Gepubliceerd: 29 september 2014
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33993-5.html
ID: 33993-5

Nr. 5 VERSLAG

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

1

2.

Achtergrond

2

3.

Nut en noodzaak

3

4.

Nadere uitwerking

4

 

4.1 Ondersteuningstoewijzing door samenwerkingsverbanden

4

 

4.2 Opting out

5

 

4.3 Bekostiging

6

5.

Uitvoering en handhaving

7

6.

Administratieve lasten

7

7.

Consultatie

7

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het van het grootste belang dat álle leerlingen op de juiste plek terecht komen en voldoende ondersteuning krijgen bij het volgen van hun schoolloopbaan. Wel zien zij aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel belangstelling het wetsvoorstel over de integratie van lwoo1 en pro2 in passend onderwijs gelezen. Passend Onderwijs geeft, met eventuele ondersteuning, kinderen een passende plek op school. Dit geeft samenwerkingsverbanden de gelegenheid om ondersteuning te bieden die past bij de situatie en omstandigheden (maatwerk) van een leerling. Van maatwerk kan alleen sprake zijn als een verantwoordelijke instantie als het samenwerkingsverband van scholen een afweging kan maken over alle vormen van ondersteuning. Het is daarom van belang dat belangrijke ondersteuningsmogelijkheden voor kinderen, te weten lwoo en pro, binnen passend onderwijs worden geïntegreerd. De leden hebben een aantal vragen ten aanzien van de positie van het praktijkonderwijs.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben wel nog een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat dient tot integratie van lwoo en pro in het voortgezet onderwijs. Deze leden zijn tevreden dat de voorgenomen bezuiniging op de meest kwetsbare leerlingen in ons systeem, de leerlingen van lwoo en pro, uiteindelijk toch is geschrapt. Deze leden hebben namelijk steeds aangegeven niet te kunnen instemmen met een bezuiniging op lwoo en pro. Zij hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel ten aanzien van de integratie van het lwoo en pro in het passend onderwijs. Zij hebben wel nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wet in verband met de integratie van lwoo en pro in het passend onderwijs. Genoemde leden vinden het belangrijk dat de geplande bezuiniging van vijftig miljoen euro op lwoo en pro van de baan is. Zij zijn echter zeer kritisch op het invoegen van het praktijkonderwijs in het stelsel van passend onderwijs. Het praktijkonderwijs is een afzonderlijke schoolsoort met stabiele leerlingaantallen. Het verbinden van indicatiestelling en bekostiging zal deze schoolsoort onder druk gaan zetten met onwenselijke gevolgen voor de leerlingen en de benodigde ondersteuning.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de gedachte om het afzonderlijke kader voor lwoo en pro te beëindigen en deze vormen van ondersteuning te integreren.

2. Achtergrond

De leden van de VVD-fractie vragen een bredere maatschappelijke duiding van het grote aantal lwoo-leerlingen. Zij merken op dat een kwart van de vmbo3-leerlingen extra ondersteuning nodig heeft, omdat er sprake is van een lager intelligentiequotiënt én een leerachterstand. De genoemde leden maken zich ernstig zorgen over de constatering van deze leerachterstand. Zij vragen wat de oorzaak hiervan is. Is er in het funderend onderwijs niet al eerder deze leerachterstand geconstateerd? Hoe kunnen deze leerlingen, die toch al zo kwetsbaar zijn, het beste geholpen worden? Wat is de aanpak van de regering ten aanzien van al die geconstateerde leerachterstanden, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen of het juist is dat er afgelopen jaar een trendbreuk zichtbaar is en sprake van een lichte stijging van het aantal leerlingen in het praktijkonderwijs. Heeft dat, zoals de scholen voor praktijkonderwijs zelf stellen, te maken met de langere verblijfsduur van leerlingen, zo vragen deze leden.

Deze leden vragen voorts wat de gevolgen zijn van dit nieuwe wetsvoorstel voor het aantal leerlingen dat door kan stromen naar mbo4-niveau 1 (entree-opleiding) en welke leerlingen uitstromen na het praktijkonderwijs of mbo. Hoe ziet de regering de huidige ontwikkeling op de onderkant van de arbeidsmarkt voor deze leerlingen en hoe kan de school de leerling en de ouders goed over voorlichten, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie geven aan erg begaan te zijn met de positie van het praktijkonderwijs dat straks geïntegreerd gaat worden met passend onderwijs. Het praktijkonderwijs neemt volgens deze leden op dit moment een belangwekkende plaats in binnen het onderwijs voor kinderen die ondersteuning nodig hebben bij hun opleiding gericht op de arbeidsmarkt. Een dergelijke vorm van onderwijs moet altijd mogelijk zijn voor leerlingen die geen vmbo-diploma kunnen halen. Als de toegankelijkheid van dit praktijkonderwijs onder druk komt te staan, kan dat verstrekkende gevolgen hebben voor leerlingen die sterk afhankelijk zijn van deze vorm van onderwijs. Deze leden vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat het praktijkonderwijs toegankelijk blijft. Wat gaat de regering doen om de positie van het praktijkonderwijs te bewaken, zo vragen de genoemde leden.

De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de impact van de plannen voor het voortgezet onderwijs. Scholen in heel Nederland zijn druk bezig met de invoering van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Dat is nu al een hele grote uitdaging, mede vanwege de bestuurlijke drukte. Daar wil de regering twee schoolsoorten aan toevoegen. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe zij de scholen wil faciliteren bij deze invoeging van lwoo en pro in passend onderwijs. Op welke wijze worden de scholen ondersteund? De genoemde leden vragen bijzondere aandacht voor de positie van de aoc’s5 die relatief veel leerlingen hebben in het lwoo en pro.

3. Nut en noodzaak

De leden van de VVD-fractie vinden het bestaan van twee systemen onwenselijk, zo gaven zij bij de schriftelijke behandeling van de wet op de invoering van het Passend Onderwijs al aan. Zij vinden het daarom goed dat de regering met dit wetsvoorstel komt om de integrale afwegingen die een samenwerkingsverband zou moeten kunnen maken te voltooien. Dat is immers de kracht van het systeem. De genoemde leden vragen of de regering kan aangeven hoe de scholen en de samenwerkingsverbanden gereageerd hebben op het aangekondigde tijdpad. Hoe heeft de regering deze reactie in haar aanpak meegewogen, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie constateren dat leerlingen in het praktijkonderwijs worden voorbereid op functies binnen de regionale arbeidsmarkt. Deze leden vragen welke financiële middelen de scholen krijgen om de begeleiding naar de arbeidsmarkt van deze leerlingen enkele jaren vol te houden. Voorts vragen zij of het ook mogelijk is voor scholen in het praktijkonderwijs de begeleiding (jobcoaching) vol te houden nadat de leerling 18 jaar is geworden. Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wet Passend Onderwijs, waarbij de maximum leeftijd 18 jaar is? Welke financiële middelen krijgt het samenwerkingsverband om deze toeleiding naar de arbeidsmarkt mogelijk te maken? Tevens vragen de genoemde leden of er cijfers bekend zijn over de hoeveelheid leerlingen uit het praktijkonderwijs die daadwerkelijk langdurig werk houden (bijvoorbeeld vijf jaar of langer). Indien deze cijfers bekend zijn, vragen deze leden hoe deze cijfers zich verhouden tot de jaren ervoor.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de opmerking op pagina vijf van de memorie van toelichting dat bij de totstandkoming van het wetsvoorstel passend onderwijs ervoor gekozen is om lwoo en pro nog geen onderdeel te maken van passend onderwijs. De belangrijkste reden is dat de leerlingenaantallen lwoo en pro de afgelopen jaren stabiel zijn geweest. Bovendien werken lwoo en pro op dit moment met heldere landelijke criteria en RVC’s6. De regering noemt als belangrijk winstpunt van het wetsvoorstel dat afwenteling vanuit het vso wordt voorkomen. Genoemde leden wijzen echter op de huidige situatie, waarin van afwenteling juist geen sprake is en waarin leerlingaantallen stabiel zijn. Zij vragen waarom er wordt gekozen voor een nieuw stelsel, terwijl van genoemde problemen nu juist geen sprake is.

De genoemde leden zijn er niet van overtuigd dat het invoegen van praktijkonderwijs in het stelsel van passend onderwijs tot grote voordelen leidt. Zij wijzen op de huidige status van aparte schoolsoort, met een apart karakter. Zo is het praktijkonderwijs eindonderwijs, leidt het niet tot een overheidserkend diploma en is er nauwelijks sprake van tussentijdse overgang van leerlingen naar een andere schoolsoort. Het praktijkonderwijs heeft zich bovendien gespecialiseerd in het toeleiden van een specifieke groep leerlingen tot de arbeidsmarkt. Past het niet bij het karakter van praktijkonderwijs om deze schoolsoort apart te houden en te bekostigen? Is het nodig om de onzekerheid toe te laten nemen in het praktijkonderwijs door de bekostiging van het samenwerkingsverband afhankelijk te maken, ze vragen deze leden.

De genoemde leden vragen voorts waarom de landelijke criteria voor lwoo en pro mogelijk worden losgelaten, aangezien de landelijke indicatiecriteria juist de gewenste duidelijkheid geven. Deze leden geven aan dat het belangrijk is dat gekwalificeerde deskundigen de beoordeling over de toekomst van leerlingen verrichten en beoordelen of een kind voldoet aan de landelijke criteria. Op welke manier wordt de deskundigheid bij de keuze over toelating tot lwoo of pro geborgd, zo vragen zij.

4. Nadere uitwerking

4.1 Ondersteuningstoewijzing door samenwerkingsverbanden

De leden van de VVD-fractie constateren dat veel van de uitwerking afhangt van de afspraken binnen de samenwerkingsverbanden. Zij vragen dan ook naar specifieke voorbeelden van scholen die samen moeten werken met meerdere verbanden, omdat ze leerlingen uit twee gebieden bedienen. Kan de regering uiteenzetten hoe een school in verschillende samenwerkingsverbanden zich kan handhaven en moet positioneren? Kan de regering voorts toelichten waarom voor sommige beslissingen unanimiteit geldt om de positie van deze scholen te versterken maar voor andersoortige scholen met dezelfde complexe positie niet? De genoemde leden vragen of het kan zijn dat scholen hierdoor met verschillende aanmeldtermijnen en deadlines moeten werken omdat die verschillen per samenwerkingsverband. Hoe zien de scholen dit zelf, zo vragen zij.

Deze leden vragen voorts of de regering kan aangeven welke verschillen er zijn in indicatiemethoden tussen samenwerkingsverbanden. Hoe afhankelijk zijn ouders hiervan? En in hoeverre kunnen zij – aangezien het de school is met de zorgplicht – het samenwerkingsverband zelf aanspreken in geval van een conflicterend belang, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de school waar een leerling wordt aangemeld een zorgplicht heeft en dus een toelaatbaarheidsverklaring aanvraagt voor lwoo of pro. Zij geven aan dat er een conflict dreigt te ontstaan met andere wetgeving, bijvoorbeeld rondom de centrale eindtoets en de positie van het schooladvies. Doordat het schooladvies leidend wordt bij de plaatsing van een leerling en daar al bepaald wordt of een leerling lwoo of pro nodig heeft, kan de zorgplicht hier niet werken zoals bij passend onderwijs. In feite bepaalt het primair onderwijs voor welke leerlingen lwoo of pro van toepassing is, merken deze leden op. Zij vragen de regering aan te geven hoe zij hier tegenaan kijkt. Kan de regering verder aangeven wat zij gaat doen om deze tegenstrijdigheid voor te zijn, zo vragen deze leden.

De genoemde leden vragen tevens hoe de opgebouwde expertise in het lwoo en pro behouden blijft. Waarom, zo vragen deze leden, zijn er geen waarborgen opgenomen voor de deskundigheid bij de toewijzing van lwoo en pro? Juist voor leerlingen en hun ouders is het belangrijk dat er voldoende en expertise en de juiste expertise op niveau betrokken worden en dat het advies onafhankelijk is. Eén en ander is ook nodig om te onderbouwen of de leerling in aanmerking komt voor lwoo of pro. Deze leden vragen de regering dan ook of het mogelijk om het belang van behoud van expertise en een onafhankelijk advies in de AMvB7 op te nemen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten op welke wijze de bestaande expertise inzake de toewijzing in het nieuwe systeem behouden blijft, nu de toewijzing door het samenwerkingsverband zal geschieden. Zij vragen of waarborgen zijn opgenomen, bijvoorbeeld een kwaliteitskader, waarmee voorzien is in de inzet van adequate personen.

4.2 Opting out

Ten aanzien van de opting out vragen de leden van de VVD-fractie een schets van de verhoudingen binnen een samenwerkingsverband. Hoe schetst de regering het krachtenveld en de verhoudingen? Zijn daar veel verschillen tussen samenwerkingsverbanden waar te nemen en hoe kunnen deze van elkaar leren, zo vragen de genoemde leden.

Deze leden vragen voorts wat de consequenties zijn van de opting out ten aanzien van de lwoo-licentie voor zowel de school als de rijksoverheid. Hoe kan de Inspectie hier nog op toezien op juiste besteding van de zorgmiddelen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de mogelijkheid tot opting out, waarbij de landelijke criteria voor lwoo en pro worden losgelaten en samenwerkingsverbanden hun eigen criteria mogen hanteren bij het toewijzen van lwoo en pro. Gelet op de brief van de regering van 19 september 20148, waarin gesproken wordt over het loslaten van landelijke criteria in 2018, zijn de leden nog bezorgder geworden. De landelijke criteria voor het toewijzen van lwoo en pro zijn niet voor niets ontstaan en geformuleerd. Wat is de garantie, zo vragen de genoemde leden, dat eenzelfde kwalitatieve criteria komen in geval van een opting out of na 2018? Waarom worden de landelijke criteria in 2018 losgelaten? Krijgt het bevoegd gezag van praktijkonderwijs ook zeggenschap over opting out? Zo niet, waarom is het bevoegd gezag van praktijkonderwijs niet betrokken bij deze beslissing, zo vragen de genoemde leden.

Deze leden zijn verder niet bekend met problemen die toewijzingscriteria voor lwoo en pro veroorzaken. Waarom zou iets, wat geen problemen geeft, veranderd moeten worden, vragen zij. Zij vragen voorts of het niet verstandig is om landelijke criteria, die een kwalitatieve onderbouwing kennen, te handhaven. Zo niet, waarom zouden deze criteria niet meer voldoen? De genoemde leden zijn ongerust over de toegankelijkheid van het praktijkonderwijs in geval van opting out en het loslaten van landelijke criteria. Hoe wordt de toegankelijkheid van praktijkonderwijs gegarandeerd, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre bij de mogelijkheid tot opting out voldoende zorg garandeert wordt voor leerlingen in het praktijkonderwijs. Worden er andere voorwaarden gesteld aan scholen die eigen criteria opstellen? De genoemde leden vragen wat de eventuele risico’s van de opting out zijn en hoe de regering deze gaat ondervangen. Zij vragen op welke wijze duidelijk wordt, of en in hoeverre de leerlingen na opting out de steun en begeleiding ontvangen die nodig is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier wordt geborgd dat in de situatie van opting out nog steeds op basis van de juiste expertise beslissingen worden genomen over toelating tot lwoo of pro.

4.3 Bekostiging

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de situatie bij een verhuizing nogmaals kan toelichten. Een leerling wordt namelijk per samenwerkingsverband verschillend geïndiceerd, maar de ondersteuningstoewijzing blijft landelijk geldig. Wat gebeurt er indien er sprake is van een verhuizing naar een samenwerkingsverband die van de opting out gebruik heeft gemaakt en eigen beleid heeft geformuleerd, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen welke wettelijke consequenties er zijn (voor het onderhavige voorstel), indien een nieuw wetsvoorstel wordt voorbereid ten aanzien van het loslaten van de landelijke criteria.

De leden van de PvdA-fractie zich af welke voor- en nadelen kalenderjaarbekostiging zou kunnen hebben voor lwoo en pro.

De leden van de SP-fractie zijn kritisch over het onderbrengen van het budget van de scholen bij de samenwerkingsverbanden. Zij vragen wat de dringende reden is om de financieringsstructuur bij het praktijkonderwijs te wijzigen. Kan de regering de zorg wegnemen dat het geld niet gebruikt zal worden voor de ondersteuning van deze leerlingen, als de financiering gaat lopen via de samenwerkingsverbanden? Voorts vragen zij of het praktijkonderwijs getroffen kan worden als samenwerkingsverbanden gedwongen worden om te bezuinigen, ofwel door de verevening ofwel om een andere reden. In hoeverre zal de regie en de inrichting van het praktijkonderwijs door deze wetswijziging veranderd worden, zo vragen deze leden.

Deze leden constateren dat gelijktijdig met het wetsvoorstel passend onderwijs is besloten het totaal beschikbare budget voor het lwoo en pro landelijk niveau te maximeren. Er wordt vooralsnog niet verevend zoals bij het zogenaamde passend onderwijs, maar er wordt uitgegaan van historische budgetten. Wat is de reden om bij het lwoo en pro niet over te gaan op verevening? En waarom wordt verevening voor de toekomst dan niet uitgesloten? Waarin verschilt de situatie van het pro en lwoo ten opzichte van het passend onderwijs, waar wel is gekozen voor verevening?

De genoemde leden vragen hoe er sprake kan zijn van maatwerk en voldoende zorg voor een leerling, als er een maximum aan het budget voor lwoo en pro wordt gesteld. Is er sprake van groei van het aantal leerlingen in het praktijkonderwijs in de laatste jaren? In hoeverre kan voldoende kwalitatief onderwijs en begeleiding gegeven worden als er in de toekomst meer kinderen met een indicatie bijkomen en de budgetten niet verhoogd kunnen worden, zo vragen deze leden.

Deze leden vragen hoe de regering de risico’s inschat dat in één regio tijdelijk veel extra leerlingen met een indicatie bijkomen. Is het uitgesloten dat dit kan gebeuren? Indien dat niet kan worden uitgesloten vragen de genoemde leden op welke wijze door de samenwerkingsverbanden voldoende zorg aan deze leerlingen kan worden verleend als het budget al vast staat?

De leden van de CDA-fractie merken op dat als lwoo en pro onder de samenwerkingsverbanden passend onderwijs komen te vallen er het risico ontstaat dat het lwoo en pro moet gaan opdraaien voor (eventuele) groei van het speciaal onderwijs. Kan de regering aangeven hoe zij dit denkt te kunnen voorkomen, zo vragen zij.

Dezelfde leden vragen de regering aan te geven wanneer zij denkt de verevening voor lwoo en pro door te voeren en of dit dan gefaseerd kan gaan net als bij passend onderwijs gebeurt.

De genoemde leden constateren dat de ondersteuningstoewijzing voor lwoo of pro landelijk is geldig, net zoals in het (v)so. Heeft een van de samenwerkingsverbanden een tlv9 voor praktijkonderwijs gekregen, dan wordt hij ook toegelaten op een school voor praktijkonderwijs in een ander samenwerkingsverband. De ondersteuningstoewijzing voor lwoo of pro wordt bekostigd door het samenwerkingsverband waar de leerling op dat moment naar school gaat, zowel bij grensverkeer als bij verhuizing van woonplaats. De genoemde leden merken op dat dit een andere keuze is dan in het passend onderwijs voor het (v)so10 is gemaakt. Zij vragen de regering waarom zij niet voor hetzelfde systeem als bij het (v)so heeft gekozen. Voor het (v)so geldt dat het samenwerkingsverband dat de tlv heeft afgegeven betaalt, zowel bij grensverkeer als bij verhuizing van woonplaats. Deze leden vragen de regering of zij kan aangeven waarom het systeem niet eenduidig, simpeler en minder bureaucratisch kan zijn.

De leden van de D66-fractie constateren dat er nog onduidelijkheid bestaat over de bekostiging. Het processchema ondersteuningsbekostiging lijkt aan te geven dat budgetten voor lichte en zware ondersteuning door elkaar gebruikt mogen worden, zowel van licht naar zwaar als andersom. Kan de regering aangeven of dit beeld klopt, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de indicatiestelling verschuift van de RVC naar het samenwerkingsverband passend onderwijs. Een verandering hierbij is dat het budget van het samenwerkingsverband een rol gaat spelen bij de verwijzing van een leerling naar lwoo of pro. Is het niet juist van groot belang voor de toekomst van leerlingen dat op basis van deskundigheid de best passende plek voor een leerling wordt bepaald, zonder het budget als bepalende factor te laten meewegen? Waarom laat de regering de knip tussen indicatiestelling en bekostiging los, terwijl in 1998 juist deze knip is geïntroduceerd? Het scenario dat tegenvallers in andere vormen van ondersteuning (deels) opgevangen moeten worden bij het praktijkonderwijs is niet ondenkbaar, merken deze leden op. Dit wetsvoorstel kan op termijn tot grotere klassen in het praktijkonderwijs leiden, aangezien het samenwerkingsverband de bekostiging per leerling kan gaan bepalen. Zeker met de introductie van opting out, merken deze leden op. Vindt de regering deze ontwikkeling wenselijk, zo vragen deze leden

5. Uitvoering en handhaving

De leden van de VVD-fractie vragen of gekeken is naar de lwoo en pro-scholen zelf en in hoeverre zij de uitvoerbaarheid en handhaving zien.

6. Administratieve lasten

Wanneer de RVC’s worden opgeheven, vragen de leden van de SP-fractie of dat kan leiden tot een extra bureaucratische belasting van de scholen. Op welke wijze wordt na het verdwijnen van deze RVC’s bijgehouden welke leerlingen extra begeleiding krijgen? Zij vragen of scholen (op termijn) worden gevraagd om dat zelf te registreren in DUO11. Is dat niet een hele zware belasting, aangezien één op de vier leerlingen in het vmbo een lwoo- indicatie heeft, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het voorliggende voorstel het niet zo is dat wie bepaalt, betaalt (zoals bij passend onderwijs wel het geval is). Er is sprake van een afwijkende afspraak over het betalende samenwerkingsverband, terwijl het doel van het voorstel is om lwoo en pro onder te brengen in het stelsel van passend onderwijs. Naast de gedachte dat er voor elk kind een passende plek moet zijn, is een belangrijke aanleiding voor passend onderwijs de reductie van de bureaucratie. Waarom heeft de regering er dan voor gekozen om op een aantal punten af te wijken van de regelgeving, zoals die is ingevoerd bij passend onderwijs? Deze leden vragen of de regering het ermee eens is dat deze afwijking extra administratieve lasten tot gevolg heeft. Zo ja, wat gaat hij doen om deze lasten tot een minimum te beperken? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie constateren dat voor lwoo-leerlingen geen ontwikkelingsperspectief opgesteld hoeft te worden. Kan de regering de reden hiervoor nader toelichten en aangeven hoe wordt bijgehouden dat en hoeveel leerlingen een lwoo- ondersteuning krijgen, zo vragen zij.

7. Consultatie

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre betrokkenen uit het praktijkonderwijs zijn geconsulteerd met betrekking tot deze wetswijziging. Hoe kan binnen de samenwerkingsverbanden voldoende expertise worden gegarandeerd om de beslissing te onderbouwen over de toelaatbaarheid naar het praktijkonderwijs respectievelijk de toekenning van het leerwegondersteunend onderwijs? Is de regering het eens met de Nederlandse Vereniging van pedagogen en onderwijskundigen12 en het Nederlands Instituut van Psychologen13 dat het voor advisering over toelating tot het speciaal basisonderwijs, het speciaal (voortgezet) onderwijs of praktijkonderwijs essentieel is dat een psycholoog of orthopedagoog minimaal beschikt over een vakbekwaamheid op postacademisch niveau. (zoals een Kinder- en Jeugdpsycholoog NIP, Orthopedagoog-Generalist NVO of gezondheidszorgpsycholoog BIG), zo vragen zij.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Meelker