Gepubliceerd: 1 april 2014
Indiener(s): Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA)
Onderwerpen: afval natuur en milieu water
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33906-3.html
ID: 33906-(R2030)-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

I ALGEMEEN

Het Protocol

Op 7 november 1996 kwam te Londen, tijdens een bijzondere vergadering van de verdragsluitende partijen bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (hierna: het Verdrag; Trb. 1973, 172), het Protocol (hierna: het Protocol; Trb. 2000, 27) bij dit Verdrag tot stand.

Het Protocol biedt een hoger beschermingsniveau van de zee tegen verontreiniging door storten dan het Verdrag, dat tussen partijen wordt vervangen door het Protocol. Het Protocol trad op 24 maart 2006 in werking en kent op 1 november 2013 43 partijen.

Het Protocol omvat onder meer:

  • de uitbreiding van de werking van het Verdrag naar de zeebodem en de ondergrond van alle mariene wateren;

  • de codificatie van de moderne milieubeginselen van voorzorg en de vervuiler betaalt;

  • een stortverbod voor afval en andere stoffen in zee, met uitzondering van onder andere baggerspecie, zuiveringsslib, visafval van op industriële wijze verwerkte vis en kooldioxidestromen afkomstig van processen voor het opvangen van kooldioxide ten behoeve van opslag (de zogenoemde reverse list van bijlage 1);

  • een beoordelingssysteem voor de stortvergunning;

  • het verbod afval te verbranden op zee;

  • een exportverbod.

Bijlage 1 bij het Protocol bevat de reverse list van afval en andere stoffen die in aanmerking kunnen komen voor storting. Op 2 november 2006 werd te Londen door Wijziging van Annex I bij het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (hierna: Resolutie LP1.(1); Trb. 2008, 200) een wijziging van bijlage 1 aangenomen waarbij «kooldioxidestromen afkomstig van processen voor het opvangen van kooldioxide ten behoeve van opslag» zijn toegevoegd aan die bijlage. Deze wijziging is op 10 februari 2007 in werking getreden.

Het Protocol is, inclusief de wijziging van de bijlage, voor het gehele Koninkrijk goedgekeurd op 15 april 2008 (Stb. 2008, 108). Voor het Europese deel van Nederland trad het Protocol in werking op 24 oktober 2008 en voor het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) op 10 oktober 2010. Omdat de op Aruba, Curaçao en Sint Maarten benodigde uitvoeringswetgeving nog niet gereed is, geldt het Protocol nog niet voor die delen van het Koninkrijk. Daar is het Verdrag van toepassing.

De wijziging van artikel 6 van 30 oktober 2009

Artikel 6 van het Protocol verbiedt de uitvoer van afval of andere stoffen voor storting.

Dit artikel is op 30 oktober 2009, bij Resolutie LP.3(4), gewijzigd. Er is een tweede lid aan artikel 6 toegevoegd, dat de export van kooldioxidestromen, met als doel zich hiervan te ontdoen in overeenstemming met bijlage 1 van het Protocol, mogelijk maakt. Zoals hierboven is toegelicht, is de storting van «kooldioxidestromen afkomstig van processen voor het opvangen van kooldioxide ten behoeve van opslag» al eerder, bij de wijziging uit 2006, mogelijk gemaakt. Het ontbrak nog aan de mogelijkheid van export ten behoeve hiervan.

Om deze export mogelijk te maken eist het nieuwe tweede lid van artikel 6 dat er een overeenkomst of regeling tussen de betrokken partijen is met afspraken over verantwoordelijkheden voor het verlenen van toestemmingen, overeenkomstig het Protocol en ander toepasselijk internationaal recht. Uit artikel 4, eerste lid, onderdeel 2, van het Protocol volgt dat een vergunning nodig is waarbij de vereisten van bijlage 2 van het Protocol in acht moeten worden genomen. Voor uitvoer naar een land dat geen partij is bij het Protocol, geldt dat de afspraken minimaal gelijk moeten zijn aan de bepalingen in het Protocol, met inbegrip van bepalingen over vergunningen en vergunningsvoorwaarden voor het voldoen aan de bepalingen van bijlage 2 van het Protocol.

Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de overeenkomst of regeling niet afwijkt van de verplichtingen die partijen bij het Protocol hebben om het mariene milieu te beschermen en te behouden.

Een verdragsluitende partij die een dergelijke overeenkomst sluit of regeling aangaat moet de Internationale Maritieme Organisatie (hierna: IMO) hierover informeren.

De wijziging draagt bij aan het wegnemen van belemmeringen ingevolge het Protocol voor de export van CO2ten behoeve van permanente opslag van CO2 in de zeebodem, ook wel genoemd CCS (Carbondioxide Capture and Storage, dat wil zeggen: afvang en opslag van CO2) en daarmee aan het beperken van de emissie van CO2, klimaatverandering en verzuring van de oceanen.

De wijziging treedt volgens artikel 21, derde lid, van het Protocol in werking zestig dagen na aanvaarding door tweederde van de partijen. Op 1 november 2013 hebben twee partijen de wijziging geratificeerd: Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk.

Relatie met EU-recht/betrokkenheid EU

Alle 27 lidstaten van de Europese Unie (hierna: EU) zijn lid van de IMO. De EU is geen lid van de IMO. De Europese Commissie heeft wel een samenwerkingsovereenkomst met de IMO gesloten, op basis waarvan de Europese Commissie een waarnemersstatus in de IMO heeft. Er zijn 14 EU lidstaten partij bij het Protocol.

Op grond van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2006/60/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/01/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 140; hierna: CCS-richtlijn) is onder voorwaarden geologische opslag van CO2 mogelijk binnen het grondgebied van de lidstaten, in hun exclusieve economische zones en op hun continentaal plat. De richtlijn verwijst in overwegingen (12) en (13) naar de desbetreffende bepalingen van het Protocol.

De CCS-richtlijn heeft eveneens het transport van CO2 met het oog op geologische opslag mogelijk gemaakt door een wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190). Die wijziging houdt in dat overbrenging van CO2 met het oog op geologische opslag overeenkomstig de CCS-richtlijn niet onder de reikwijdte van Verordening 1013/2006 valt. De wijziging van artikel 6 van het Protocol maakt dit ook voor niet-EU lidstaten mogelijk.

Uitvoeringswetgeving

Tegelijk met dit wetsvoorstel tot goedkeuring van de wijziging van artikel 6 Protocol zal een wetsvoorstel tot wijziging van de Nederlandse wetgeving in verband met de uitvoering van de wijziging van artikel 6 van het Protocol voor goedkeuring aan de Staten-Generaal worden voorgelegd.

De goedkeuring van de wijziging van het Protocol wordt ook gevraagd voor Caribisch Nederland. Een voorstel voor aanpassing van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES (Stb. 2012, 27) zal worden meegenomen in bovengenoemd wetsvoorstel ter uitvoering van de wijziging van artikel 6 van het Protocol. Die aanpassing zal, evenals het betreffende hoofdstuk 4 van de wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES, op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip in werking treden.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

In dit artikel wordt goedkeuring gevraagd van de wijziging van artikel 6 van het Protocol zoals overeengekomen bij Resolutie LP.3(4) en gepubliceerd in Tractatenblad 2011, 72. Voor de toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de goedkeuringswet.

III KONINKRIJKSPOSITIE

De wijziging van het Protocol wordt goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk. De wijziging zal worden aanvaard voor het Europese deel van Nederland. Op het moment dat de betreffende uitvoeringswetgeving voor het Caribische deel voor Nederland in werking treedt, zal de wijziging voor dat deel van Nederland kunnen worden aanvaard.

De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben de wenselijkheid van medegelding van de wijziging van het Protocol voor hun landen nog in beraad. Wanneer de regeringen medegelding wenselijk achten en de uitvoeringswetgeving voor het Protocol en de wijziging daarvan in de onderscheiden landen gereed is, kan het Protocol, inclusief onderhavige wijziging, voor Aruba, Curaçao en/of Sint Maarten worden aanvaard.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans