Kamerstuk 34000-XIII-140

Kabinetsreactie op adviesrapporten van Rli, RMO en WRR over de benutting van gedragswetenschappelijke kennis in beleid

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2015

Gepubliceerd: 4 december 2014
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-XIII-140.html
ID: 34000-XIII-140

Nr. 140 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 december 2014

Inleiding

In de afgelopen acht maanden heeft het kabinet van drie adviesraden adviesrapporten ontvangen over de toepassing van gedragswetenschappelijke kennis in beleid: de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).1 De adviesraden hebben het onderwerp ieder vanuit verschillende invalshoeken en met verschillende aandachtspunten benaderd. De Rli legt in zijn advies het accent op de gedragsanalyse en heeft een praktisch hulpmiddel uitgebracht in de vorm van de gedragstoets. De RMO zoomt in op een deelaspect en beschrijft primair de ethische aspecten van het toepassen van zogenoemde «nudging»-strategieën. De WRR legt de nadruk op de structurele verankering van gedragswetenschappelijke kennis in beleid en komt met een verkennend hoofdstuk over keuzedruk.

Met deze brief reageert het kabinet integraal op deze publicaties en geeft het een visie op de toepassing van gedragswetenschappelijke kennis in het beleid. Hiermee reageert het kabinet tegelijkertijd op de publicatie van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid over leefstijlbeïnvloeding en de voorwaarden waaronder deze te rechtvaardigen is.2

De aandacht voor gedragswetenschappelijke inzichten in beleid is niet nieuw, maar heeft zich in Nederland in eerste instantie beperkt tot specifieke terreinen, zoals bijvoorbeeld justitie (criminologie) en verkeer (verkeerspsychologie). Recentelijk is deze aandacht verbreed en kijken de departementen structureler naar de toepassingsmogelijkheden van gedragswetenschappelijke inzichten op de verschillende beleidsterreinen.

Deze brief opent met een korte samenvatting van de inzichten uit het gedragswetenschappelijk onderzoek en de relevantie daarvan voor beleid, op basis van de beschrijvingen in de drie adviesrapporten. Vervolgens komt de achtergrond van de groeiende maatschappelijke aandacht voor dit onderwerp aan de orde. Aansluitend geeft het kabinet zijn reactie op de aanbevelingen die volgen uit de adviesrapporten.

Gedragswetenschappen en beleid

Het gedrag en de keuzes van mensen hebben grote invloed op de beleidsterreinen waar de overheid zich mee bezighoudt. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van de zorg, het onderwijs en het wegennet, maar ook aan het voorkomen van criminaliteit of overlast, het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen, het sparen voor pensioenen en het functioneren van markten. Vaak is beleid bedoeld om het gedrag van mensen te beïnvloeden. Via wet- en regelgeving, financiële prikkels en/of communicatie stimuleert de overheid vormen van gewenst gedrag en remt zij ongewenst gedrag af. Maar ook beleid dat niet specifiek is gericht op het beïnvloeden van gedrag, heeft daar vaak wel effect op. Zo hebben het ontwerp en de inrichting van de openbare ruimte invloed op de manier waarop mensen zich verplaatsen en hoe schoon ze de openbare ruimte achterlaten.

Voor effectief beleid is het daarom noodzakelijk een realistisch beeld te hebben van de reactie van mensen op een bepaalde maatregel of interventie. Traditioneel is daarbij het uitgangspunt dat mensen rationele beslissers zijn die de relevante voor- en nadelen afwegen en op basis hiervan een bewuste keuze maken. Een subsidie of een boete kan dan net de doorslag geven en tot ander gedrag leiden. De invloed hiervan is in de praktijk inderdaad ook vaak groot. Zo droeg bijvoorbeeld de introductie van de VUT bij aan een sterke daling van de arbeidsparticipatie van ouderen en leidde de afschaffing ervan juist weer tot een sterke stijging van de leeftijd waarop mensen gemiddeld met pensioen gaan.

De gedragswetenschappen, met hierbinnen de gedragseconomie en sociale psychologie als belangrijke pijlers, leren echter dat het beeld van de mens als bewuste, rationele beslisser niet compleet is en dat er omstandigheden zijn waarin mensen zich anders gedragen. De relevante inzichten vanuit de gedragswetenschappen zijn divers, maar kennen een aantal terugkerende elementen. Ten eerste zijn mensen beperkt rationeel en worden keuzes van mensen beïnvloed door allerlei systematische afwijkingen (biases) van de optimale (rationele) keuze. Een bekend voorbeeld is dat mensen «verliesaversie» hebben: een risico op verlies telt zwaarder mee in de keuzes van mensen dan een mogelijke winst. Een eigen risico, waarbij mensen tot een bepaalde hoogte geld betalen als ze zorg gebruiken, kan daarmee een effectiever instrument zijn om de zorgkosten te beheersen dan een no claim-teruggave, waarbij mensen geld terugkrijgen als ze geen of minder zorg gebruiken. Ten tweede hebben mensen een beperkte zelfbeheersing en hechten ze vaak meer waarde aan een aangenaam heden dan aan een aangename toekomst. Mensen willen gezond blijven, maar dat weerhoudt ze er niet van om bijvoorbeeld nu te roken of ongezond te eten. Ook zelfstandig sparen voor het pensioen blijkt in de praktijk vaak lastig te zijn. Mensen handelen hierin tijdsinconsistent: wat ze daadwerkelijk nu doen, is niet in overeenstemming met wat ze eerder aangaven te willen doen. Ten derde maken we een deel van onze keuzes onbewust. Dit komt onder andere tot uiting bij gewoontegedrag, zoals het vervoersgedrag van forensen die elke dag rond hetzelfde tijdstip dezelfde route nemen en geen oog meer hebben voor mogelijk betere alternatieven. Tot slot wijst gedragswetenschappelijke kennis op het belang van de sociale omgeving. Mensen zijn sociale wezens; ze willen graag bij een groep horen en laten zich in hun keuzegedrag dan ook sterk beïnvloeden door de geldende sociale normen, oftewel wat anderen (in meerderheid) doen en denken. In een schone en nette omgeving zullen mensen bijvoorbeeld minder snel afval op straat gooien dan in een rommelige en vieze omgeving met veel graffiti.

Cruciaal is dat de afwijkingen van het rationele model op groepsniveau deels voorspelbaar zijn. Inzichten uit de gedragswetenschappen kunnen de overheid helpen beleid effectiever en efficiënter te maken door deze voorspelbare effecten mee te nemen. Het benutten van gedragswetenschappelijke kennis maakt in de eerste plaats een rijkere en realistischere beleidsanalyse mogelijk. Hiermee is het gedragswetenschappelijke perspectief relevant voor alle vormen van overheidsingrijpen, van regulering, normering, subsidiering en belastingheffing tot communicatie en voorlichting. Beleid maken met behulp van gedragswetenschappelijke kennis vormt in die zin geen substituut voor bestaande beleidsinterventies, maar is een aanvulling hierop die effectiviteit verhoogt door breder naar de prikkels te kijken die van invloed zijn op het gedrag.

Daarnaast biedt gedragskennis mogelijkheden voor een minder dwingende wijze van sturen, ook wel «nudging» genoemd.3 Nudging is een populairwetenschappelijke term, die veel in de media wordt gebruikt, maar verschillend gedefinieerd wordt. In lijn met Thaler en Sunstein kan onder een nudge worden verstaan: een interventie – gebaseerd op gedragswetenschappelijke kennis – die het gedrag van mensen op een voorspelbare wijze probeert te veranderen, zonder opties te verbieden of te sturen met economische prikkels. Er is alleen sprake van een nudge als deze gemakkelijk en goedkoop te ontwijken is. Nudging kan daarmee zelfs tot minder overheidsbemoeienis leiden, indien het in de plaats komt van meer ingrijpende vormen van overheidsoptreden.

Het gebruik van nudges is niet nieuw. Bedrijven maken er bijvoorbeeld al decennia gebruik van in marketingcampagnes. Zo is het een bekend gegeven dat supermarkten producten waaraan ze meer verdienen een centrale plaats geven in de schappen. Ook de overheid maakt bijvoorbeeld in haar publiekscampagnes al langer gebruik van gedragsinzichten en daarbij passende communicatiewerkingsmechanismen. Zo wordt in de campagne NIX<18, over drinken en roken onder de 18 jaar, onder andere gebruik gemaakt van het inzicht dat mensen zich over het algemeen graag aanpassen aan de sociale norm. Een ander bekend voorbeeld is het digitale bord dat de snelheid laat zien van automobilisten op het moment van passeren. Wordt de maximumsnelheid overtreden dan zie je een bedroefd kijkend gezicht. Wanneer de automobilist zich aan de snelheid houdt, dan krijgt hij een lachend gezicht te zien.

Het verschil tussen traditionele beleidsinstrumenten en nudges zit primair in de werking. Traditionele beleidsinstrumenten, zoals verboden en economische prikkels, hebben vooral effect wanneer zij bewust worden waargenomen en verwerkt. Voor nudges is dit niet nodig; zij kunnen ook effect hebben op het gedrag van mensen zonder dat zij bewust worden waargenomen. Als het bijvoorbeeld gaat om het beschermen van de volksgezondheid tegen de gevaren van ongezond eten, dan is een verbod op ongezond voedsel of een vet-tax geen voorbeeld van een nudge; gezond eten een prominentere plaats in de winkel of het bedrijfsrestaurant geven wel.

Nudging is slechts een deelaspect van hetgeen de gedragswetenschappen te bieden hebben. De grote meerwaarde ontstaat als in beleid structureel aandacht komt voor het gedragswetenschappelijke perspectief. In het beleidsproces dient ruimte te zijn voor brede analyses waarin met de verschillende elementen van gedrag rekening wordt gehouden en waarin aandacht is voor het belang van empirische toetsing vooraf om te achterhalen of een beleidsinterventie werkt. Er zijn ook al de nodige kleine en grotere voorbeelden van beleidsterreinen waarop van dergelijke inzichten gebruikt wordt gemaakt. Zo is er al langere tijd aandacht voor een doeltreffende naamgeving van wetten, regelingen en campagnes. De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de campagne Ikkan4 zijn voorbeelden van naamgeving die de focus meer op werken en op mogelijkheden leggen. In recente Kamerstukken over pensioenbeleid5 is nadrukkelijk aandacht besteed aan gedragswetenschappelijke bevindingen in de probleemanalyse. Ook de Belastingdienst onderzoekt met kennis uit de gedragswetenschappen hoe naleving van belastingwetgeving bevorderd kan worden. Hiertoe wordt zowel laboratoriumonderzoek als veldonderzoek uitgevoerd. Het programma Beter Benutten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vormt een mooi voorbeeld van een beleidstraject waarin de gedragskundige invalshoek volledig geïntegreerd is in de aanpak met een brede analyse, een brede zoektocht naar oplossingen en veel aandacht voor monitoring en evaluatie.

Groeiende aandacht voor gedragswetenschappelijke inzichten

De afgelopen jaren is in het beleid en het maatschappelijke debat de aandacht voor de gedragswetenschappen toegenomen. Dit is onder andere het gevolg van een aantal (populair)wetenschappelijke en beleidsgerichte publicaties waarin wordt ingegaan op de beleidsrelevantie van gedragsinzichten.6 Deze publicaties benadrukken de belofte voor doeltreffender en doelmatiger beleid.

De laatste jaren komen steeds meer voorbeelden beschikbaar van de mogelijke toepassingen in beleid. Met name de recente ervaringen in het Verenigd Koninkrijk zijn in dat opzicht het vermelden waard. Daar is in 2010 door de Britse prime Minister het Behavioural Insights Team opgericht. Dit team heeft inmiddels een omvangrijke portefeuille aan succesvolle projecten opgebouwd, waarbij ze hebben laten zien dat gedragsinzichten kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld meer mensen hun belasting op tijd te laten betalen of sneller een baan te laten zoeken.

De toegenomen nadruk vanuit overheid en samenleving op keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid vormt een reden voor extra aandacht voor menselijk keuzegedrag. Keuzevrijheid kan een belangrijke bijdrage leveren aan het beter laten functioneren van sectoren, zoals de zorg en het onderwijs. Het geeft burgers namelijk de mogelijkheid om te «stemmen met de voeten»: als aanbieders onvoldoende inspelen op de behoeftes van de burger, dan stapt deze over naar de concurrent. De mate waarin keuzevrijheid werkt als instrument om concurrentie te stimuleren en zo markten te disciplineren, hangt af van het feitelijke keuzegedrag van burgers. Het is daarom van belang gebruik te maken van inzichten uit de gedragswetenschappen om deze functie te versterken. Keuzevrijheid kan namelijk ook worden ervaren als keuzedruk. Zo leren de gedragswetenschappen dat er grenzen zijn aan de hoeveelheid keuzes en verleidingen die mensen aankunnen. Als de keuzedruk te hoog oploopt, neemt de kwaliteit van beslissingen af. Keuzes maken kost energie en wilskracht en die zijn niet onbeperkt beschikbaar. Wanneer mensen veel keuzes moeten maken, zullen ze eerder toegeven aan verleidingen op de korte termijn.

Advies en reactie

De adviezen uit de verschillende rapporten zijn samen te vatten in vijf aanbevelingen. Gegeven de grote samenhang tussen de adviesrapporten van de drie adviesraden reageert het Kabinet hier integraal op:

  • 1) Benut gedragswetenschappelijke kennis in het gehele beleidsproces.

    De adviezen zijn eensgezind in hun aanbeveling dat een structurele toepassing van gedragswetenschappelijke kennis de effectiviteit en efficiëntie van beleid kan verbeteren. Dit kan doordat deze kennis een completere probleemanalyse mogelijk maakt. Aannames over het gedrag die ten grondslag liggen aan overheidsinterventies moeten kritisch worden getoetst. Bovendien moet voorkomen worden dat verschillende beleidsmaatregelen tegengesteld gedrag stimuleren. Door onderliggende aannames te toetsen en consistentie te bevorderen kan de legitimiteit en het draagvlak van het beleid worden versterkt. Bovendien biedt de toepassing van gedragswetenschappelijke inzichten aanknopingspunten om minder dwingende beleidsinstrumenten te ontwikkelen, zoals de zogenoemde «nudges».

    Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. Om optimaal van de gedragswetenschappelijke kennis gebruik te maken is het belangrijk deze kennis structureel en gedurende het gehele beleidsproces te benutten, van beleidsontwikkeling tot beleidsuitvoering en toezicht. De departementen zullen daarom investeren in het (verder) opbouwen van gedragswetenschappelijke expertise. Het kabinet ziet op veel beleidsterreinen kansen voor het beter benutten van gedragswetenschappelijke kennis in beleid. De departementen verkennen de toepassingsmogelijkheden door op een of meerdere beleidsthema’s met pilots aan de slag te gaan. Voorbeelden van te onderzoeken thema’s zijn: het tegengaan van verspilling in de zorg en de verspilling van voedsel, het maken van prestatieafspraken tussen gemeenten en woningcoöperaties, het vergroten van de zichtbaarheid van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, het aanbieden van standaardproducten in de financiële sector, het bevorderen van de naleving van belastingwetgeving en het stimuleren van energiebesparing, maar ook het aanpakken van het energielabel, scheefwonen en (arbeids)mobiliteit bij het Rijk.

  • 2) Kies voor beleidsvorming op basis van onderzoek en praktijkervaring, via beleidsevaluaties en empirische toetsing vooraf.

    De adviesraden wijzen ook allemaal op het belang van wetenschappelijk onderbouwd beleid. De gedragsinzichten zijn ontstaan door het gedrag van mensen veelvuldig onder verschillende omstandigheden te observeren en te vergelijken. Hieruit volgt dat het gedrag van mensen zeer contextafhankelijk is. Dat maakt het lastig om vooraf in te schatten hoe groot het effect is van een specifieke beleidsinterventie. Empirische onderbouwing is bij de toepassing van kennis over gedrag in beleid daarom essentieel. De adviesraden pleiten ervoor voorafgaand aan besluiten over een grootschalige uitrol van beleid ruimte te creëren om het beleid eerst kleinschalig te toetsen en de interventies waar nodig aan te passen.

    Het kabinet omarmt deze aanbeveling. De gedragswetenschappen leren dat de context waarin mensen hun keuzes maken zeer bepalend is voor de uitkomsten. Daarom is het belangrijk via een ex-ante beleidsanalyse beleidsmaatregelen te ontwerpen en zowel ex-ante als ex-post te toetsen of een beleidsmaatregel daadwerkelijk werkt, zodat deze indien nodig kan worden aangepast. Binnen het beleid zijn hiertoe reeds stappen gezet. Zo helpt het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) om de voorbereiding van beleid en wetgeving systematisch aan te pakken.7 Maar denk bijvoorbeeld ook aan de kamerbrief over het rapport «Durf te meten» van commissie Theeuwes8 en de ervaringen met de formulering van op empirie gebaseerd beleid bij het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Toch zijn nog de nodige stappen te zetten. De opzet van de hierboven genoemde pilots is via ex-ante-beleidsanalyses interventies te ontwerpen en de effectiviteit hiervan, voor zover mogelijk, vooraf kleinschalig te toetsen. Het doel is dat de pilots het bewijs opleveren om desgewenst verdere beleidsinterventies op te baseren. De door de Rli ontwikkelde Gedragtoets wordt in dit kader als een nuttig hulpmiddel gezien. De effectiviteit van het beleid kan verder worden verhoogd door aandacht te besteden aan de samenhang en consistentie van beleidsmaatregelen.

  • 3) Wees transparant over de inzet van nudges.

    Al het overheidsbeleid oefent bewust of onbewust invloed uit op hoe mensen zich gedragen. Zo ook nudging, dat letterlijk «een zetje geven» betekent. Indien de overheid niet transparant is over de inzet van nudges, kan dit worden gezien als manipulatie. De adviesraden bevelen daarom aan dat de overheid transparant moet zijn over de inzet van beleid en dat in geval van nudges deze transparantie extra belangrijk is. Bij controversiële dossiers zou de overheid terughoudend moeten zijn met de inzet van nudges. Het Centrum voor Ethiek en Gezondheid stelt dat ook bij lichte of onzichtbare vormen van leefstijlbeïnvloeding, die de vrijheid of autonomie minder sterk beïnvloeden, het belangrijk is de argumenten vóór en tegen kritisch te wegen.

    Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. In het maatschappelijk debat gaat vaak veel aandacht uit naar de mogelijke ongewenste kanten van een overheid die nudges inzet. Het kabinet is er zich bewust van dat het onderwerp breed in de belangstelling staat. Zoals eerder aangegeven zit echter in bijna al het overheidsbeleid een doelstelling om gedrag te beïnvloeden of heeft het beleid gevolgen voor het gedrag van mensen en organisaties. Daarom is het altijd nodig rekening te houden met de normatieve overwegingen en rechtsstatelijke aspecten (legaliteit, proportionaliteit en behoorlijk bestuur) van een beleidsinterventie. De overheid moet steeds transparant zijn, zowel in beleidsdocumenten als in toelichtingen op wet- en regelgeving, over de beleidsdoelen en de interventies die daarvoor ingezet worden. Naarmate deze sturing minder expliciet is, zoals bij nudges gewoonlijk het geval is, is deze transparantie des te belangrijker. Wellicht is het daarbij goed te onderstrepen dat een nudge slechts een – potentieel efficiënt – middel is om een bepaald beleidsdoel te bereiken. Voor al het overheidsbeleid, en dus ook voor de toepassing van nudges, geldt uiteindelijk dat het aan de volksvertegenwoordiging is om een politieke weging te maken of er sprake is van een publiek belang en zo ja op welke manier de overheid gedrag mag sturen om dit publieke belang te borgen.

  • 4) Houd rekening met de impact van beleid op de keuzedruk die mensen ervaren.

    Er zijn twee mogelijke beleidsrichtingen om de keuzedruk die burgers ervaren te verlichten. Een eerste mogelijkheid is de keuzevaardigheid en zelfcontrole van burgers te vergroten. De gedragswetenschappen bieden hier aanknopingspunten voor, op basis waarvan bijvoorbeeld lesprogramma’s kunnen worden ontwikkeld of maatschappelijke ondersteuning kan worden geboden. Een andere mogelijkheid is bij het ontwikkelen van nieuw beleid te erkennen dat er grenzen zijn aan de keuzedruk die mensen aankunnen. Dit betekent dat het belangrijk is oog te hebben voor de potentiele afruil die er bestaat tussen keuzevrijheid en keuzedruk. Het kan daarnaast ook een pleidooi zijn voor de inzet van minder dwingende beleidsinstrumenten gebaseerd op gedragswetenschappelijke inzichten om de keuzes van burgers makkelijker te maken.

    Het kabinet ondersteunt deze aanbeveling. Zeker nu de overheid een steeds groter beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van burgers, wordt ook het belang van rekening houden met de «keuzedruk» groter. Het is niet de bedoeling dat burgers overvraagd worden door de keuzes die de overheid aan hen voorlegt, maar de keuzevrijheid moet ook niet onnodig worden beperkt. De grenzen van keuzevaardigheden en zelfcontrole erkennen, betekent daarom ten eerste de keuzedruk waar mogelijk te verlichten door keuzes te vereenvoudigen. De communicatie vanuit de overheid kan bijvoorbeeld in sommige gevallen duidelijker aangeven wat er nu van mensen gevraagd wordt. Zo is er bij de Belastingdienst een team bezig om formulieren te vereenvoudigen. Ten tweede kan voor complexe dossiers worden bekeken wat de totale keuzedruk is en hoe met gedragswetenschappelijke inzichten de keuzevaardigheden en zelfcontrole van burgers mogelijk kan worden vergroot. Binnen het bestaande onderwijsbeleid wordt hier reeds aandacht aan besteed. Bij de reguliere herijkingen van de curricula zal worden bekeken of aanvullende inzet op keuzevaardigheid en zelfcontrole gewenst is.

  • 5) Zorg voor een structurele verankering van de gedragswetenschappelijke kennis in beleid.

    De adviesraden pleiten voor een sterke inbedding van de gedragswetenschappelijke kennis in de beleidsvorming. Dit valt in verschillende facetten uiteen. Het organiseren van voldoende gedragswetenschappelijke expertise binnen de overheid zelf die vroegtijdig in het beleidsproces kan worden betrokken. Het betrekken van gedragswetenschappelijke experts die aan kennisinstellingen zijn verbonden, het interdepartementaal delen van kennis en ervaringen en het creëren van bestuurlijk commitment voor het gebruik van gedragswetenschappelijke kennis.

    Het kabinet omarmt ook deze aanbeveling. Op diverse beleidsterreinen zijn al ervaringen opgedaan met deze meer expliciete toepassing van gedragswetenschappelijke kennis. Het kabinet heeft de ambitie om nog systematischer in het beleidsvormingsproces van gedragswetenschappelijke kennis gebruik te maken. De departementen zijn daarom reeds, zelfstandig en in samenwerking, aan de slag om gedragswetenschappelijke expertise te organiseren en deze kennis toe te passen in het beleid. De vormgeving hiervan is aan de departementen, zodat zij rekening kunnen houden met de karakteristieken van hun beleidsterreinen. Daarnaast delen zij kennis en ervaringen in een interdepartementaal netwerk en wordt actief de samenwerking gezocht met de wetenschap. Op basis van de ervaringen en de lessen uit de departementale pilots zal worden verkend hoe de gedragswetenschappelijke invalshoek breder kan worden verankerd in de opzet van ex-ante en ex-post beleidsevaluaties. In het hiervoor genoemde IAK wordt reeds aandacht gevraagd voor gedragswetenschappelijke inzichten. Het kabinet zal bezien in hoeverre een verdere aanscherping van het IAK gewenst is op basis van de ervaringen die zullen worden opgedaan bij de uitvoering van de pilots door de departementen.

Tot slot

Het kabinet heeft veel waardering voor de besproken adviesrapporten van de Rli, de RMO en de WRR. Ze laten zien dat de gedragswetenschappen inzichten hebben opgeleverd die de potentie hebben om de kwaliteit van het overheidsbeleid te verhogen door beleidsinterventies effectiever te maken en onbedoelde gedragseffecten van beleid te voorkomen. Het kabinet kiest voor een op empirie gebaseerde beleidsaanpak waarin de departementen, door middel van een aantal pilots, op concrete beleidsthema’s de meerwaarde van gedragswetenschappelijke kennis zullen toetsen. Om deze pilots tot een succes te maken wordt geïnvesteerd in expertise en worden kennis en ervaringen interdepartementaal gedeeld. Het kabinet verwacht dat de sterkere toepassing van gedragsinzichten op basis van gedragsanalyses en het vooraf en achteraf toetsen van de werking van beleid zullen bijdragen aan een doeltreffender en doelmatiger overheid.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp