugkeren in de inrichting.

Het tweede lid bepaalt dat de regeling in het verdrag van toepassing blijft op de locatie waar de Noorse gedetineerden na evacuatie worden ondergebracht, voor zover de noodsituatie dat toestaat.

Artikel 17

Zoals hierboven in het algemeen deel is aangegeven, blijft de Nederlandse strafwet van toepassing op de in Norgerhaven gepleegde strafbare feiten. Dit is in het eerste lid vastgelegd. Het tweede lid bevat de aangifteplicht voor de Noorse directeur, die is ontleend aan het bepaalde in artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering, waarin een aangifteplicht voor Nederlandse ambtenaren is opgenomen. Het derde lid bevat naast de medewerkingsplicht voor de directeur ook de legitimatie voor de Nederlandse autoriteiten om zonder verdere toestemming van de directeur binnen Norgerhaven een onderzoek in te stellen.

Het vierde lid is opgenomen teneinde te voorkomen dat een gedetineerde min of meer routinematig naar een politiebureau wordt overgebracht. Dat is in de onderhavige situatie niet wenselijk, nu het gaat om een Noorse gedetineerde. Echter, indien er ernstige aanwijzingen tegen betrokkene bestaan en het ook om een strafbaar feit van gewicht gaat, zal aanhouding noodzakelijk kunnen zijn. Deze kan ingevolge het vijfde lid, onderdeel b, uitsluitend door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland en dus niet door een hulpofficier van justitie worden bevolen. Onderdeel a van het vijfde lid is opgenomen teneinde te voorkomen dat door een overplaatsing van de gedetineerde naar Noorwegen het strafrechtelijke onderzoek zou kunnen worden gefrustreerd.

Het zesde lid onderstreept het primaat van het Nederlandse strafrecht. Er wordt echter rekening gehouden met het feit, dat het Noorse penitentiaire recht voorziet in de mogelijkheid van een disciplinaire procedure in het geval van betrokkenheid van gedetineerden bij strafbare feiten. Die procedure mag het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek echter niet belemmeren. De officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland beoordeelt dit.

Artikel 18

Hierboven hebben wij aangegeven dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waardoor een gedetineerde tijdens zijn detentie buiten Norgerhaven op Nederlands grondgebied geraakt. Het teruggeleiden naar Norgerhaven kan geschieden indien betrokkene daartegen geen bezwaar maakt. Indien hij bezwaar maakt, zal Noorwegen, zo volgt uit het eerste lid, een verzoek aan Nederland moeten doen, opdat betrokkene kan worden uitgeleverd. Zoals ook in het verdrag met België is geregeld, voorziet het onderhavige verdrag (in het tweede lid van dit artikel) erin dat betrokkene kan worden aangehouden in afwachting van een signalering in het Schengen-informatiesysteem – waar Noorwegen aan deelneemt – ter fine van uitlevering.

Daarnaast voorziet het derde lid van artikel 18 erin dat Noorse gedetineerden die kort in een Nederlands medisch centrum hebben verbleven op grond van artikel 12, tweede lid, onder a, worden teruggebracht naar Norgerhaven. Deze voorziening is noodzakelijk in verband met de ruimere mogelijkheden voor verblijf in een Nederlands medisch centrum, zoals bij artikel 12 toegelicht.

Artikel 19

Dit artikel ziet op situaties dat na de plaatsing in Norgerhaven blijkt dat een gedetineerde wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten buiten de inrichting (in Noorwegen, Nederland of elders).

Het bepaalde in het eerste lid houdt in dat wanneer de Nederlandse politiële of justitiële autoriteiten een onderzoek instellen of hebben ingesteld tegen een persoon die in Norgerhaven is gedetineerd, zij de Noorse autoriteiten om uitlevering zullen moeten verzoeken of een rechtshulpverzoek zullen moeten indienen om betrokkene te horen.

Het tweede lid ziet op gevallen waarin de Noorse autoriteiten een onderzoek tegen een gedetineerde hebben ingesteld en bepaalt dat de gedetineerde in dat geval terugkeert naar Noorwegen, waar de benodigde onderzoekshandelingen kunnen plaatsvinden. Handhaving van de gedetineerde in Norgerhaven is in dat geval ongewenst en zou afbreuk doen aan het uitgangspunt, zoals in het algemeen deel is aangegeven, dat Norgerhaven alleen voor de tenuitvoerlegging van straffen dient te worden gebruikt.

Voor zover een gedetineerde in Norgerhaven door de Noorse autoriteiten enkel dient te worden gehoord als getuige kunnen daarvoor de tussen Nederland en Noorwegen geldende verdragen op dit terrein worden toegepast om het horen per videoconferentie te laten plaatsvinden.

Artikel 20

Dit artikel betreft uitleveringsverzoeken, aanhoudingsbevelen of verzoeken om rechtshulp van derde landen. Op deze bepaling is reeds ingegaan in het algemeen deel.

Artikel 21

De onschendbaarheid van het terrein van Norgerhaven is wenselijk voor het ongestoord kunnen functioneren van de inrichting. Het feit dat de toestemming van de directeur nodig is om het terrein te mogen betreden vloeit daaruit voort, maar ligt ook voor de hand gelet op het feit dat het terrein een penitentiaire inrichting betreft.

De uitzondering, in het tweede lid, geldt ook voor internationale tribunalen en andere internationale instellingen. Ingeval van een calamiteit of grote crisis zal de Algemene Alarmregeling worden gevolgd.

In het derde lid is bepaald dat de betrokken Nederlandse en Noorse autoriteiten afspraken maken over het toelaten van vertegenwoordigers van publieke diensten en inspecties tot Norgerhaven. Te denken valt aan het energiebedrijf dat toegang moet hebben om onderhoud te verrichten, de brandweer ten behoeve van de controle op de brandveiligheid, de inspectie volksgezondheid, etc. Nederlandse inspecties die bevoegd zijn op het terrein van de tenuitvoerlegging van straffen zullen in de regel geen toegang hebben tot Norgerhaven, omdat de tenuitvoerlegging van straffen op grond van het verdrag een Noorse aangelegenheid is en wordt beheerst door het Noorse recht.

Artikelen 22 tot en met 25

De in de artikelen 22 tot en met 25 geregelde materie is gebruikelijk bij internationale tribunalen en internationale instellingen, zij het dat de onderhavige bepalingen zijn toegesneden op de specifieke situatie die in het onderhavige verdrag wordt geregeld.

Artikelen 26 tot en met 29

In de artikelen 26 tot en met 29 is een regeling getroffen voor de kosten van de terbeschikkingstelling van Norgerhaven aan Noorwegen. Uit artikel 26 blijkt dat de kosten van het gebruik van Norgerhaven ten laste van Noorwegen komen. De kosten van de externe beveiliging van de inrichting blijven voor rekening van Nederland. In de artikelen 27 en 28 is een en ander uitgewerkt. Noorwegen betaalt voor het gebruik van Norgerhaven 25,5 miljoen euro per jaar. De overige kosten, zoals bijvoorbeeld de kosten van vervoer van gedetineerden over Nederlands grondgebied en de kosten van medische zorg in een Nederlands medisch centrum, worden eveneens door Noorwegen vergoed, overeenkomstig de daarover in de samenwerkingsovereenkomst gemaakte afspraken.

Voor alle vergoedingen van kosten geldt dat zij jaarlijks worden geïndexeerd.

Artikelen 30 tot en met 36

In artikel 30 is bepaald dat Norgerhaven in beginsel voor een periode van drie jaar door Noorwegen wordt gebruikt. Daarna kan Nederland weer over de inrichting beschikken. Nederland en Noorwegen kunnen evenwel overeenkomen dat het gebruik van de inrichting wordt verlengd met ten minste één jaar. Artikel 31 biedt hiervoor de grondslag. Het is hierbij van belang dat tijdig over een eventuele verlenging wordt besloten. Het tweede lid van artikel 31 verplicht te beslissen over de verlenging uiterlijk zes maanden voordat die moet ingaan.

Naast de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3 van het verdrag, kan het noodzakelijk en/of wenselijk blijken dat er nog aanvullende afspraken worden gemaakt over de toepassing van het verdrag. Deze kunnen van allerlei aard zijn, maar kunnen de kaders van het verdrag niet te buiten gaan. In het algemeen zullen het praktische werkafspraken betreffen. Voor zover ze een nadere invulling van de samenwerkingsovereenkomst betreffen is het wenselijk dat het verband met die overeenkomst in de werkafspraken tot uitdrukking wordt gebracht. Artikel 32 voorziet in de mogelijkheid van het maken van nadere afspraken tussen de betrokken autoriteiten.

De artikelen 33 tot en met 36 bevatten de in verdragen gebruikelijke regelingen voor onder meer overleg en consultatie tussen de verdragspartijen, het oplossen van geschillen en de mogelijkheid van wijziging van het verdrag.

De inwerkingtreding van het verdrag is geregeld in artikel 36. Er wordt naar gestreefd dat het verdrag uiterlijk 1 september 2015 in werking kan treden, zodat op die datum Noorwegen kan beginnen met het plaatsen van gedetineerden in Norgerhaven.

Artikel 2

Artikel 2 van het wetsvoorstel bewerkstelligt dat de Nederlandse wet niet van toepassing is op vrijheidsbeneming ondergaan ten gevolge van de tenuitvoerlegging van Noorse gevangenisstraffen in Nederland, overeenkomstig het onderhavige verdrag. De titel voor de vrijheidsbeneming is het Noorse vonnis waarbij de gevangenisstraf is opgelegd. De tenuitvoerlegging van de Noorse gevangenisstraf geschiedt overeenkomstig de toepasselijke Noorse wet- en regelgeving. De Nederlandse Penitentiaire beginselenwet is op de tenuitvoerlegging van de Noorse straf niet van toepassing. Ditzelfde geldt voor andere Nederlandse wetgeving die in het kader van de tenuitvoerlegging van straffen een rol kan spelen. Zo sluit artikel 2 uit dat een Noorse gedetineerde die in Norgerhaven verblijft, zich in het kader van een habeas corpus-procedure tot de Nederlandse (civiele) rechter wendt. De bepaling maakt duidelijk dat verzoeken om invrijheidstelling en overige geschillen of klachten betreffende de vrijheidsbeneming niet aan de Nederlandse rechter moeten worden voorgelegd, maar aan de Noorse rechter.

Het bepaalde in artikel 2 komt overeen met vergelijkbare bepalingen in de verschillende wetten die uitvoering hebben gegeven aan de aanwezigheid in Nederland van verschillende straftribunalen (zie onder meer artikel 17 van de Uitvoeringswet Joegoslaviëtribunaal, artikel 88 van de Uitvoeringswet van het Internationaal Strafhof, artikel 2 van de Wet van 11 november 1998 inzake de instelling van een in Nederland zetelend Schots Hof voor de berechting van de Lockerbie-verdachten en artikel 12 van de Uitvoeringswet Speciaal Tribunaal voor Libanon). Deze bepalingen strekten er blijkens hun totstandkomingsgeschiedenis toe te verduidelijken dat straftribunalen binnen de Nederlandse rechtsorde een eigen bevoegdheid tot vrijheidsbeneming hebben. Voor de vrijheidsbeneming ten gevolge van de tenuitvoerlegging van Belgische vonnissen op Nederlands grondgebied in de PI Tilburg, is dezelfde constructie gevolgd.

Met het bepaalde in artikel 2 wordt derhalve voldaan aan de eisen die de artikelen 15 en 17 van de Grondwet stellen aan vrijheidsbeneming en de toegang tot de rechter. Aan de ene kant kan het bepaalde in artikel 2 als een wettelijke grondslag gelden voor vrijheidsbeneming in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Grondwet. Aan de andere kant is de toegang tot de rechter als bedoeld in de artikelen 15, tweede lid, en 17 van de Grondwet gegarandeerd. Die rechter hoeft niet per se een Nederlandse rechter te zijn, maar kan ook een andere rechter zijn, zoals het Internationaal Strafhof of, in dit geval, de Noorse rechter.

Afwijking van de Grondwet als bedoeld in artikel 91, derde lid, van de Grondwet doet zich dus niet voor. Wij verwijzen in dit verband nog naar de brief van de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 februari 2008, waarin uitgebreider op dit onderwerp is ingegaan (Kamerstuk 31 200 VII, B). Tevens kan worden gewezen op de conclusie van de Staatscommissie Grondwet in dit verband ten aanzien van het verdrag met België (bijlage bij Kamerstuk 31 570, nr. 17, blz. 138–139).

Ten slotte maakt de gebruikte formulering van artikel 2 duidelijk dat de uitsluiting van de toepassing van de Nederlandse wet uitsluitend ziet op de tenuitvoerlegging van Noorse vonnissen. Op strafbare feiten gepleegd in Norgerhaven door Noorse gedetineerden is de Nederlandse strafwet onverkort van toepassing, zoals ook is neergelegd in artikel 17 van het verdrag.

Artikel 3

Ook voor artikel 3 geldt dat het gaat om bepalingen inzake het vervoer van gedetineerden die gebruikelijk zijn in de uitvoeringswetgeving betreffende de internationale straftribunalen. Op grond van artikel 11 van het verdrag draagt Nederland de verantwoordelijkheid voor het vervoer van Noorse gedetineerden van en naar Norgerhaven. Hierboven is aangegeven dat het vervoer van Noorse gedetineerden geschiedt door Nederlandse ambtenaren, namelijk ambtenaren van de DV&O van de DJI, onder het gezag van de Minister van Veiligheid en Justitie. Vanwege deze Nederlandse verantwoordelijkheid en omdat tijdens het vervoer sprake blijft van een Noorse detentietitel, is een wettelijke grondslag vereist. Dat geldt ook voor de toepassing van middelen als handboeien en de broekstok en het gebruik van geweld tijdens het vervoer. Op grond van het tweede lid van artikel 3 zijn de ambtenaren van de DV&O belast met het vervoer, bevoegd alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de gedetineerden en ter voorkoming van hun ontvluchting. Zij nemen hierbij de Nederlandse Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen in acht, zoals zij dat ook doen in geval van het vervoer van Nederlandse gedetineerden.

KONINKRIJKSPOSITIE

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zal het verdrag, gezien zijn aard, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders