Kamerstuk 33905-9

Verslag van een algemeen overleg

Transitie in onderwijstoezicht

Gepubliceerd: 18 augustus 2014
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33905-9.html
ID: 33905-9

Nr. 9 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 augustus 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 2 juli 2014 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 maart 2014 inzake toezicht in transitie (Kamerstuk 33 905, nr. 1);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 maart 2014 met de antwoorden op vragen met betrekking tot de stand van zaken betreffende het toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 102);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 oktober 2013 bij de aanbieding van het Jaarwerkplan 2014 van de Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 11);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 april 2014 bij de aanbieding van het Jaarverslag 2013 van de Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 108);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 maart 2014 bij de aanbieding van het Inspectierapport over het bestuurlijk handelen van de stichting Voor Evangelische Scholen (Kamerstuk 31 293, nr. 200);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 januari 2014 inzake de lessen van de islamitische scholengemeenschap Ibn Ghaldoun (Kamerstuk 31 289, nr. 182);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 mei 2014 met de reactie op de motie van het lid Van Meenen over de plaats van medezeggenschap in het toezichtkader van de inspectie en de instellingsaccreditatie voor het hoger onderwijs (Kamerstuk 33 495, nr. 54);

  • Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 juni 2014 over de stand van zaken en aanwijzing Stichting voor Evangelische Scholen (Kamerstuk 31 293, nr. 205);

  • Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 juni 2014 over aanvulling op het toezichtkader voortgezet onderwijs 2013 (Kamerstuk 31 289, nr. 194).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bisschop, Jasper van Dijk, Jadnanansing, Van Meenen, Rog, Straus en Tellegen,

en Minister Bussemaker en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter: Een hartelijk welkom voor de Minister, de Staatssecretaris en hun ambtenaren. Ook een hartelijk welkom voor de collega's, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op afstand naar ons luisteren.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. D66 is verheugd over de nieuwe benadering van het toezicht door de inspectie, dit in tegenstelling tot wat een mens soms weleens leest. Dit is waar D66 voortdurend voor heeft gepleit: ruimte en vertrouwen, een brede kijk op kwaliteit, de school als lerende organisatie die staat voor de eigen keuzes en zich daarover verantwoordt, gericht op de docent die inspeelt op verschillen en die op de maat van de leerling zijn aanbod en zijn interventies afstemt en die reflecteert op het eigen handelen en zich aldus verbetert en versterkt. Geef hem de ruimte en het vertrouwen. De vertaalslag naar het toezichtkader mag wat D66 betreft nog wat nadrukkelijker gemaakt worden. De insteek van de inspectie wekt echter vertrouwen en heeft de juiste richting.

Ik noem enkele aandachtspunten. D66 steunt het voornemen om de transparantie te vergroten en het oordeel van de inspectie breed openbaar te maken. Het kwaliteitsprofiel, bestaande uit vijf kwaliteitsgebieden, is een goede poging hiertoe. In de brief wordt echter ook gesproken over predicaten voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs. De oordelen variëren van «zeer zwak» tot «excellent» en worden op een school geplakt. Maar een school kan toch niet worden samengevat in één woord, net zomin als in één getal? Dit heeft in de ogen van mijn fractie perverse effecten. Hoe verhoudt één predicaat voor een school zich tot het voornemen van transparantie? Gaat hiermee niet juist veel transparantie verloren? Is een school voor elk kind wel een goede school of kan dat variëren? Is de Staatssecretaris het met mij eens dat een school niet samengevat kan worden in één woord en is hij bereid te volstaan met een overzicht per school van de inspectieoordelen over de verschillende aspecten van het toezicht, zonder dat samen te vatten in één predicaat?

D66 vindt het goed dat de inspectie in de pilotfase gesprekken zal voeren over de invulling van het gedifferentieerde toezicht. Wat zijn voorafgaand aan deze gesprekken de doelstellingen van de Staatssecretaris? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat de beoordeling daadwerkelijk rechtdoet aan de diversiteit op een school? Wanneer zijn de pilots volgens hem succesvol?

Ik kom op de outcome. Toezicht is belangrijk om de outcome, het resultaat, te monitoren. Het toezicht moet uitspraken doen over het wat en niet over het hoe. D66 heeft aan het onderwijsveld gevraagd wat de ervaringen zijn met het toezicht. Wij hebben veel input gekregen. Een veelgehoorde klacht is de regeldruk en de bureaucratie rond en vanwege het toezicht. Er wordt een grote lastendruk ervaren rond de voorbereidingen van een inspectiebezoek en er is zelfs een voorbeeld waarbij een instelling maar liefst 350 documenten naar de inspectie heeft gestuurd. Misschien is dat gebeurd vanuit de gedachte «bury them with paper», maar uiteraard kan dit minder. Wij wachten nog op de operatie stofkam. Hoe is de voortgang op dit vlak?

Dan het wat en het hoe. In het licht van de outcome, maar ook gezien het eerdergenoemde onderscheid tussen het wat en het hoe, is D66 van mening dat de inspectie zich moet onthouden van opvattingen en oordelen over de gehanteerde didactiek. Dat is een zaak van de docent, de school, van het elkaar daarop aanspreken, ook door ouders en leerlingen via de medezeggenschap. Om die reden pleit D66 ervoor om kwaliteitsaspect 7, het didactisch handelen van leraren, uit het kwaliteitsoordeel te halen. In adviserende zin kan mijn fractie er geen bezwaar tegen hebben, maar het moet niet als oordeel worden gehanteerd. Hoe kijkt de Staatssecretaris hiertegen aan?

Wij zien het nieuwe toezichtkader graag tegemoet, maar zouden de Minister en de Staatssecretaris willen meegeven: schrap de wantrouwende regels die gefixeerd zijn op het proces. Sluit aan bij de commissie- Rinnooy Kan en neem belemmeringen in wet- en regelgeving weg. Zoals de Minister het zelf zegt: stimuleer een kwaliteits- en verbetercultuur in het onderwijs. Dat is het doel van dit toezicht. D66 stelt daarom voor om procesregels te schrappen. Laat sommige regels en bevoegdheden, bijvoorbeeld rond het oordeel over die didactiek, over aan collegiale visitaties. Hierbij gaan schoolleiders en docenten bij elkaar langs. Docenten worden erbij betrokken. Het doel is ontwikkeling. Er zijn diverse collegiale visitatieprojecten, met name in het voortgezet onderwijs. Men is daarover zeer tevreden. Ik vraag de Staatssecretaris of hij er ook tevreden over is. Het draagt direct bij aan kwaliteitsverbetering. Is de Staatssecretaris bereid om procesregels te schrappen en meer over te laten aan de collegiale visitatie en andere vormen van horizontale verantwoording?

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit klinkt inderdaad net even wat anders dan in sommige kranten. Ik hoor de heer Van Meenen duidelijk zeggen dat hij die predicaten geen goed plan vindt. Hij vindt het niet goed om scholen in één woord te beoordelen. Ik ben dat zeer met hem eens. Het lijkt mij zeer beperkend. Een school is veel complexer dan een bedrijf. Zullen wij vandaag duidelijk stellen dat wij dat geen goed onderdeel vinden? Stel dat ik het voorstel doe om die predicaten niet in die pilots en niet in het nieuwe toezicht op te nemen. Steunt de heer Van Meenen dat dan?

De heer Van Meenen (D66): De heer Van Dijk zegt nu dat hij dat gaat voorstellen. Ik ga dat ook voorstellen, dus dan doen wij dat allebei. Prima, dat zien wij dan wel weer. Uiteraard steun ik het. Dat lijkt mij, gezien mijn inbreng, een open deur. Ik vergelijk het maar even met een leerling. Ook tegen een leerling zeg je niet: jij bent een goede leerling. Nee, ook tegen een leerling zeg je: dit zijn onderdelen waarop je goed bent, maar waarbij je misschien nog aan dit of dat kunt werken etc. Een veel genuanceerder oordeel helpt een leerling verder en helpt ook een school verder. Het helpt juist niet om al die onderscheiden beoordelingen af te dekken met één predicaat. Dat leidt in mijn ogen tot een perverse prikkel, namelijk om dan de dingen te gaan doen om dat hogere predicaat te krijgen. Ik ben het dus helemaal met de heer Van Dijk eens.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het is voor mij absoluut niet relevant wie dat voorstel doet. Het gaat erom dat de regering nieuw beleid voorstelt. Zij zal straks tegen ons zeggen: laat ons nou aan de slag gaan met pilots. Het is volgens mij heel belangrijk dat wij als Tweede Kamer zeggen: pilots prima, maar geen predicaten. Geen rapportcijfers voor scholen. Scholen niet reduceren tot één predicaat.

De heer Van Meenen (D66): Ik beschouw dit als een korte samenvatting van wat ik zojuist gezegd heb.

Mevrouw Straus (VVD): In het voorstel gaat de inspectie werken met de zogenaamde Kwaliteitskaart, die gebaseerd is op een vijftal dimensies. Hoe verhoudt die Kwaliteitskaart zich tot dat predicaat? Dat is toch een veel bredere definitie dan het uiteindelijke resultaat «goed» of «zeer goed»?

De heer Van Meenen (D66): Inderdaad. Ik pleit er dan ook voor om dat bredere oordeel over die kwaliteitsaspecten prominent te maken. Het is mijn voorspelling dat, als wij dat ook nog voorzien van een predicaat, het predicaat leidend gaat worden, ook in de discussies op de scholen. Dat zal het streven worden: wij gaan van «voldoende» naar «goed». Dat predicaat zegt mij veel te weinig. Ik wil de focus houden op het rapport in zijn geheel. Als leerlingen aan het eind van een basisschoolklas een rapport krijgen, dan is dat leidend. Dan geeft die school er ook geen samenvatting bij. Een school is veel meer dan alleen maar dat predicaat. Dat komt goed tot uitdrukking in het toezicht waar wij naartoe gaan. Ik hoop dat dat op de voorgrond blijft staan. Zodra dat predicaat in de buurt komt, is dat effect weg. Kijk naar de Cito-scores, die nu een beetje als dat predicaat gelden.

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben ook blij met die brede kaders, maar wil de heer Van Meenen ook af van het predicaat «zwakke scholen» en «zeer zwakke scholen»? Je kunt aan de ene kant «basiskwaliteit» hebben en aan de andere kant scholen die meer dan die basiskwaliteit leveren. Hoe zou je dat dan moeten vormgeven?

De heer Van Meenen (D66): Er moet heel erg gewerkt worden aan het publiek maken van het complete oordeel, in al zijn aspecten. Dan is ook heel duidelijk waar de school goed in is, waar hij zwakker en beter in is. Ik wil dat ouders op basis van het oordeel de beste keuze voor hun kind kunnen maken. Als een school het predicaat «goed» heeft, dan wil dat helemaal niet zeggen dat het voor elke leerling een goede school is. Dat hangt heel erg af van waar die school dan zo goed in is en waar hij eventueel beter in zou moeten worden. Ik wil dat die verschillen ook voor de ouders heel helder blijven. Ook een school met het predicaat «zwak» zal ongetwijfeld goed zijn in sommige elementen. Natuurlijk is er dan meer te verbeteren dan bij een school met het predicaat «goed», maar wij verliezen heel veel, ook in de transparantie, als wij het allemaal samenvatten in één woord.

De heer Bisschop (SGP): Ik hoor collega Van Meenen niet de link leggen naar passend onderwijs. In hoeverre ziet hij een verbinding met de ontwikkelingen in het kader van passend onderwijs? Kan het betekenen dat er bepaalde typen scholen kunnen ontstaan: scholen met een breder zorgaanbod en scholen die dat wat minder uitgewerkt hebben en meer cognitief zijn? Spreekt die dimensie de heer Van Meenen aan?

De heer Van Meenen (D66): Dat is bijna vragen naar de bekende weg, zo zou ik zeggen tegen mijn oud-collega Bisschop. Ja, natuurlijk spreekt mij dit aan. Juist in de zoektocht naar de beste school voor je kind – dat is passend onderwijs – is het van buitengewoon groot belang om goed te kunnen zien wat die school jou kan bieden. Dit is ook een manier om ervoor te zorgen dat ouders in hun zoektocht naar de goede school voor hun kind het beste beeld krijgen.

De heer Bisschop (SGP): Dat zou impliceren dat het predicaat «excellent», als het al gehanteerd zou worden, toegekend kan worden aan een cognitief middelmatig presterende school met een uitstekende zorgstructuur, terwijl het ook als een vlag gehesen kan worden op een cognitief sterk presterende school met een minder goede zorgstructuur. Wat betekent het predicaat dan nog?

De heer Van Meenen (D66): Niets of minder dan niets. Het verbergt namelijk de werkelijkheid van de school erachter. Gelukkig zit ik niet in de jury van de excellente scholen, want dan zouden er wellicht heel andere uitkomsten zijn. Ik wil überhaupt die kant niet op denken, omdat ik denk dat het tot oneigenlijk handelen op de scholen leidt. Daar hebben wij de afgelopen jaren voorbeelden van gezien. Ik denk dat dit het moment is om echt door te pakken en te doen wat de inspectie wil: een brede transparante kijk op de kwaliteit van scholen. Daar past in mijn ogen zo'n predicaat niet bij.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ik begin met het accreditatiestelsel en de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie). Wij hebben onlangs het rapport over de geesteswetenschappen ontvangen. Helaas mogen wij daar van de PvdA en de VVD niet voor het reces met de Minister over in debat, maar ik vind het van belang, juist na de technische briefing die wij gisteren van de NVAO hebben gehad, om er een enkele vraag over te stellen. Studenten willen duidelijkheid. Als zij een opleiding hebben gevolgd die het oordeel «onvoldoende» heeft gekregen, willen zij weten of zij aan een hersteltraject gaan werken. Kunnen zij kosteloos aanvullende maatregelen verwachten van hun opleidingen? Wat kan de Minister doen om hun dat te garanderen?

Dan de voorgestelde uitbreiding van het inspectieoordeel in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Het CDA steunt de gedachte dat er gedifferentieerd toezicht moet zijn. Wij moeten dichter op de scholen zitten waar de kwaliteit te wensen overlaat, en scholen ontlasten van overheidsbemoeienis als de kwaliteit op orde is. Dat is wat ons betreft wat anders dan, wanneer de kwaliteit op orde is, er nog eens een verfijndere systematiek van oordelen aan toevoegen. De bewindslieden schrijven dat goed onderwijs het doel moet zijn en niet het leveren van basiskwaliteit. Ik vind dat een typerende opmerking. Alsof schoolleiders en leraren niet intrinsiek gemotiveerd en gedreven zijn om het beste onderwijs te geven, alsof zij de Staat nodig hebben om het beste uit leerlingen te halen, alsof het onderwijs niet zal verbeteren als die Staat geen hogere normen oplegt. Het CDA ziet juist risico's in een verbreding van het toezichtkader. Als meer scholen op meer punten worden beoordeeld, zullen zij meer moeten administreren. Kunnen de bewindslieden samenvatten wat een school straks allemaal meer moet verantwoorden om het inspectieoordeel «voldoende» te krijgen ten opzichte van de huidige situatie met het oordeel «basiskwaliteit»?

De bewindslieden stellen dat er geen alomvattende routekaart naar excellentie is. Dat deelt de CDA-fractie. Denken de bewindslieden dat er met hun voorstellen wel een alomvattende routekaart is naar voldoende of goed onderwijs? Zijn zij het met mij eens dat door het precaire verschil tussen «voldoende», «goed» en «excellent» er uiteindelijk een fijnmazig normenstelsel ontwikkeld zal worden dat zal leiden tot bureaucratie, meer gewraakte afvinklijstjes en juridische geschillen?

De inspectie gaat, als het aan het kabinet ligt, straks sturen op kwaliteitsprofielen. Klopt het dat een school straks al het oordeel «zwak» kan krijgen als hij op het domein van de sociale veiligheid niet goed scoort? Ik denk bijvoorbeeld aan het niet voldoen aan de door de Staatssecretaris goedgekeurde pestprotocollen.

Leraren en schoolleiders hebben behoefte aan critical friends, maar het CDA haalt nog maar eens een les uit de commissie-Dijsselbloem aan: laat de inspectie terughoudend zijn met de bemoeienis met het pedagogisch-didactische klimaat op scholen. Het CDA ziet veel meer in samen lessen voorbereiden, visitaties door vakgenoten en grondige lesevaluaties. Daarmee kunnen wij scholen weliswaar niet makkelijk vergelijken, maar wel het onderwijs verbeteren.

Het CDA maakt zich zorgen over de keuze die het kabinet lijkt te maken om het toezicht te verplaatsen van de school naar het bestuur. Besturen zullen daardoor omwille van de inspectieoordelen en de marktpositie van hun scholen risicomijdend gedrag kunnen gaan vertonen. Waar scholen binnen één bestuur nu soms zeer verschillend zijn, lopen wij de kans dat besturen zullen sturen op beleidskeuzes die het beste oordeel van de inspectie genereren. En dat hoeft niet altijd het beste onderwijs op te leveren.

Wij willen geen predicaten en eerst een behandeling van het initiatief van collega Bisschop. Daarnaast willen wij een grondig, breed gesprek met het veld. Wij hebben al gelezen dat de lerarenorganisaties zich ernstig druk maken. Dus eerst een pas op de plaats en dan bekijken hoe wij het stelsel verder kunnen inrichten.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. In Nederland hebben wij gelukkig steeds minder zwakke scholen. De meeste scholen blijven echter hangen in «basiskwaliteit», terwijl er nog zo veel meer verbeterpotentieel is dat onbenut blijft. Willen wij goed onderwijs aan alle kinderen in Nederland aanbieden, dan is er wat de VVD betreft meer ambitie dan «basiskwaliteit» nodig. Het voorliggende voorstel voor de richting die de inspectie wil inslaan, past daar wat de VVD betreft prima in. De inspectie begint met pilots. Hoe worden de scholen gekozen die hieraan gaan meedoen? Hoe kan de Kamer de eerste ervaringen met dit toezichtkader blijven volgen?

Het is een goede stap, maar wel een eerste stap, want met alleen differentiëren in het eindpredicaat komen wij er niet. Om de ambitie van het beste onderwijs voor elke leerling te kunnen waarmaken, moeten scholen gaan functioneren als professionele organisaties. Daar hoort bij dat je scherp gehouden wordt door elkaar en door anderen. Alleen dan word je samen elke dag een beetje beter.

Voor de VVD werkt dit als een drietrapsraket, waarvan de onderdelen van gelijk belang zijn. Ten eerste een interne verbetercultuur op school, waarbij leraren en schoolleiders samenwerken om een echte verbetercultuur te creëren, waarbij docenten en schoolleiders elkaar helpen en aanspreken op de wijze waarop zij lesgeven en waarbij het geven van feedback veel meer gemeengoed wordt.

Ten tweede noem ik de externe visitatie, de zogenaamde peer review van docenten en schoolleiders van andere scholen die op gezette tijden langskomen om te beoordelen hoe goed een school het doet. Deze vorm van visitatie houd je scherp en maakt het delen van best practices veel vanzelfsprekender, zoals dat in andere professionele organisaties ook gebeurt.

Ten derde moet de inspectie ook echt toezien op de eerste twee stappen. Heeft het daadwerkelijk geleid tot een betere kwaliteit? Alleen in dat geval is wat de VVD betreft het predicaat «goed» of «excellent» aan de orde.

Naast meer differentiëren in het eindpredicaat en de cultuur van «elke dag een beetje beter», is het nodig om een beweging naar beter onderwijs te maken. Scholen moeten zich steeds transparanter opstellen, vanuit het besef dat zij deel uitmaken van de maatschappij en dat zij dus ook verantwoording moeten afleggen aan die maatschappij. Transparantie is hierbij wat ons betreft het sleutelwoord. Hier hoort ook financiële verantwoording bij, niet alleen op bestuursniveau, maar ook op schoolniveau. Voor docenten en ouders moet het helder zijn hoe een school er financieel voorstaat en welke financiële keuzes een school maakt.

Elke school krijgt een kwaliteitsprofiel, maar hoe zorgen wij ervoor dat dit profiel ook daadwerkelijk iets zegt over de kwaliteit van de school? Zijn de indicatoren meetbaar? Worden alle indicatoren voorgeschreven door de inspectie of is er ook ruimte voor scholen om, bijvoorbeeld op basis van hun onderwijsvisie, een aantal indicatoren zelf te kiezen om hun kwaliteit van onderwijs te laten zien? De VVD wil dat het kwaliteitsprofiel met de daarbij behorende indicatoren, inclusief de financiële gegevens, niet alleen op de website van de inspectie, maar ook gewoon op de website van de school geplaatst wordt.

In de nieuwe werkwijze wordt de inspectie niet alleen toezichthouder, maar ook verbeteradviseur. De vraag is hoe deze rollen te verenigen zijn. Nog niet zo lang geleden is de rol van de gesprekspartner van de inspectie uit het toezicht gehaald, omdat er een te grote betrokkenheid ontstond en men te weinig kritisch op elkaar was. Hoe voorkomen wij dat dit weer gaat gebeuren?

In Australië heeft men naast de toezichthouder ook een zelfstandige verbeterorganisatie ingericht. De scholen zijn daar heel tevreden mee. Als je strenger toezicht instelt, dan moet je immers ook goede verbeterondersteuning inrichten. Ik vraag de Staatssecretaris waarom hij er nu toch weer voor kiest om toezichthouder en adviseur in één hand te leggen. Wat vindt hij van het Australische voorbeeld?

De heer Van Meenen (D66): Het betoog van mevrouw Straus is mij eigenlijk uit het hart gegrepen, op één punt na, namelijk dat predicaat. Is zij het met mij eens dat het heel erg lastig is om aan het gedifferentieerde toezicht dat al die aspecten van kwaliteit beziet, uiteindelijk dat ene predicaat te hangen? Dat is toch net zo lastig als het beantwoorden van de vraag wat een goede leraar is? Is dat een leraar wiens leerlingen hoge cijfers halen? Is dat een leraar die zo veel leuke dingen met zijn leerlingen doet? Hoe kijkt mevrouw Straus hiertegen aan?

Mevrouw Straus (VVD): Je kunt nu «basiskwaliteit» hebben. Dan heb je in de basis een aantal dingen op orde, maar dat betekent nog niet dat je daadwerkelijk een verbetercultuur op school hebt. Je komt alleen in aanmerking voor meer dan «basiskwaliteit» als je die verbetercultuur echt kunt laten zien. Wij kunnen er nader over praten of het vervolgens «goed» en «excellent» moet zijn, maar ik zou graag het verschil maken tussen de huidige basiskwaliteit en meer dan dat. Dat zit hem wat mij betreft met name in een geïntegreerde verbetercultuur, waarin echt gewerkt wordt aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.

De heer Van Meenen (D66): De kwalificatie «basiskwaliteit» is in mijn ogen een rusthuis. Daarmee fiatteer je eigenlijk de situatie waarin het op orde is, terwijl daaronder tal van dingen kunnen liggen die verbeterd kunnen worden, niet alleen van onvoldoende naar voldoende, maar ook van voldoende naar beter. Zou het toekennen van het predicaat niet gehanteerd kunnen worden als een soort legitimatie om het erbij te laten? Juist het gedifferentieerde, transparante toezicht zou veel meer een stimulans kunnen zijn om echt aan verbetering te werken.

Mevrouw Straus (VVD): Jazeker. Daarom ben ik heel blij met die brede kaders, met die vijf dimensies die de inspectie voorstelt. Dat zou veel meer leidend moeten zijn in het vergelijken van scholen. Die Kwaliteitskaart moet dan wel echt iets zeggen. In het reguliere toezichtkader hebben wij «zeer zwak», «zwak» en «basiskwaliteit». Dat is inderdaad een rusthuis – dat ben ik met de heer Van Meenen eens – maar scholen die daarbovenop laten zien dat zij met die elke-dag-een-beetje-betercultuur daadwerkelijk aan de slag zijn, mogen wij best belonen. Die scholen bieden meer dan die basiskwaliteit. Ik zou het jammer vinden als wij dat helemaal weglaten, want dan moeten wij al die 7.000 Kwaliteitskaarten naast elkaar leggen om nog iets van het onderwijs te kunnen zeggen. Voor de ouders kan dat heel goed zijn, maar scholen die meer doen, verdienen het om daarvoor gewaardeerd te worden. Dan mag het meer zijn dan «basiskwaliteit». Ik ben er niet bij geweest toen deze term werd geïntroduceerd, maar ik vind het ook echt een rusthuiskwalificering.

De heer Rog (CDA): Ik blijf hierover wat verbaasd. Waarom heeft de VVD er toch zo veel geloof in dat de overheid die kwalificaties moet geven? Wij hebben de vrijheid van onderwijs. Scholen richten hun didactisch proces op een eigen manier in. Zij verschillen daarin; laat duizend bloemen bloeien. Als de scholen het goed doen, laat ze dat dan ook goed doen. Op dit moment hebben wij Vensters VO en Vensters PO. Scholen hebben allerlei mogelijkheden om nader toe te lichten waarin zij in hun ogen excelleren. Geef ze die ruimte en bemoei je daar als overheid niet mee, zo zou ik de VVD willen zeggen.

Mevrouw Straus (VVD): Ik begrijp heel goed waar deze opmerkingen van de heer Rog uit voortkomen, maar ik kom ook op andere scholen, scholen die zich ergeren aan de kwalificering «basiskwaliteit», scholen die trots zijn op wat ze doen. Die scholen willen aan de samenleving laten zien waar ze dan zo goed in zijn. Ik vind dat wij die scholen die gelegenheid moeten geven. Als wij ons er niet mee bemoeien, dan blijven er scholen bestaan die niet spontaan uit zichzelf zich gaan verantwoorden voor de maatschappij. En dat zou ik echt heel jammer vinden. Ouders maken een keuze voor de school van hun kind, zeker in het primair onderwijs. Dat doen ze één of twee keer in hun leven, en in sommige gezinnen gebeurt het wat vaker. Die informatie moet beschikbaar zijn. Het gebeurt mij nog te veel dat ik ouders tegenkom die zeggen: had ik van tevoren wat meer informatie gehad, dan had ik een andere school voor mijn kinderen gekozen. Die informatie moeten wij op een eenduidige manier aanbieden. De heer Rog heeft mij ervoor horen pleiten om een aantal indicatoren vrij beschikbaar te maken voor scholen. Een gezonde school wil zich op andere dingen onderscheiden dan een cultuurprofielschool of een school die duurzaamheid in het vaandel heeft staan. Ik vind dat wij die ruimte moeten geven. De overheid heeft wel de taak om ervoor te zorgen dat er transparantie is voor de ouders en de samenleving.

De heer Rog (CDA): Ik verwijs mevrouw Straus naar Vensters PO en Vensters VO, waarin op een fantastische wijze, breed en naar smaak en keuze van de school, verantwoord kan worden waar men mee bezig is en hoe allerlei kwalitatieve aspecten eruitzien. Het CDA vindt dat dit niet vanuit de overheid moet. Ik had verwacht dat ik mevrouw Straus aan mijn zijde zou vinden.

Mevrouw Straus (VVD): Het lijkt mij handig als de inspectie zo veel mogelijk aansluit bij datgene wat er nu al verantwoord wordt. En dan kun je inderdaad ook prima kijken naar Vensters PO en Vensters VO.

De heer Bisschop (SGP): Ik hoor mevrouw Straus erkennen dat er diverse aspecten zijn waarop een school zich kan richten. Er zijn diverse kwalificaties mogelijk. Wat voegt een predicaat dan nog toe? Kan in één term alles gevangen worden?

Mevrouw Straus (VVD): In mijn reactie op de interruptie van de heer Van Meenen heb ik al geprobeerd aan te geven dat het mij erom gaat dat er meer is dan «basiskwaliteit», waarbij het slechts op orde is. De wereld draait gewoon door. Als je wilt laten zien dat je meer doet dan dat, dat je goed onderwijs geeft, dat je middenin de samenleving staat, dat je oog hebt voor ontwikkelingen, dat je je personeel zich voortdurend laat ontwikkelen, dan mag daar best iets extra's uit voort klinken, een extra waardering uit komen dan alleen «basiskwaliteit». Ik word daar in ieder geval niet enthousiast van. De vooruitstrevende leraren, die ik gelukkig steeds vaker ontmoet, worden daar ook niet enthousiast van. Zij willen graag laten zien wat zij allemaal doen. Ik vind dat we die mensen daarvoor moeten waarderen.

De heer Bisschop (SGP): Over de inhoudelijke aspecten die mevrouw Straus noemt, valt volgens mij nauwelijks te discussiëren. Ik denk dat die door iedereen gedeeld worden. Het gaat erom dit zodanig vorm te geven, dat het breed gedragen wordt. Is de keuze voor een labellijstje de manier om datgene wat mevrouw Straus beoogt, te stimuleren? Ik geef haar in overweging om daar nog eens diepgaand en ernstig over na te denken. Wij zijn gaarne bereid tot tegenreflectie.

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben altijd bereid om met de heer Bisschop serieus op onderwerpen te reflecteren, maar in dezen verschillen wij denk ik van mening. Het gaat erom of je mensen waardering geeft voor de extra inspanningen die zij leveren. Dingen kunnen gewoon op orde zijn, maar dat is nog iets anders dan wanneer je ziet dat mensen een stapje extra doen. Dat stapje extra zou ik heel graag willen waarderen. Of dat met «goed» of «excellent» moet zijn, is nog allemaal niet «carved in stone». Als je alleen maar gemiddeld kunt zijn – dat is «basiskwaliteit» volgens mij – dan zijn er geen prikkels. Scholen moeten worden uitgedaagd om hun beste beentje voor te zetten. Ik zou graag zien dat wij scholen blijven uitdagen. Ik wil niet dat het enkel om lijstjes gaat. Ik heb juist gepleit voor die Kwaliteitskaart, die heel erg belangrijk is en die vooral transparant moet zijn.

De heer Van Meenen (D66): Mevrouw Straus heeft het weleens over haar kinderen in het basisonderwijs, dus ik veroorloof mij de volgende vraag. Als je aan je kinderen vraagt hoe het op school was en ze zeggen neutraal «goed», dan weet je eigenlijk niet zo heel veel. Misschien antwoorden ze over enige tijd met «basiskwaliteit». Laten wij ons even als ouders van de scholen beschouwen. Als ouder wil je meer weten. Dat vertaalt zich in een rapport dat je kind mee krijgt. Daarop staat: hier is hij goed in, hier heel goed, daar wat minder, etc. Naar dat oordeel ben je op zoek. Als je waardering wilt hebben voor het feit dat het beter gaat, dan kijk je naar het vorige rapport en dan zeg je: voor Frans is het een stuk beter geworden, etc. Dat is wat wij willen: verbetering. Maar dat vertaalt zich nooit in één predicaat. Je moet bekijken wat er in de loop van de tijd gebeurt op de verschillende aspecten. De rapporten die de inspectie geeft, moet je in feite kunnen zien. Dan kan de school laten zien dat er dingen verbeterd zijn. Als je dan al een kwalificatie wilt bedenken, dan gaat het om die beweging. Dan zou je iets kunnen zeggen als: deze school is verbeterend, versterkend, goed op weg. Ik probeer het nog maar even, want volgens mij vinden wij precies hetzelfde.

Mevrouw Straus (VVD): Volgens mij vinden wij inderdaad precies hetzelfde. Het gaat mij er niet om dat die goede school goed is op alle punten. Het gaat mij erom dat je meer dan «basiskwaliteit» moet kunnen zijn. Als je kunt laten zien dat je voortdurend met verbeteringen bezig bent, moet daarvoor een mogelijkheid bestaan. Het gaat er niet om of je vandaag beter bent dan gisteren, het gaat erom dat je daar voortdurend mee bezig bent. Dat moet je op een goede manier in je organisatie borgen. Als je dat doet, komt die continue verbetering vanzelf. Het gaat er niet om dat je van een 6 naar een 6,5 naar een 7 gaat. Nee, het gaat erom dat je je onderwijs beter maakt, dat je nieuwe inzichten gebruikt, dat je inspeelt op nieuwe leervragen van kinderen, dat je je beter in de samenleving positioneert. Al dat soort dingen moeten in die verbetercyclus naar voren komen. Dat is wat mij betreft het onderscheidene tussen basiskwaliteit – wij hebben de zaak op orde, maar dat is het dan ook – en meer dan dat. Die continue beweging voorwaarts zou ik daar heel graag in willen zien.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik begin met de differentiatie van het onderwijstoezicht. Op zichzelf lijkt dat een goed idee, omdat scholen die het goed doen, erkenning krijgen. De bloei van het onderwijs bevorderen, daar kan niemand tegen zijn. Elke dag een beetje beter, zoals mevrouw Straus zei. Maar ik wil er toch een aantal kanttekeningen bij plaatsen. Zijn er internationale voorbeelden van een dergelijke vorm van toezicht? Hoe gaat de inspectie bepalen wat «goed» en wat «excellent» is? Wat betekent het maatschappelijk wanneer wij instellingen gaan rangschikken? Hoe zorgen wij ervoor dat de scholen niet tegen elkaar worden opgezet? Wat doet de inspectie met een instelling die het oordeel niet accepteert? Kunnen wij afspreken dat de inspectie binnen drie maanden laat weten hoe zij dit wil doen? Wij willen geen abstract verhaal, maar gewoon: zo gaan wij het doen. Bij het maken van deze toekomstschets vraag ik ook aandacht voor de vraag of de inspectie wel genoeg menskracht heeft. Ik stel voor om de Onderwijsraad te vragen om over de aanpak van de inspectie te oordelen alvorens ermee wordt begonnen. Hoe staan de bewindslieden hiertegenover? Ik vraag mij af of de differentiatie en de predicaten extra bureaucratie gaan opleveren. Ik wil niet meer, maar juist minder verantwoording door docenten en schoolleiders.

De rol van de inspectie moet tweeledig zijn. Daar waar het onderwijs voldoende is, moet de inspectie als critical friend kunnen meedenken hoe het beter kan, maar deze rol kunnen wij op termijn ook gedeeltelijk laten overnemen door peer review toe te voegen aan het toezichtkader. Docenten, schoolleiders en schoolbesturen kunnen met elkaar als ervaringsdeskundige bezien wat er goed gaat en wat er beter kan. Kan de regering nader ingaan op dit idee? Ziet zij dit op termijn als optie ter vervanging van een deel van het inspectietoezicht?

De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Jadnanansing stelde twee heel mooie vragen. Hoe gaan wij voorkomen dat scholen tegen elkaar worden opgezet? Wat betekent het maatschappelijk als wij scholen gaan rangschikken? Zijn dat retorische vragen waarop zij het antwoord eigenlijk wel weet? Is zij het met mij en andere collega's eens dat wij die scholen niet moeten beperken tot één rapportcijfer, waardoor je dat rangschikken gaat krijgen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het waren oprechte vragen. Ik heb alle signalen in mijn mailbox gevonden en ik heb ook met een aantal mensen gebeld. Zij getuigen van een enorme bezorgdheid rond de differentiatie van het onderwijstoezicht. Het idee om een school die het goed doet te erkennen, vind ik goed. Tegelijkertijd moeten wij wel nadenken over de vraag wat dit in de praktijk daadwerkelijk betekent. Je moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom stel ik al deze vragen. Ik hoor graag van de bewindslieden hoe zij dit zien. Het is een goed idee, maar het moet wel zorgvuldig. Hoe zal het in de uitvoering uitpakken?

De heer Jasper van Dijk (SP): Wij hebben al een hoop informatie. In de uitgebreide brief staat glashelder dat scholen de predicaten «voldoende», «goed» of «excellent» krijgen. Dan is het toch wel terecht dat ik nu aan de PvdA vraag of dat de visie van de PvdA is? Zij wil scholen toch niet reduceren tot een cijfer, waardoor ze tegen elkaar worden opgezet, waardoor wij lijstjes gaan krijgen, waardoor scholen met elkaar gaan concurreren alsof het McDonald's-restaurants zijn? Dat zijn scholen toch niet in de ogen van de PvdA? Die predicaten, dat moeten wij toch niet doen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer Van Dijk vraagt mij naar de visie van de PvdA. Scholen die het goed doen, mag je een pluimpje geven, mag je erkennen. Daar is helemaal niks mis mee. Tegelijkertijd moet dat in onze visie wel zorgvuldig. Je moet goed nagaan wat het betekent voor de scholen, de schoolleiders, de besturen en de inspectie. Daarom stel ik mijn vragen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Maar mag ik dan antwoord op mijn vraag of u wel of niet akkoord gaat met die predicaten?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Volgens mij ben ik heel duidelijk geweest. Ik wil eerst antwoorden hebben om te bekijken of wij het idee van erkenning, dat ik echt heel goed vind, kunnen borgen. Zijn er voldoende waarborgen om zorgvuldig om te gaan met datgene wat het belangrijkste is, de kwaliteit van onze scholen voor onze kinderen?

Voorzitter. Daar waar het echt misgaat, moet de inspectie ingrijpen. Wat dat betreft zijn er nog wel wat lessen te trekken uit Ibn Ghaldoun. De inspectie heeft te veel losse feiten over zwakke afdelingen waargenomen, maar de samenhang niet gesignaleerd. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat het integrale toezicht van de grond komt? Heeft de inspectie, gelet op de vele plannen, voldoende tijd en menskracht? Graag een heel precies antwoord.

Als het structureel en hopeloos misgaat met het onderwijs op een school, zoals is gebeurd bij Ibn Ghaldoun, dan moeten wij gewoon met elkaar kunnen zeggen dat het schoolbestuur heeft gefaald. Dan moeten wij een bestuur aan de kant zetten en houden. Wij hebben het hier namelijk wel over de toekomst van jonge mensen. Als eenmaal is gebleken dat schoolbestuurders ongeschikt zijn, dan houdt het wat mij betreft op. Hoe gaat de Staatssecretaris de inspectie in stelling brengen als blijkt dat falende bestuurders opnieuw beginnen? Op welke termijn zal een lastminute bestuurderscheck aan het wettelijk instrumentarium worden toegevoegd?

De PvdA maakt zich zorgen over de validiteit van de centrale examens. Er is te vaak sprake van onduidelijke vraagstelling of aanvechtbare elementen en regelrechte fouten in de correctievoorschriften. Zou de onderwijsinspectie dit soort signalen niet moeten oppikken en het College voor Examens erop moeten aanspreken? Graag een reactie.

De inspectie moet niet alleen letten op de kwaliteit van het onderwijs dat op de scholen wordt geboden. Zo'n anderhalf miljoen mensen is laaggeletterd. Het is een serieus probleem, waar de inspectie geen aandacht aan besteedt. De PvdA vindt dat wij moeten weten hoeveel mensen in Nederland functioneel analfabeet zijn, hoe deze mensen die leerachterstand hebben kunnen oplopen, wat daaraan is gedaan en welke resultaten dat heeft opgeleverd. Kunnen de bewindspersonen toezeggen dat dit voortaan wél een punt van aandacht is in het Onderwijsverslag?

Morgen wordt gesproken over passend onderwijs. Schoolbesturen krijgen met de Wet passend onderwijs een zorgplicht. Hoe gaat de inspectie formeel toezien op deze zorgplicht? Stel dat de inspectie een school een onvoldoende geeft voor de begeleiding van zorgleerlingen. Wordt het samenwerkingsverband dan geïnformeerd? Dat samenwerkingsverband zou een rol kunnen spelen bij verbetertrajecten op dit punt.

Een school dient te voldoen aan de basisondersteuning en kan hierop door de inspectie worden aangesproken. Gaat de inspectie hier extra over adviseren in de eerste jaren?

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. De SP heeft grote zorgen over het nieuwe toezichtmodel. Volgens mij is het een dwaalspoor. De regering wil scholen reduceren tot een koekjesfabriek. Zij moeten zo hoog mogelijk gaan scoren via predicaten: zwak, voldoende, goed of excellent. Zo worden zij tegen elkaar opgezet. Maar een school kan niet gereduceerd worden tot één beoordeling of één Michelinster. Het doet mij een beetje denken aan de Consumentengids, die ik vroeger altijd las. Als je een televisie wilde kopen, dan stonden daar eindbeoordelingen in: één plusje, twee plusjes, enz. Er kon ook een minnetje uit komen, bijvoorbeeld als de gebruiksaanwijzing niet goed was. Maar die tv was misschien uitstekend. De heer Rog vroeg terecht of een school een minnetje kan krijgen omdat hij geen pestbeleid heeft. Het moet toch niet gekker worden. Graag een reactie.

«Basiskwaliteit» voldoet niet meer, scholen moeten «goed» worden. Er komt dus nog meer prestatiedruk. Er spreekt een groot wantrouwen uit richting de leraren. Dat proef ik ook een beetje in een citaat van de Staatssecretaris in de NRC van een tijdje terug: «Wij moeten niet achterover leunen.» Wie leunt er achterover? Graag naam en toenaam.

Niet de leraren, maar de schoolbesturen moeten dit met de inspectie gaan regelen, terwijl zij regelmatig op grote afstand van het klaslokaal zitten. Het is mijn inschatting dat niemand hier beter van wordt, de scholen niet, de leerlingen niet, de inspectie niet en het onderwijs niet. Alleen de VVD is hierover razend enthousiast. Ik vraag mij serieus af of de PvdA dit als een soort coalitiedeal volgt. Ik kan mij niet voorstellen dat de partij er zelf in gelooft. Wij hadden al de toetsgekte en met deze stap krijgt de afrekencultuur een nieuwe dimensie. Zie de kritiek van de vakbonden. Het CNV noemt het verkeerd en demotiverend voor leraren. De AOb zegt dat het de concurrentie tussen scholen versterkt. Ik vraag de regering of zij dat prima vindt. Wil zij dat scholen meer met elkaar gaan concurreren? Als dat zo is, dan weten wij dat de regering volledig de weg kwijt is. Scholen zijn geen bedrijven. Onderwijs is geen markt. Scholen zijn een gemeenschap waarin wij leerlingen leren om samen te leven.

In het regeerakkoord staat het eigenlijk al: van goed naar excellent onderwijs. Wij konden dit dus verwachten. De ambitie is prima, maar de route ernaartoe is een valkuil. Er zal ook veel meer bureaucratie komen. Er komt niet minder, maar meer inspectie. Is mijn indruk juist? Graag een reactie. Ik verwijs ook naar de uitstekende brief van de heer Jimkes in de Volkskrant van vandaag: «Scholen zullen zich krampachtig gaan richten op afvinklijstjes van de inspectie om een mooi cijfer te scoren, in plaats van hun energie in eigen schoolbeleid te steken. Er zullen conflicten (ook juridische) over de uitslag ontstaan. Dit alles terwijl iedereen in de onderwijswereld weet dat een school die voor die ene leerling goed is, helemaal niet zo goed hoeft te zijn voor een andere leerling. Kortom, het middel zal zijn doel geheel voorbijschieten.»

Mevrouw Straus (VVD): De heer Van Dijk vertelt ons hier dat je mensen geen pluim mag geven als zij meer doen dan er wellicht in de basis van hen gevraagd mag worden. Ik vind dat een lastig punt om aan te horen zonder erop te reageren. Ik kom heel veel docenten en schoolleiders tegen die trots zijn op hun school, die zich daar met hart en ziel voor inspannen, die heel graag willen laten zien waar zij allemaal mee bezig zijn en waar zij zo goed in zijn, die tegen mij zeggen: waarom komt de inspectie maar zo weinig bij ons op bezoek, want ik zou zo graag laten zien waar ik allemaal mee bezig ben? Zouden wij tegen deze mensen, die dat elke dag met hart en ziel doen, niet op zijn minst mogen zeggen: u bent goed bezig, daar mag u een pluim voor krijgen.

De heer Jasper van Dijk (SP): De inspectie komt niet meer op bezoek bij scholen omdat de VVD dat heeft afgeschaft en wegbezuinigd. Dit is een buitengewoon naïef betoog van mevrouw Straus. Natuurlijk mogen wij scholen pluimen geven. Ik zal haar verklappen dat dat volop gebeurt in buurten en wijken door ouders. Zij praten met elkaar over scholen die zij goed vinden of waar zij twijfels bij hebben. Scholen zijn er heel goed in om aan hun omgeving te vertellen wat zij allemaal doen en laten. Maar dit model gaat scholen in een systeem stoppen waarin zij gaan toewerken naar iets. Het is een buitengewoon bureaucratisch systeem, waardoor risicomijdend gedrag ontstaat, waardoor scholen in een race naar de top worden opgestookt om maar te voldoen aan de criteria van de inspectie, terwijl ze veel complexer zijn dan dat ene predicaat. Pluimen geven is prima – laat het ouders doen, laat het de omgeving doen – maar dit is een bureaucratisch wangedrocht, dat een liberale partij zou moeten afkeuren.

Mevrouw Straus (VVD): Een bureaucratisch wangedrocht? Het gaat mij erom dat wij mensen waarderen voor de inspanningen die zij plegen. En dat doen wij niet door hier alleen maar te praten over wat het allemaal aan extra lasten oplevert, terwijl wij nog niet eens te horen hebben gekregen of dat allemaal wel zo is. Uit de brief blijkt in ieder geval van niet. Als de inspectie op bezoek komt bij een school en daar de juiste vragen stelt, hoeft dat helemaal geen extra last te betekenen. Ik ben blij dat de route die de inspectie inslaat, weggaat van de afvinklijstjes, waarmee alleen maar wordt bekeken of de papieren werkelijkheid op orde is. Ik zou graag zien dat die verbetercultuur daadwerkelijk ontstaat. Pas als er zo'n cultuur is, kom je wat mij betreft in aanmerking voor die pluim. Maar die pluim moet wel kunnen worden uitgedeeld. Als dat niet gebeurt, kunnen wij maar beter blijven voortmodderen. Dan weet ik zeker dat mijn ambitie om over een paar jaar in het Onderwijsverslag te lezen dat wij overal heel goede scholen hebben, niet wordt gehaald.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is wat de VVD wil. Mevrouw Straus wil scholen als bedrijven zien. Zij wil dat scholen elkaar gaan beconcurreren. Zij wil scholen tot één cijfer reduceren. Ik wil dat niet. Volgens mij mist mevrouw Straus volledig de grote zorg van velen hier. Je kunt een school niet reduceren tot één beoordeling. Het is prachtig als de inspectie breed en gedifferentieerd gaat oordelen, maar het is hartstikke tegenstrijdig. Een gedifferentieerd toezicht leidt tot één predicaat. Dat kan niet. Dat punt mist de VVD volledig en dat is een grote denkfout.

Mevrouw Straus (VVD): Ik denk niet dat wij het op dit punt eens worden, maar ik heb wel het idee dat de heer Van Dijk appels met peren aan het vergelijken is. Ik zal het nu kort houden, maar ik denk dat wij daar echt nog eens over moeten doorpraten.

De heer Jasper van Dijk (SP): Laten wij het aan de leraren vragen.

Mevrouw Straus (VVD): Aan welke leraren?

De heer Jasper van Dijk (SP): Aan alle leraren. Volgens de informatie die wij al hebben, spreken zij over meer prestatiedruk, meer bureaucratie en meer wantrouwen. Er is constant een sfeer van scholen die lui zouden zijn, en van leraren die te weinig zouden doen. Wat betekent het voor een leraar als hij de hele tijd dat soort dingen krijgt te horen?

De voorzitter: Mijnheer Van Dijk, ik vraag u om uw betoog te vervolgen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik kreeg een vraag, die ik netjes probeer te beantwoorden.

Op pag. 2 van de brief wordt het hoger onderwijs genoemd. Over de nieuwe accreditatie is vorige week veel nieuws verschenen. Scripties waren onvoldoende, opleidingen waren niet goed. De Minister stelt studenten gerust door te zeggen dat hun diploma geldig blijft. Dat is natuurlijk prima, maar intussen is er wel schade aangericht. Net afgestudeerde studenten weten niet of hun scriptie wel voldoende was. De Minister zegt dat zij dan maar naar de examencommissie moeten gaan. Die kijkt dan wel of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Dat is wel heel makkelijk. De studenten zijn de pineut. Als de examencommissie oordeelt dat er nog wat moet gebeuren, dan heeft de student een probleem. Dan moet hij extra vakken volgen of zijn scriptie gaan verbeteren, terwijl hij net is afgestudeerd. Hier heeft de Minister wat mij betreft ook een verantwoordelijkheid. Hoe gaat zij deze studenten helpen?

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Laat ik beginnen met mijn waardering uit te spreken voor de inzet van de inspectie. Ook ten aanzien van mijn persoon wordt daar weleens een andere indruk van gewekt, maar ik hecht eraan om dit te onderstrepen. Ik vind het goed dat er gezocht wordt naar een adequate vorm van toezicht. Ik erken dat in de voorliggende brief daartoe een poging gedaan is, maar ik wil er wel een aantal kanttekeningen bij plaatsen. In een interruptiedebat heb ik al een beetje laten doorschemeren dat ik op sommige punten vind dat het toezicht niet goed wordt ingericht.

Het kabinet wil voor de derde keer in tien jaar het roer van het onderwijstoezicht omgooien. Als wij dat tot ons laten doordringen, betekent dat dat scholen gemiddeld om de paar jaar horen dat de kwaliteit op een andere manier moet worden gezien. Aanvankelijk moest het kwaliteitstoezicht breed zijn. Vanaf 2007 werd het risicogericht. En nu wordt het weer breed. De SGP vindt het een uitdaging om hierbij mee te denken. Het wetsvoorstel dat ik heb ingediend, zie ik daarbij als aanvullend op de brief van het kabinet. Ziet het kabinet dat ook zo?

De SGP vraagt allereerst heel basaal naar de noodzaak van een systeemwijziging, zeker gezien het feit dat de vorige pas twee jaar geleden in de wet verankerd is. Waarom zou het stimuleren van verbeteringen niet juist binnen het huidige model kunnen gebeuren?

De SGP vraagt zich verder af wat de gevolgen van de plannen zijn voor het risicogerichte toezicht. De huidige combinatie van risicotoezicht met een vierjaarlijks praktijkbezoek is op zich een prima vorm. Het kabinet wil een breder risicotoezicht met minder frequent praktijkbezoek. Onderkent het kabinet dat het moeilijk is om de brede kwaliteit met papier te stimuleren en dat regelmatig bezoek in dit kader gewenst is? Waarom wil het kabinet eigenlijk een breed kwaliteitsprofiel ontwikkelen, terwijl daarvoor de Vensters voor Verantwoording zijn ingericht?

De SGP is kritisch over het voorstel om nieuwe labels «goed» en «excellent» te ontwikkelen. Ik zou een aantal anekdotes kunnen vertellen over de manier waarop mensen afstand genomen hebben van de term «excellent» vanwege bepaalde beleidsontwikkelingen. Die zal ik met het oog op de tijd achterwege laten. Trekt de overheid niet een te grote broek aan als zij denkt dit in een model te kunnen vangen? Is het niet juist de verantwoordelijkheid van de overheid om die basiskwaliteit, waaraan goed onderwijs moet voldoen, te garanderen, en bepalen ouders en scholen niet bij uitstek zelf wat goed en excellent is? Dat laatste gebeurt via beleidsmatige keuzes binnen de school en door de schoolkeuze. Andere toezichthouders bepalen toch ook niet wat lekker of mooi is? Zij zien alleen toe op wat minimaal aan kwaliteitseisen noodzakelijk is. Waarom verwijst het kabinet overigens naar het hoger onderwijs? Immers, de ervaringen met deze labels zijn ook daar nog beperkt en weerbarstig. Werkbezoeken bij hogeronderwijsinstellingen leveren voortdurend die signalen op.

De SGP zet ook vraagtekens bij het tijdpad en de communicatie rond de plannen. Normaliter doen wij eerst experimenten om te bekijken of de plannen succesvol zijn. Waarom begint de regering in dit geval al met een wetsvoorstel, voordat de resultaten van het experiment bekend zijn? De SGP vindt het verder merkwaardig dat de voorstellen en de planning in de nieuwsbrief aan scholen zijn gecommuniceerd voordat het parlement zich erover heeft uitgesproken. Vindt de Minister dat de koninklijke parlementaire weg?

Ik rond af. Ik heb nagedacht over een wapenspreuk voor de inspectie. Zo'n motto hoort bij zo'n aanzienlijke instantie. Het moet de essentie uitdrukken. Ik heb gedubd tussen twee motto's: «Semper altius» en «Saevis tranquillus in undis». Het eerste betekent: steeds hoger. Volgens mij is dat de wapenspreuk die de inspectie moet dragen. Het tweede betekent: rustig te midden van woelige baren. Volgens mij is dat de wapenspreuk waar de inspectie naartoe moet. Semper altius is de naam van een Rijswijkse voetbalvereniging. Saevis tranquillus in undis is de lijfspreuk van Willem van Oranje. En die heeft toch meer mijn sympathie. Daarom wens ik de inspectie van harte toe dat dit de echte lijfspreuk wordt.

De heer Rog (CDA): De heer Bisschop heeft het tijdpad aangestipt als punt van kritiek. Is hij het met mij eens dat wij eerst zijn initiatiefwet moeten behandelen alvorens onomkeerbare stappen te zetten? Moeten wij die zorgvuldige parlementaire behandeling niet samen met de brief wegen om vervolgens te kijken welke stappen gezet kunnen worden?

De heer Bisschop (SGP): Ik denk dat dat heel goed zou zijn en dat het tot evenwichtig beleid zou leiden. Ik zie het initiatiefvoorstel en deze beleidslijn als complementair. Als je het gelijktijdig kunt doorontwikkelen, kun je beleidsmatig winst boeken ten behoeve van het onderwijs. Ik begrijp de grote haast nu ook niet. In die zin deel ik de vraag van de heer Rog. Ik leg de vraag graag voor bij de bewindslieden. Is dit traject mogelijk?

De heer Jasper van Dijk (SP): Heeft de heer Bisschop voor het nieuwe toezicht ook «Errare humanum est» overwogen?

De heer Bisschop (SGP): Dat is onvermijdelijk. Ik weet niet of hier echt een vergissing in het spel is of dat het doelbewust gebeurt. Ik ben het van harte met dat «Errare humanum est» eens. Wij moeten voorzichtig zijn. Wij kunnen voorkomen dat het een vergissing wordt door beide trajecten afgestemd op elkaar te bewandelen.

De vergadering wordt van 11.05 uur tot 11.15 uur geschorst.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik dank de leden voor de inbreng en zal beginnen met een korte schets van de achtergrond van onze plannen voor gedifferentieerd toezicht, de rol van de inspectie in het algemeen, de pilots, de toezichtlast en het verdiend vertrouwen, en de differentiatie tussen sectoren en niveaus. De Staatssecretaris zal specifiek ingaan op po en vo en aandacht besteden aan de ruimte voor het eigen profiel van scholen, de rol van opbrengsten en het gebruik van leerwinst, de ondersteuning van de scholen bij hun verbeterplannen, de pilots in het po en het vo en excellente scholen.

Wij nemen initiatieven vanuit de gelukkige omstandigheid dat wij kunnen constateren dat onderwijs en wetenschap in Nederland van hoog niveau zijn. Maar wij doen het ook omdat onze ambities verder reiken en omdat ook de ambities in het onderwijs vaak verder reiken. Men wil geen genoegen nemen met middelmatigheid of met die basiskwaliteit. Dat is door verschillende sprekers nadrukkelijk gezegd. Ik vond dat mevrouw Straus het heel mooi verwoordde. Daarmee zei zij naar mijn idee ook dat het onderwijs altijd in beweging is. Ik luisterde naar de heer Bisschop met zijn motto's, maar ik geloof niet dat ik het met hem eens ben. Onderwijs is nooit een rustig bezit. Onderwijs is altijd in beweging. Dat hebben wij ook nodig, omdat de samenleving in beweging is. Dat is wat anders dan het onderwijs continu met onmogelijke nieuwe opdrachten opzadelen. Het is ook wat anders dan jaar in jaar uit zomaar grote institutionele stelselwijzigingen doorvoeren. De oproep om met elkaar in gesprek te blijven, om steeds te reflecteren op de vraag of de goede dingen op de goede manier worden gedaan, onderstreep ik van harte. Het sluit aan bij eerdere afspraken en bewegingen die wij hebben gemaakt, bijvoorbeeld in het Nationaal Onderwijsakkoord, de Lerarenagenda, de verbetering van de positie van schoolleiders, de professionalisering van het personeelsbeleid, de verbetering van de verantwoordingsinformatie en de afspraken die met de verschillende sectoren zijn gemaakt.

De heer Bisschop (SGP): Ik wil nog graag een poging doen om de Minister toch over te halen om het Seavis tranquillus in undis te omarmen. Dat rustig te midden van woelige baren sluit precies aan bij wat de Minister zegt. Die woelige baren zijn het onderwijs. Als de inspectie daar een rustgevende, stabiliserende factor in kan zijn, dan heeft die inspectie een toegevoegde waarde. Is de Minister bereid om dit motto op deze wijze te interpreteren en te implementeren?

Minister Bussemaker: Ik kom een eind in uw richting, maar ik heb daarnet welbewust toch wat andere woorden gekozen. Dat heeft misschien wel alles met het gedifferentieerd toezicht te maken. Je wilt rust geven als je ziet dat de professionele leergemeenschap in die school al ontwikkeld is. Maar de afgelopen tijd hebben wij hier verschillende incidenten besproken. Ik hoef Ibn Ghaldoun en Amarantis maar te noemen. Ik ben niet voor een rustige cultuur op die plekken, ook al zijn de baren daaromheen maatschappelijk woelig. Dat is het uitgangspunt van differentiatie. Wij zullen weinig inmenging geven als wij zien dat scholen zelf met een professionele cultuur bezig zijn, maar wij mengen ons er nadrukkelijk wel in als dat nodig is. Ik kom daarmee bij de opmerking dat het de derde voorgestelde wijziging in tien jaar is. Zou de inspectie daarin niet rustiger moeten optreden? Ondanks dat het goed gaat in het onderwijs, zien wij ook dat er echt dingen beter kunnen.

Ik kijk naar de scholen die nu het predicaat «basiskwaliteit» hebben. In het po gaat het om 97% en in het vo 90% van de scholen. Die heel grote groep krijgt hetzelfde oordeel, maar die scholen presteren niet hetzelfde. De heer Van Meenen zei dat één woord niet genoeg is om alle aspecten te belichten, maar eigenlijk zou ik willen zeggen dat wij dat juist nu doen en dat wij daarvan af willen. De huidige categorieën in het toezicht geven onvoldoende aan waar een school staat. De hoogste categorie in het funderend onderwijs is altijd «basiskwaliteit», wat je ook doet. Onder die categorie vallen nu zowel excellente scholen als scholen die dreigen af te glijden naar zwak of nog erger. Wat wij willen, is meer differentiëren om meer beweging te krijgen en de scholen uit te dagen die nu aan «basiskwaliteit» voldoen, om na te denken over wat zij beter kunnen. De inspectie moet meedenken in hoe dat beter kan. Zij moet dan de rol van critical friend aannemen. Bij een school waar dingen echt niet deugen, zal die rol anders moeten zijn dan bij een school waar het eigenlijk goed gaat en waar de inspectie kan prikkelen om na te denken over wat er beter kan. Dat is de achtergrond hiervan. Daarmee gooien wij niet in tien jaar het systeem helemaal om, maar sluiten wij aan bij de lessen die wij geleerd hebben, bij de verbeteringen die wij eerder hebben aangebracht. Wij constateren dat het formele kader daarvoor op een aantal punten aangepast moet worden.

In algemene zin streven wij niet naar staatstoezicht, zo zeg ik tegen de heren Bisschop en Rog, maar naar een cultuur op scholen en instellingen waar de ambitie leeft om elke dag het beste uit leerlingen te halen, en waar gewerkt wordt om het onderwijs en de benodigde randvoorwaarden, zoals een veilig leerklimaat, stelselmatig te optimaliseren. Naar mijn idee sluit dat heel goed aan bij het debat dat wij vorige week hebben gevoerd over het WRR-rapport, want het gaat over een lerende economie. Daarbij is het onderwijs van enorm groot belang. Ook de WRR geeft aan dat onderwijs geen rustig bezit is. Met alle veranderingen om ons heen, moet ook het onderwijs een permanente verbetercultuur kennen. Wij moeten dus lerende scholen hebben. Gelukkig komen wij die heel erg vaak tegen. Wij kunnen mooie voorbeelden noemen; daarvan zie ik er ook veel bij werkbezoeken.

Hoe kunnen wij dit in algemenere zin zichtbaar maken? Hoe kunnen wij scholen prikkelen om, zoals de Onderwijsraad in het Onderwijsverslag opmerkt, de beweging af te maken, zodat alle initiatieven die worden genomen en de investeringen die worden gedaan, in de klas landen? Dat is een enorme uitdaging. Wij moeten ervoor zorgen dat het niet alleen een systeemwijziging wordt, dat het niet alleen iets is wat in regelgeving tot uitdrukking komt, maar dat het iets is wat ervaren en beleefd wordt op scholen zelf. Ook de docenten moeten zich daar eigenaar van voelen. Dat doen wij met elkaar. De heer Rog vroeg waarom de overheid zich ermee moet bemoeien. Precies om deze redenen. Wij willen de inspectie een explicietere rol geven om te stimuleren en om dat samen met het veld te doen. Wij willen tot een gedragen definitie komen van wat goed onderwijs is. Dat doen wij niet alleen omdat dat maatschappelijk belangrijk is, maar ook omdat wij ouders en leerlingen inzicht willen geven in de kwaliteit van onderwijs. Wij willen ze niet alleen aangeven of iets wel of niet «basiskwaliteit» is, maar ook hoe goed het onderwijs daadwerkelijk is. Een oordeel «goed» kan dan veel meer stimuleren. Het kan een school trots maken op wat is bereikt. Wat hebben wij gedaan, welke stappen hebben wij gezet? Je zou kunnen zeggen dat je trek in de schoorsteen krijgt om van elkaar te leren. Het is absoluut niet de bedoeling om het helemaal dicht te regelen. Het is echt een omslag, ook bij de inspectie, om te werken in een professionele cultuur. Het is ook afstand nemen van het genoegen nemen met middelmatigheid.

De heer Rog (CDA): Zou een school ook aan kwaliteitsverbeteringen kunnen werken en trots kunnen zijn zonder dat de Staat dat oordeel uitspreekt?

Minister Bussemaker: Ja, dat kan altijd, maar dan is het geen onderdeel van die brede kwaliteits- en verbetercultuur die je als samenleving afspreekt, want dat is wat je hier doet. Er wordt gesproken van staatstoezicht, maar elke inspectie is staatstoezicht en daar is niks mis mee, als je maar onderscheidt tussen waar de Staat scherp ingrijpt als er misstanden zijn, en waar de inspectie de rol van stimulator heeft om scholen zelf tot een verbetercultuur te laten komen. Dat is de boodschap hierachter.

De heer Rog (CDA): Is de Minister niet bang dat juist door de differentiatie in die oordelen er een keur aan nieuwe variabelen zal ontstaan, gedreven door besturen? Immers, het toezicht verlegt zich in die richting. Zal het niet leiden tot eenvormigheid van scholen en meer afvinklijstjes?

Minister Bussemaker: Ik ben daar niet op voorhand bang voor, maar het is wel een van de punten waarvoor wij nu met pilots gaan werken. Wij zullen heel goed volgen wat er gebeurt. Het heeft heel erg te maken met de vraag waarom scholen zelf denken dat zij hieraan moeten werken. De inspecteur-generaal heeft dat zelf heel scherp gezegd: scholen moeten dit niet doen alleen omdat de inspectie langskomt, ze moeten dit als intrinsieke motivatie bij zichzelf voelen. Als men alleen maar bang wordt voor de inspectie en denkt dat men aan afvinklijstjes moet voldoen, dan gaat het niet werken. Daarom is het zo belangrijk dat het onderdeel wordt van een lerende onderwijscultuur. Ik denk dat wij eerder meer dan minder ruimte gaan bieden. In het risicogerichte toezicht van het afgelopen jaar zit een heel strak toezichtkader. Dat gaf de inspecteur soms weinig ruimte om rekening te houden met de context van een school. Dat is wat wij nu wel willen doen. Dat vraagt van een school dat hij zelf een visie heeft op waar hij wil staan, op wat hij belangrijk vindt.

Het betekent ook dat de inspectie zelf moet veranderen. De inspecteurs moeten op een andere manier gaan werken. Zij moeten niet vanuit het strakke toezichtkader werken waar zij de afgelopen tijd mee hebben gewerkt. Dat is echt de verandering die gaat plaatsvinden. Wij gaan trapsgewijs tot een oordeel komen aan de hand van indicatoren. Er worden breder geformuleerde standaarden gebruikt, bijvoorbeeld een beschrijving van een goede praktijk op het gebied van leerlingenzorg. Daarbij is van belang dat alle onderdelen in samenhang worden beschreven. Van daaruit moet je komen tot een goed oordeel over de school. Dat gaat in dialoog met de school. Anders dan bij zwakke en zeer zwakke scholen, waar het toezicht zich echt richt op basiskwaliteit en er dus sprake is van een streng toezicht en een streng kader, gaat het hier om het gezamenlijk zoeken naar wat beter kan, integraal, in samenhang en ontwikkelingsgericht.

De heer Van Meenen (D66): Met heel veel van wat de Minister zegt, ben ik het eens. Wij moeten werken aan trek in de schoorsteen, aan een verbetercultuur, een school als lerende organisatie, etc. Het grote verschil is dat ik het liefst zou zien dat dat tot uitdrukking komt in het oordeel van de inspectie: is de school een lerende organisatie, is de school zich aan het verbeteren? De predicaten die nu voorzien worden, hebben die beweging helemaal niet in zich. Als wij al naar predicaten toe gaan, zouden wij dan niet iets moeten zeggen over de kwaliteit van het verbeterproces in de school?

Minister Bussemaker: Volgens mij zit dat erin. Je wilt bekijken of een school in staat is om te verbeteren. Je wilt bekijken wat een school daaraan doet. Dat zal niet voor elke school hetzelfde zijn. Je kijkt waar een school vandaan komt en waar hij staat. Aan de hand daarvan bekijk je wat de school zelf doet, welke interventies de school pleegt om tot die verbetercultuur te komen. Dit is een belangrijk thema bij de uitwerking van de pilots. The proof of the pudding voor het slagen van de pilots is of wij in staat zijn om die beweging in scholen te krijgen, zodat men daar zelf de ervaring heeft dat men bezig is met een verbetertraject en niet alleen met lijstjes. Wij maken geen lijstjes. De inspectie gaat niet de lijstjes van de heer Dronkers opvolgen. Het worden niet dit soort rankings. Dat was echt een privaat initiatief, maar wij gaan het anders doen. Wij willen bekijken of wij tot een waarderingskader kunnen komen dat flexibel is om die verandering te stimuleren.

De heer Van Meenen (D66): Dit is het punt waarop ik het met de Minister eens ben. Dat zie ik ook in dit nieuwe kader. Er wordt veel breder gekeken, maar ik heb het over de predicaten «basiskwaliteit», «goed», «zwak» en «excellent». Dat zijn stilstaande begrippen, die de huidige situatie beschrijven. Ze beschrijven helemaal niet waar de ontwikkeling heen gaat. Het is een dood moment, met alle effecten van dien. Ik hoor in het betoog van de Minister dat zij wil beschrijven hoe de school op een goede manier bezig is om zijn kwaliteit te verbeteren. Als je dan al een predicaat aan scholen wilt geven, geef dát dan aan: deze school is sterk bezig, deze school is op weg omhoog of juist niet. Is de Minister dat met mij eens?

Minister Bussemaker: Ja, dat ben ik met u eens. Juist bij die brede blik gaat het om het verbeterpotentieel dat wij inzichtelijk willen maken. Waar komt een school vandaan? Wat valt er te verbeteren? Hoe slaagt de school daarin? In het veranderend toezicht op het mbo hebben wij al een aantal stappen gezet. Wij willen daar minder naar de foto kijken dan naar de film. Wij willen die beweging erin krijgen. Ik begrijp de waarschuwing van de heer Van Meenen dat die predicaten niet in zichzelf leidend moeten gaan worden. Scholen moeten niet alleen omdat de inspectie langskomt bepaalde boeken in de boekenkast gaan zetten of bepaalde formulieren gaan gebruiken opdat zij het oordeel «goed» krijgen. Nee, dan zijn wij op de verkeerde weg. Wij willen dat de scholen zelf als leergemeenschappen nadenken over wat er beter kan. Daarin moeten zij gesteund en gestimuleerd worden door de inspectie. De maatregelen moeten niet als een doel op zichzelf worden beschouwd. Scholen moeten niet dingen gaan doen alleen om de inspectie tevreden te stellen. Dan zouden wij op de verkeerde weg zijn. Ik neem deze waarschuwing mee bij de opstelling van de pilots.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik hoor de Minister daarnet zeggen dat het veld meer ruimte krijgt. Dat is interessant, want vanuit het veld horen wij ook dat men enorm veel bureaucratie over zich heen krijgt. Hoe ontstaat die ruis en wat kunnen wij doen om die ruis weg te nemen?

Minister Bussemaker: Wij kunnen dit soort debatten voeren en wij moeten aan de slag gaan. Als wij die pilots starten, kunnen wij laten zien wat de achterliggende bedoeling is. Dit is een continu aandachtspunt. De inspectie kan beamen dat zij heel vaak hoort dat mensen denken dat er iets van de inspectie moet, terwijl dat helemaal niet het geval is. Vaak denkt men dat men heel weinig ruimte heeft, maar wij zeggen juist: neem die ruimte, denk zelf na over de visie van je school. Dat kan ook gebeuren door scholen en besturen die laten zien dat ze die kwaliteitsverbetering aanpakken, bijvoorbeeld door een deel van de peer review op een andere manier vorm te geven. Als een school laat zien dat men het zelf al doet, dat men het met elkaar, met andere scholen of met een deugdelijke onafhankelijke partij doet, dan kan de inspectie zeggen: wij zien dat het goed gaat en kijken er verder niet meer naar. Dat zijn allemaal manieren waarin scholen zelf ruimte en vrijheid kunnen nemen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik begrijp dat de Minister hiermee toezegt dat de peer review een belangrijk onderdeel wordt en dat wij daarin stappen tegemoet kunnen zien.

Minister Bussemaker: Ja, maar ik denk dat dit punt ook bij de Staatssecretaris zal terugkomen. Wij hebben er ook nu al heel veel ervaringen mee. Wij hebben al eerder verteld over ons enthousiasme over gezamenlijke werkbezoeken. Het gaat allemaal over hetzelfde: zorgen dat het bijdraagt tot die professionele cultuur. In de Lerarenagenda is dit ook een heel belangrijk thema, en niet voor niets.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister zei daarnet iets heel interessants: wij moeten niet hebben dat scholen zich eenzijdig op die predicaten gaan richten. Het moet geen competitie worden. Het moet gaan om een verbetering van het onderwijs. Maar hoe voorkom je competitie als je in het hele project van het bredere toezicht die predicaten gaat toepassen? Op pag. 15 van haar brief erkent de Minister dat het met die predicaten niet gemakkelijk is. Dat zien wij ook in het hoger onderwijs. Houdt de Minister de mogelijkheid open dat het nieuwe toezicht er kan komen, maar dat die predicaten een perverse werking hebben en dat wij daarvan af moeten?

Minister Bussemaker: De heer Van Dijk wil stilstand, maar ik wil beweging. Ik wil beweging naar beter. Ik vind het veel te vroeg om nu al te zeggen: dat gaan wij misschien toch niet doen. Nee, het staat er niet voor niks. Wij gaan het doen, maar wel samen met het veld. Wij gaan lessen trekken uit wat wij in andere sectoren hebben gedaan. In het hoger onderwijs leiden bij de accreditaties de oordelen «goed» en «excellent» tot een beloning, een pluim voor opleidingen die echt iets bijzonders doen, maar ze hoeven niet allemaal door dezelfde mal. De excellente opleidingen kunnen in heel veel verschillende dingen excellent zijn. In het mbo geven wij excellentie ook op een andere manier vorm. Daar gaat het over vakmanschap, over de ontwikkeling in de praktijk. Vaak gaat het meer om perceptie dan om het beleid zelf. Het is onze verantwoordelijkheid om die beweging die wij ermee willen stimuleren, te laten zien. Het gaat niet om een predicaat als doel op zichzelf. Het is een manier om scholen die initiatief nemen, te belonen. Dat willen wij inzichtelijk maken voor ouders en leerlingen. Wat past bij een school en wat zijn de verbeterpotentiëlen waar hij aan gewerkt heeft? Naar mijn idee is daar niks mis mee.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil geen stilstand, ik wil vertrouwen en ik ben heel bang dat dit leidt tot bureaucratie en veel wantrouwen jegens leraren. Volgens mij ziet de Minister heel goed dat er in de maatschappij een discussie gaande is over een afrekencultuur in het onderwijs. Zij heeft ook het boek van de heren Kneyber en Evers omarmd. Laten wij het systeem omdraaien. Laten wij vertrouwen in de leraren in plaats van in de inspectie en het ministerie. Hoe kan de Minister hier dan zeggen dat wij de inspectie enorm gaan optuigen met een breder toezicht, dat volgens mij ook meer middelen nodig heeft? Over dat laatste horen wij niet zo veel. Ik stelde daarnet een heel eenvoudige vraag. Ik vroeg niet aan de Minister of zij ermee wil stoppen, want dan weet ik het antwoord wel. Nee, ik vroeg alleen maar of zij de mogelijkheid openhoudt dat zij tot het inzicht komt dat die predicaten geen goed idee zijn. That's all.

Minister Bussemaker: Ik heb daarop geantwoord dat ik het te vroeg vind ... Je kunt alles openhouden, maar dan wordt het een puur theoretische vraag. Wij hebben de predicaten niet voor niks opgenomen. Wij willen er niet voor niks mee gaan werken. Juist omdat het ingewikkeld is, juist omdat het geen simpele wetswijzigingen zijn, juist omdat het gaat om een cultuurverandering, gaan wij met pilots werken. Op een heleboel punten gaan wij bekijken hoe het uitwerkt. Werkt het uit zoals wij willen? Als het niet goed gaat of als wij denken dat het beter kan, zullen wij het bijstellen. Dit vraagt van de inspectie om zelf ook een lerende organisatie te worden. Dat betekent dat wij hoge eisen stellen aan de motivatie en de capaciteit van inspecteurs. Zij moeten meer dan nu oog hebben voor de context en de ontwikkelfase van scholen. Zij moeten een open blik hebben, zij moeten de mentale ruimte hebben om een dialoog aan te gaan. Zij moeten de eigen argumentatie en visie van de scholen meer voorrang willen geven. Die leraren zijn dus nodig, met name leraren die zelf ideeën hebben, die kunnen laten zien wat zij doen. Dat zijn de voorbeelden van een professionele leercultuur, die wij heel graag veel meer zouden zien. Dat vraagt van de inspecteurs om minder met de liniaal te werken – niet dat zij dat nu doen – en met een opener blik het gesprek met de scholen aan te gaan: wat zijn jullie aan het doen, wat denken jullie dat beter kan en hoe kunnen wij jullie daarbij helpen?

De voorzitter: Ik zie dat er meer leden willen interrumperen, maar ik werp even een blik op de klok. De Minister is bepaald niet aan het einde van haar betoog. De Minister beantwoordt de vragen heel uitgebreid. Ik geef de heer Bisschop nog de gelegenheid om te interrumperen, maar daarna zou ik de Minister graag haar betoog laten afmaken.

De heer Bisschop (SGP): Ik heb veel waardering voor de wijze waarop de Minister het toezicht toelicht. Ik denk dat zij de kern raakt. Het verhaal van de predicaten blijft echter een angel. Werkt het toekennen van predicaten niet contraproductief? De laatste tien jaar is op drie verschillende manieren het begrip «excellent» gehanteerd. Nu dreigt het op een vierde manier te gebeuren. Is de Minister niet bezorgd dat hiermee juist het tegenovergestelde wordt bereikt?

Minister Bussemaker: Volgens mij heb ik hier voldoende over gezegd. Dit is echt een onderdeel van het lerend onderwijs. Dit gaan wij echt met elkaar doen. Dit moeten de scholen doen, dit moeten de leraren doen, dit moeten de inspecteurs doen en dit moeten wij als bewindslieden doen. De inspectie zet er een Academie toezicht 2020 voor op. Er moet een breed kwaliteitsprofiel worden opgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar het profiel van een school, naar sociale opbrengsten, naar de zelfevaluatie en vooral naar de vraag wat de school zelf wil. Het is niet aanbodbepaald door de inspectie, nee, het gaat erom dat de school het zelf doet. Ik geef er een voorbeeld van. De klacht dat het allemaal weer tot controle en alles leidt, komt van leraren en besturen, maar ik vond het eerlijk dat Paul Rosenmöller, de voorzitter van de VO-raad, mee is geweest met een inspectiebezoek en daarvan verslag heeft gedaan. Hij schrijft: «Na de lesbezoeken begon het eerste gesprek met de schoolleiding. Binnen een paar minuten was ik toeschouwer van een ongemakkelijk gesprek. Er kwam geen duidelijk antwoord op basale vragen over de visie van de school en op de vraag waarom het met de opbrengsten in bepaalde delen van de school niet de goede kant opging. De schoolleiding wilde het gesprek met de inspectie vooral benutten om tot verbetering te komen. Nobel natuurlijk, maar zou je dat ook niet op eigen kracht kunnen?» Rosenmöller geeft daarmee aan dat een school zich niet afhankelijk moet maken van de inspectie en niet pas iets moet gaan doen omdat de inspectie komt.

Een school moet zichzelf de vraag stellen: wat kan er beter, hoe gaan wij dat doen en hoe betrekken wij daar onze leraren en lerarenteams bij? Dat zijn allemaal elementen die de inspectie bij de pilots zal betrekken. Ik heb het al gezegd: het moet gaan om het ontwikkelen van die leercultuur. In de pilots gaan wij met het nieuwe kader schaduwdraaien. Een heleboel genoemde punten komen daarin terug. Dan kunnen wij een goede inschatting maken van de consequenties. Dan kunnen wij zien hoe het veld ernaar kijkt. Dan kunnen wij zien hoe wij tot een lerende organisatie kunnen komen. Ik zeg er wel iets bij. Wij zijn vooral geïnteresseerd in organisaties die wel beweging willen. Er zullen altijd mensen zijn die zeggen: bemoeit u zich maar niet met onze school, want wij weten het zelf beter. Wij willen dat iedereen zich aangespoord voelt om met andere scholen en leraren die discussie aan te gaan. Om de vinger aan de pols te houden zal na één jaar een tussenevaluatie worden uitgevoerd en na twee jaar een eindevaluatie. Dan weten wij waar wij staan.

De heer Van Meenen vindt dat het allemaal wel wat nadrukkelijker mag met die structurele verankering en een aantal bepalingen in de Wet op het onderwijstoezicht. Daar hebben wij die pilots natuurlijk wel voor nodig. Tegelijkertijd willen wij niet helemaal wachten op alle pilots. Wij gaan stappen zetten om het in de wet mogelijk te maken. Een wetstraject duurt twee jaar. Als de pilots zijn afgelopen, moeten wij verder kunnen. Anders zouden de pilots over twee jaar afgelopen zijn en zouden wij weer twee jaar nodig hebben om de wet te maken.

Als de informatie van de school op orde is, als er een visie is, als men laat zien dat men met een professionele leercultuur bezig is, dan kan de inspectie de controle en het toezicht meer op afstand zetten. Dan kunnen er inspectieluwe scholen ontstaan. De Staatssecretaris zal daar nog uitgebreider op ingaan.

Vertrouwen betekent ook dat wij op onderdelen echt een diepgaand gesprek moeten voeren. Datgene wat de inspectie doet, moet echt goed begrepen worden. Ik geef een voorbeeld in het mbo. Ik heb veel discussies gevoerd met mbo-scholen en met de inspectie over de oordelen van de inspectie over kwaliteitsborging. Door heel veel mbo-scholen werden die oordelen niet goed begrepen. Zij zeiden: blijkbaar is onze kwaliteit niet op orde, want er wordt gezegd dat onze kwaliteitsborging niet op orde is. Ik noem de school De Rooi Pannen, die jaarlijks heel hoog in de mbo-keuzegids staat, waar de onderwijskwaliteit perfect in orde is, maar waar het systeem van kwaliteitsborging niet helemaal voldoet. De Rooi Pannen kreeg van de inspectie een onvoldoende. Dat is soms moeilijk uit te leggen. Wij zijn om tafel gaan zitten en wij hebben afgesproken dat wij de relatie en het verschil tussen onderwijskwaliteit en kwaliteitsborging in rapportages duidelijker zullen uitleggen. Naar aanleiding van het gesprek met mbo-bestuurders heeft de inspectie opnieuw gekeken naar de indicatoren waar scholen op getoetst worden. In het addendum op het toezichtkader mbo dat volgend jaar ingaat, wordt het systeem van indicatoren aangepast om meer recht te doen aan de scholen en hun inspanningen om kwaliteit te leveren. Dit is één voorbeeld van wat we nog wel vaker zullen gaan doen. Wordt het goed begrepen en stimuleert het degenen die ermee aan de slag moeten gaan, inclusief de leraren? Wij hebben daarin een aantal stappen gezet.

Ik kom op de differentiatie tussen en binnen scholen. Wij doen niet overal hetzelfde. In het mbo wordt al sinds 2012 gewerkt met een toezichtkader waarin verdiend vertrouwen leidend is. Daar waar de kwaliteitsborging op instellingsniveau op orde is en de risico's gering zijn, is het vervolgtoezicht al beperkter dan in het po en vo. Wij lopen daar al iets voorop. Wij gaan nu beter in beeld brengen welke ontwikkeling de school doormaakt: het verhaal van foto naar film. Wij starten daarvoor een aantal specifieke pilots in het mbo, gericht op het kwaliteitsoordeel, ook op teamniveau. Dat teamniveau is van belang omdat daar ook de leraren bij betrokken worden. Daarnaast is er een pilot gericht op de toegevoegde waarde. Wat doet een school zelf aan het studiesucces? Waar komt een student vandaan en wat is de toegevoegde waarde van een school?

In het hoger onderwijs werken wij al langer met het accreditatiekader. Daar komt een aantal lessen uit voort, die soms best weerbarstig zijn en die ook gaan over bureaucratie. Het gaat daar nog niet zoals wij willen. Het zijn lessen die wij echt meenemen. Hoe kun je met peer reviews werken om de beoordeling vorm te geven? Hoe kun je met erkende deskundigen werken? Je kunt ook leren van de oordelen die sinds 2011 in het hoger onderwijs worden gegeven voor goed en excellent onderwijs, los van voldoende en onvoldoende. Misschien kun je ook leren van het nieuwe systeem. Ik noem de herstelperiode en raak aan de geesteswetenschappen. De NVAO kijkt niet meer alleen naar voldoende of onvoldoende, een groen of rood stoplicht, maar heeft ook een oranje licht geïntroduceerd. Het is vervelend wat er vorige week over de geesteswetenschappen bekend is geworden, maar het geeft wel aan dat het systeem werkt. Het laat zien dat er iets niet helemaal op orde is. Het is niet rood, maar wel oranje bij deze opleidingen. Het is duidelijk dat er verbeteringen nodig zijn en dat er herstelperiodes komen. De waarde van de diploma's verandert niet. De NVAO heeft aangegeven dat de diploma's rechtmatig verkregen zijn. Wij hebben geen indicatie dat examens herroepen zullen worden, maar mochten studenten zich toch zorgen maken, dan is de aangewezen route dat zij naar de examencommissie gaan. Ik weet dat er instellingen zijn die dat gedaan hebben. De examencommissie moet bekijken of aanvullende stappen nodig zijn. Ik zeg het nog maar een keer: bij de geesteswetenschappen ging het ook om een lat die in een incidenteel geval te laag werd gelegd, maar soms ook te hoog. Soms was het ambitieniveau gewoon te hoog. Het is niet omdat ik mij ervan af wil maken, maar omdat de examencommissie gewoon de onafhankelijke instelling is om te kijken of er in voorkomende gevallen iets meer nodig is, vooral omdat de student dat wenst. Wij hebben geen indicaties of aanleiding om te veronderstellen dat de geldigheid van diploma's zal worden herroepen. Herroepen is aan de orde als er regels zijn overtreden of als een student onterecht een diploma heeft gekregen. Er is geen indicatie dat dat hier het geval is. De diploma's zijn gewoon rechtmatig verkregen.

Mevrouw Jadnanansing vroeg naar de bureaucratie. Ik heb daarop al geantwoord dat het juist gaat om het verminderen van bureaucratie. Er wordt geleerd van andere sectoren en de regelluwe scholen.

Wij zijn nog bezig met de operatie stofkam. De wet- en regelgeving wordt doorgelicht. Wij kijken niet alleen naar de kleine regels die er nog bij ons zitten, maar vooral ook naar de regels die tot irritatie leiden en die mensen ertoe brengen om te zeggen dat de werklast zo hoog is. Voor de begrotingsbehandeling zullen wij de Kamer informeren over de voortgang.

Mevrouw Jadnanansing vroeg naar de laaggeletterden en de rol van de inspectie. In het wetsvoorstel dat wij met elkaar behandeld hebben, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele educatieopleidingen. De inspectie zal toezicht houden op de formele educatieopleidingen, de opleidingen waarvoor bij DUO diploma-erkenning is aangevraagd. Dat is dus analoog aan de rest van het onderwijs.

De heer Bisschop vroeg of er voor scholen bezwaar openstaat tegen een inspectieoordeel. Daarvoor kennen wij de procedure van hoor en wederhoor. Als men het niet eens is met een rapport dat is vastgesteld, kan er bij de inspectie een klacht worden ingediend.

De heer Van Dijk en mevrouw Jadnanansing hebben gevraagd naar de mogelijkheid van extra budget. In 2014–2018 is extra budget beschikbaar. Na 2018 wordt het met iets meer menskracht dan nu uitgevoerd. Het is vooral van belang dat in de komende jaren nieuwe manieren van toezicht worden ontwikkeld, bijvoorbeeld gebruikmakend van bestaande functies van besturen in plaats van scholen. Dat gaat over dat hele leerproces waarover ik gesproken heb. Daar is extra menskracht voor beschikbaar.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil eerst een feitelijke vraag stellen. Er komt extra budget. Is dat voor de inspectie en, zo ja, om hoeveel gaat het?

Minister Bussemaker: Voorzitter, ik zou deze vraag graag laten beantwoorden door de inspecteur-generaal.

De voorzitter: Prima.

Mevrouw Roeters: Het gaat om 7 miljoen op jaarbasis, aflopend naar 1,6 miljoen. Wij maken gebruik van die extra capaciteit om methodes te ontwikkelen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank. Dan nog een vraag over de accreditatie. Gisteren hebben wij gehoord dat de NVAO met opleidingen heeft gesproken waarvan docenten aangaven dat zij scripties bij nader inzien onvoldoende vonden. Terecht zegt de Minister dat diploma's geldig blijven, maar stel dat een student wiens scriptie bij nader inzien als onvoldoende is betiteld, met de examencommissie in contact treedt. Stel dat de examencommissie daarop zegt: inderdaad, u zou nog wel wat aanvullende zaken kunnen doen. Vindt de Minister dan dat zij de student daarbij kan helpen? De opleiding zegt misschien tegen de student: dat is jouw zaak. Moet de Minister de instellingen dan niet op hun verantwoordelijkheid wijzen? Immers, die instellingen hebben onterecht een voldoende gegeven.

Minister Bussemaker: Dit wordt een herhaling van een debat dat wij recentelijk hebben gevoerd over een andere instelling, waar iets heel anders aan de hand was. Daar ging het over regels en onterecht verkregen diploma's, maar dat is hier niet het geval. Het gaat altijd om individuele gevallen en dat zijn zaken van de student en de examencommissie. Als een instelling zegt dat zij eigenlijk iets anders had moeten doen, dan kan zij er met de student over praten. Ik treed niet in individuele gevallen. Dat is echt de verantwoordelijkheid van de instelling. Ik constateer ook dat de instellingen en opleidingen hun verantwoordelijkheid nemen. Immers, zij zijn voortvarend aan de slag met herstelwerkzaamheden. Laten wij vaststellen dat wat hier gebeurt, iets is wat wij willen. Wij willen dat organisaties lerende organisaties worden, van basisschool tot universiteit. Hier gaat het om universiteiten en opleidingen die iets constateren. Op onderdelen stond het stoplicht op oranje. De instellingen gaan daar voortvarend mee aan de slag. Nogmaals, de diploma's worden niet herroepen en zijn niet ongeldig, ook niet voor de studenten die nu aan het solliciteren zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dit net iets te makkelijk. Ik ben het ermee eens dat de nieuwe accreditatie tot verhelderende inzichten leidt. Oranje stoplichten, hersteltrajecten, prima. Maar sommige studenten komen er nu achter dat zij onterecht een voldoende hebben gekregen voor hun scriptie. Dat kan tot aanvullend werk leiden. Daar zullen wij ons nog over moeten buigen.

Minister Bussemaker: Dat vind ik een veel te algemene conclusie. Het gaat om heel verschillende opleidingen en gevallen. Het gaat om opleidingen in de geesteswetenschappen waar veel verandering is geweest. Soms zijn er samenvoegingen geweest vanwege kleine studentenaantallen. Er zijn opleidingen die meer interdisciplinair zijn gaan werken. Men is met een zoektocht bezig. Zeker in de wetenschap is dat een continue zoektocht naar het juiste niveau. Er is kritiek op de inspectie. Men is bang voor verkeerde effecten. Bij de accreditaties in het hoger onderwijs moeten wij dat niet ook gaan doen, want dan durft niemand meer een stap te zetten. En dan krijgen wij echt leerfabrieken.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De inspecteur-generaal noemde het bedrag van 7 miljoen. Dat klinkt als veel geld, maar er ligt al heel veel op het bordje van de inspectie. Is het voldoende?

Minister Bussemaker: Ja, dat is voldoende.

De voorzitter: Het woord is aan de Staatssecretaris. Ik vraag de leden hun vragen te bewaren tot het einde van zijn betoog.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik ga in ieder geval mijn best doen om de overlap te beperken. Het gaat over een nieuwe vorm van werken van de inspectie voor de hele kolom, dus er zijn veel dingen die op een gelijke manier gaan in de verschillende onderwijssectoren.

Wij mogen best trots zijn op wat er in de afgelopen vijf jaar is gebeurd in het funderend onderwijs. Bij de zwakke en zeer zwakke scholen is er een enorme verbeterslag gemaakt. In het basisonderwijs is in vijf jaar tijd het aantal zeer zwakke scholen gedaald van 108 naar 21. In diezelfde periode daalde het aantal zeer zwakke scholen in het voortgezet onderwijs van 25 naar 8. Wij hebben heel duidelijk gezegd dat wij het niet accepteerden dat niet alle leerlingen voldoende basiskwaliteit kregen aangeboden. Het heeft ons geleerd dat verbetering mogelijk is. Als een school er gestructureerd tijd en aandacht aan besteedt en daar een beetje hulp bij krijgt, dan kan hij een sprong maken. Dan kunnen de leerresultaten en het leerproces verbeterd worden.

Bij de overgrote meerderheid van de scholen die in de steeds groter wordende categorie «basiskwaliteit» vallen, zien wij dat de ruimte voor verbetering niet altijd wordt benut. Daar hoeven wij niet omheen te draaien. De inspectie komt in de Staat van het onderwijs al jaren achter elkaar tot het oordeel dat de kwaliteit van scholen die net aan de andere kant van de streep staan, stagneert. Misschien is dat ook niet zo heel erg gek. Ik steek de hand in eigen boezem. Als wij onvoldoende aangeven waar er ruimte voor verbetering zit, als wij niet helder zijn over het feit dat het basisniveau misschien niet het niveau is waar wij naar streven, dan komt die verbetering wellicht onvoldoende op gang.

Het idee van het nieuwe toezicht is meer handvatten bieden. Het oordeel wordt meer gedifferentieerd. Er komt een breder kwaliteitsprofiel, dat verdergaat dan alleen taal en rekenen, dat scholen inzicht geeft in waar winst te behalen is, opdat scholen daar zelf mee aan de slag kunnen.

Uiteindelijk moet het allemaal bijdragen aan een lerende organisatie. Wij willen een beweging op gang zien komen. Scholen moeten zelf weten waar zij staan. Dat betekent niet dat het overal goed moet gaan, maar het betekent wel dat de school weet waar hij goed in is en op welke punten hij verbeteringen kan aanbrengen. De school moet daar vervolgens stapsgewijs aan werken. Dat is de essentie. Het gaat om een cultuur van leraren en schoolleiders die iedere dag een beetje beter worden.

Dat doe je niet alleen. Bij een zelfkritische houding van scholen hoort dat zij af en toe een buitenstaander vragen om naar de kwaliteit te kijken. Dat kan bijvoorbeeld heel goed door vakgenoten gebeuren. Leraren kijken bij elkaar, scholen komen bij elkaar over de vloer. Het kan binnen schoolbesturen, maar ook over schoolbesturen heen. Welke scholen zijn echt goed? Dat zijn de scholen die dit proces goed op orde hebben, die zijn aan te merken als lerende organisaties. Dat hebben wij in onze brief willen aangeven. Als deze beweging op gang komt, als scholen erin slagen om die kwaliteitscultuur, die verbetercultuur meer in de genen van hun schoolorganisatie te krijgen, ga je richting dat goede onderwijs. Het verschil tussen voldoende en goed blijkt niet alleen uit hoe je het op een eindtoets doet, maar juist ook uit een zelfbewuste houding en kijk op de situatie en het verbetertraject: waar sta ik en waar werk ik aan? Je kijkt nadrukkelijk naar de beweging die op gang komt. Dat is nieuw in dit gedifferentieerde toezicht. Het is niet de foto, maar de film: de beweging moet worden aangetoond.

Ik geef het voorbeeld van een school die misschien net aan de goede kant van de streep staat, maar die geen voortgang toont, die niet werkt aan verbeteringen, die in feite aan het watertrappelen is. Zo'n school maakt onvoldoende voortgang. Het is anders dan een school die misschien van «zeer zwak» komt, maar die een enorme beweging doormaakt en de weg naar boven heeft gevonden. Zulke aspecten willen wij nadrukkelijk een rol geven in het toezichtkader. Het is ingewikkeld. In de komende twee jaar willen wij er ook in de pilots aan gaan werken hoe wij dit inzichtelijk kunnen maken, hoe wij dit in kaart kunnen brengen opdat scholen en inspectie het een fair criterium vinden.

Mevrouw Jadnanansing vroeg of peer review de inspectie uiteindelijk niet overbodig kan maken. De differentiatie is er niet alleen tussen zeer zwak, zwak, voldoende, goed en excellent, maar ook in intensiteit. Het principe van verdiend vertrouwen is dat je meer zelf kunt doen naarmate je beter bent. Naarmate een school peer review en intervisie beter handen en voeten geeft, kan de inspectie wat meer op de achtergrond acteren. De inspectie kan dan eigenlijk vertrouwen op het kritische oordeel van anderen. Er is nog best een lange weg te gaan. Er zijn scholen waar al gewerkt wordt met leraren die elkaar beoordelen, maar de uitkomst is soms wel dat iedereen een voldoende krijgt. Als je dit goed wilt laten werken, als je peer review en intervisie goed wilt laten werken, dan vraagt dat van de beroepsgroep en van instellingen durf en moed om soms dat kritische en ongemakkelijke gesprek aan te gaan. Professionals moeten elkaar aanspreken op wat goed gaat, maar ook aangeven waar er ruimte voor verbetering is. Soms moeten zij heel kritisch zijn, bijvoorbeeld als er geen voortgang wordt geboekt, terwijl al jaren achtereen bekend is dat het op onderdelen onder de maat is.

Mevrouw Straus vroeg naar de rol van het inspectietoezicht in relatie tot de capacity building, verwijzend naar een Australisch voorbeeld. Er is een inspectie die toezicht houdt en een verbeterorganisatie die scholen helpt om sprongen in het proces te maken. Laat ik helder zijn: de inspectie wordt geen verbeteradviseur. Als wij het hebben over het onderscheid tussen het hoe en het wat, zal de inspectie altijd aangeven wat er beter zou kunnen. Hoe de school dat moet bereiken, is iets wat de school uiteindelijk zelf moet doen. Ik denk wel dat de inspectie gedifferentieerder kan aangeven op welke kwaliteitsaspecten scholen stappen zouden kunnen zetten. Dat is dat bredere kwaliteitsoordeel, waar ik nog op terugkom. Ik weet niet of zo'n Australische organisatie heel erg past in het Nederlandse bestel. Veel Angelsaksische landen hebben zeer staatgedreven onderwijs, waarbij scholen van de staat zijn en de staat één organisatie kan instellen die de scholen helpt bij het verbeteren. In Nederland hebben scholen een grote mate van autonomie. Als wij die willen bewaren, moeten wij scholen misschien ook de ruimte geven om keuzes te maken om stappen vooruit te zetten. Dat kan deels via een programma als School aan Zet. Ik denk ook aan LeerKRACHT. Uiteindelijk willen wij toe naar een situatie waarin er voor scholen wat te kiezen valt in aanpakken die de scholen helpen om stappen vooruit te zetten.

In het gedifferentieerde toezicht hebben wij misschien ook wel verschillende benaderingen in ondersteuningsaanbod. Dat is precies datgene wat wij met de VO-raad hebben besproken en wat inmiddels is beklonken in het sectorakkoord. Dat gebeurt ook in de PO-Raad. Het sectorakkoord daar kan hopelijk snel naar de Kamer komen. Zwakke en zeer zwakke scholen moeten echt verbeteren. Dat is geen kwestie van een keuze. In die zin mogen wij daar wat dwingender vormen van verbetering opleggen, net als wij dat de afgelopen vijf jaar met resultaat hebben gedaan.

Waarom zouden wij scholen die niet helemaal door het ijs zakken, maar die wel heel veel verbeterpotentieel onbenut laten, niet vragen om vooruitgang te laten zien? Misschien minder dwingend dan bij zwakke en zeer zwakke scholen, zullen wij ook die scholen stimuleren om aan verbeterprogramma's mee te doen, om van elkaar te leren, om eens te kijken bij collega's die het op onderdelen beter doen.

Ik bemerk enthousiasme bij schoolbesturen om aan dit soort dingen deel te nemen. Schoolbesturen geven zelf aan dat het gedifferentieerde oordeel van de inspectie zou kunnen helpen. Wat ook helpt is transparantie. De heer Bisschop stelde er vragen over. De heer Rog was er laaiend enthousiast over. Mevrouw Straus was wat kritischer. Ik denk dat het helpt als scholen laten zien waar zij staan, financieel, qua leerresultaten, qua veiligheid op school en qua resultaten van leerlingen in het vervolgonderwijs. Als dat goed op orde is, is dat een heel belangrijk instrument voor de inspectie. Laten wij wel wezen. Waarom zou een school twee keer zijn gegevens moeten invoeren als het ook simpel in één keer kan? De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er echt nog wel wat kan verbeteren. Ik ben zeer positief over de sprongen die het afgelopen jaar gemaakt zijn. Om in termen van de heer Van Meenen te spreken: de beweging gaat de goede kant op. Ik moet echter ook concluderen dat nog lang niet alle scholen meedoen aan Vensters voor Verantwoording. Ik moet ook concluderen dat heel veel ouders geen weet hebben van het feit dat ze bestaan. Ouders die de vensters wel kennen, zeggen: als ik erop kijk, vind ik niet datgene wat ik zoek. Met andere woorden, als wij dit willen doorontwikkelen, kunnen wij nog best een aantal sprongen maken. Ik heb de Kamer eerder een brief toegezegd over dit onderwerp. Die brief komt in de zomer.

Ik maak een enkele opmerking over het brede kwaliteitsoordeel. Als je breed naar kwaliteit wilt kijken, dan kijk je uiteraard naar onderwijsresultaten. Uiteindelijk gaat het er toch om wat kinderen leren. Daarnaast kijk je naar de processen, de sociale veiligheid, de kwaliteitszorg. Bij dat laatste denk ik aan de vraag of een school bezig is om een lerende organisatie te zijn. Daarbij kun je differentiëren in een soort hard minimumniveau – wat zijn de harde criteria aan de onderkant – en de bovenkant. Scholen worden niet alleen als «goed» betiteld op basis van goede eindexamenresultaten of goede resultaten op de eindtoets. Het vraagt echt wel wat meer.

De heer Van Meenen vroeg of dat betekent dat de overheid gaat sturen op didactisch handelen. Dat lijkt mij een misverstand. De keuzes die een school maakt in het didactisch handelen, zijn uiteraard aan de school zelf. Het is een van de essenties van de vrijheid van onderwijs. Waar de inspectie op beoordeelt, is de effectiviteit van het didactisch handelen. Hoe landt het in de klas en waar leidt het toe? Begrijpen de leerlingen de leraar, even afgezien van de keuze die hij maakt in zijn didactisch handelen? Is er sprake van differentiatie? Zijn leraren bezig om de stof te laten aansluiten op het niveau van leerlingen? Daarbij gaat het ook om het omgaan met verschillen. Dat kun je op verschillende manieren doen, maar wij willen wel graag dat het effectief is. Datzelfde geldt voor het leerklimaat op school.

De heer Rog vraagt wanneer een school als «zwak» betiteld wordt als wij het breder gaan trekken. Wordt een school «zwak» als er niet gestructureerd wordt gewerkt aan een aanpak van pesten op school? Het is niet zo dat je automatisch «zwak» wordt als je niet voldoet aan een verplichting in de wet, maar als de inspectie constateert dat de veiligheid van leerlingen in het geding is, is er reden tot actie. Dat zal zwaar meetellen in het oordeel van de inspectie.

De heer Van Meenen vroeg of wij belemmerende procesregels moeten laten varen en meer moeten kijken naar het horizontale toezicht. Ik ben absoluut voor dat laatste. Als je het hebt over het schrappen van procesregels, dan zijn er natuurlijk een aantal basiscriteria. Een van die procesregels is bijvoorbeeld de bevoegdheid van docenten. Je kunt natuurlijk alleen naar de resultaten, naar de outcome kijken. Of die docenten een papiertje op zak hebben of bezig zijn met hun eigen professionalisering, dat zou je buiten beschouwing kunnen laten. Dit is een van de procescriteria die ik liever niet loslaat. Sterker nog, wij constateren dat er op dit onderdeel echt nog wat te verbeteren is. De heer Van Dijk en ik hebben daar altijd mooie debatten over. Ik wil naar nul onbevoegde leraren voor de klas, afgezien van de leraren in opleiding, die misschien voor een uitzondering in aanmerking komen. Er zijn een aantal wezenlijke proceskenmerken die zo belangrijk zijn, dat ik de inspectie er graag naar wil laten kijken.

Binnenkort krijgen wij een interessant debat met de heer Bisschop over zijn initiatiefwetsvoorstel, dat nu naar ik meen bij de Raad van State ligt. Er is gevraagd naar de volgorde van een en ander. Het voorstel gaat uit van een wezenlijk andere visie op de inspectie en op de controle van kwaliteit. De lijn van de heer Bisschop is, kort gezegd, dat het toezicht zich beperkt tot de deugdelijkheidseisen in de wet. Dat betekent dat de inspectie wel moet kijken naar de vraag of leraren bevoegd zijn, maar niet naar de vraag of zij goed lesgeven en of de kinderen uiteindelijk iets leren. Uit de brief blijkt dat wij daar anders over denken. Wij pleiten voor een breder kwaliteitspalet en een breder kwaliteitsoordeel in plaats van een smaller.

De heer Bisschop heeft gevraagd of beroep en bezwaar mogelijk is. In de komende jaren gaan wij aan de slag en moet het goed duidelijk en gedragen worden op basis waarvan de inspectie tot een kwaliteitsoordeel komt. Formeel is er met de WOT geen beroep en bezwaar mogelijk op kwaliteitsoordelen van de inspectie. Er is wel de mogelijkheid voor scholen om een klacht in te dienen, maar dat gebeurt niet of nauwelijks. Scholen kunnen ook een zienswijze indienen, die in het uiteindelijke rapport van de inspectie wordt meegenomen.

Ik kom op het pièce de résistance: het enkelvoudige oordeel. Ik denk dat het geen kwaad kan als wij in Nederland niet alleen kijken naar de onderkant en daar vervolgens het stempeltje «zwak» of «zeer zwak» op plakken. In die zin hebben wij al jarenlang een enkelvoudig oordeel, dat ook zo zijn functie heeft. In de wet staat helder hoelang een school «zwak» of «zeer zwak» mag zijn en wanneer wij er een keer een punt achter zetten. Dan zeggen wij: nu heb je lang genoeg de tijd gehad om je te verbeteren; in het belang van kinderen houdt het een keertje op. Daar is zo'n enkelvoudig oordeel essentieel en wezenlijk voor. Ik zou daar niet van af willen. Ook «basiskwaliteit» is al jarenlang een enkelvoudig oordeel zonder enige beloning voor of erkenning van scholen die het goed doen. Ik zou het mooi vinden als wij een aantal stappen die kant op zetten. Wij trekken het gebouw omhoog om scholen een perspectief te geven. Wij laten zien waar ze naartoe kunnen werken. Als ze daarin slagen, geven wij ze daar erkenning voor. Dat kan een voorbeeld zijn voor andere scholen. Als wij met zijn allen zeggen dat wij streven naar goed onderwijs, dan vraag ik mij af hoe scholen goed kunnen worden als wij niet laten zien wat goed is.

Ik zie in de praktijk dat dit fantastisch werkt. Het gaat om kwaliteitsoordelen van de inspectie, maar sinds een jaar of twee hebben wij het predicaat «excellente school». Ik raad de leden aan om eens te gaan kijken op scholen die hieraan meedoen. Wat betekent het voor hun school? Er wordt gepraat over de vraag wat kwaliteit eigenlijk is. Het motiveert de mensen om ergens naartoe te werken. Als het lukt, dan is er ongelooflijke trots bij schoolteams en bij scholen dat zij die erkenning ontvangen. Dat is wat wij hier uiteindelijk ook mee willen. Wij willen scholen die het goed doen, meer belonen. Leidt dat tot concurrentie of scholen tegen elkaar opzetten? Ik geloof dat helemaal niet. Er is helemaal niks mis met de wil om het goed te doen en misschien ook wel wat beter dan de rest. Niemand wordt er slechter van als een school het goed doet, als wij erkennen dat een school «excellent» is. Ook uit internationaal onderzoek blijkt dat ambitie, de wil om het beter te doen, wezenlijk is voor de kwaliteit van het onderwijs.

Ik noem het voorbeeld uit de klas. Als een leerling ongelooflijk heeft zitten zwoegen op een werkstuk en er iets fantastisch van heeft gemaakt, dan krijgt hij een 9. Dan zeggen wij toch ook niet: wij geven maar geen 9, want dat is zo demotiverend voor de rest van de klas, die misschien een 6 of een 7 haalt? Met andere woorden, wij moeten erkenning geven voor het werk dat scholen in hun school steken. Daar is op zich niks mis mee.

Er komen pilots die twee jaar draaien. Hoe breng je beweging in kaart? Hoe zie je toe op goede kwaliteitszorg op scholen? Wanneer is het geslaagd? Dat is het geval als het leidt tot een waarderingskader dat begrijpelijk is en dat recht doet aan datgene wat er op scholen gebeurt en wat op draagvlak kan rekenen. Er moet voldoende ruimte blijven voor de ambities van scholen om hun eigen identiteit te ontwikkelen en het daar binnen de school over te hebben.

Zal de inspectie de komende jaren extra adviseren? De inspectie wordt geen verbeteradviseur. Wij gaan meer secuur in kaart brengen wat goed gaat en wat beter kan. Dat helpt scholen uiteraard wel. De gesprekken daarover zullen uiteraard intensiever zijn. Wij willen discussie met de scholen hebben over de dingen waarop zij moeten letten. Wat is precies het verschil tussen een school die het voldoende doet en een school die als «goed» wordt gekwalificeerd? Dat zal intensieve gesprekken met zich meebrengen.

Los daarvan hebben wij afspraken gemaakt om scholen zelf meer mogelijkheden te geven om die verbeterslag te maken met verbeterprogramma's. Daar is de komende jaren ook geld voor uitgetrokken. Ik verwijs naar het sectorakkoord met het voortgezet onderwijs.

Mevrouw Jadnanansing vroeg naar de validiteit van examens. Hoe houdt de inspectie toezicht op het College voor Examens? Het mooie van het college is dat het een instituut is dat al aan enige mate van peer review doet. Het laat regelmatig onafhankelijke experts – vaak zijn dat docenten uit het onderwijs – kijken naar de validiteit en de betrouwbaarheid van examens. Dit jaar vindt een verdiepingsonderzoek plaats naar de equivalering van de examens. Er wordt nagegaan of het College voor Examens kan aantonen dat de examens valide en betrouwbaar zijn. Dat is een verificatieonderzoek van het onderzoek dat het college zelf al door die onafhankelijke experts laat uitvoeren.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Staatssecretaris vergeleek een school met een leerling of, sterker nog, met een werkstuk van een leerling. Die vergelijking verraadt precies waar het misgaat. Een school is geen werkstuk. Voor een werkstuk kun je een cijfer geven, maar een school is veel complexer, veel diverser. Daarom vraag ik de Staatssecretaris of hij de mogelijkheid openhoudt om erachter te komen dat predicaten, stempels, rapportcijfers een school tekortdoen. Wil de Staatssecretaris er daarom van afzien?

Staatssecretaris Dekker: Wij stellen voor om er toch mee aan de slag te gaan. Het gaat niet zozeer om die predicaten, als wel om differentiëring in het oordeel. Dat doen wij ook nu al met «zwak» en «zeer zwak». Ik zie op dit moment helemaal geen reden om daarvan af te wijken. Het is ook niet het enige wat wij doen. Het is niet zo dat de inspectie op een papiertje zet: u bent «voldoende» of «goed» en daar doet u het maar mee. Nee, het is een overkoepelend oordeel, een eindoordeel over een totaalplaatje waar een school staat. Net zoals het relevantie heeft aan de onderkant – het is helder wanneer een school «zwak» is of nog verder door het ijs zakt en «zeer zwak» is – is het goed om scholen aan de bovenkant te belonen als zij jarenlang enorm knokken om dingen die in het verleden misschien niet goed gingen, te verbeteren. Het is goed om daar op een gegeven moment erkenning voor te geven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik stel vast dat de Staatssecretaris en ik het niet eens zijn. Dat kan, maar erkent hij wel dat het idee om het toezicht te verbreden, om scholen op meer aspecten te gaan beoordelen, volstrekt tegenstrijdig is met het idee om vervolgens scholen te reduceren tot één predicaat? Immers, die veelheid aan factoren kun je niet in één woord vatten.

Staatssecretaris Dekker: Nee, ik zie niet waarom dat tegenstrijdig is. Een heel grote categorie van scholen krijgt nu een v'tje. Ze zijn allemaal voldoende, maar er zitten enorme verschillen tussen. Er zitten scholen onder met fantastische onderwijsresultaten, met heel tevreden ouders en leerlingen, met een goede veiligheid op school en met goede resultaten in het vervolgonderwijs. Daarnaast vallen er scholen onder die weliswaar niet door het ijs zakken, maar veel minder resultaten laten zien. Waarom zouden wij dat niet erkennen? Waarom kun je niet zeggen: de ene is niet slecht, maar voldoende, en de andere doet het gewoon hartstikke goed?

De heer Van Meenen (D66): Ik ga even terug naar die ene leerling die zo handig door de Staatssecretaris naar voren is gehaald. Wie kan er nou tegen zijn dat een leerling die heel erg zijn best gedaan heeft, een 10 krijgt? Ik ben daar in ieder geval heel erg voor. Maar diezelfde leerling heeft misschien voor een ander vak een 6 of misschien wel een 5. Dat is het brede oordeel dat de docent over die leerling geeft. De docent kan alles overwegende tegen de leerling zeggen: jij bent een goede leerling. Als je dat vertaalt naar het toezicht, is dat: het is goed. Nee, de docent moet met die leerling aan de slag blijven op al die andere vakken. Dat is het grote risico van het samenvatten in één oordeel.

Staatssecretaris Dekker: Wat de heer Van Meenen zegt, gaat de inspectie straks precies doen. De inspectie gaat verfijnd op al die kwaliteitsgebieden aangeven hoe de school ervoor staat. Ik denk dat dat goed is. Tegelijkertijd denk ik dat het voor scholen een stimulans kan zijn om aan te geven dat ze misschien wel «excellent» kunnen worden als ze het op een aantal terreinen net een stapje beter doen. In het onderwijs doen wij dat steeds meer; in het hoger onderwijs gebeurt het al. Iemand die het over de hele linie goed doet, krijgt het predicaat «cum laude». Ook in het voortgezet onderwijs kijken wij naar mogelijkheden om leerlingen die het over de hele linie goed doen, erkenning te geven. Dat lijkt mij allemaal heel goed. Volgens mij was de heer Van Meenen daar altijd erg enthousiast over. Ik zie niet in waarom wij scholen die keihard werken, die het op alle fronten hartstikke goed doen, niet die waardering en erkenning kunnen geven. Na jarenlang keihard werken hebben ze die erkenning wel verdiend.

De heer Van Meenen (D66): In mijn tweede termijn zal ik aangeven waarom dat niet goed is. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat hoe secuur de inspectie ook zal komen met een grens die je moet passeren als je van «voldoende» naar «goed» gaat, het streven erop gericht zal zijn om die grens te halen, niet om het goed te doen, maar om dat predicaat te krijgen? Dat is het punt waarop wij blijvend van mening verschillen ...

De voorzitter: Uw punt is helder.

De heer Van Meenen (D66): Dat vind ik zelf nog niet.

Staatssecretaris Dekker: Ik kan er heel kort op reageren: het is precies wat er nu gebeurt. Wij kennen nu het predicaat «basiskwaliteit». Er zijn in Nederland echt scholen die denken: als ik «basiskwaliteit» ben, dan ben ik er, dan is het goed. Wij gaan nu meer gedifferentieerde oordelen introduceren. Met «basiskwaliteit» ben je niet slecht, maar ook nog niet goed genoeg. Wij willen scholen stimuleren om voortdurend te zoeken naar verbeteringen. Ik zie verschillen tussen scholen. Wil je eromheen blijven draaien of erken je dat? Wij willen zelfbewuste scholen met een sterke eigen identiteit, die continu werken aan verbetering. Dat betekent echt niet dat je op alle fronten een 9 of een 10 moet halen, maar wel dat je weet waar verbetering mogelijk is en dat je daaraan werkt. Dat is de lerende organisatie waar mevrouw Straus over sprak. Een school die dat helder in het vizier heeft, is in mijn ogen een betere school dan een school die net aan de goede kant van de streep aan het watertrappelen is, die niet precies weet waar er ruimte voor verbetering is. Dat mogen wij toch benoemen? Voor zo'n school die watertrappelt, is het natuurlijk goed om te zeggen: ga eens kijken bij de buren die van de inspectie het oordeel «goed» hebben gekregen. Het mooie van het predicaat «excellente school» is niet alleen de erkenning en de beloning, maar ook dat wij de schoolleiders en leraren op zo'n school vragen om de deuren open te zetten om te laten zien hoe dat gaat. Leer van elkaar. Als wij goed onderwijs willen, is het goed om te laten zien wat «goed» is.

De heer Rog (CDA): Scholen die aan «basiskwaliteit» voldoen, kunnen enorm verschillen. Dat is iets wat het CDA buitengewoon waardeert en graag zou behouden. In mijn eerste termijn heb ik gesproken over mijn angst dat scholen straks minder van elkaar zullen verschillen als gevolg van de «afrekening» op bestuursniveau. Uit risicomijdend gedrag gaan de verschillende scholen onder zo'n bestuur mogelijk naar één mal om maar net in het precaire verschil tussen «voldoende» en «goed» naar «goed» te gaan.

Staatssecretaris Dekker: Het is altijd een balans. Waar kijkt de inspectie naar? Bij de kwaliteitsgebieden hebben wij bijvoorbeeld de leerresultaten. Wij kijken naar de basics van het onderwijsproces. Wordt er orde gehouden in de klas? Leren leerlingen echt wat? Wij kijken naar de veiligheid op school. Wij kijken naar de kwaliteitszorg: zijn scholen zelf bezig? Dat vind ik stuk voor stuk aspecten waarbinnen voor scholen zeeën van ruimte bestaan om een eigen identiteit vorm te geven. Montessorischolen kunnen hieraan voldoen, reformatorische scholen kunnen hieraan voldoen, vrije scholen kunnen hieraan voldoen, etc. Ik zou het een slecht verhaal vinden als scholen zeggen: wij willen van elkaar verschillen en om die reden doen wij het slecht op sociale veiligheid. Ik zou het slecht vinden als scholen het vanwege hun identiteit slecht doen op het leerproces of gemiddelde leerresultaten halen. Met andere woorden, waar naar gekeken wordt, zijn de basics, waarvan wij met zijn allen zouden willen dat een goede school ze goed op orde heeft. Daarbinnen bestaat er echt veel ruimte voor de verschillen in onderwijs die wij in Nederland zo belangrijk vinden.

De heer Rog (CDA): Mijn punt is dat je dat op bestuursniveau veel minder in zicht hebt. De Staatssecretaris noemt de orde in de klas. Wat heeft een bestuur van 30 verschillende scholen daarover te melden als die scholen totaal van identiteit verschillen, hetgeen mogelijk is en hetgeen prachtig is? Ik begrijp de keuze niet om niet op schoolniveau, maar op bestuursniveau te kijken.

Staatssecretaris Dekker: Dat is een van de dingen die wij moeten gaan verkennen. Meer kijk op bestuursniveau is iets wat in het mbo al langer loopt. Dat heeft ook met de veelheid aan opleidingen te maken. Of wij uiteindelijk die slag kunnen maken, zal echt afhangen van de pilot in de komende twee jaar. Het schoolniveau is nu nog heel erg bepalend voor de kwaliteit van de school. Daarom heb je soms binnen schoolbesturen heel goede en heel zwakke scholen. Ook besturen zijn echter organisaties en ook dat zouden lerende organisaties kunnen zijn. Met andere woorden, ook op dat niveau zou je het een en ander kunnen doen aan kwaliteitszorg. Dat hebben wij heel goed gezien bij die zwakke en zeer zwakke scholen. Dat zijn vaak scholen die zichzelf niet bij de haren uit het moeras hebben getrokken. Die hebben vaak met hulp van een bestuur en met hulp van buiten die slag gemaakt. Ik hoop de heer Rog enigszins te vinden in het proberen om schoolbesturen meer in positie te brengen om daar waar het misgaat eerder in te grijpen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Heb ik het goed begrepen dat de Staatssecretaris zegt dat het College voor Examens al van alles doet en dat het wel goed komt? Is er hierbij geen taak voor de onderwijsinspectie?

Staatssecretaris Dekker: Nee, ik heb juist aangekondigd dat er volgend jaar een onderzoek komt dat een soort verificatie is van de peer review die het College voor Examens al heeft gedaan. De inspectie houdt dus toezicht op het instituut van de CvE.

De heer Bisschop (SGP): Ik zou graag nog wat verheldering krijgen over dat brede kwaliteitsprofiel. Ik heb verwezen naar de Vensters voor Verantwoording. Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat niet alle scholen daaraan meedoen en dat niet alle ouders ervan weten. Dat is waar, maar is het geen typisch Haagse reflex om dan te zeggen dat er iets nieuws moet komen? Dan is het toch zaak om te investeren in het bestaande? Dan moet je toch het bestaande verbeteren? Waarom kiezen wij niet voor de verbetering van het bestaande? Daar doel ik ook op als ik het heb over de stabiliteit, de rust en de continuïteit die in het beleid aanwezig moeten zijn.

Staatssecretaris Dekker: Op de website van Vensters voor Verantwoording plaatsen scholen zelf een aantal dingen: leerresultaten, tevredenheidsonderzoek, etc. Dat is belangrijk, maar het helpt dan wel als iedereen daaraan meedoet, ook voor de ouders, de leerlingen en de medezeggenschapsraden die dat vervolgens bij hun horizontale verantwoording kunnen en moeten gebruiken. Maar ik geloof nooit dat dat volledig in de plaats kan komen van een inspectie, een onafhankelijke instantie die af en toe eens even toetst hoe het ermee staat.

De heer Bisschop (SGP): Precies. Maak dan gebruik van de mogelijkheden en vraag de inspectie om dit als handvat te gebruiken om het werk te doen. Ik ben er enorm beducht voor dat, als dit op deze wijze wordt ingevoerd, de beleidsresistentie in het onderwijs opnieuw een enorme impuls krijgt. Er komt dan heel veel windowdressing. Dat is echt niet moeilijk. En uiteindelijk wordt het resultaat niet bereikt. Dat is mijn grote zorg bij deze benadering.

Staatssecretaris Dekker: Ik deel de zorg van de heer Bisschop niet. Je kunt op allebei de fronten zoeken naar verbetering. Vensters voor Verantwoording kan beter, maar ook de inspectie kan verbeteren. Ook dat is een lerende organisatie, zowel op het niveau van de inspecteurs als op de systematische manier van werken. Het gaat om beter inzicht in hoe scholen ervoor staan op al die kwaliteitsaspecten. Hoe gaat het in die grote categorie die wij nu «basiskwaliteit» noemen? Meer inzicht helpt scholen om lerende organisaties te worden.

De heer Van Meenen (D66): De Staatssecretaris is ingegaan op mijn kritiek op het kijken naar het didactisch handelen. Ik beschouw het zelf als een taak van schoolleiders en bestuurders om het handelen van hun docenten te beoordelen, ook in het pedagogisch klimaat van die school. Ik hou een paar elementen uit het voorliggende kader voor aan de Staatssecretaris. De leraar koppelt aan het einde van de les terug naar het doel van de les. De leraar maakt zijn leerlingen complimenten. De dialoog in de klas wordt gedomineerd door de vragen van de leerling. Dit soort dingen moet ons als overheid niet bezighouden.

Staatssecretaris Dekker: Ik speel de vraag eigenlijk door naar de inspecteur-generaal, die hier met haar mensen dagelijks aan werkt. Er zijn een paar basisdingen die in de klas enorm helpen, bijvoorbeeld rust en orde. Het is goed om leerlingen duidelijk te maken wat het doel is van een les en wat er uiteindelijk geleerd moet worden. Differentiëren is ook zo'n punt, een punt dat steeds terugkomt in debatten in de Kamer. In hoeverre zijn leraren in staat om het verschil te maken tussen leerlingen die iets meer aandacht nodig hebben om bij te blijven en leerlingen die iets meer aandacht nodig hebben om uitgedaagd te worden? Dat zijn elementen die onderwijs goed maken en die de effectiviteit bepalen.

Mevrouw Roeters: De heer Van Meenen las elementen voor uit de kijkwijzer, die bedoeld is om inspecteurs op dezelfde manier naar lessen te laten kijken als zij weten dat er problemen zijn in het didactisch handelen. In het risicogericht toezicht gaan wij op schoolbezoek als wij denken dat er iets aan de hand is en dat wij handvatten kunnen verschaffen. Het gaat niet om het didactisch handelen op zichzelf, maar op de effecten die het heeft, op de resultaten voor de kinderen. Wij vinden ook dat de werkgever, de besturen, de schoolleiders verantwoordelijk zijn voor het functioneren van de leraar en voor het didactisch handelen. Wij kijken wel naar de effecten op de resultaten die de school boekt.

De heer Van Meenen (D66): Ik zal mijn citaten niet herhalen, maar ik kan ze niet plaatsen in de sfeer van de effecten. Tegen de Staatssecretaris zeg ik dat differentiëren kwaliteitsaspect 8 is. Daar heb ik het nu niet over. Ik heb het nu puur over het vakdidactisch handelen. Ik vraag de Staatssecretaris als medeliberaal of wij niet bezig zijn met het propageren van een soort staatsdidactiek.

Staatssecretaris Dekker: Wij dreigen in rondjes te gaan draaien. Mijn antwoord op deze vraag is: nee.

De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de regering. De fracties hebben twee minuten spreektijd voor hun tweede termijn. Omdat de heer Van Dijk dit overleg eerder moet verlaten, geef ik hem als eerste het woord.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb gezegd dat ik deze methodiek een dwaalspoor vind. De vergelijking van de Staatssecretaris van een school met een leerling vond ik tekenend. Een school is geen leerling en zeker geen werkstuk. Daar zouden wij dus van moeten afzien. Als de heer Van Meenen straks voorstelt om moties te gaan indienen, zeg ik hem alvast dat ik dan graag met hem samenwerk. Wij moeten van deze predicaten afkomen.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Het is zo jammer, want wij zijn het bijna met elkaar eens. Wat mij betreft zijn er maar een paar punten van verschil. Dat gaat over die predicaten. In de richting van de PvdA en de VVD wil ik nog een keer duidelijk maken wat het verschil is tussen een pluim en een predicaat. Pluimen zijn prima, maar die worden uitgedeeld als er verbetering is. Je kunt ook een pluim geven aan een heel zwakke leerling die zich aan het verbeteren is. Een pluim waardeert verbetering, maar een predicaat waardeert de status quo en is daarmee fataal voor wat wij met elkaar beogen.

Over het didactisch handelen heb ik al genoeg gezegd. Ik vind dat dat er echt uit moet. «Basiskwaliteit» is ook een predicaat, maar daar gaat een wereld van verschil achter schuil. Dat zal bij elk predicaat zo zijn. Predicaten verhullen per definitie verschillen en zijn dus niet transparant. Wij weten uit de ervaringen van de laatste jaren dat predicaten de dominante factoren in het debat over de kwaliteit van de scholen zijn, ook in de gesprekken tussen ouders. Het is per se niet gericht op verbetering van de kwaliteit en dat is wat wij met zijn allen beogen.

De heer Dronkers zoekt een opvolger. Zoals het er nu voorstaat, zie ik één grote kandidaat aan deze tafel en dat is de heer Dekker, maar dat moet hij niet willen. Om hem tot rede te brengen, vraag ik een VAO aan om juist op de punten van het predicaat en de didactiek moties in te dienen.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. In mijn eerste termijn zei ik dat het een van de lessen van de commissie-Dijsselbloem is dat wij ons als overheid niet moeten bemoeien met het didactisch handelen in het klas. Wij zien dat de Staatssecretaris en de Minister voorstellen om ons daar juist wel mee te gaan bemoeien. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. De Minister zegt dat hij niet gaat voorschrijven welke boeken moeten worden gebruikt, maar rond de sociale veiligheid stelt het kabinet voor om heel precies te omlijnen welke staatspestprotocollen wel toegestaan zijn en welke niet. Ik herinner aan mijn vraag of een school het predicaat «zwak» kan krijgen als hij niet voldoet aan het juiste pestprotocol. Ik lees dat dat mogelijk is. De Staatssecretaris is om die vraag heen gegaan.

Dan de initiatiefwet van mijn collega Bisschop. Ik denk dat het goed is dat ik het als collega voor de heer Bisschop opneem. Ik neem dit hoog op. De Staatssecretaris heeft in een bijzin gezegd dat het initiatiefvoorstel niet in zijn straatje past. Ik denk dat het niet kan en dat het parlementair niet correct is om een belangrijke initiatiefwet van een Kamerlid op deze manier weg te zetten en zelf door te gaan met pilots en wetgeving. Ik denk dat het de bewindslieden zou sieren als zij nu een pas op de plaats zouden maken, een brede discussie zouden aangaan in het veld, maar ook de Kamer de gelegenheid zouden geven om dit wetsvoorstel erbij te betrekken. Pas daarna zouden zij stappen behoren te zetten gericht op een breed draagvlak.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. In de brief heeft de inspectie duidelijk gemaakt of daar althans een poging toe gedaan om aan te geven hoe je van een voldoende school naar een meer dan voldoende school kunt komen. Dat is een beweging die wij heel graag willen ondersteunen. Wat ons betreft gaan wij dan vooral kijken naar het op orde zijn van die kwaliteitscultuur. Dat is echt dé belangrijkste voorwaarde om meer dan «basiskwaliteit» of meer dan «voldoende» te kunnen krijgen. Van de Staatssecretaris krijg ik graag de harde toezegging dat dit een voorwaarde wordt. Zowel de interne als de externe kwaliteitscultuur moet leidend zijn om een predicaat te krijgen dat meer is dan «voldoende». Wij moeten voorkomen dat die predicaten een ranglijstje worden. Dat doe je door er veel meer basis onder te leggen. Het gaat niet om dingetjes, maar om een echte verbetercultuur in de school en om de vraag of die wat oplevert. Ik heb in eerste termijn gevraagd of die Kwaliteitskaart gewoon op de website van de school kan worden gepubliceerd in plaats van alleen bij de inspectie. Dan hebben ouders niet alleen maar dat predicaat in de hand, maar dan hebben zij daadwerkelijk het brede kader waar zij de scholen in hun buurt mee kunnen vergelijken om zo een keuze voor hun kind te kunnen maken.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik heb een aantal vragen gesteld over passend onderwijs en de rol van de inspectie daarin. Daar heb ik geen antwoord op gekregen en dat antwoord zou ik graag alsnog krijgen. Ik heb evenmin een reactie gehoord op mijn vragen over de lastminute bestuurderscheck. Dit heeft een relatie met de schriftelijke vragen die collega Marcouch en ik hebben gesteld.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Allereerst dank aan de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ik vond het antwoord op de vraag naar het communicatietraject, ook in relatie tot ons initiatiefvoorstel, ronduit teleurstellend. Ik vind het een beetje vervelend om dit te moeten zeggen. Ik waardeer het zeer dat collega Rog een halve minuut van mijn spreektijd heeft gebruikt om dit punt toch aan de orde te stellen. Op zijn zachtst gezegd kwam het wat merkwaardig over. Het lijkt alsof hierop is ingestoken en dat het beleid dat in de brief uiteengezet is, en het voorliggende initiatiefvoorstel volstrekt contrair zijn. Als wij het belang van het onderwijs willen dienen, dan moeten wij zoeken naar versterkende elementen over en weer. Ik heb daartoe een poging gedaan, maar de positiekeuze van de Staatssecretaris vond ik tegenovergesteld. Ik vind dat heel erg jammer, want het staat een goede behandeling in de weg, het legt een hypotheek op die behandeling. Waarom wordt dit traject voor deze brief gekozen? Waarom wordt dit traject in de richting van het onderwijsveld gekozen, terwijl het parlement daarover nu pas discussieert? Is dit bedoeld als een vlucht naar voren om het initiatiefvoorstel de pas af te snijden? Ik zou het op prijs stellen als wij wat onbevangener kunnen discussiëren over het initiatiefvoorstel. Ik nodig de bewindspersonen daartoe van harte uit en vraag of zij daartoe bereid zijn.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Bij het didactisch handelen in de klas gaat het niet zozeer om het didactisch handelen as such, als wel over de effecten ervan. De kijkwijzer is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Als er dingen in staan waarover geen duidelijkheid bestaat, dan moet de kijkwijzer worden veranderd en niet het feit dat de inspectie kijkt naar het effect van didactisch handelen. Wij willen uiteindelijk allemaal dat kinderen iets opsteken van de lessen die zij krijgen.

Kan een school «zwak» zijn als hij het pestprotocol niet toepast? Met deze vraag loopt de heer Rog heel erg vooruit op een komende discussie in de Kamer. Er ligt nog geen wet voor. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat het niet voldoen aan een wettelijke verplichting as such nooit voldoende is om op basis daarvan het oordeel «zwak» uit te spreken. Als een school «zwak» is, is er meer aan de hand dan alleen dit.

Mevrouw Straus noemde het externe kwaliteitstoezicht als een heel belangrijke voorwaarde om het oordeel «goed» te kunnen krijgen. In beginsel gaan wij daarin mee, maar ik maak er twee opmerkingen bij. Het is typisch iets waaraan in de pilotfase handen en voeten moet worden gegeven. Dat heeft ermee te maken dat het niet een digitaal iets is. Het is niet «je hebt een kwaliteitscultuur en je bent een lerende organisatie» of helemaal niet. Het is een glijdende schaal. Een goede school voldoet aan al die dingen waaraan mevrouw Straus refereert, maar het is altijd de vraag waar het snijvlak ligt: wanneer is een school «voldoende» en wanneer wordt hij «goed»?

Mevrouw Jadnanansing vroeg hoe dit maatschappelijk uitpakt, ook voor de ouders. Ik denk dat dit ouders kan helpen ...

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb een drietal vragen gesteld over passend onderwijs. Het antwoord mag ook schriftelijk als het gezien de tijd moeilijk is.

Staatssecretaris Dekker: Dan doe ik dat schriftelijk, al was het maar omdat dat mij de mogelijkheid geeft om de vragen op te zoeken. Sorry dat ik ze even kwijt ben. Overigens hebben wij morgen een debat over passend onderwijs. Wellicht dat de vragen daar aan de orde kunnen komen.

Het debat over een check op bestuurders loopt natuurlijk al heel erg lang. Een check vooraf op bestuurders is enorm ingewikkeld. Zie het initiatiefvoorstel van Van Dijk. Zie het initiatiefvoorstel van Çelik en Mohandis. Zie het advies van de Onderwijsraad, die ook zegt dat het te ingewikkeld is en dat wij er beter niet aan kunnen beginnen. Wij moeten een inspectie met tanden hebben die kan ingrijpen als het niet goed gaat. Ik heb gisteren de antwoorden op de schriftelijke vragen van de heer Marcouch naar de Kamer gezonden. In het specifieke geval van de school in Amsterdam, die overigens nog geen bekostiging aan ons heeft gevraagd en volgens mij ook nog geen huisvesting heeft, hebben wij in de wet haken om daarin te duiken. Dit staat los van het feit dat het Openbaar Ministerie op dit moment bekijkt hoe het de uitspraken van de heer Khoulani moet beoordelen.

Dan de volgordelijkheid. Er ligt vooralsnog geen aanpassing van de WOT in de Kamer voor. Wij gaan aan de slag met pilots als uitvoering van een voornemen in het regeerakkoord, dat inmiddels ook alweer anderhalf jaar oud is. Het is echt zaak om hiermee aan de gang te gaan. Met de PO-Raad en de VO-raad hebben wij gesproken over de vraag of wij meer kunnen doen om een verbetercultuur in scholen op gang te brengen. Ik zou het echt zonde vinden om nu te gaan wachten. Wij hebben het al jaren over stagnatie. Kom op, laten wij vooruitgaan. Het staat de heer Bisschop volledig vrij om ervoor te zorgen dat zijn initiatiefvoorstel zo snel mogelijk in de Kamer landt. Dan kunnen wij het wat mij betreft onmiddellijk bespreken. Ik constateer wel dat het precies de andere kant opgaat. Het is gericht op het beperken van het toezicht tot deugdelijkheidseisen, terwijl wij juist naar een breder kwaliteitsoordeel toe willen.

De heer Bisschop (SGP): Dat laatste stoelt volgens mij op een misverstand. Over het doel verschillen wij niet van mening: een verbetering van het onderwijs. Bij de behandeling van het initiatiefvoorstel zullen wij het daarover hebben. Ik zal het dan ook onderstrepen. De cruciale vraag is hoever je gaat in het vertrouwen geven aan de instellingen die het moeten realiseren. Dat is een heel wezenlijk punt om te komen tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het initiatiefvoorstel legt wat andere accenten, maar ik heb ook mijn zorg kenbaar gemaakt over waar het spaak gaat lopen als wij deze lijn inzetten.

Staatssecretaris Dekker: Mijn oordeel is gebaseerd op eerste indrukken van het initiatiefvoorstel. Wij moeten de heer Bisschop de kans geven om zijn voorstel hier te verdedigen. Hoe sneller het hier ligt, hoe eerder wij dat debat kunnen voeren, maar dat is voor een deel ook aan de initiatiefnemer.

De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de tweede termijn van de regering. Ik denk niet dat ik de toezeggingen hoef te herhalen. Wel is een VAO aangekondigd met als eerste spreker de heer Van Meenen. Ik dank de aanwezigen voor hun komst.

Sluiting 13.01 uur.