Gepubliceerd: 18 november 2016
Indiener(s): Pia Dijkstra (D66)
Onderwerpen: cultuur cultuur en recreatie
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34078-8.html
ID: 34078-8

Nr. 8 NADER VERSLAG

Vastgesteld 18 november 2016

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft vastgesteld dat haar vragen nog onvoldoende zijn beantwoord en op haar opmerkingen nog onvoldoende is gereageerd, heeft de eer als volgt Nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 
     

I

ALGEMEEN DEEL

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Doelstelling en vormgeving wetsvoorstel

2

     

II

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

3

I ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de beantwoording door de leden Bosma en De Graaf op de vragen die er vanuit de Kamer leefden. De aan het woord zijnde leden blijven van mening dat het niet aan de politiek is om te bepalen hoe Zwarte Piet er uit moet zien, laat staan om voor te schrijven dat bestuursorganen verantwoordelijk worden voor het uiterlijk van Zwarte Piet. Wat betreft de leden van de PvdA-fractie is en blijft een volkscultuur van het volk, wordt die in leven gehouden door het volk en kan die veranderen als degenen die uiting willen geven aan het Sinterklaasfeest daar om hun moverende redenen behoefte aan hebben. De leden van de PvdA-fractie zijn ook nog steeds van mening dat het wetsvoorstel het Sinterklaasfeest tot een overheidsfeest maakt en daarmee het spontane en van onderop gevoede karakter ontneemt. Het van bovenaf dwingend opleggen hoe een volksfeest moet worden gevierd, kennen deze leden alleen van totalitaire regimes en hoort niet bij een land waar vrijheid hoog in het vaandel staat. Het voeren of entameren van een discussie of het geven van een mening, zoals onder andere de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vele anderen doen, is van een geheel andere orde dan wat de initiatiefnemers voor ogen staat namelijk het wettelijk verankeren van het uiterlijk van Zwarte Piet. Het mag daarom duidelijk zijn dat de leden van de PvdA-fractie tegen het voorliggend wetsvoorstel zijn en blijven. Omdat zij dus vinden dat Zwarte Piet geen onderwerp is dat bij wet geregeld zou moeten worden, hebben de aan het woord zijnde leden ook nu weer verder geen opmerkingen of vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de antwoorden van de indieners op de door hen gestelde vragen in het verslag. Zij begrijpen de intentie van de indieners heel goed. Zij delen voluit de zorg over agressie en intimidatie die regelmatig plaatsvinden rond dit thema. Daartegen moet fors opgetreden worden. Tegelijkertijd roept de doelstelling en vormgeving van het voorstel bij hen wel veel vragen op die in de nota naar aanleiding van het verslag niet of niet voldoende beantwoord zijn. Daarom stellen zij graag opnieuw de nodige vragen in het vertrouwen dat de indieners dan meer duidelijkheid zullen geven over de (juridische) houdbaarheid van het voorstel.

2. Doelstelling en vormgeving wetsvoorstel

De indieners van het voorstel willen de Nederlandse identiteit behouden. De leden van de SGP-fractie vragen zich daarom af welke inkleuring van de Nederlandse identiteit de indieners van het wetsvoorstel precies voor ogen hebben. Zij missen een antwoord op deze vragen in het verslag. Kunnen zij aangeven wat de kenmerkende elementen zijn van de Nederlandse identiteit? Gaat het hierbij om de joods-christelijke beschaving als dragende ondergrond van deze identiteit? Is naar hun mening de figuur van Zwarte Piet het meest kenmerkende en belangrijkste element van de joods-christelijke beschaving dat verloren gaat of dreigt te gaan? Zijn er geen andere elementen die meer bedreigd worden bescherming verdienen?

Deze leden begrijpen dat de indieners zich beperken tot de figuur van Zwarte Piet. Het valt deze leden op dat het wetsvoorstel beoogt de «culturele traditie van het sinterklaasfeest» te beschermen. Maar in de vormgeving is het wetsvoorstel slechts een vastlegging van een bepaalde vorm van de verschijning of uitdossing van Zwarte Piet. Het zou logischer zijn om de bescherming van het sinterklaasfeest dan in een keer goed te regelen. De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe doelstelling en middel zich precies tot elkaar verhouden. Waarom worden niet tevens andere aspecten van de sinterklaastraditie in dit wetsvoorstel beschermd? Hoe wordt in de visie van de indieners van het voorstel voorkomen dat bijvoorbeeld een volgend jaar gehoor wordt gegeven aan maatschappelijke protesten tegen het gebruik van een stoomschip omdat dit milieuonvriendelijk zou zijn of tegen het gebruik van een paard, omdat dit gezien zou worden als vorm van dierenmishandeling? En is het verder naar de mening van de indieners noodzakelijk dat er op de mijter een kruis staat?

Wie ervoor kiest een bepaalde traditie in de wet te verankeren, moet dit zorgvuldig doen. Enerzijds geven de indieners in het wetsvoorstel een zeer precieze omschrijving van de figuur van Zwarte Piet. Anderzijds schrijven zij in antwoord op de vragen van deze leden dat er «ook geen principiële bezwaren zijn tegen een sinterklaasviering waarbij de deelnemers bijvoorbeeld streven om qua beeld en beleving zo dicht mogelijk bij het in 1850 door Jan Schenkman geschetste te blijven». De leden van de SGP-fractie verwijzen naar de bijlage van het verslag om te illustreren dat de indieners toch echt niet vol kunnen houden dat de originele uitdossing toegestaan is. Anders zouden zij zelf de tekst van hun wetsvoorstel ondergraven. Kunnen de indieners toelichten hoe zij in het licht van dit wetsvoorstel toch geen bezwaar kunnen hebben tegen de figuur van Zwarte Piet in de genoemde afbeeldingen? Voor de volledigheid wijzen deze leden er nogmaals op dat hij daarbij geen «geen (zichtbaar) rood geverfde lippen heeft, geen goudkleurige oorbellen, schijnbaar niet in een fluweelachtig pak en niet in een pofbroek is gekleed, geen hoofddeksel draagt en ook geen veer heeft?» Kunnen de indieners bij elk van deze elementen aangeven hoe zich dit verhoudt tot de precieze formulering van het wetsvoorstel?

Meer principieel is de vraag of uit de stelling van de indieners van het voorstel niet afgeleid moet worden dat de traditie van Jan Schenkman ook tussen 1850 en 1853 is geëvolueerd. Moet dan elke vorm van Zwarte-Piet-evolutie als volstrekt ongepast beoordeeld worden? Is er dan wel daadwerkelijk sprake van een «toekomstbestendig model», zoals de indieners van het wetsvoorstel dat benoemen?

De leden van de SGP-fractie missen ook antwoord op hun vragen over de ook in het verleden bestaande beleidsvrijheid rond het sinterklaasfeest. Het is de leden van de SGP-fractie bijvoorbeeld gebleken dat bij de aankomst van Sinterklaas in 1920 in Amsterdam Zwarte Piet een witte in plaats van een gekleurde veer lijkt te hebben en ook geen pofbroek. Bij de aankomst in 1923 in Breda waren de Zwarte Pieten gezeten te paard en droegen zij ook geen of witte veren. Ook uit andere bronnen krijgen zij de indruk dat de lokale tradities rond de Sinterklaasviering behoorlijk verschilden. In hoeverre vinden de indieners het relevant dat er nog enige plaatselijke beleidsvrijheid blijft bestaan, zoals dat traditioneel in Nederland blijkbaar het geval was?

Het wetsvoorstel richt zich op de overheid, maar niet op de burger of de winkelier. Toch zien we in de praktijk dat er stevige maatschappelijke protesten zijn tegen winkeliers die gebruik maken van Zwarte pieten. Bieden de indieners dan geen enkele bescherming aan dergelijke winkeliers tegen volkswoede?

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe de indieners precies de reikwijdte van het begrip «medewerking aan een sinterklaasviering» zien. In het wetsvoorstel wordt niet gesproken over het feit dat het alleen erom gaat als er een vergunning wordt verleend al is dat wel een belangrijke factor. Er wordt in de toelichting juist gesteld dat het in de eerst plaats om de sinterklaasintocht gaat, maar zeker ook om «alle festiviteiten». Maar wanneer verleent een gemeente concreet «medewerking»? Is daar ook sprake van als de gemeente geen bezwaar heeft tegen het houden van een buurtsinterklaasfeest in de publieke ruimte, zonder dat hier een vergunning voor nodig is?

Ook vragen deze leden zich af wat tot «het gevolg» van sinterklaas behoort. Juist omdat dit een belangrijk criterium is in het wetsvoorstel is het belangrijk dat hierover volstrekte duidelijkheid bestaat. De indieners geven zelf reeds aan dat muziekkorpsen en majorettes e.d. niet tot het gevolg horen. Maar is het dan volgens de indieners van het voorstel wel toegestaan als zij zich uitdossen als stroopwafelpiet of roetveegpiet of een andere verschijningsvorm? Zij horen immers niet tot het gevolg? Is het effect van het wetsvoorstel dan nog wel gewaarborgd?

De gemeente moet volgens de indieners waarborgen dat er bij een sinterklaasviering geen anderen dan Zwarte Pieten tot het gevolg behoren. Wat houdt dit waarborgen concreet in? Betekent dit als «aannemelijk» is dat het gevolg voldoet aan de wettelijke eisen en er dus medewerking wordt verleend dat, als één of meer van de Pieten tóch anders uitgedost blijkt te zijn op het moment van intocht dat de gemeente maatregelen moet nemen? Zo ja, welke dan? Moet de gemeente de intocht stilleggen? Moeten de betrokken Pieten worden aangehouden? Geldt dit ook Sinterklaas?

Deze leden vragen zich verder af of het wettelijk verbod ook geldt voor scholen of maatschappelijke instellingen? Belangrijk hierbij is de vraag of er sprake is van een bestuursorgaan. In hoeverre is het hierbij relevant of een (openbare) school wel of niet als een bestuursorgaan gezien dient te worden? Is een sinterklaasviering zonder Zwarte Pieten maar met andersgekleurde pieten in dergelijke instellingen toegestaan, ook als hiervoor geen vergunning nodig is?

De vraag over de publieke omroep is niet goed begrepen. De leden van de SGP-fractie vroegen niet of het wetsvoorstel ook van toepassing is op vieringen georganiseerd door of vanuit de publieke omroep. Zij vroegen of het wettelijk verbod zich ook uitstrekt tot het verslagleggen van een sinterklaasviering die niet aan deze wettelijke eisen zou voldoen, maar door een niet-bestuursorgaan is georganiseerd. Is dit het geval?

De indieners stellen dat Zwarte Piet geschminkt hoort te zijn en dat het dus niet mag gaan om de natuurlijke egaal zwarte of donkerbruine kleur. Waarom is deze eis dan niet uitdrukkelijk in het wetsvoorstel opgenomen?

De tekst van het wetsvoorstel eist dat er sprake is van een gekleurde veer. Is een witte veer naar de mening van de indieners een gekleurde veer? Is een witte veer voor Zwart Piet op grond van de tekst van het voorstel dan wel of niet toegestaan?

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx