Gepubliceerd: 31 maart 2014
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33866-5.html
ID: 33866-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 31 maart 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en hebben slechts enkele aanvullende vragen. Zij verwijzen daarbij ook naar het verslag bij het wetsvoorstel tot goedkeuring en uitvoering voor de wetgeving op Koninkrijksniveau van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73) (Kamerstuk 33 865 (R2024)).

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij verwelkomen de voorgestelde uitbreiding van de definitie van «oorlogsmisdrijven» en het opnemen van een definitie van het misdrijf «agressie» en de voorwaarden voor uitoefening van rechtsmacht door het Internationaal Strafhof met betrekking tot dit misdrijf. Zij hebben geconstateerd dat de in verband met het wetsvoorstel geraadpleegde instanties geen of slechts summiere opmerkingen bij het (concept)wetsvoorstel hebben gemaakt en dat de aanbevelingen van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn opgevolgd. Deze leden hebben dan ook slechts enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij zijn verheugd te lezen dat de regering alle adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft overgenomen. Zij zien geen reden tot het stellen van aanvullende vragen ten aanzien van de uitvoering van het verdrag.

2. De wijzigingen van het Statuut inzake het Internationaal Strafhof

De leden van de VVD-fractie ondersteunen het principe van verruiming van rechtsmacht ten aanzien van misdrijven, waaronder misdrijven begaan tegen Nederlandse slachtoffers. Deze leden constateren dat bij strafbaarstellingen in de Wet Internationale misdrijven (WIM) niet gepoogd wordt de internationale omschrijvingen in Nederlandse delictsomschrijvingen te vertalen. Dit zou een miskenning zijn van het internationale karakter van de misdrijven en de worteling in verdragen, gewoonterecht en internationale jurisprudentie. Daarnaast blijkt uit de memorie van toelichting dat het voorzienbaar is dat het Internationaal Strafhof, voor zover het gaat om de uitoefening van rechtsmacht over het misdrijf agressie, een relatief prominente rol zal spelen in vergelijking met de rol die nationale rechters kunnen spelen, meer dan bij overige misdrijven in het Statuut het geval is.

De leden van de VVD-fractie vragen in verband met de hiervoor genoemde uitgangspunten wat de rol is van het nationale recht en de nationale rechters. Wat is de toegevoegde waarde van de WIM als het gaat om vervolging en berechting ten aanzien van het misdrijf agressie? En wat is de toegevoegde waarde van de WIM met betrekking tot overige misdrijven uit het Statuut? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting over de werking en toegevoegde waarde van de WIM, ook in het licht van de opmerking uit de memorie van toelichting dat als vervolging in Nederland mogelijk is, de vraag rijst of vanwege de internationaal-politieke aspecten, berechting door het Internationaal Strafhof niet de voorkeur verdient. Kan voorts een toelichting worden gegeven op de opmerking dat verruiming van de rechtsmacht het bestaande uitgangspunt onverlet laat dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar vervolging in het land waar het feit begaan is.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de thans voorgestelde wijziging van de WIM eerst nu, bijna vier jaar na aanvaarding van de wijzigingen van het Statuut, wordt voorgesteld.

3. De wijzigingen van de Wet internationale misdrijven

De leden van de CDA-fractie merken op dat aangegeven wordt dat het gebruik van «expanderende kogels» (die het lijden of het verwondend effect op het doelwit onnodig verergeren), ook onder het begrip «oorlogsmisdrijf» valt. Het verbod op zulke kogelsoorten geldt niet buiten de kaders van een gewapend conflict. In bepaalde situaties – is het gebruik van expanderende kogels echter toelaatbaar, bijvoorbeeld om de kans op doorschot, en dus het mogelijk raken van (onschuldige) omstanders, zoveel mogelijk uit te sluiten. In deze situatie zijn de mensenrechtenverdragen en de daaruit voortvloeiende eisen zonder meer van toepassing op het binnenlandse, rechtshandhavende optreden van de politie en krijgsmacht. Voor de Nederlandse politie is het gebruik van dergelijke kogels aan strikte regels gebonden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit in andere landen is geregeld. Ook vragen zij of hierover internationale afstemming plaatsvindt en in welke verband dit gebeurt. Worden daarbij ook afspraken gemaakt over welke kogelsoorten wel en niet zijn toegestaan?

4. Gevolgen voor de uitvoering en financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat van de in dit wetsvoorstel voorziene wijzigingen vooralsnog geen gevolgen voor de uitvoering en financiën worden verwacht. Daarentegen verwacht de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) wel degelijk werklastgevolgen voor de Nederlandse rechterlijke instanties die met deze zaken te maken hebben, omdat er door de nieuwe strafbepalingen in potentie meer zaken bijkomen, namelijk zaken die uniek en zeer bewerkelijk zijn met ingrijpende organisatorische gevolgen. In de afgelopen jaren zijn er gemiddeld twee of drie WIM-zaken per jaar in behandeling genomen, waarbij de behandeling van één WIM-zaak door de rechtbank en het Hof al gauw ruim 1,5 miljoen euro per jaar kost. De instroom van WIM-zaken is mede afhankelijk van het aantal zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) en de Dienst Nationale Recherche in behandeling kunnen nemen. Deze leden vragen of de kans aanwezig is dat om capaciteits- of budgettaire redenen wordt afgezien van het oppakken van dit soort zaken.

De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering verwacht dat eventuele extra kosten binnen de daarvoor toepasselijke kaders kunnen worden opgevangen. De regering zal daarbij nauwgezet volgen hoe de opsporing en vervolging van het misdrijf «agressie» zich op internationaal en nationaal niveau ontwikkelen en dat aan de hand daarvan de gevolgen voor de werklast van alle betrokken instanties (politie, OM en de rechtspraak) en de financiële gevolgen in kaart kunnen worden gebracht. De leden van de CDA-fractie vragen of met de genoemde instanties en de Rvdr overleg zal worden gevoerd over de mogelijkheden voor het afdoen van méér WIM-zaken en de daarmee samenhangende (extra) financiële middelen, mocht dit zich gaan voordoen.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels