Gepubliceerd: 20 maart 2014
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: cultuur cultuur en recreatie
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33846-7.html
ID: 33846-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 maart 2014

Graag wil ik de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor de schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel. Ik heb er goede nota van genomen dat de commissie, onder het voorbehoud dat de in haar verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid acht. In onderstaande beantwoording wordt de indeling van het verslag van de commissie gevolgd.

1. Inleiding

Ik constateer dat het belang van de openbare bibliotheek breed gedragen wordt onder de verschillende fracties. In de belangstelling en vragen van de leden van de fracties zie ik in grote lijn steun voor het voorstel. Op de gestelde vragen ga ik uitgebreid in.

2. Uitgangspunten

De leden van het merendeel van de fracties stellen vragen over de functies van de bibliotheek en de verhouding tussen de digitale en de fysieke bibliotheek. De beantwoording van de vragen begin ik daarom met een inleidende tekst over deze onderwerpen waarmee ik een aantal van de vragen beantwoord. Vervolgens zal ik afzonderlijk ingaan op de resterende vragen.

Op grond van artikel 5 moet een openbare bibliotheek in de zin van dit wetsvoorstel tenminste de volgende functies vervullen:

  • a. het ter beschikking stellen van kennis en informatie;

  • b. het bieden van mogelijkheden tot ontwikkeling en educatie;

  • c. het bevorderen van het lezen en het laten kennismaken met literatuur;

  • d. het organiseren van ontmoeting en debat;

  • e. het laten kennismaken met kunst en cultuur.

De versie van het wetsvoorstel die tijdens de internetconsultatie is gepubliceerd, benoemde in het artikel over de bibliotheekfuncties alleen de eerste drie functies. Deze worden kortweg ook wel aangeduid met «lezen, leren, informeren». De overige twee functies waren in die versie nog niet op wetsartikelniveau benoemd, maar waren wel in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting beschreven als facultatieve functies ter ondersteuning van de functies «lezen, leren en informeren». Op basis van reacties van onder meer de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) en de Raad voor cultuur in de internetconsultatie en in de adviesronde zijn «ontmoeting en debat» en «kunst en cultuur» als wettelijke functies toegevoegd. De leden van de fracties van de VVD, D66 en van het CDA hebben daar verschillende vragen over gesteld.

Aan het toevoegen van deze twee functies liggen de volgende overwegingen ten grondslag. Allereerst constateert de Raad voor cultuur dat de klassieke uitleenfunctie van de openbare bibliotheek (functie a) in belang is afgenomen en in de toekomst verder zal afnemen. Zo is de omvang van de collectie van de Nederlandse openbare bibliotheken in de periode 1999–2012 met circa 1/3 afgenomen van 43 miljoen naar 29 miljoen items. Ook daalde het aantal uitleningen in die periode met ongeveer 40% van 158 miljoen naar 92 miljoen.1 Tegelijkertijd nam het gebruik van de openbare bibliotheek als plek voor ontmoeting en debat toe. Zo worden openbare bibliotheken sinds enige jaren op grote schaal door scholieren en studenten gebruikt als plek om te studeren of gezamenlijk aan projecten te werken. Ook is de openbare bibliotheek steeds vaker de plek van waaruit activiteiten ter bestrijding van laaggeletterdheid worden georganiseerd. De Raad voor cultuur en de VOB signaleerden dat het definiëren van de taak van de openbare bibliotheek aan de hand van alleen de drie klassieke functies «lezen, leren, informeren» onvoldoende recht zou doen aan nieuwe ontwikkelingen. Ik deel die redenering en heb de functies «ontmoeting en debat» en «kunst en cultuur» toegevoegd om de toekomstvastheid van het wetsvoorstel te vergroten. Ik heb kennis genomen van de reactie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op deze toevoeging. De VNG wijst op risico’s van overregulering en toename van kosten. Het is, naar het oordeel van de regering, onwaarschijnlijk dat dergelijke effecten zullen optreden. De tegenargumenten zijn betrokken bij het opnemen van de twee aanvullende functies. De hierboven beschreven vijf bibliotheekfuncties vinden hun basis in de Richtlijn basisbibliotheken die is opgesteld in overleg tussen de bibliotheekbranche (VOB) en de VNG.2 Zij zijn sinds 2010 onderdeel van het certificatieschema voor openbare bibliotheken. Vrijwel alle Nederlandse openbare bibliotheken zijn gecertificeerd en geven invulling aan deze vijf functies. Het verplicht stellen van deze vijf functies zal in de praktijk niet tot extra activiteiten of meerkosten leiden. De verplichting deze vijf functies aan te bieden geldt op het niveau van een bibliotheekorganisatie (de rechtspersoon), niet op het niveau van iedere afzonderlijke bibliotheekvestiging (de locatie). Dit betekent dat niet elke vestiging in een gemeente elk van de vijf functies hoeft aan te bieden. Gemeenten hebben grote vrijheid in de wijze waarop zij de functies invullen. Daarmee kunnen zij inspelen op de lokale behoeften en mogelijkheden. Dit past binnen het decentrale stelsel. Zo heeft de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA) een vrijwel dagelijkse programmering met activiteiten op het gebied van «ontmoeting en debat» en «kunst en cultuur» en blijft het bijvoorbeeld in kleinere gemeenten vaak beperkt tot enkele schrijversavonden per jaar. In beide gevallen wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 5. Het hanteren van vijf maatschappelijke functies voor de taken van de openbare bibliotheek kan daarmee niet als overregulering worden beschouwd.

Het feit dat van openbare bibliotheken verwacht wordt dat zij aan «ontmoeting en debat» en «kunst en cultuur» doen, wil uiteraard niet zeggen dat alle lokale activiteiten op dit gebied in de openbare bibliotheek moeten plaatsvinden. De praktijk laat zien dat het vooral activiteiten betreft die in het verlengde liggen van de collecties van de openbare bibliotheken. Bibliotheken organiseren activiteiten die eraan bijdragen dat hun collecties niet in de kast blijven staan, maar geleend en gelezen worden. Bijvoorbeeld lezingen door schrijvers, bijeenkomsten van leesclubs en presentaties van lokale culturele en historische verenigingen. Vaak organiseren bibliotheken deze activiteiten in samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties, zoals de historische vereniging, de kunstuitleen of het theater. Dit in antwoord op vragen hierover van de leden van de fracties van de VVD en D66.

In de inbreng van de leden van alle fracties is aandacht gevraagd voor de verhouding tussen de fysieke en de digitale bibliotheek. Vanuit verschillende invalshoeken is de vraag gesteld of het vervullen van de vijf functies langs fysieke weg of langs digitale weg in het wetsvoorstel als inwisselbaar wordt beschouwd. In samenhang daarmee benadrukken verschillende fracties het belang van de fysieke bibliotheek. Het aantal opmerkingen en het fundamentele karakter van dit onderwerp zijn aanleiding voor een uitgebreide toelichting.

Het internet heeft zich ontwikkeld tot het belangrijkste platform voor de productie en distributie van informatie. Veel informatie is zowel in print als digitaal beschikbaar. Een groeiende hoeveelheid is alleen digitaal beschikbaar. Zo verschijnen steeds meer tijdschriften en vakbladen alleen nog digitaal. Om die reden zijn de openbare bibliotheken circa 10 jaar geleden begonnen met het ontwikkelen en aanbieden van digitale diensten naast het bestaande fysieke aanbod. Eerst op kleine schaal en door individuele bibliotheken. Vervolgens zijn de digitale infrastructuur en diensten ondergebracht bij een centrale organisatie, omdat zij het niveau van de afzonderlijke, lokale bibliotheken overstijgen.3 Centraal regelen is goedkoper en gaat versnippering van diensten tegen. Dit wetsvoorstel geeft een wettelijke basis aan de digitale diensten van de openbare bibliotheken en richt de structuur daarvan voor de langere termijn in. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat de digitale openbare bibliotheek zal worden beheerd en doorontwikkeld door de Koninklijke Bibliotheek (KB), dat de landelijke infrastructuur door het Rijk zal worden bekostigd en er jaarlijks een budget is voor de centrale inkoop van e-content. Daarmee komt voor de inwoners van Nederland een digitale openbare bibliotheek beschikbaar naast en in aanvulling op de fysieke bibliotheek.

Het wetsvoorstel definieert de functies van de openbare bibliotheek. Deze functies kunnen op grond van het wetsvoorstel zowel fysiek als digitaal worden vervuld. Wat niet wil zeggen dat zij daarmee volledig inwisselbaar zijn. Enkele voorbeelden ter verduidelijking.

Om te beginnen de uitleenfunctie (functie a). Op het eerste gezicht lijkt de uitwisselbaarheid tussen fysieke en digitale uitlening groot. In de praktijk zijn er niettemin aanzienlijke verschillen. Ter illustratie: de roman «De boeken der kleine zielen» van Louis Couperus is via de openbare bibliotheek zowel fysiek als digitaal te leen. De gebruiker kan bepalen wat de voorkeur heeft. Deze schrijver is meer dan 70 jaar geleden overleden. Op zijn werk berusten dus geen auteursrechten meer. Daarom kan deze titel zonder beperkingen digitaal worden aangeboden. Dat geldt niet voor meer actuele, rechtendragende titels. Daarvoor zijn overeenkomsten met de rechthebbenden (uitgevers en auteurs) nodig. Het aanbod aan actuele, rechtendragende titels dat via de openbare bibliotheek als e-book kan worden geleend, is daardoor nog beperkt tot voorlopig circa 5.000 titels. Het aantal fysieke titels in de collecties van de openbare bibliotheken is een veelvoud hiervan. Fysieke en digitale uitlening zullen, naar de inschatting van de regering, nog lange tijd naast elkaar blijven bestaan. Om die reden regelt het wetsvoorstel dat de Nederlandse openbare bibliotheken werken met één catalogus die alle werken in de collecties van de openbare bibliotheek en de KB – fysiek en digitaal – omvat.4 Deze verwevenheid van fysiek en digitaal, in de e-commerce ook wel aangeduid met «bricks and clicks», is ook bij andere functies zichtbaar.

Openbare bibliotheken en het onderwijs werken samen in de digitale leeromgeving (functie b). Bij het digitale materiaal is altijd sprake van instructie in de fysieke omgeving van de school of het bibliotheekgebouw. Dat geldt bijvoorbeeld ook bij programma’s voor de bestrijding van laaggeletterdheid. Het bibliotheekgebouw is de verzamelplaats en uitvalsbasis voor de activiteiten, ook als een deel van het les- of oefenmateriaal digitaal is. Juist de combinatie van makkelijk toegankelijk materiaal en een sociale omgeving die interactie biedt, vergroot de slagingskans van dit soort activiteiten.

Het is evident dat technologische ontwikkelingen als internet en de digitalisering grote invloed hebben op het gedrag van mensen en op het functioneren van instituties. De openbare bibliotheek van nu ziet er anders uit dan de bibliotheek van 10 jaar geleden. De exacte richting van de ontwikkelingen is echter zeer moeilijk te voorspellen. Op grond van de hierboven beschreven ontwikkelingen en omstandigheden acht de regering het echter onwaarschijnlijk en onwenselijk dat de vijf bibliotheekfuncties binnen afzienbare termijn geheel langs digitale weg worden vervuld. De digitale bibliotheek en de fysieke bibliotheek vullen elkaar aan. Door middel van de digitale bibliotheek wordt ook de groep bereikt die alleen nog digitaal leest.

Hieronder ga ik in op de vragen die nog niet aan de orde zijn geweest in de inleiding.

De leden van de VVD-fractie merken op dat binnen veel gemeenten organisaties (publiek en privaat) aan programma’s werken voor debat en kunst en cultuur en vragen of deze organisaties niet oneigenlijk worden beconcurreerd. Waarom moet deze programmering plaatsvinden op een overheidslocatie? En wat wordt in dit kader bedoeld met de term «ontmoeting».

In de inleiding is al ingegaan op de invulling van de functies. De activiteiten op het terrein van «kunst en cultuur» en «ontmoeting en debat» liggen direct in het verlengde van de functies lezen, leren en informeren en behoren tot de publieke taak van de openbare bibliotheek. Zij moeten in die context worden gelezen en worden daarom niet als oneigenlijke concurrentie met privaat aanbod beschouwd. De activiteiten richten zich bijvoorbeeld op doelgroepen die door het private aanbod niet worden bereikt. Het private aanbod bestaat dus naast het publieke aanbod.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de regering voorkomt dat in sommige gemeenten alle vestigingen de vijf functies vervullen en in andere gemeenten slechts de centrale vestiging? Hoe voorkomt de regering dat door de verplichte optuiging van het bibliotheekwerk met de functies «cultuur en debat» de bibliotheek als voorziening voor sommige gemeenten te duur wordt en daardoor de bibliotheek lokaal verdwijnt?

Voor het antwoord op deze vragen is een algemene beschrijving van de structuur van het Nederlandse bibliotheekwerk nodig. Er zijn in Nederland circa 160 bibliotheekorganisaties, dat wil zeggen rechtspersonen die voor één of meer gemeenten het bibliotheekwerk uitvoeren. In de grootste gemeenten (vanaf circa 100.000 inwoners) valt het werkgebied van de bibliotheekorganisatie over het algemeen samen met de gemeentegrenzen van die gemeenten. Voorbeelden van dit soort stedelijke bibliotheekorganisaties zijn de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA), de Bibliotheek Den Haag en de stichting DOK in Delft. Het merendeel van de Nederlandse bibliotheekorganisaties heeft echter een regionaal werkgebied. Zij verzorgen het bibliotheekwerk voor verschillende gemeenten, omdat veel gemeenten te klein zijn om dit zelfstandig te doen. Een voorbeeld van deze categorie is Bibliotheek AanZet. Deze organisatie heeft een hoofdvestiging en een aantal filialen in Dordrecht en daarnaast vestigingen in Alblasserdam, Heerjansdam, Ridderkerk en Zwijndrecht. Op grond van artikel 5 van het wetsvoorstel moet een openbare bibliotheek vijf bibliotheekfuncties vervullen. Deze verplichting geldt op het niveau van de bibliotheekorganisatie (de rechtspersoon) en niet op het niveau van de bibliotheekvestiging (de locatie). Bij de grote, stedelijke bibliotheekorganisaties betekent dit dat binnen het totaal aan vestigingen in die gemeente de vijf functies moeten worden aangeboden. Maar niet elke individuele vestiging hoeft al de vijf functies aan te bieden. Zo zullen er wijkfilialen zijn met alleen een uitleen- en educatiefunctie. Bij de bibliotheken met een regionaal werkgebied betekent dit dat niet elke vestiging in elk van de deelnemende gemeenten al de vijf functies hoeft aan te bieden. Daardoor zullen inwoners van een kleine gemeente soms naar de vestiging in een buurgemeente moeten, als ze bijvoorbeeld aan een educatieve activiteit willen deelnemen of een debatavond willen bijwonen. Deze inrichting van het stelsel maakt het voor gemeenten en bibliotheken financieel en organisatorisch haalbaar dat voor alle inwoners al de vijf functies beschikbaar zijn, al dan niet in de eigen woonplaats.

Zoals in de inleiding is beschreven zijn de functies «ontmoeting en debat» en «kunst en cultuur» onderdeel van het certificatieschema. Het certificatieschema benoemt de onderdelen waaraan de kwaliteit van de bibliotheek moet voldoen om gecertificeerd te worden. Alle openbare bibliotheken zijn gecertificeerd. Ten opzichte van de huidige situatie is daarom geen sprake van een verzwaring van de activiteiten. Het is aan de gemeente om te kiezen op welke wijze en in welke vestigingen de functies worden vervuld.

Bovengenoemde leden vragen in hoeverre commerciële uitleeninstanties dezelfde functies vervullen. Hoeveel commerciële bibliotheekinitiatieven zijn er? Wat vindt de regering van deze commerciële ontwikkelingen naast of in plaats van de publieke voorzieningen?

In algemene zin kan gesteld worden dat er in Nederland geen commerciële bibliotheken zijn. Dat wil zeggen: organisaties die zonder subsidie, tegen marktprijs, boeken (fysiek of digitaal) verhuren of uitlenen. In enkele gevallen komt wel de volgende situatie voor. Gemeenten willen dat voor hun inwoners een bibliotheek beschikbaar is en verstrekken een commerciële partij een budget om de gewenste diensten te leveren. Het bibliotheekwerk in de gemeente Waterland wordt op deze manier uitgevoerd. Indien aan de voorwaarden van het wetsvoorstel – zoals het vervullen van de vijf functies – wordt voldaan, past deze vorm binnen het Nederlandse openbare bibliotheekstelsel. De keuze voor de uitvoerder van het bibliotheekwerk is een gemeentelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid.

De leden van de VVD-fractie vragen wat het resultaat is van de eenmalige opstartsubsidies aan de eilandbesturen ten behoeve van het bibliotheekwerk.

In 2012 hebben de drie eilandbesturen een eenmalige projectsubsidie voor dit doel ontvangen. De projectperiode omvat een periode van vier jaar en eindigt daarmee eind 2015. Er zijn geen tussentijdse resultaten beschikbaar. In de loop van 2016 worden de resultaten verwacht.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de wijze waarop bibliotheken bij kunnen dragen aan het terugdringen van laaggeletterdheid en het vergroten van leesvaardigheden. Zij willen graag weten hoe groot de rol van bibliotheken is in het leesonderwijs.

Het wetsvoorstel stimuleert de samenwerking tussen de bibliotheek en onderwijs. Op het terrein van leesbevordering en de bestrijding van laaggeletterdheid zijn twee landelijke organisaties actief, die door het Ministerie van OCW worden gesubsidieerd. De stichting Lezen stimuleert het lezen in algemene zin en het lezen van literatuur. Deze activiteiten vinden onder meer plaats via het programma «Kunst van Lezen». De stichting Lezen en Schrijven heeft de bestrijding van laaggeletterdheid als doel en heeft daarvoor het programma «Taal voor het Leven» ontwikkeld. Voor beide organisaties zijn de openbare bibliotheken zeer belangrijke samenwerkingspartners. De openbare bibliotheken hebben relevante collecties en expertise en zijn met meer dan 1.000 locaties goed gespreid en bereikbaar. «Boekstart», een onderdeel van het programma «Kunst van lezen», is een goed voorbeeld van deze rol van de openbare bibliotheken. Drie maanden na de geboorte van hun kind krijgen ouders via het consultatiebureau bericht dat bij de openbare bibliotheek voorleesmateriaal en een gratis jeugdlidmaatschap beschikbaar is. Bijna alle openbare bibliotheken doen hieraan mee. Inmiddels wordt 35% van de aangeschreven Nederlandse baby’s lid (50.000 in 2013) van de bibliotheek. Het aantal leden in deze leeftijdscategorie is in 5 jaar – de looptijd van dit programma – gestegen van een paar honderd per jaar naar 40.000 in 2012 en 50.000 in 2013. «Boekstart» is de start van een doorlopende reeks activiteiten ter stimulering van het lezen en voorlezen, in de kinderopvang, het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. In iedere fase speelt de openbare bibliotheek een rol. Bijvoorbeeld door hulp bij het inrichten van een schoolbibliotheek. De ondersteunende taak van de openbare bibliotheek bij het onderwijs is vastgelegd in artikel 8, onder f.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat zich verzet tegen gratis lidmaatschap voor jongeren onder de 18. Daarnaast zijn deze leden de principiële mening toegedaan dat ook het lenen van e-boeken voor lezers onder de 18 gratis moet zijn, om geen financiële drempel op te werpen. Deze leden horen graag wat hiervoor de mogelijkheden zouden zijn en wat de obstakels. De leden zien graag de uitbreiding van het leenrecht naar digitale boeken. Welke stappen onderneemt de regering hiertoe en wat zijn de vorderingen?

Het wetsvoorstel regelt in artikel 13 dat jeugd tot 18 jaar is vrijgesteld van contributie voor de fysieke bibliotheek. Bij besluit van het college van B&W in een gemeente kan hiervan worden afgeweken. De jeugdcontributie mag dan maximaal de helft van de contributie voor volwassenen bedragen.5 In de praktijk is de jeugd in vrijwel alle gemeenten vrijgesteld van contributie voor het gebruik van de fysieke bibliotheek. Waar wel jeugdcontributie wordt geheven, betreft dit vooral de groep 16- en 17-jarigen als gewenning aan het tarief voor volwassenen. Hieruit kan worden afgeleid dat leesbevordering bij de jeugd voor alle gemeenten een belangrijk maatschappelijk doel is en de toegang tot de openbare bibliotheek als een belangrijk middel daarvoor wordt beschouwd. Gezien deze praktijk acht de regering het wettelijk invoeren van een algehele contributievrijstelling voor de jeugd bij de fysieke bibliotheek niet proportioneel. De mogelijkheden voor vrijstelling van jeugdcontributie voor de digitale bibliotheek worden bepaald door de huidige inrichting van het leenrecht. Openbare bibliotheken hebben het recht fysieke werken uit te lenen zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende (uitgever of auteur). Dat is bepaald in de zogenaamde leenrecht-exceptie in de Auteurswet. Per uitlening wordt een wettelijke vergoeding betaald aan de rechthebbende.6 Op 26 februari 2013 is het rapport «Online uitlenen van e-books door bibliotheken» aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit rapport is onderzocht of het nationaal en Europese auteursrechtelijke kader ruimte laat voor een wettelijke uitzondering op het auteursrecht (verder: leenrechtexceptie) voor het uitlenen van digitale werken (e-lending) door openbare bibliotheken – al dan niet gepaard met een vergoeding aan rechthebbenden. Uit het onderzoek is gebleken dat deze ruimte er momenteel niet lijkt te zijn. Wel is het auteursrecht in het digitale domein onderwerp van discussie en onderzoek, ook in Europees verband. Deze situatie betekent dat het uitlenen van e-content door openbare bibliotheken voorlopig zal moeten plaatsvinden op basis van contractuele afspraken met rechthebbenden. Het uitlenen gebeurt op basis van overeenkomsten die over het algemeen uitgaan van een door de bibliotheken te betalen bedrag per uitlening. Hoe recenter de titel hoe hoger de vergoeding per uitlening. Bij een algemene wettelijke contributievrijstelling voor de jeugd in het digitale domein zullen uitgevers en auteurs naar verwachting geen overeenkomsten afsluiten met bibliotheken, omdat dit de eigen markt aantast. Wat in de detailhandel tegen marktprijs te koop is, zou via de bibliotheken gratis te leen worden aangeboden. Zoals de leden van de VVD-fractie al hebben opgemerkt kunnen uitgevers weigeren om hun content aan de bibliotheken ter beschikking te stellen. Zonder overeenkomsten met uitgevers en auteurs kunnen bibliotheken geen e-books aanbieden. Om deze redenen kent het wetsvoorstel geen contributievrijstelling voor de jeugd in het digitale domein. Wel is het mogelijk – bijvoorbeeld om het lezen te stimuleren – bepaalde pakketten voor de jeugd onder gunstige voorwaarden aan te bieden.

Indien blijkt dat de bibliotheken en rechthebbenden niet in staat zijn tegen de achtergrond van het geldende juridisch kader samen adequate afspraken te maken over e-lending door bibliotheken, moet worden bezien op welke andere wijzen de ontwikkeling van e-lending door bibliotheken kan worden ondersteund. De regering wil hierbij de belangen van alle betrokkenen in acht nemen, waaronder rechthebbenden, bibliotheken en het bredere publiek. Dit voornemen heeft de regering ook meegedeeld in de kabinetsreactie op de consultatie over modernisering van het auteursrecht, waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de uitleenexceptie in relatie tot gedigitaliseerde werken.

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze zij gaat voorkomen dat er gaten in het netwerk ontstaan. Welke garanties zijn er om te voorzien in voldoende volwaardig functionerende bibliotheken die voor iedereen toegankelijk zijn? Hoe en door wie wordt hierop toegezien, zo vragen zij.

Het wetsvoorstel biedt meer waarborgen voor een goed functionerend netwerk dan de huidige wettelijke bepalingen. Het wetsvoorstel zal het netwerk verstevigen, doordat er een verplichting tot overleg is opgenomen wanneer het voornemen bestaat een bibliotheekvoorziening te beëindigen. Dit overleg heeft tot doel de toegankelijkheid van een bibliotheekvoorziening te waarborgen. Op het moment dat er gaten (dreigen te) ontstaan in het netwerk, kan de KB vanuit haar stelselverantwoordelijkheid overleg organiseren tussen de betrokken gemeenten en bibliotheekorganisaties. Hierbij kunnen de partijen die het netwerk in stand moeten houden op hun wettelijke verantwoordelijkheid worden gewezen.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze gegarandeerd wordt dat iedereen op eenvoudige wijze toegang heeft tot alle vijf functies van de bibliotheek. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat ook in de regio de bibliotheek alle functies kan vervullen en dat die voor iedereen eenvoudig toegankelijk zijn? De genoemde leden vragen hoe een fysieke ontmoetingsplek in stand wordt gehouden wanneer steeds meer van de maatschappelijke functies van de bibliotheek zich naar de digitale bibliotheek verplaatsen. De leden van deze fractie vragen in hoeverre de verdeling van taken over de digitale bibliotheek en de verschillende fysieke locaties de bibliotheekorganisaties en gemeenten de mogelijkheid geeft en/of het excuus verschaft om het aantal bestaande vestigingen verder te verminderen. Zij vragen of de regering dit een wenselijke ontwikkeling vindt. De genoemde leden vragen verder hoe de verschillende bibliotheekfuncties bereikbaar blijven voor diegenen die digitaal niet goed zijn onderlegd. Heeft de fysieke bibliotheek niet juist voor die groep grote betekenis als «vangnet»?

In de inleiding ben ik al ingegaan op het gegeven dat de fysieke en digitale bibliotheek elkaar aanvullen en elkaar niet vervangen. Het wetsvoorstel streeft naar een hecht netwerk. Dit kan tot voordelen leiden die het behoud van voorzieningen moet bevorderen. Het is een gemeentelijke overweging om een bibliotheek in stand te houden. Voor zover dit gebeurt, dient dit binnen de kaders van dit wetsvoorstel plaats te vinden. De ontwikkeling van de digitale bibliotheek kan daarbij geen excuus zijn voor het beëindigen van een fysieke voorziening, gezien de aanvulling die zij op elkaar bieden zoals in de inleiding is uiteen gezet. Voor mensen die digitaal niet goed zijn onderlegd blijft de fysieke bibliotheek belangrijk. Juist de bibliotheek kan ook een rol spelen in de ontwikkeling van digitale vaardigheden door deze groep. Het is een lokale afweging wat nodig is om deze en andere functies bereikbaar te houden of te maken voor het publiek.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd op welke wijze zicht wordt gehouden op het aanbod van de verschillende bibliotheekfuncties. Zijn er minimumeisen waar bibliotheken en/of gemeenten aan moeten voldoen? Zijn er consequenties voor gemeenten en/of bibliotheken wanneer zij in gebreke blijven?

In het kader van certificering vindt periodiek een kwaliteitsbeoordeling plaats van (onder andere) de wijze waarop bibliotheken de diverse kernfuncties vervullen. Deze kwaliteitstoets wordt verricht op basis van normen die zijn vastgesteld door de Stichting Certificering.7 Deze stichting is opgericht door de VNG en de VOB. Wanneer een bibliotheek twee keer niet aan de norm voldoet kan het VOB-bestuur besluiten tot royement over te gaan, maar voordien krijgt de bibliotheek nog een termijn om de gebreken te herstellen. Certificering is een vorm van zelfregulering. De kwaliteitsbeoordeling in het kader van certificering staat los van de eisen die het wetsvoorstel stelt. Deze wettelijke eisen vormen het criterium om te bepalen of een bibliotheekorganisatie een openbare bibliotheek is volgens de wettelijke vereisten en of deze organisatie behoort tot het stelsel van openbare bibliotheken. Besluiten op grond van deze zelfregulering kunnen aanleiding zijn om een bibliotheek de voordelen van het netwerk te ontzeggen, als blijkt dat zij niet voldoet aan de wettelijke eisen.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze voor een duidelijke scheiding tussen publiek en privaat domein wordt gezorgd. Zij vragen de regering voorbeelden van onevenredige marktverstoring te geven.

Het wetsvoorstel heeft betrekking op het publieke domein, namelijk op door de overheid gesubsidieerde of in stand gehouden bibliotheekvoorzieningen. Deze voorzieningen voeren maatschappelijke taken uit en baseren zich daarbij op publieke waarden: onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, pluriformiteit, toegankelijkheid en authenticiteit. Aan deze voorzieningen wordt een aantal eisen gesteld, zodat het geheel als een samenhangend netwerk kan functioneren en daarmee de gebruikers optimaal kan bedienen. Naast het publieke domein zijn er ook aanbieders van informatie en cultuur in de markt. Van onevenredige marktverstoring kan sprake zijn, als openbare bibliotheken dezelfde of vergelijkbare diensten aanbieden als de markt en daarbij – vanwege subsidiëring – betere voorwaarden of prijzen kunnen hanteren. Dergelijke risico’s kunnen zich voordoen bij de digitale activiteiten van de openbare bibliotheek. Om die reden wordt per nieuwe activiteit of dienst (tekst, muziek, audiovisueel) getoetst hoe deze zich verhoudt tot de publieke taken en tot het aanbod in de markt.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat niet is gekozen voor een proces van onderop om te kunnen aansluiten bij deze veranderende functie, maar voor een verandering van de wet.

Zoals in de inleiding van de Memorie van Toelichting uiteen is gezet, is al enige tijd duidelijk dat de huidige bepalingen met betrekking tot openbare bibliotheken niet meer voldoen. Met name de digitale activiteiten dienen verankerd te worden. Voor de functies die een openbare bibliotheek vervult is nadrukkelijk aangesloten op de ontwikkelingen in de praktijk. De wet bekrachtigt processen van onderop uit de afgelopen decennia. Daarbij wordt slechts op hoofdlijnen een en ander geregeld, waardoor er voldoende ruimte voor verdere ontwikkelingen is. Tevens verwijs ik naar de chronologie van het traject van de totstandkoming van dit wetsvoorstel zoals omschreven onder 7.1. in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering alle vijf functies als even belangrijk beschouwt. Zij vragen een nadere toelichting hoe invulling gegeven moet worden aan de functies «ontmoeting en debat» en «kunst en cultuur» en met welke frequentie deze plaats dienen te vinden. En kan de regering uiteenzetten wat de consequenties zijn wanneer een bibliotheekorganisatie niet aan de vijf functies kan voldoen? De genoemde leden zijn benieuwd hoeveel van de circa 160 basisbibliotheken op dit moment aan de eisen voldoen. Zij vragen of de extra taken betekenen dat hiervoor extra budget wordt vrijgemaakt of betekent het een verschuiving van het budget.

Alle functies beschouw ik als gelijkwaardig. Dit betekent niet dat alle functies in dezelfde intensiteit uitgeoefend dienen te worden. Voor een uiteenzetting hiervan en voorbeelden van uitoefening van de verschillende functies verwijs ik naar de inleiding. Er zijn in Nederland 160 bibliotheekorganisaties. Buiten de stedelijke gebieden zijn dit over het algemeen regionale organisaties die de inwoners van verschillende gemeenten bedienen. Er zijn dus minder bibliotheekorganisaties dan gemeenten. Vrijwel alle bibliotheekorganisaties voldoen aan de vijf functies. Het opnemen in de wet van de functies zal niet tot extra kosten leiden. Ik wil de bibliotheekorganisaties vrij laten om zelf, in samenspraak met de gemeenten waar zij diensten aan leveren, invulling te geven aan de functies. Er zijn namelijk grote verschillen in behoeften tussen gemeenten. In de ene gemeente dient de bibliotheek als studie- en vergaderplek, in een andere gemeente worden er tentoonstellingen gehouden door plaatselijke kunstenaars. Bibliotheekorganisaties laten zien dat ze flexibel omgaan met deze verschillende behoeften. Ik vind deze diversiteit belangrijk.

Als een bibliotheekorganisatie niet voldoet aan de functies, is uiteindelijk de consequentie dat deze niet meer kan deelnemen aan de faciliteiten van het netwerk, waaronder de Nationale Bibliotheekcatalogus en het interbibliothecair leenverkeer. Het certificeringssysteem van de branche is hierbij een belangrijke indicator. De KB zal gesprekken aangaan met bibliotheken die niet meer aan de certificeringseisen kunnen voldoen. De KB kan dan bepalen of de organisatie nog voldoet aan de eisen die in de wet worden gesteld en of de organisatie nog deel uit kan maken van het netwerk.

De leden van de D66-fractie vragen of gemeenten die «kunst en cultuur» bij culturele instellingen hebben ondergebracht, maar niet bij de bibliotheek, dit zo mogen laten? Of moeten zij dit alsnog onderbrengen bij de bibliotheek? Dezelfde vraag kan worden gesteld over de taak «ontmoeting en debat». Hebben gemeenten, wanneer zij aannemelijk kunnen maken dat de functies al ergens anders voldoende zijn geborgd, hierin eigen beleidsvrijheid?

Zoals hierboven is beschreven behoeven niet alle activiteiten in een gemeente op het gebied van «kunst en cultuur» en «ontmoeting en debat» bij de openbare bibliotheek te worden ondergebracht. Het gaat om activiteiten op deze gebieden die in het verlengde liggen van de collecties en expertise van de bibliotheek, zoals lezingen van schrijvers.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering meent dat beide bibliotheekvormen, digitaal en fysiek, (in de toekomst) inwisselbaar zijn? Erkent de regering dat de fysieke bibliotheek ook andere belangrijke maatschappelijke doelen heeft? Waarom is in het wetsvoorstel geen verbinding gelegd tussen fysieke bibliotheken en andere maatschappelijke domeinen?

Zoals in de inleiding beschreven ziet de regering de bibliotheekvormen niet als inwisselbaar. Voor de vervulling van bepaalde functies is de fysieke bibliotheek nu en in de toekomst de meest geschikte plaats.

Het wetsvoorstel legt vast welke vijf maatschappelijke functies een openbare bibliotheek in ieder geval moet vervullen. Om deze functies succesvol uit te kunnen voeren is samenwerking met andere maatschappelijke domeinen nodig. Het meest evident is dat bij de samenwerking met het onderwijs. Gezien het grote belang hiervan is dit vastgelegd in artikel 8, onder f. Naast de evidente samenwerking zijn er legio mogelijkheden. Ik kan mij voorstellen dat gemeenten taken op het gebied van de WMO invullen door ontmoetingen te organiseren in de bibliotheek of dat mensen in de zoektocht naar werk bij de bibliotheek terecht kunnen. Ook bij de terreinen cultuur en media neemt de waarde van de activiteiten toe, als deze in samenwerking met relevante partijen worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld met lokale of regionale erfgoedinstellingen, met de lokale omroep, het theater of de amateurkunst. Gezien de beperking van regeldruk, waar onder meer de Raad van State op wijst, bevat het wetsvoorstel geen verplichting tot die samenwerking. In het algemeen worden sowieso geen voorschriften gesteld over de inrichting van samenwerking, omdat het aanbod, de behoeften en de mogelijkheden lokaal sterk kunnen verschillen.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor het uitgangspunt en de specifieke selectie van publieke waarden in plaats van een compactere definitie die meer op de aard van de informatie en het karakter van de bibliotheek is toegesneden. Zij vragen hoe bijvoorbeeld het begrip «authenticiteit» in relatie tot het instituut bibliotheek geduid moet worden.

De genoemde publieke waarden vinden hun basis in het Unesco-manifest over de openbare bibliotheek.8 Authenticiteit is een kernbegrip bij het bewaren van documenten. Het betekent dat een document «overeenstemt met het oorspronkelijke». Het mag niet veranderd of gecorrumpeerd zijn. Van een digitaal document is dat minder gemakkelijk vast te stellen dan van een fysieke bron. Door authenticiteit als publieke waarde te hanteren geeft de openbare bibliotheek de gebruikers de zekerheid over de status van de bronnen waar men toegang toe geeft.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts waarom de regering bij het formuleren van de functies van de bibliotheek ervan heeft afgezien expliciet het kennismaken met en het bevorderen van de Nederlandse taal en cultuur op te nemen.

Het wetsvoorstel erkent het belang van de openbare bibliotheken voor deze doelen. Zij spelen in elk van de vijf functies een rol en bijvoorbeeld ook in de ondersteuning van het onderwijs, zoals omschreven in artikel 8, onder f. In hoofdstuk 2, uitgangspunten, van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting wordt hier nader op ingegaan.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering bereid is de verdere ontwikkeling van de nationale bibliotheekpas in de wet te verankeren.

De bepalingen over het lidmaatschap zijn zo geformuleerd, dat het mogelijk is te komen tot één nationale bibliotheekpas voor fysiek en/of digitaal gebruik. Het realiseren van een dergelijke pas acht de regering een verantwoordelijkheid van de bibliotheekbranche. Voor een nadere beantwoording wordt verwezen naar antwoorden op vragen van de leden van de fracties van de VVD en de SP over lidmaatschap en de nationale bibliotheekpas onder 5.3. Toegang en lidmaatschap.

3. De kern van het wetsvoorstel

De leden van de D66-fractie vragen wat de kosten van het interbibliothecair leenverkeer zijn en hoe vaak van deze voorziening gebruik wordt gemaakt door leden van de bibliotheek. Ook vragen deze leden zich af wat de milieueffecten zijn van het op grote schaal vervoeren van boeken tussen de diverse bibliotheekvestigingen.

Het interbibliothecair leenverkeer (IBL) speelt zich vooral af tussen bibliotheken binnen één provincie. Het wordt uitgevoerd door provinciale ondersteuningsinstellingen. Er zijn geen landelijke gegevens over de totale omvang en de kosten van het IBL. Enkele cijfers over het IBL in de provincies Noord- en Zuid-Holland (in totaal 6,3 miljoen inwoners), uitgevoerd door Probiblio, de provinciale organisatie voor deze provincies, kunnen een indicatie geven van de aard en omvang van het IBL. Probiblio bedient in het kader van het IBL 260 bibliotheekvestigingen en brengt daar 600 bezoeken per week. In totaal worden 2,5 miljoen werken per jaar tussen bibliotheken heen en weer vervoerd. Ook worden nieuw aangeschafte titels aan deze vestigingen geleverd. Tevens worden via het IBL zgn. wissel- en themacollecties en leeskringkoffers tussen bibliotheken vervoerd. Het IBL in Noord- en Zuid-Holland wordt uitgevoerd met tien bedrijfsauto’s. Er zijn geen gegevens over de milieueffecten. Verschillende ontwikkelingen in het bibliotheekwerk zijn van invloed op het IBL. Allereerst is zichtbaar dat bibliotheken hun collecties verkleinen. Daardoor moet vaker een beroep worden gedaan op de collecties van andere bibliotheken en op het IBL. Ook worden bibliotheekfilialen in verschillende gemeenten vervangen door kleinere servicepunten of bibliotheken in scholen die periodiek van nieuwe collecties moeten worden voorzien. Tegelijkertijd komt meer materiaal digitaal beschikbaar in de landelijke digitale bibliotheek, waardoor het gebruik van het IBL op termijn kan afnemen. Gezien deze ontwikkelingen is de inrichting van het IBL een onderwerp van onderzoek in de bibliotheekbranche.

De leden van de D66-fractie merken op dat bij de omschrijving van de fysieke bibliotheek alleen genoemd wordt dat zij alles omvat «wat betrekking heeft op het verzamelen, beheren en uitlenen van fysieke media.» Zij vragen waarom de twee andere kerndoelen niet worden genoemd.

De bedoelde omschrijving in de memorie van toelichting dient alleen om het verschil tussen de digitale en de fysieke component van de bibliotheek toe te lichten. De lokale bibliotheek wordt in de wet zelf gedefinieerd als openbare bibliotheekvoorziening, waar alle kernfuncties op van toepassing zijn. De bedoelde passage heeft dus niet tot doel de twee andere functies uit te sluiten.

4. De rolverdeling tussen de overheden

De leden van de VVD-fractie vragen ten eerste naar de kosten van de bibliotheekvoorzieningen buiten standaardtijden. Zijn de cao’s in het bibliotheekwezen betaalbaar? Hoe flexibel kunnen bibliotheken zijn met het aanpassen van openingstijden aan de wensen van de bewoners? Hoe innovatief kunnen bibliotheken opereren ten aanzien van wettelijke voorschriften bij de inzet van personeel en bij openingstijden? Is de regering voornemens om hier wijzigingen in aan te brengen, zodat de fysieke bibliotheek een groter bereik heeft?

Op het bibliotheekwerk is de cao Openbare Bibliotheken van toepassing. De werktijdenregeling van deze cao heeft als uitgangspunt dat alle dagen gewone werkdagen zijn, waarbij zon- en feestdagen bijzondere werkdagen zijn. Voor bijzondere werkdagen geldt een onregelmatigheidstoeslag van 70%. Openbare bibliotheken streven naar een brede toegankelijkheid en houden bij hun openingstijden zoveel mogelijk rekening met de wensen van de gebruikers. In grote steden zijn de centrale vestigingen daarom vaak alle avonden open en kennen ze ook een zaterdag- en zondagopenstelling. Alleen op zon- en feestdagen wordt extra loon betaald. Er zijn geen aanwijzingen dat bepalingen in de cao openstellingen in de weg staan. De cao is het resultaat van onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Ik zie geen aanleiding om hierin in te grijpen. De loonstijging in de cao Openbare Bibliotheken in de afgelopen 3 jaar is beperkt en bedraagt niet meer dan respectievelijk 1, 1,25 en 0%. Dit is onder het landelijk gemiddelde van loonstijgingen en minder dan de gestegen prijzen in die periode (totale prijsindex over 2011 t/m 2013 bedraagt 2,3%, 2,5% en 2,5%).

De leden van de fracties van de VVD, SP en CDA vragen welke ondersteuning de provincie naast de KB biedt en of dit niet overgeheveld kan worden naar het Rijk of gemeenten. Daarbij stellen zij vragen over overheveling van het budget.

Het is juist dat bij overdracht of beëindiging van een wettelijke taak van de provincies door de fondsbeheerders (Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën) een uitnamebedrag bepaald kan worden, zij het dat in de meeste gevallen voorafgaand onderzoek naar de feitelijke uitgaven van provincies noodzakelijk is. In dergelijke gevallen treedt de regering ook in overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO). De regering is echter van oordeel dat een taakoverheveling hier niet wenselijk is. Het provinciale niveau functioneert naar behoren en biedt toegevoegde waarde in het fysieke domein, zoals bij het interbibliothecair leenverkeer. De provinciale ondersteuningsorganisaties nemen ook taken op zich die kleine organisaties niet efficiënt kunnen regelen. Uitvoering op provinciaal niveau levert hier financieel voordeel op. De regering geeft de voorkeur aan het in stand houden van een efficiënt geheel.

De provinciale ondersteuningsinstellingen vervullen ook een essentiële rol in de uitvoering van leesbevorderingsbeleid als schakel tussen het landelijke en lokale niveau: zij coördineren, brengen expertise in en ondersteunen lokale bibliotheken bij leesbevorderingsprojecten als de Nationale Voorleeswedstrijd (80.000 deelnemende basisscholieren), Pabo-voorleeswedstrijd, en bij de uitvoering van de structurele leesbevorderingsaanpak van de Bibliotheek op school. Provinciale ondersteuningsinstellingen zorgen ervoor dat de landelijke doelen lokaal op maat en met kwaliteit kunnen worden uitgevoerd. Zij investeren in middelen en mensen om tot een optimale dienstverlening te komen. Provinciale besturen moedigen dit aan door het verstrekken van subsidies waardoor de Bibliotheek op school versneld in de provincie kan worden ingevoerd. Provinciale ondersteuningsinstellingen vormen een verbindende rol tussen landelijk en lokaal bibliotheekwerk. Die rol is efficiënt en effectief. Ik zie daar geen rol voor het Rijk.

Sinds enige jaren is bij de provinciale ondersteuning van het bibliotheekwerk een proces van opschaling aan de gang. Er is één organisatie voor de provincies Zuid-Holland en Noord-Holland, één voor de provincies Gelderland en Overijssel en één voor de provincies Noord-Brabant en Limburg. Ik geef aan dit proces van onderaf de voorkeur boven een wettelijk opgelegde herindeling.

De leden van de fracties van de PvdA en D66 vragen naar de functies van de pso’s. Daarbij vragen zij in het bijzonder naar de ondersteuning van innovatie en eigen verantwoordelijkheid van gemeenten voor innovatie zodat de lokale context leidend kan blijven.

De taken van provinciale ondersteuningsinstellingen zijn vastgelegd in artikel 16 (provinciale ondersteuningstaken) van het wetsvoorstel. Het betreft de uitvoering van het interbibliothecair leenverkeer en de innovatie in het fysieke domein. Het stelsel van openbare bibliotheken is sterk gedecentraliseerd. Initiatieven tot innovatie kunnen op lokaal, provinciaal en landelijk niveau ontstaan. Lokale innovaties spelen daarbij – in de ogen van de regering – verhoudingsgewijs een belangrijke rol. Plaatselijke bibliotheken weten immers door hun directe contact met gebruikers het beste aan welke innovaties zij behoefte hebben. Niettemin moet voorkomen worden dat telkens opnieuw het wiel wordt uitgevonden. Daarom legt het wetsvoorstel de coördinatie van innovatie in het fysieke domein als taak bij de provinciale ondersteuningsinstellingen. Zij kunnen lokale innovatie verspreiden en stimuleren. De lokale bibliotheken behouden daarbij een grote vrijheid bij de invoering en toepassing van innovaties in het fysieke domein.

De leden van de fracties van de PvdA, SP en 50plus stellen vragen over de afname van het aantal bibliotheken. Zij vragen of een verdere afname het samenhangende niveau van bibliotheekvoorzieningen in gevaar kan brengen, een maximale afstand tot een bibliotheek geregeld kan worden om de toegang te waarborgen, de bibliotheken in een of andere vorm in een voorziening beschikbaar te houden en wat de ondergrens van het aantal bibliotheken is.

Het wetsvoorstel heeft als uitgangspunt dat elke inwoner van Nederland toegang heeft tot informatie en cultuur via de openbare bibliotheek. De Rijksoverheid zorgt voor de beschikbaarheid van en toegang tot de digitale bibliotheek, de gemeente doet dit voor de fysieke bibliotheek. Het wetsvoorstel handhaaft de bestaande decentrale structuur van het fysieke bibliotheekwerk, waarbij gemeenten in grote mate zelf kunnen beslissen over de inrichting van het lokale bibliotheekwerk. Dit kan in een kleinere gemeente bijvoorbeeld betekenen dat in de eigen gemeente geen openbare bibliotheek aanwezig is, maar inwoners wel gebruik kunnen maken van de bibliotheek in een buurgemeente of gemeenten samen zorgen voor een bibliobus. De regering is van mening dat het samenhangende niveau van bibliotheekvoorzieningen niet afhankelijk is van het aantal vestigingen. Uiteraard is het wel belangrijk dat er voldoende voorzieningen over blijven om elke burger van Nederland toegang te bieden tot de bibliotheek. De gemeente is verantwoordelijk voor de inschatting hoeveel vestigingen noodzakelijk zijn om een goede voorziening te kunnen bieden. Het past niet binnen het decentrale stelsel om een minimum aantal bibliotheekvoorzieningen, een maximale afstand tot een fysieke bibliotheek of een behoud van voorzieningen vast te leggen. Besluiten over de fysieke bibliotheek komen tot stand als onderwerp van de lokale democratie. De regering heeft het vertrouwen dat het lokale bestuur de juiste afwegingen en keuzes voor diens inwoners zal maken.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering verwacht dat de verantwoordelijkheid om bij sluiting te overleggen in het netwerk, gemeenten afhoudt van de beslissing om vestigingen te sluiten en een dekkend netwerk overeind te houden.

De regering verwacht dat gemeenten de best mogelijke toegang voor hun inwoners regelen. De verplichting om bij sluiting te overleggen in het netwerk maakt dat het lokale bestuur deze stap in het licht van een samenhangend netwerk niet kan vergeten of overslaan. De regering verwacht dat dit ervoor zorgt dat het lokaal bestuur zich beter bewust is van de verantwoordelijkheid die het draagt in het netwerk en dat dit invloed zal hebben op de beslissing die uiteindelijk genomen wordt. Het past ook in de verantwoordelijkheid van de gemeente om te zorgen dat een bibliotheekvoorziening, met al haar functies, voor haar inwoners (financieel) toegankelijk blijft.

De leden van de SP-fractie vragen van de regering, als stelselverantwoordelijke, een betere visie op de toekomst van de lokale bibliotheek dan de verwijzing naar «lokale keuzes» en het «decentrale karakter» van het bibliotheekwerk.

De regering hecht veel belang aan de lokale bibliotheek. Dat is een van de redenen om de publieke waarden en maatschappelijke functies waaraan een bibliotheek moet voldoen in de wet vast te leggen. De regering wenst in de uitvoering niet verder te sturen. Er is namelijk veel diversiteit in de behoefte van mensen en de mogelijkheden van gemeenten rondom die lokale bibliotheek. De regering is van mening dat het lokale bestuur het best in kan spelen op die behoefte en mogelijkheden. In de ene gemeente zal de bibliotheek bijvoorbeeld vooral een plek zijn waar ouderen elkaar ontmoeten en digitale vaardigheden opdoen. Ergens anders zal het een plek zijn om te studeren. De regering voldoet aan haar stelselverantwoordelijkheid door ervoor te zorgen dat er meer samenhang in het netwerk komt en door de digitale bibliotheek landelijk te organiseren. Dit geeft gemeenten de ruimte voor maatwerk. Daarbij wordt op landelijk niveau het Sector Instituut Openbare Bibliotheken (SIOB) (vanaf 2015 gaat dit op in de KB) gefinancierd, dat de landelijke regie voert op het bibliotheekbestel. Dit instituut bevordert de samenhang, verbinding en efficiëntie binnen het openbare bibliotheekstelsel als geheel en ontwikkelt en initieert beleid en innovatie binnen de sector. Deze maatregelen zorgen dat de lokale bibliotheek zich toekomstbestendig kan ontwikkelen.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze wordt gegarandeerd dat de lokale bibliotheken hun functies goed kunnen blijven vervullen. Op welke wijze gaan de gemeentelijke bezuinigingen hierin een rol spelen? Worden er afspraken met de gemeenten gemaakt over eventuele oormerking van het budget voor de instandhouding van de lokale bibliotheek? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt in dat geval voorkomen dat als gevolg van de gemeentelijke bezuinigingen nog meer bibliotheken zullen sluiten als nu al het geval is? De genoemde leden vragen hoe een goed landelijk dekkend netwerk kan worden gegarandeerd wanneer er geen eisen worden gesteld aan het bekostigingsniveau.

Gemeentelijke bezuinigingen kunnen effecten hebben op het bibliotheekbeleid van gemeenten. Ik zal de KB als uitvoerder van de stelseltaken vragen ontwikkelingen op dit vlak te monitoren. Als ik constateer dat er gaten dreigen te vallen in het landelijke netwerk, zal ik dit agenderen in het bestuurlijk overleg met VNG en IPO.

De leden van de SP-fractie vragen voorts op welke termijn de uitkomsten van het onderzoek naar de gevolgen van de bezuinigingen op het bibliotheekwezen worden verwacht.

De uitkomsten van dit onderzoek zijn op 4 november 2013 aan Uw Kamer toegezonden bij de publicatie Cultuur in Beeld.9 Uit dit onderzoek blijkt dat de netto uitgaven aan bibliotheken en letteren door de responderende gemeenten (G35) en provincies afnemen van circa € 244 miljoen in 2011 tot circa € 235 miljoen in 2013. Dit is een afname van circa 4%. Bij gemeenten en provincies zijn meer en detail de volgende beelden te zien voor bibliotheken en letteren:

  • bij de G35 nemen de netto uitgaven af van circa € 196 miljoen in 2011 naar € 194 miljoen in 2013. Dit is een afname van circa 1%. Deze afname wordt volledig veroorzaakt door de G9;

  • bij de provincies nemen de netto uitgaven af van circa € 47 miljoen in 2011 tot circa € 41 miljoen in 2013. Dit is een afname van 14%. Dit wordt met name veroorzaakt door een afname van meer dan 30% bij twee provincies (o.a. gerelateerd aan incidentele netto lasten in 2011);

  • het aantal gemeenten met afnemende netto uitgaven van minimaal 5% neemt af van 7 in 2012 naar 6 in 2013 (bij de G9 is wel een toename te zien). Bij provincies neemt dit aantal toe van 3 in 2012 tot 9 in 2013.

Bovenvermeld onderzoek betreft de situatie in de G35 en gaat niet specifiek in op bezuinigingen bij de openbare bibliotheken. Uit ander onderzoek zijn daarover wel cijfers bekend.10 Het onderzoek richt zich op de bestuursperiode 2010–2014. In de drie jaren waarin de gemeentelijke bezuinigingen gemonitord zijn, had ongeveer 90% van de bibliotheken te maken met bezuinigingen. In het begin van deze periode hadden veel bezuinigingen nog slechts de status van voornemens van de gemeenten, maar door de jaren heen werden de bezuinigingen bij steeds meer bibliotheken definitief. Waar in 2010 nog slechts 30% van de bibliotheken reeds vastgestelde bezuinigingen had, was dit in 2011 opgelopen naar 59%. In 2012 blijkt 80% van de bibliotheken te maken te hebben met reeds vastgestelde bezuinigingen voor de komende jaren. De helft van de bibliotheken heeft anno 2012 al feitelijke bezuinigingen moeten doorvoeren in de voorgaande jaren. Per saldo is in deze periode landelijk ongeveer 10% bezuinigd op de gemeentelijke uitgaven voor openbare bibliotheken. Tabel 1 geeft een overzicht van de wijze waarop bibliotheken de bezuinigingen invullen.

Tabel 1

Invulling van bezuinigingen door openbare bibliotheken

Invulling van bezuinigingen door openbare bibliotheken

De leden van de CDA-fractie vragen of de gemeente verplicht is om voldoende toegankelijke bibliotheken te hebben en of dit betekent dat er in elk van de afzonderlijke kernen van de gemeente ofwel een bibliotheek moet zijn ofwel een mobiele bibliotheekvoorziening (biebbus). Mag een gemeente ook besluiten om de bibliotheek alleen in één van haar kernen open te houden en voor de andere kernen niet te voorzien in een mobiele bibliotheekvoorziening?

Er is geen verplichting voor een gemeente om een fysieke bibliotheekvoorziening te hebben. Als een gemeente een bibliotheekvoorziening in stand houdt, dan moet deze aan de eisen in dit wetsvoorstel voldoen. Daarbij is het een gemeentelijke afweging hoe de functies van de bibliotheek in de desbetreffende gemeente het best vervuld kunnen worden. Een bibliobus kan voorzien in een of meerdere functies, bijvoorbeeld als een gemeente meerdere kernen kent.

De leden van de CDA-fractie willen graag een nadere reactie op de zorg van de Raad van State dat door een te grote regulering van de landelijke overheid gemeenten ertoe zouden kunnen besluiten om op grond van financiële redenen maar geen bibliotheekvoorziening in stand te houden die meedraait in het landelijk netwerk.

Deelname door een bibliotheekorganisatie aan het netwerk staat niet gelijk aan hogere kosten voor de gemeente. De organisatie kan juist door samenwerking, het gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen en digitale faciliteiten en door kennisdeling kosten besparen. Ik acht het dan ook niet waarschijnlijk dat gemeenten om die reden zullen besluiten om een bibliotheekvoorziening te sluiten. Bovendien maken veel van de hier gestelde voorwaarden onderdeel uit van het certificeringsschema voor bibliotheken. Alle huidige openbare bibliotheken zijn gecertificeerd en voldoen met de huidige middelen dus aan de eisen. Overigens zijn naar aanleiding van het advies van de Raad van State enkele voorschriften komen te vervallen. Hiervoor wordt verwezen naar het nader rapport bij dit wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie vragen of openbare bibliotheken verplicht zijn om deel te nemen aan de digitale bibliotheek en welke kosten hieraan zijn verbonden.

Elke Nederlandse openbare bibliotheek doet mee aan de digitale bibliotheek. Zij doen dat om hun gebruikers zo optimaal mogelijk te kunnen bedienen. In de jaren 2010 en 2011 was het mogelijk subsidie te ontvangen voor aansluiting van de lokale bibliotheek op de landelijke digitale bibliotheek. Alle bibliotheken hebben daaraan deelgenomen. De digitale bibliotheek is een landelijke voorziening en verzorgt tevens een deel van de processen van de fysieke bibliotheek. Bijvoorbeeld via de Nationale Bibliotheekcatalogus. De digitale bibliotheek behoort tot de landelijke digitale infrastructuur en wordt bekostigd door het rijk. Hieraan zijn geen kosten verbonden voor de lokale bibliotheken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel Nederlandse gemeenten op dit moment geen bibliotheekvoorziening hebben.

Op dit moment hebben 8 gemeenten geen volwaardige openbare bibliotheekvoorziening. Deze gemeenten zorgen echter wel voor een gedeeltelijke bibliotheekvoorziening, of toegang tot een openbare bibliotheek in een andere gemeente door de bibliotheekorganisatie daar te subsidiëren. Zie onderstaande tabel voor een toelichting.

Tabel 2

Gemeenten zonder volwaardige openbare bibliotheekvoorziening

Gemeente

Toelichting

Provincie

Ferwerderadiel

Geen locatie, inwoners kunnen terecht in meerdere bibliotheekvestigingen in de regio, mediatheken aanwezig bij scholen en peuterspeelzalen, bezorgdienst voor ouderen

F

Rozendaal

Geen locatie, inwoners kunnen terecht bij bibliotheek in Velp

Gld

Buren

Karmac-bibliotheekvestiging

(uitleenfunctie boeken aanwezig)

Gld

Schermer

alleen bibliotheekbus

gemeente fuseert vanaf 2015 met gemeente Alkmaar

NH

Waterland

Karmac-bibliotheekvestigingen (concentreren zich vooral op de uitleenfunctie)

NH

Zeevang

Karmac-bibliobus, gemeente fuseert in 2016 met gemeente Edam-Volendam

NH

Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Afdeling voor de jeugd aanwezig en bestel- en afhaalpunt in Spaarndam. Inwoners kunnen voor volledige functie terecht in bibliotheek in Zwanenburg en Haarlem.

NH

Korendijk

Bibliotheekvestigingen onder beheer van vrijwilligers die zich op de uitleenfunctie concentreren, leenconstructie met Openbare bibliotheek Rotterdam

ZH

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de gemeenten die reeds besloten hebben om de bibliotheekvoorziening in hun gemeente te sluiten verplicht zijn om in de netwerkgesprekken deel te nemen. Verder vragen zij hoe de ontwikkeling dat bij bibliotheken onderscheid wordt gemaakt tussen personen die binnen en buiten de gemeente wonen, past binnen dit wetsvoorstel.

In de «Bestuurlijke afspraken openbare bibliotheekwerk 2013–2014» tussen het Rijk, de VNG en het IPO is al afgesproken dat een gemeente dient te overleggen alvorens een besluit te nemen over het sluiten van een bibliotheekvoorziening. Verder heb ik begrip voor de ontwikkeling dat bibliotheekorganisaties inwoners van een gemeente die hen niet subsidieert, andere tarieven berekenen. Als ze dit niet zouden doen, zouden de kosten om de bibliotheekorganisatie in stand te houden niet eerlijk verdeeld worden. Het is aan de gemeente om de (financiële) toegankelijkheid van een bibliotheekvoorziening voor inwoners te waarborgen. Een gemeente zonder voorziening zal dus in gesprek moeten gaan met de bibliotheekorganisatie en de omringende gemeente om dit te regelen.

5. Een netwerk van bibliotheekorganisaties

5.1. Activiteiten in het netwerk

De leden van de PvdA-fractie constateren dat certificering niet is voorgeschreven en vragen of er alternatieve manieren gebruikt worden om de kwaliteit van de openbare bibliotheken te verzekeren. Waarom zou doorgaan met de certificering geen goede manier zijn om de kwaliteit van de openbare bibliotheek overeind te houden?

Certificering is onderdeel van zelfregulering binnen de bibliotheekbranche. Het systeem werkt naar tevredenheid van de branche en subsidieverstrekkers. Er is daarom geen noodzaak tot wettelijke regeling en om overregulering te voorkomen is ervan afgezien bepalingen dienaangaande in de wet op te nemen. Een verdere toelichting op de relatie tussen certificering en de vereisten in het wetsvoorstel is opgenomen in de beantwoording van vragen van de leden van de SP-fractie onder 7.2.

Dat certificering niet in het wetsvoorstel is opgenomen, wil niet zeggen dat deze niet wordt voortgezet. Momenteel vinden de voorbereidingen plaats voor een nieuwe certificeringronde. De bekostiging van de landelijke voorziening voor certificering (organisatiekosten in verband met voorbereidingsproces van normbepaling, training auditeurs e.d.) wordt gecontinueerd en zal met ingang van 2015 plaatsvinden als onderdeel van de stelseltaken van de KB. Bibliotheken zullen zelf de kosten van de eigen audit blijven dragen.

Daarnaast vragen deze leden welke rol de regering ziet voor commerciële bedrijven die de taak van de openbare bibliotheek uitvoeren. Moeten deze commerciële partijen ook aan alle voorwaarden van deze bibliotheekwet voldoen, inclusief het interbibliothecair leenverkeer en het collectieplan?

Als commerciële bedrijven deel willen nemen aan het netwerk, zullen zij net als elke andere bibliotheekorganisatie moeten voldoen aan de voorwaarden die dit wetsvoorstel stelt aan openbare bibliotheekvoorzieningen. Ik acht het niet waarschijnlijk dat commerciële partijen deze rol zonder overheidsbijdrage op zich kunnen nemen. Op dit onderwerp is nader ingegaan onder 2. Uitgangspunten in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie over commerciële uitleeninstanties.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de visie van de regering op samenwerking tussen bibliotheken en scholen en culturele instellingen. Zij vragen daarbij aandacht voor de vergoedingen voor auteurs bij samenwerking met schoolbibliotheken en universitaire bibliotheken, die vrijstelling hebben van het leengeld. Hoe werkt dit als deze instellingen samenwerken met een openbare bibliotheek?

Voor een reactie op de samenwerking tussen bibliotheken en scholen en culturele instellingen verwijs ik naar de beantwoording van vergelijkbare vragen onder 2. Onderwijsinstellingen (van basisonderwijs tot universiteiten) zijn vrijgesteld van betaling van de leenrechtvergoeding. Deze vrijstelling geldt voor het uitlenen aan leerlingen van de onderwijsinstelling. Leent de school ook uit aan anderen, dan verandert het karakter van de bibliotheek. Als de collectie gericht is op het leerplan en de leerlingen van de school en er behalve aan leerlingen ook wordt uitgeleend aan een beperkte groep derden die betrokken zijn bij het onderwijs aan de leerlingen (docenten, ouders), dan zal Stichting Leenrecht daar geen leenrechtvergoeding voor incasseren. Wordt er ook buiten deze kring uitgeleend (bijvoorbeeld aan buurtbewoners), dan fungeert de school feitelijk als een openbare bibliotheek en is voor alle uitleningen een leenrechtvergoeding verschuldigd. Hetzelfde geldt als de collectie niet specifiek op het leerplan en de leerlingen is gericht en er ook aan anderen dan de leerlingen wordt uitgeleend.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze dit wetsvoorstel de netwerkstructuur versterkt. Hoe wordt er tussen de verschillende betrokken partijen overleg georganiseerd, hoe krijgt de verdeling van verantwoordelijkheden vorm en op welke wijze wordt er overkoepelend overzicht georganiseerd? Tevens vragen deze leden of het voorgestelde overleg dat tussen gemeenten plaats dient te vinden wanneer een van de buurgemeenten een bibliotheek wil sluiten niet erg vrijblijvend is. Op welke wijze wordt het voorgestelde overleg georganiseerd? Worden er consequenties aan de uitkomst van het overleg verbonden? Worden er eisen of criteria gesteld voordat met sluiting kan worden ingestemd?

De overheden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de instandhouding van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen. Jaarlijks vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de Minister van OCW, de VNG en het IPO. Op het moment dat deelnemers zich onttrekken aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, zal dit in het bestuurlijk overleg worden geagendeerd. Per situatie kan bepaald worden welke actie daarop ondernomen wordt. De KB vervult hier, vanuit haar stelseltaken, de rol om te monitoren of het overleg de gewenste consequenties heeft.

Voor besluiten van overheden tot sluiting van een openbare bibliotheekvoorziening heeft het wetsvoorstel een specifieke regeling opgenomen. Voorafgaand aan het besluit zal de betrokken overheid met omringende overheden moeten overleggen. Doel van dat overleg is de toegang tot een bibliotheekvoorziening te waarborgen. Hiervoor kunnen afspraken nodig zijn met bijvoorbeeld de buurgemeenten. Die buurgemeenten kunnen de initiërende gemeente hierop aanspreken. De verwachting bestaat dat deze aanspreekbaarheid een effectief middel is.

De leden van de SP-fractie vragen om een specificatie van de bekostiging en taken van de bibliotheekorganisaties door gemeenten, provincies en het Rijk. Is er toezicht op overkoepelende landelijke programma’s ten aanzien van laaggeletterdheid, leesbevordering, mediawijsheid en samenwerking met scholen?

Uit de «Basismeting financiële structuur openbare bibliotheeksector» die door de DSP-groep is verricht in opdracht van het Ministerie van OCW en waarvan de resultaten bij brief van 27 maart 2012 aan de Kamer zijn toegezonden, is het volgende bekend.11 In de periode 2001–2009 namen de totale uitgaven uit eigen middelen van gemeenten, provincies en Rijk aan het bibliotheekwerk nominaal met 37% toe van € 389 miljoen in 2001 naar € 533 miljoen in 2009. Na inflatiecorrectie bedraagt de reële stijging 18%. In 2009 namen de gemeenten 84% van de financiering van openbare bibliotheken voor hun rekening, het Rijk 7% en de provincies 9%. De uitgaven van gemeenten uit eigen middelen aan openbare bibliotheken stegen van € 322 miljoen in 2001 tot € 446 miljoen in 2009 (nominaal). Daarmee is sprake van een stijging van 39%. Na inflatiecorrectie bedraagt de reële stijging 20%. De uitgaven van provincies uit eigen middelen liepen in de periode 2001–2009 op van € 34 miljoen (2001) tot € 49 miljoen (2009) en stegen zodoende met 44%. Na inflatiecorrectie is sprake van een reële stijging van 25%. Het Rijk gaf in de onderzoeksperiode een oplopend bedrag uit aan het openbaar bibliotheekwerk, van € 25 miljoen in 2001 naar € 38 miljoen in 2009. Dit komt neer op een nominale stijging van 52%. Na inflatiecorrectie bedraagt de reële stijging 33%.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van de lokale bibliotheek, met als kernfuncties: het ter beschikking stellen van kennis en informatie, het bieden van mogelijkheden tot ontwikkeling en educatie, het laten kennismaken met kunst en cultuur, het bevorderen van lezen en laten kennis maken met literatuur en het organiseren van ontmoeting en debat.

Provincies zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van de provinciale ondersteuningsinstellingen. Deze organisaties ondersteunen de lokale bibliotheken bij onderwerpen die van bovenlokaal niveau zijn. De aard van de ondersteuning varieert al naar gelang de omvang van de bibliotheken in hun verzorgingsgebied, maar heeft wel een duidelijk gemeenschappelijk profiel. Zo zijn de provinciale instellingen allemaal actief op de volgende terreinen: digitale dienstverlening en infrastructuur, collectiebeleid, interbibliothecair leenverkeer (IBL), HRM-diensten, ondersteuning bedrijfsvoering, innovatie, integratie met het onderwijs en leesbevordering. Het wetsvoorstel herdefinieert de provinciale taken tot de volgende terreinen: het uitvoeren van het IBL en innovatie in het fysieke domein.

Het Rijk is verantwoordelijk voor de doelmatigheid, samenhang en innovatie van het stelsel op landelijk niveau en voor de landelijke digitale openbare bibliotheek. Het Rijk financiert het SIOB. Het sectorinstituut houdt overzicht op de programma’s ten aanzien van laaggeletterdheid, leesbevordering, mediawijsheid en samenwerking met scholen en zorgt voor verbinding en afstemming tussen de programma’s. Deze taken worden in het wetsvoorstel opnieuw beschreven en opgedragen aan de KB.

De leden van de SP-fractie vragen of de totstandkoming van een gezamenlijk collectieplan verder kan worden toegelicht. Op welke wijze gaat de KB in de praktijk invulling geven aan de voorgestelde sectorbrede afstemming? De genoemde leden willen weten of de collectie wel als één geheel te benaderen valt. Is het onderscheid in gebruikers, vraag en toegankelijkheid tussen de fysieke en de digitale bibliotheek niet te groot? En komt er een moment dat titels niet meer fysiek beschikbaar zijn?

Doel van het collectieplan is het tot stand brengen van een gemeenschappelijk kader voor collectievorming door de deelnemers aan het bibliotheeknetwerk. Het plan beschrijft de principes voor collectievorming, maar schrijft niet voor welke individuele titels individuele bibliotheken zouden moeten aanschaffen. Dat is een verantwoordelijkheid van de bibliotheekorganisaties zelf. Onderwerpen van het collectieplan zijn onder meer: de mate waarin individuele bibliotheken zelf dan wel in groter verband aan de lokale vraag voldoen en de representativiteit van de collectie voor het aanbod van in het Nederlandse taalgebied uitgegeven werken. Het collectieplan heeft betrekking op de gehele collectie van de Nederlandse openbare bibliotheken en de KB, zowel fysiek als digitaal. De ervaringen die worden opgedaan met het uitlenen van digitale titels en de weerslag daarvan op de fysieke uitleningen, zullen worden betrokken bij het bepalen van de samenstelling van de collectie in de toekomst. In het collectieplan zal uiteraard ook de behoefte aan fysiek aanbod worden meegenomen. Het totaal van de collectie (fysiek en digitaal) is via de Nationale Bibliotheekcatalogus als geheel te benaderen en doorzoekbaar. Op de achtergronden van het collectieplan en de weg waarlangs dit plan tot stand komt, wordt nader ingegaan onder 5.2 in antwoord op vragen daarover van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting waarom naast de nationale catalogus ook een eenduidige lidmaatschapsregistratie noodzakelijk zou zijn.

De Nationale Bibliotheekcatalogus omvat al het materiaal in de collecties van de Nederlandse openbare bibliotheken en van de KB. Daarnaast geeft de Nationale Bibliotheekcatalogus toegang tot vrij toegankelijk digitaal materiaal in de collecties van andere organisaties die dit materiaal ter beschikking willen stellen van de gebruikers van de openbare bibliotheek. Voor het gebruik van rechtendragende bronnen – het lenen van fysieke of digitale werken – is het noodzakelijk als lid of gebruiker geregistreerd te zijn. Uit praktische overwegingen heeft het de voorkeur, als de lokale bibliotheek voor het gebruik van de fysieke collectie en de digitale bibliotheek voor het gebruik van rechtendragende digitale werken gebruik maken van dezelfde lidmaatschapsgegevens.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre er voldoende maatwerk kan worden geboden door gemeenten bij deelname aan het landelijke netwerk. Zij vragen hoe de regering de situatie beoordeelt van een gemeente die enkel een servicepunt als bibliotheekvoorziening kan bieden.

Er blijft veel ruimte bij de gemeente om maatwerk te bieden. Het is belangrijk dat inwoners toegang hebben tot alle functies van de bibliotheek. Het is afhankelijk van de lokale omstandigheden of alle functies aanwezig moeten zijn in de gemeente, of dat de toegankelijkheid van een functie in een andere gemeente voldoende is voor de inwoners. Een enkel servicepunt dat niet alle functies vervult en geen onderdeel uitmaakt van een grotere bibliotheekorganisatie is in ieder geval geen openbare bibliotheekvoorziening in de zin van dit wetsvoorstel. Als een bibliotheekorganisatie niet voldoet aan de functies, is uiteindelijk de consequentie dat deze niet meer kan deelnemen aan de faciliteiten van het netwerk, waaronder de Nationale Bibliotheekcatalogus en het interbibliothecair leenverkeer.

De leden van de SGP-fractie vragen of het voornemen bestaat om ook publicaties uit universitaire bibliotheken via het interbibliothecair leenverkeer uitleenbaar te maken in alle Nederlandse bibliotheken.

Het is nu al mogelijk om als lid van de openbare bibliotheek materiaal uit universiteitsbibliotheken en wetenschappelijke bibliotheken te reserveren. Deze worden dan via het interbibliothecair leenverkeer geleverd.

5.2. De Koninklijke Bibliotheek als nationale bibliotheek in het netwerk

Voor het overzicht worden hier allereerst de vragen over de bibliotheekvoorziening voor mensen met een leesbeperking beantwoord. Over die voorziening kan in algemene zin het volgende worden opgemerkt. De taak die nu door SIOB op dit terrein wordt uitgevoerd en in het wetsvoorstel bij de KB wordt belegd ondergaat geen wijziging door het voorstel. Dit geldt eveneens voor het streven naar integratie van deze afzonderlijke voorziening in het regulier bibliotheekwerk.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het nieuwe bibliotheekstelsel zich verhoudt tot het stelsel van bibliotheken gericht op aangepast lezen. Zij vragen of er aparte fysieke voorzieningen blijven bestaan, of de nieuwe digitale voorziening er ook is voor mensen met een leesbeperking, welke technische ontwikkelingen de digitale weg aantrekkelijker maken voor deze doelgroep en of daarmee een fysieke functie vervalt.

De dienstverlening «aangepast lezen» maakt sinds 1 januari 2007 integraal deel uit van het openbaar bibliotheekwerk in Nederland. Deze dienstverlening voor personen met een leesbeperking wordt verzorgd door de Stichting Aangepast Lezen (SAL). SAL fungeert niet alleen als eerste lijnvoorziening (loket), maar tevens als centrale backoffice van openbare bibliotheken die hun dienstverlening willen verbreden naar de doelgroep van mensen met een leesbeperking. De openbare bibliotheken beschikken over kennismakingscollecties en verwijzen personen met een leesbeperking door naar SAL. SAL voert haar werkzaamheden thans uit onder regie van het SIOB. Het wetsvoorstel belegt deze rol met ingang van 2015 bij de KB. Dat is geregeld in artikel 9, onder c.

De digitale dienstverlening is ook bestemd voor personen met een leesbeperking. Een belangrijk deel van de «dienstverlening aangepast lezen» wordt inmiddels ook digitaal aangeboden (via apps en streaming). De fysieke media – braille boeken/tijdschriften, daisyroms, reliëfwerk – worden met de gewone post thuis bezorgd en geretourneerd. Partijen betrokken bij aangepast lezen (SIOB, Dedicon, SAL, Bibliotheek.nl, auteursrechthebbenden/uitgevers) werken nauw samen om de gehele dienstverlening ook digitaal mogelijk te maken, zodat de dienstverlening eenvoudiger bereikbaar wordt voor mensen met een leesbeperking en men lid kan blijven van de lokale bibliotheek.

De leden van de VVD-fractie vragen welke wijzigingen zich zullen voordoen voor personen met een leesbeperking door de overgang naar de KB. Daarnaast vragen deze leden of er ook op het gebied van bibliotheekvoorzieningen voor mensen met een leeshandicap gewerkt blijft worden aan innovaties, waardoor toegankelijke boeken en literatuur op één platform aangeboden worden.

De voorziening voor aangepast lezen zal door de overgang naar de KB geen wijziging ondergaan. De bestaande SIOB-taken op dit gebied zullen ongewijzigd overgaan naar de KB. Het is inderdaad de bedoeling om het betreffende platform overeind te houden. Dit laat onverlet dat – vanwege de integratie van het aangepast lezen in het openbaar bibliotheekwerk en gezien technische en maatschappelijke ontwikkelingen – hard wordt gewerkt aan de integratie met de dienstverlening van Bibliotheek.nl. In de nieuwe, multimediale Nationale Bibliotheek catalogus zullen ook de materialen voor aangepast lezen zijn opgenomen. De toegankelijkheid tot deze materialen zal daardoor aanzienlijk worden vergroot.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de toegankelijkheid van informatie en de overige bibliotheekfuncties gegarandeerd wordt voor mensen met een leesbeperking. Zij vragen verder of en op welke wijze deze toegankelijkheid wettelijk geregeld wordt, zowel voor toegang tot de fysieke als digitale bibliotheek.

Met onderhavig wetsvoorstel wordt niet beoogd de huidige toegankelijkheid van de dienstverlening voor aangepast lezen te wijzigen. Er zijn richtlijnen voor de toegankelijkheid en er is ook een instantie die op verzoek toetst of een website daaraan voldoet. De KB zal er uiteraard op toezien dat de eigen fysieke en digitale dienstverlening optimaal toegankelijk is, ook voor personen met een leesbeperking.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de KB concreet de voorziening voor personen met een leesbeperking gaat uitvoeren. Hoe kunnen websites en digitale media toegankelijk gemaakt worden voor mensen met een visuele beperking?

De KB zal de coördinatie van de huidige voorziening van de Stichting aangepast lezen continueren. De KB zal er daarnaast op toezien dat de eigen fysieke en digitale dienstverlening maximaal toegankelijk is, ook voor personen met een leesbeperking. In het kader van de taak op het terrein van aangepast lezen zal de KB de toegankelijkheid van de dienstverlening voor personen met een leesbeperking door openbare bibliotheken zo veel mogelijk bevorderen. Websites kunnen veelal al «automatisch» worden voorgelezen door programma’s die daarvoor in het publiek domein beschikbaar zijn (bijvoorbeeld «browsealoud). De website moet daar wel op ingericht zijn en daar ontbreekt het soms aan. Veel openbare bibliotheken leveren met behulp van vrijwilligers dienstverlening aan huis. Gebruikers van deze dienstverlening kunnen ook gebruik maken van de dienstverlening van SAL, mits deze personen een leesbeperking hebben. Door middel van de telefonische service van klantencontact van de SAL kan de dienstverlening van huis uit geregeld worden, ook zonder computer.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering nader uiteen kan zetten wat zij concreet aan verbeteringen voor de voorziening voor personen met een leesbeperking verwacht ten opzichte van de huidige situatie. Welke doelen heeft de regering voor ogen? Op welke wijze wordt deze dienstverlening geborgd? Kan de regering al nader toelichten op welke wijze de KB invulling van deze wettelijke taak zal vervullen?

Dit wetsvoorstel brengt de KB en het openbaar bibliotheekwerk bij elkaar, ook op het terrein van het aangepast lezen. De dienstverlening voor personen met een leesbeperking wordt daarmee aanmerkelijk verbreed. De regering beoogt optimale integratie en toegankelijkheid van de voorziening voor aangepast lezen. Aan verdere integratie van de dienstverlening – met name op digitaal terrein – wordt hard gewerkt. Daarbij zijn al belangrijke vorderingen geboekt. Dankzij de omzetting van tekst naar spraak, de synthetische stem, elektronisch voorlezen en dergelijke zijn gebruikers niet langer uitsluitend aangewezen op de collectie van SAL. Voor een nadere toelichting wordt naar beantwoording hierboven verwezen.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering bereid is om de toegang voor personen met een leesbeperking in de wet te verankeren. Dit mede in het licht van de grote omvang van deze doelgroep.

De verwijzing naar het aantal mensen dat moeite heeft met lezen («circa anderhalf miljoen») betreft niet het aantal personen met een leesbeperking, maar het aantal laaggeletterden. Dit is de doelgroep waarop de stichting Lezen en Schrijven zich richt.

Dit wetsvoorstel spreekt van een «voor ieder toegankelijke» voorziening. Daarmee is een gelijkwaardige toegang voldoende geborgd. Voor een uiteenzetting van de specifieke diensten voor personen met een leesbeperking wordt verwezen naar antwoorden op de voorgaande vragen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of met het opstellen van het collectieplan door de KB niet onnodig gecentraliseerd wordt. Hoeveel ruimte krijgen bibliotheken om zelfstandig en in overleg met de provinciale steunorganisaties hun eigen collectie samen te stellen en op welke wijze zijn bibliotheken gebonden aan dit plan?

De Nederlandse bibliotheekcollectie is het resultaat van de individuele beslissingen van lokale bibliotheken, provinciale ondersteuningsinstellingen en gespecialiseerde bibliotheken. Een evenwichtige en efficiënte collectieopbouw vraagt brede afstemming op basis van gemeenschappelijke afspraken. Dat is op dit moment niet het geval. Het gezamenlijk collectieplan voorziet in deze lacune. Doel van het collectieplan is het tot stand brengen van een gemeenschappelijk kader voor collectievorming door de deelnemers aan het bibliotheeknetwerk. De huidige transitie, waarin digitale media in aantal toenemen en fysieke media in aantal afnemen, vergroot het belang van een collectieplan. Het collectieplan biedt de mogelijkheid de fysieke en digitale collectie als één geheel te benaderen. Het plan beschrijft de principes voor collectievorming, maar schrijft niet voor welke titels individuele bibliotheken zouden moeten aanschaffen. Dat is een verantwoordelijkheid van de bibliotheekorganisaties zelf. De KB is verantwoordelijk voor de totstandkoming en vaststelling van het plan. Het plan kan echter alleen maar tot stand komen in overeenstemming met de vertegenwoordigers van de lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen.

De leden van de SP-fractie vragen naar het budget voor de extra taken voor de KB.

Voor de taken die krachtens het wetsvoorstel bij de KB worden belegd, zal de KB het budget ontvangen dat in de huidige situatie wordt verstrekt aan de organisaties die nu deze taken uitvoeren. Zo zal de KB voor de uitvoering van de stelseltaken het budget ontvangen dat momenteel voor die taken aan het SIOB wordt toegekend. Ditzelfde geldt voor het budget dat Bibliotheek.nl nu ontvangt voor de bouw en het beheer van de infrastructuur van de landelijke digitale bibliotheek. Er is dus sprake van overdracht van bestaande budgetten. Daarnaast ontvangt de KB een budget voor de centrale inkoop van e-content. Dat budget is afkomstig uit een uitname uit het gemeentefonds.

De leden van de D66-fractie vragen of er ook speciale voorzieningen zijn voor ouderen, die wellicht de fysieke bibliotheek niet meer kunnen bereiken, maar die wegens gebrekkige computervaardigheden ook de digitale bibliotheek nog niet «beheersen».

Openbare bibliotheken bieden een breed scala aan diensten voor ouderen aan. Deze diensten worden aangeboden via bibliotheekfilialen, vaste «servicepunten» in zorgcentra, serviceflats en steunpunten en mobiele servicepunten als de bibliobus. Voor ouderen die niet in staat zijn deze filialen of servicepunten te bereiken, is er in veel gemeenten de bibliotheek aan huisdienst, waarbij een (doorgaans vast) contactpersoon de media thuis haalt en brengt. Daarnaast is er de dienstverlening voor personen met een leesbeperking (visueel of motorisch) en zijn er tal van cursussen op het terrein van digitale vaardigheden, waarvan ook ouderen gebruik kunnen maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de KB als gebouw ook een hernieuwde maatschappelijke functie gaat vervullen. Worden de openingstijden bijvoorbeeld verruimd en gaat de KB zich ook richten op kinderen en tieners?

Op grond van het wetsvoorstel gaat de KB naast de bestaande taken als wetenschappelijke bibliotheek een aantal taken vervullen voor de openbare bibliotheken. Deze taken zijn:

  • het aansturen van het netwerk van openbare bibliotheken door o.a. afstemming en coördinatie;

  • het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek;

  • het verzorgen van de bibliotheekvoorziening voor personen met een leesbeperking.

De KB gaat hiermee een centrale rol vervullen in het Nederlandse bibliotheekstelsel. In praktische zin zal voor gebruikers onder meer merkbaar zijn dat de collectie van de KB in principe ook beschikbaar komt voor de leden van de openbare bibliotheek. Als beheerder van de collectie van de digitale bibliotheek zal de KB e-content voor kinderen en jeugd aanschaffen. Of deze nieuwe taken aanleiding zullen zijn tot aanpassingen aan de openingstijden valt in dit stadium nog niet vast te stellen.

5.3. Toegang en lidmaatschap

De leden van de VVD-fractie vragen naar de juridische implicaties van de termen «lid» en «lidmaatschap» voor de aanduiding van geregistreerde gebruikers van de digitale bibliotheek.

Deze aanduidingen zijn gebruikt, omdat zij gangbaar zijn in het veld van de openbare bibliotheek. Er vloeien geen juridische implicaties uit voort. Materieel en juridisch is sprake van een overeenkomst tussen de geregistreerde gebruiker («het lid») en de KB, de uitvoerder van de digitale bibliotheek.

De leden van de fracties van de VVD en van de SP hebben een aantal vragen gesteld over de zogenaamde nationale bibliotheekpas.

Het ontwikkelen van een dergelijke pas is een voornemen van de bibliotheekbranche. De pas moet het – kortweg – mogelijk maken dat het lidmaatschap van de bibliotheek in de eigen woonplaats tevens toegang geeft tot de collecties en diensten van alle andere Nederlandse openbare bibliotheken. Wie lid wordt van één bibliotheek, is daarmee ook lid van alle andere bibliotheken. De bepalingen in het wetsvoorstel over van het lidmaatschap en het inrichten van de administratieve organisatie geven de ruimte voor een dergelijke pas, maar regelen dit niet. Ik vind dit een verantwoordelijkheid van de bibliotheekbranche. Hierbij gelden de volgende overwegingen. Wie lid wordt van een openbare bibliotheek, gaat een privaatrechtelijke overeenkomst aan met deze individuele bibliotheek. Er zijn in Nederland 160 lokale en regionale bibliotheekorganisaties.12 Zij zullen voor het invoeren van een landelijke bibliotheekpas allereerst zelf moeten afspreken dat zij elkaars leden accepteren. Tevens zullen zij de condities voor het gebruik moeten harmoniseren. Een landelijke bibliotheekpas kan van meerwaarde voor de gebruikers van met name de fysieke bibliotheek zijn, maar ik vind de noodzaak voor deze pas niet zodanig groot, dat dit wettelijk zou moeten worden afgedwongen en geregeld. Daarbij speelt ook mee dat gebruikers van de openbare bibliotheek op grond van het wetsvoorstel door middel van het interbibliothecair leenverkeer al gebruik kunnen maken van de collecties van alle Nederlandse openbare bibliotheken en de KB. Indien de bibliotheekbranche een landelijke pas wil ontwikkelen en invoeren, zal de branche de kosten daarvan moeten dragen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom in de toelichting vermeld staat dat digitale leden verleid zouden kunnen worden tot een bezoek aan een fysieke bibliotheek. Zij stellen dat als de bibliotheek gericht is op lezen, leren en informeren deze functies bij digitale bibliotheek vervuld kunnen worden.

Op de verhouding tussen de fysieke en digitale bibliotheek en de eventuele uitwisselbaarheid tussen deze vormen is ingegaan in de inleiding in 2. Uitgangspunten.

De leden van de VVD-fractie vragen eveneens naar het behoud van de netwerkfunctie in geval gemeenten onvoldoende financiële middelen ter beschikking stellen, hoe voorkomen wordt dat buurgemeenten voor de kosten opdraaien en of commerciële bibliotheken de netwerkfunctie kunnen vervullen.

Voor de beantwoording van deze vragen wordt verwezen naar beantwoording van vergelijkbare vragen over het netwerk, de verantwoordelijkheden van overheden en de rol van commerciële bibliotheken onder 4. De rolverdeling tussen de overheden.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de ontwikkelingen zijn van het beperken van auteursrecht tot geregistreerde gebruikers van digitale bibliotheekvoorzieningen in de ons omringende landen.

De regering verwijst in antwoord op deze vraag naar het onderzoeksrapport «Online uitlenen van e-books door bibliotheken» van onderzoeksbureau SEO in samenwerking met IVIR. In dit onderzoeksrapport zijn onder meer de ontwikkelingen op het gebied van e-lending door bibliotheken onderzocht in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.13

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de privacy bij de gebruikersregistratie van de digitale bibliotheek.

Om als gebruiker van de digitale bibliotheek geregistreerd te kunnen worden, is het aanleveren van een aantal persoonsgegevens vereist. Dat is op dit moment ook het geval bij het lidmaatschap van de fysieke bibliotheek. Het opslaan van deze gegevens zal plaatsvinden in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens. Ook zal bij de inrichting van de administratie van de landelijke digitale bibliotheek een privacy impact assessment worden uitgevoerd, zoals omschreven in de brief van de Minister van Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 juni 2013.14 Ik zal de Tweede Kamer de resultaten van deze privacy impact assessment te zijner tijd toesturen.

De leden van de fracties van de SP, het CDA en D66 hebben vragen gesteld over de kosten van het lidmaatschap van de digitale bibliotheek, over de inhoud van de digitale diensten die daarvoor geleverd worden en over de gevolgen van het loskoppelen van het lidmaatschap voor de fysieke bibliotheek.

De digitale bibliotheek omvat rechtenvrije content en rechtendragende content (auteursrechtelijk beschermde werken). Iedereen heeft kosteloos toegang tot de rechtenvrije content en daarmee tot het grootste deel van de digitale bibliotheek. Voor de toegang tot rechtendragende content is een registratie («digitaal lidmaatschap») nodig. Op grond van artikel 14 van het wetsvoorstel kan de KB hiervoor een tarief berekenen. De hoogte van dit tarief zal in het vierde kwartaal van 2014 worden vastgesteld en dient te worden goedgekeurd door de Minister van OCW. Bij het bepalen van de hoogte van het tarief spelen onder meer de volgende overwegingen een rol: de maatschappelijke functies van de bibliotheek, zoals het stimuleren van het lezen, de mogelijke effecten op de markt en de afspraken met uitgevers en auteurs. Het tarief dat de openbare bibliotheken op dit moment berekenen voor het zgn. e-bookplus pakket is daarbij richtinggevend.15 De kosten voor het digitaal lidmaatschap komen boven de kosten voor het fysiek lidmaatschap. Deze laatste tarieven worden door de lokale openbare bibliotheek vastgesteld. Vaak gebeurt dat in overleg met de gemeente. Het wetsvoorstel definieert de openbare bibliotheek als de publieke toegang tot informatie en cultuur. Het wetsvoorstel richt zich daarmee niet alleen op de bestaande circa 4 miljoen leden van de fysieke openbare bibliotheek, maar op alle bijna 17 miljoen inwoners van Nederland. Ook op degenen die nu geen gebruik maken van de openbare bibliotheek, omdat zij informatie en cultuur vooral langs digitale weg tot zich nemen. Uit onderzoek naar ontwikkelingen in het mediagebruik is bekend dat deze groep in omvang toeneemt. Bij een verplicht gecombineerd lidmaatschap zou deze groep niet bereikt worden en moeten betalen voor een aanbod waarvan geen gebruik wordt gemaakt. Het wetsvoorstel geeft de gebruiker daarom de mogelijkheid zelf te kiezen voor de gewenste vorm van gebruik en het daarbij behorende lidmaatschap. Dit mede in antwoord op een vraag hierover van de leden van de CDA-fractie. Een door enkele fracties gesuggereerde mogelijke afname van leden bij de fysieke bibliotheek, weegt daarbij niet op tegen de nadelen voor de gebruiker van het verplicht koppelen van een lidmaatschap van de fysieke en digitale bibliotheek.

De leden van de D66-fractie vragen naar de mogelijkheden om jeugdigen kosteloos gebruik te laten maken van de landelijke digitale bibliotheek en of hierover afspraken gemaakt kunnen worden met uitgevers.

Allereerst wordt verwezen naar de beantwoording van vergelijkbare vragen van de leden van de PvdA-fractie over contributievrijstelling voor de jeugd voor de digitale bibliotheek onder 2. Uitgangspunten. De markt voor het e-book is een markt in ontwikkeling. Het is in deze fase niet waarschijnlijk dat met uitgevers afspraken gemaakt kunnen worden over het kosteloos beschikbaar stellen aan de jeugd van recent gepubliceerde rechtendragende e-content.

De leden van de fracties van de ChristenUnie en van de SGP hebben verschillende vragen gesteld over fysiek en/of digitaal lidmaatschap en over de mogelijke gevolgen daarvan voor de aantallen leden van de openbare bibliotheek. Ook vragen zij naar onderzoeksgegevens hierover.

Uit CBS-cijfers is bekend dat het aantal leden van de openbare bibliotheek in de periode 1999–2012 met circa 10% is gedaald van 4,3 miljoen naar 3,9 miljoen. Daarbinnen nam het aantal volwassen leden met een half miljoen af. Dat is ongeveer een kwart van het aantal volwassen leden. In dezelfde periode daalde het aantal uitleningen van 158 miljoen naar 92 miljoen. Dat is een daling met 42%. De daling in het aantal uitleningen is het sterkst bij de non-fictie. De uitlening van informatieve titels voor volwassenen is met bijna tweederde afgenomen van 26 miljoen naar 10 miljoen.16 Uit deze cijfers trek ik de volgende conclusies. Met circa 4 miljoen leden is de openbare bibliotheek nog steeds een veel gebruikte maatschappelijke voorziening. De rol van de openbare bibliotheek voor de toegang tot informatie en cultuur is echter, parallel aan de opkomst van het internet, afgenomen. De daling in leden en uitleningen heeft zich voorgedaan in een periode waarin de openbare bibliotheek alleen een fysiek aanbod en geen digitaal aanbod heeft. Om die reden bouwt de openbare bibliotheekbranche sinds een aantal jaren aan een digitale openbare bibliotheek. Deze krijgt in het wetsvoorstel een structurele basis. De stichting Lezen verzamelt sinds enige tijd in de «Leesmonitor» gegevens over het leesgedrag. Deze monitor bevat ook gegevens over digitaal lezen en het lezen van print. Relevant zijn onder meer de volgende gegevens. In de periode van begin 2012 tot medio 2013 is het aantal personen dat e-books leest, gestegen van 21% naar 34%. Het aantal personen dat alleen e-books leest is gestegen van 1% naar 2,5%. De meeste personen gebruiken beide vormen naast elkaar.17 Al met al zijn er twee trends zichtbaar: een afnemend gebruik van de fysieke bibliotheek en een groei van het digitaal lezen. Nieuwe technologieën en de impact daarvan op gedrag laten zich niet voorspellen. Vanwege een te groot speculatief karakter is geen onderzoek gedaan naar mogelijke effecten van verschillende vormen van lidmaatschap op de aantallen leden van de openbare bibliotheek. Meer in het algemeen is het mijn ambitie met dit wetsvoorstel de trend van terugloop in ledenaantallen en gebruik van de openbare bibliotheek te keren. Een relevante en gebruiksvriendelijke aanwezigheid op internet is daarvoor noodzakelijk.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe kan worden verzekerd dat de lokale bibliotheken kunnen voldoen aan de afspraken in het landelijk collectieplan.

Artikel 10 van het wetsvoorstel geeft de KB de opdracht elke vier jaar een collectieplan vast te stellen. Doel van het collectieplan is het tot stand brengen van een gemeenschappelijk kader voor collectievorming door de deelnemers aan het bibliotheeknetwerk. Het plan beschrijft de principes voor collectievorming, maar schrijft niet voor welke individuele titels individuele bibliotheken zouden moeten aanschaffen. Dat is een verantwoordelijkheid van de bibliotheekorganisaties zelf. De KB stelt het plan vast, nadat daar overeenstemming over bestaat met vertegenwoordigers van lokale en provinciale bibliotheekorganisaties. Vertrekpunt voor elk plan wordt gevormd door een aantal feitelijke ontwikkelingen en trends. In de huidige situatie zijn dat onder meer digitalisering en internet, het gedrag en de voorkeuren van het publiek, ontwikkelingen in het boekenvak en de financiële kaders bij de betrokken overheden. De afspraken in het collectieplan zullen daarmee niet verder reiken dan de financiële mogelijkheden van de partijen waarop het plan betrekking heeft.

De leden van de 50PLUS- fractie stellen een gereduceerd lidmaatschapstarief voor 65 jaar en ouder voor en vraagt hierop een reactie.

De tarieven voor het lidmaatschap voor volwassenen van de openbare bibliotheek bewegen zich in grote lijnen in een bandbreedte tussen circa € 20 en € 60 per jaar. Verschillen in hoogte zijn over het algemeen terug te voeren op lokaal beleid en de omvang van het dienstenpakket, bijvoorbeeld het aantal te lenen titels. Ik ben van oordeel dat de hoogte van de tarieven geen aanleiding geeft tot een generiek gereduceerd tarief voor personen van 65 jaar en ouder. In de praktijk is zichtbaar dat gemeenten voor specifieke groepen kortingsregelingen hanteren voor deelname aan activiteiten op het gebied van sport en cultuur, waaronder de openbare bibliotheek. Vaak gebeurt dat door middel van een stadspas. Dit systeem functioneert naar tevredenheid.

De leden van de fracties van de VVD en de SP vragen naar de reden van de ontheffing bij jeugdcontributie. Is overwogen deze ontheffing of de maximering te schrappen?

Het bestaande systeem voor jeugdcontributie bij de fysieke bibliotheek functioneert naar tevredenheid van gebruikers, bibliotheken, gemeenten, scholen en uitgevers. Het aantal jeugdleden is in de periode 1999–2012 met 10% gestegen van 2 miljoen naar 2,2 miljoen, terwijl het aantal bibliotheekleden als geheel daalde van 4,3 miljoen naar 3,9 miljoen. In het kader van o.a. leesbevordering en mediawijsheid vind ik de toegankelijkheid van de openbare bibliotheek voor de jeugd van groot belang. Ik zie tegen deze achtergrond geen aanleiding het huidige systeem voor jeugdcontributie te wijzigen.

In relatie met het onderwerp jeugdcontributie hebben de leden van de fracties van de VVD en van de SP een aantal vragen gesteld over leesbevordering bij de jeugd langs fysieke en digitale weg en over het vergroten van de mediawijsheid.

Deze vragen zijn aanleiding tot enkele meer algemene opmerkingen over digitale leesbevordering. Het wetsvoorstel benoemt in artikel 5 de vijf maatschappelijke functies van de openbare bibliotheek. Eén daarvan is het bevorderen van het lezen. De functies van de openbare bibliotheek kunnen op grond van dit wetsvoorstel langs fysieke en/of digitale weg worden vervuld. Dat sluit aan bij technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. In Nederland heeft circa 90% van de jongeren in de leeftijd van 12–25 jaar de beschikking over mobiel internet. Digitaal lezen zal dan ook een steeds grotere rol gaan spelen bij leesbevordering. De hoeveelheid tijd die besteed wordt aan het lezen van boeken is in Nederland sinds 1975 met een derde gedaald van 1,6 uur naar 1 uur per week. Het e-book geeft een uitbreiding van de mogelijkheden om te lezen. Bij leesbevordering is daarmee de vraag actueel of de negatieve trend kan worden gekeerd door het digitaal lezen. Antwoorden op die vraag zijn niet eenduidig. Tegenover kansen bij digitaal lezen staat bijvoorbeeld de concurrentie tussen media-activiteiten, want op digitale dragers is het lezen van een boek slechts één van de opties naast muziek, film, email, social media en games. Leesbevorderaars verwachten dat digitale gadgets gericht op lezen bij aarzelende lezers interesse kunnen wekken voor boeken. Eerste resultaten van internationaal onderzoek naar digitale leesbevordering wijzen in die richting. Naast de hoeveelheid tijd die aan lezen wordt besteed, speelt ook de aard van het lezen. De vrees bestaat dat digitale media leiden tot non-lineair leesgedrag, zoals scannend en diagonaal lezen. Daarnaast geven ze gelegenheid tot multitasken met andere functionaliteiten. Dat leidt tot onderbrekingen van het lees- en interpretatieproces. Sommigen vrezen dat vluchtige en gefragmenteerde leeswijzen invloed kunnen hebben op het vermogen tot concentratie en interpretatie.18 Zoals hierboven beschreven biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid leesbevordering langs fysieke en digitale weg uit te voeren. Er is geen vergelijking in kosten tussen beide vormen gemaakt. Het vergroten van de mediawijsheid is in het wetsvoorstel niet als specifieke functie omschreven, maar valt in algemene zin onder functie b «het bieden van mogelijkheden tot ontwikkeling en educatie». In de praktijk zijn de openbare bibliotheken belangrijke partners met onder andere de publieke omroep en het Instituut voor Beeld en Geluid bij het programma voor mediawijsheid dat wordt uitgevoerd in samenwerking met Mediawijzer.net.

De leden van de fracties van de SP en het CDA stellen vragen over de gevolgen voor het aantal jeugdleden vanwege de contributie bij de digitale bibliotheek.

Op dit onderwerp is ingegaan onder 2. Uitgangspunten in antwoorden op vragen van de PvdA-fractie over het jeugdlidmaatschap bij de digitale bibliotheek.

6. De digitale bibliotheek

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze digitale uitgaven in streektalen en regionale uitgaven in de digitale catalogus worden opgenomen.

Een centraal onderdeel van de digitale bibliotheek is de Nationale Bibliotheekcatalogus. Dat is een online te raadplegen catalogus die het gehele bezit – fysiek en digitaal – van alle Nederlandse openbare bibliotheken en de KB omvat. Dit betekent dat ook titels in bijvoorbeeld het Fries of in streektalen die in het bezit zijn van individuele lokale of regionale bibliotheken via de digitale bibliotheek voor iedere bibliotheekgebruiker beschikbaar komen.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie naar de opvattingen over de uitleen van audio in de digitale bibliotheek.

Het wetsvoorstel maakt het in algemene zin mogelijk dat de openbare bibliotheek de vijf maatschappelijke functies langs fysieke en langs digitale weg kan vervullen. Veel openbare bibliotheken lenen in het fysieke domein naast tekst ook muziek uit, bijvoorbeeld CD’s en DVD’s. De uitleen van muziek kan ook in digitale vorm plaatsvinden. Voorafgaand aan het aanbieden van nieuwe digitale diensten door de openbare bibliotheek moet de vraag beantwoord worden of deze dienst zich voldoende onderscheidt van het aanbod in de markt. Dit om onevenredige marktverstoring via een gesubsidieerd aanbod te voorkomen. EU-regelgeving op het gebied van staatssteun vraagt om een dergelijke toets. Sinds enige tijd zijn op de digitale markt enkele private aanbieders van e-muziek actief. Langs die weg is een brede collectie muziek gratis of tegen een beperkt abonnementstarief beschikbaar. Ik ben van mening dat de openbare bibliotheek e-muziek kan aanbieden, maar dat dit aanbod meerwaarde moet hebben ten opzichte van hetgeen in de markt wordt aangeboden. De functie van het aanbieden via de openbare bibliotheek ligt dan vooral in het laten kennismaken en in het voorzien van context.

De regering acht de uitleen van bepaalde fysieke audio-media overigens zeer nuttig. Zij kunnen – bijvoorbeeld in het geval van luisterboeken – uitkomst bieden voor laaggeletterden en personen met een leesbeperking. Voor personen met een leesbeperking zijn luisterboeken vooral nuttig als eerste kennismaking met luisterlezen. Voor de volle breedte van het aanbod is de collectie van SAL de aangewezen weg.19

De leden van de PvdA-fractie vragen eveneens naar de richtprijzen voor het digitale lidmaatschap en naar de gevolgen hiervan voor de fysieke bibliotheek. Daarnaast vragen zij naar de mogelijkheden van een nationale pas.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de beantwoording van vergelijkbare vragen onder 5.3. Toegang en lidmaatschap.

De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat de digitale bibliotheek de fysieke bibliotheek verdringt in relatie tot het belang van het bestaan van fysieke bibliotheken.

Zoals beschreven in de inleiding onder 2. Uitgangspunten vullen de fysieke en digitale bibliotheek elkaar aan. Voor beide is een rol weggelegd bij de uitvoering van de verschillende functies van de openbare bibliotheek. Het enkele bestaan van de digitale bibliotheek kan naar mijn mening daarom geen verdringing van de fysieke bibliotheek tot gevolg hebben.

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen gesteld over de budgetten voor de landelijke digitale bibliotheek. Zij wijzen op de aangekondigde uitname uit het gemeentefonds voor de centrale inkoop van e-content en vragen naar mogelijke gevolgen daarvan voor de fysieke bibliotheek.

Het wetsvoorstel geeft een structurele basis aan de digitale activiteiten van de openbare bibliotheek. Daarbij hoort ook een structurele financiering. De artikelen 18 en 19 regelen dat de KB kan beschikken over een budget voor de bekostiging van de landelijke digitale infrastructuur en over een budget voor de inkoop van e-content. Het budget voor de infrastructuur is een voortzetting van de post «bibliotheekvernieuwing» van artikel 14 van de OCW-begroting. Het is voor het welslagen van de digitale bibliotheek van belang dat de openbare bibliotheek kan beschikken over relevante en actuele e-content. Op dit moment brengen de gezamenlijke openbare bibliotheken hiervoor jaarlijks op basis van een afspraak in de branche een budget bij elkaar via een zgn. omslagstelsel. Alle openbare bibliotheken dragen een bedrag af gekoppeld aan het inwoneraantal van het werkgebied. De hoogte van dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld door de leden van de branchevereniging van openbare bibliotheken. Dit omslagsysteem wordt in het wetsvoorstel vervangen door een landelijk budget dat via een uitname uit het gemeentefonds beschikbaar komt. Voor deze opzet is gekozen, omdat het omslagsysteem onvoldoende zekerheid kan bieden dat op de langere termijn en op structurele basis een toereikend budget voor de inkoop van e-content beschikbaar zal zijn. De vraag of er een budget zal zijn en hoe hoog dat is, is in dat systeem immers een beslissing van de branche. Het is denkbaar dat gemeenten de bedragen die uit het gemeentefonds worden uitgenomen, in mindering brengen op de subsidies aan de openbare bibliotheken. Daarbij moet echter worden bedacht dat bibliotheken deze budgetten nu deels ook al afdragen via het omslagstelsel. Bovendien hoeven lokale bibliotheken geen digitale content meer in te kopen en zullen openbare bibliotheken bij de toename van digitaal lezen, minder kosten gaan maken voor de fysieke collectie. De middelen blijven binnen het bibliotheekstelsel en blijven ingezet worden voor de leden van de openbare bibliotheken.

De leden van de SP-fractie vragen naar de vergroting van mediawijsheid via de lokale bibliotheek en naar de samenwerking met scholen.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de beantwoording van de vragen over deze onderwerpen onder 5.3. Toegang en lidmaatschap.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering het wenselijk en passend vindt dat de regels omtrent leenrecht ondergeschikt zijn aan Europese regelgeving.

De leden van de SGP-fractie vragen in dit kader welke stappen de regering onderneemt.

Het leenrecht (het recht om verhuur en uitlening van exemplaren van werken toe te staan of te verbieden) is al vanaf 1992 op Europees niveau geregeld. De regeling is ingevoerd om in alle EU-lidstaten een passend beschermingsniveau te bieden aan rechthebbenden. Daar ziet de regering zeker een meerwaarde in. De huidige Europese regeling is terug te vinden in Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom. Van de daarin opgenomen mogelijkheid om een uitzondering op het leenrecht van de rechthebbende voor openbare uitlening door bibliotheken in te voeren is gebruik gemaakt. Artikel 15c van de Auteurswet regelt deze uitleen-exceptie op het auteursrecht. Die uitzondering geldt echter alleen voor fysieke werken en niet voor digitale. Voor een uiteenzetting van die situatie en de ondernomen stappen door de regering wordt verwezen naar de beantwoording van vragen hieromtrent onder 2. Uitgangspunten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de vergroting van het aantal werken voor personen met een leesbeperking in de digitale bibliotheek door de KB.

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van vragen over de voorziening voor personen met een leesbeperking en de taak van de KB hieromtrent onder 5.2. De Koninklijke Bibliotheek als nationale bibliotheek in het netwerk.

7. Ontvangen adviezen

7.1. Advies van de Raad voor cultuur

De leden van de VVD-fractie vragen een reactie op de opmerking van de Raad voor cultuur dat het wetsvoorstel te weinig ruimte biedt voor vernieuwing en innovatie. Zij vragen of het wetsvoorstel gebaseerd is op doelstellingen van een openbare bibliotheekvoorziening of op bestaande structuren.

Het wetsvoorstel is het resultaat van verschillende stappen in een langer lopend proces van bibliotheekvernieuwing dat in 2008 gestart is met het rapport «Innovatie met effect».20 Dit rapport heeft onder andere geleid tot een versnelde opbouw van de digitale bibliotheek via Bibliotheek.nl en tot bestuurlijke afspraken met IPO en VNG over een gezamenlijke aanpak van vernieuwing en innovatie in het bibliotheekwerk. In de «Hoofdlijnenbrief actualisering bibliotheekwetgeving» van december 2011 heeft mijn ambtsvoorganger vervolgens beschreven welke consequenties technologische, maatschappelijke en institutionele ontwikkelingen moeten hebben voor de wettelijke inrichting van het bibliotheekstelsel.21 Over deze hoofdlijnenbrief heeft in april en juni 2012 een schriftelijk overleg met uw Kamer plaatsgevonden.22 Het wetsvoorstel is de uitwerking van deze hoofdlijnenbrief en van het schriftelijk overleg daarover met uw Kamer. Het wetsvoorstel is, kortom, de wettelijke vertaling van een reeks stappen die vanaf 2008 met het oog op innovatie en vernieuwing van het bibliotheekwerk zijn gezet. De Raad voor cultuur heeft in zijn advies op het conceptwetsvoorstel opgemerkt dat de «klassieke» uitleenfunctie relatief veel aandacht krijgt. In reactie op dit advies is het aantal maatschappelijke functies in het wetsvoorstel uitgebreid van drie naar vijf, zodat er voldoende ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. Ik verwijs daarvoor ook naar de beantwoording van de vragen onder 2. Het wetsvoorstel definieert het bibliotheekwerk aan de hand van maatschappelijke functies. Daaruit kan worden afgeleid dat niet het behoud van structuren, maar het aanbieden van maatschappelijk gewenste functies centraal staat.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe leesbevordering in een digitale context vormgegeven zou moeten worden zonder bibliotheken.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vragen over leesbevordering en mediawijsheid onder 5.3. Toegang en lidmaatschap.

Deze leden vragen tevens hoe de regering de verbinding met de universiteitsbibliotheken voor zich ziet.

Door middel van het wetsvoorstel worden de openbare bibliotheken en de KB met elkaar verbonden. De KB is een partij in een samenwerkingsverband met de universiteitsbibliotheken. Nadat de samenwerking van openbare bibliotheek en KB voldoende gestalte heeft gekregen, zal als volgende stap worden onderzocht of het mogelijk is de collecties van de openbare bibliotheken, de KB en de universiteitsbibliotheken met elkaar te verbinden. In algemene zin streef ik ernaar dat met publieke middelen bekostigde collecties zo breed en eenvoudig mogelijk toegankelijk zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de beperking van de uitleenexceptie voor bibliotheken als het om digitale werken gaat en of de Auteurswet hierop aangepast zou moeten worden.

Voor een uiteenzetting over de mogelijkheden tot het uitlenen van digitale werken en de vraag of aanpassing vereist is, wordt verwezen naar de beantwoording van vergelijkbare vragen van de leden van de PvdA-fractie onder 2. Uitgangspunten.

De leden van de SP-fractie vragen hoe zonder verplichting aan gemeenten tot instandhouding van een bibliotheek een landelijk dekkend netwerk kan worden gegarandeerd. Verder vragen zij hoe in «onwillige gemeenten» gegarandeerd wordt dat goede bibliotheekvoorzieningen blijven bestaan.

Voor de beantwoording van deze vragen wordt verwezen naar beantwoording van vergelijkbare vragen over een goed landelijk dekkend netwerk onder 4. De rolverdeling tussen de overheden.

De leden van de SP-fractie verwijzen naar de opmerkingen van de Raad voor cultuur over verbindingen tussen de openbare bibliotheken en andere spelers op terreinen als cultuureducatie, volwasseneneducatie, erfgoed en onderwijs. Zij vragen hoe deze verbindingen in het wetsvoorstel tot stand komen.

Samenwerking tussen de openbare bibliotheken en het onderwijs is vastgelegd in artikel 8, onder f. Daarnaast geldt in het algemeen dat om de vijf functies goed te kunnen uitvoeren, samenwerking met relevante organisaties op het gebied van educatie en cultuur nodig is. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen over de inrichting van deze samenwerking, omdat de vorm en inhoud daarvan sterk afhankelijk zijn van de lokale situatie. Zie hiervoor ook de beantwoording van vergelijkbare vragen onder 2.

De leden van de D66-fractie vragen wat de taken van de bibliotheek zijn op het gebied van het bestrijden van laaggeletterdheid en hoe er op dit vlak met scholen kan worden samengewerkt. Verder vragen zij of de openbare bibliotheek een rol kan spelen bij de zelfredzaamheid van burgers in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Tot slot vragen zij of voor de bibliotheek een overkoepelende maatschappelijke functie te benoemen is en op welke wijze tegemoet wordt gekomen aan de uitgangspunten van het UNESCO Public Library Manifesto.

Voor de rol van de bibliotheek bij de aanpak van laaggeletterdheid en het onderwijs wordt verwezen naar de uitgebreide beantwoording onder 2. van vergelijkbare vragen van de leden van de PvdA-fractie. Over de rol bij de zelfredzaamheid van burgers kan het volgende gezegd worden. De publieke ruimte van de openbare bibliotheek neemt in veel gemeenten en gemeenschappen een belangrijke plaats in het openbare leven in. Het is niet alleen de plaats waar boeken worden geleend, maar ook de plaats waar lezingen, workshops en cursussen worden gegeven. Daaronder zijn ook activiteiten te vinden die de zelfredzaamheid van burgers kunnen vergroten. Ik ben van oordeel dat de openbare bibliotheek als laagdrempelige, goed gespreide maatschappelijke voorziening een goede plek is voor deze activiteiten. Omdat het in alle gevallen om terreinen gaat die tot de bevoegdheid van de lokale overheid behoren, kan de gemeente hier eigen afwegingen maken.

De centrale gedachten van het UNESCO Public Library Manifesto zijn in het wetsvoorstel terug te vinden in de wijze waarop de publieke waarden en maatschappelijke functies zijn gedefinieerd. Het wetsvoorstel omschrijft vijf maatschappelijke functies, die op een hoger en overkoepelend abstractieniveau als «bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van burgers» kunnen worden omschreven.

7.2. Resultaten van de internetconsultatie

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het wetsvoorstel eisen stelt aan een openbare bibliotheek. Tevens vragen zij naar de relatie met de certificeringseisen die in de branche gelden. Tot slot vragen zij hoe de regering commerciële partijen ziet die met heel andere doeleinden zich in het bibliotheekwezen gaan mengen.

Het wetsvoorstel legt vast aan welke eisen een bibliotheek moet voldoen om te kunnen spreken van een openbare bibliotheek in de zin van deze wet. Samenvattend gaat het om de volgende set van eisen:

  • Functioneren vanuit publieke waarden (artikel 4);

  • Vervullen van vijf maatschappelijke functies (artikel 5);

  • Deelnemen aan het bibliotheeknetwerk (artikel 7);

  • Voldoen aan netwerkverplichtingen als het gebruik maken van één gezamenlijke catalogus, deelnemen aan het interbibliothecair leenverkeer en aan de digitale infrastructuur (artikel 8).

Een bibliotheek die niet aan deze eisen voldoet, is geen openbare bibliotheek in de zin van dit wetsvoorstel en kan – bijvoorbeeld – de toegang tot de digitale infrastructuur of het interbibliothecair leenverkeer worden ontzegd. Naast deze wettelijke vereisten kent de bibliotheekbranche eigen certificeringsvereisten. Deze eisen richten zich op de maatschappelijke prestaties en de maatschappelijke context van de bibliotheek, maar voor een belangrijk deel ook op de interne bedrijfsvoering, zoals het HRM-beleid. Ik vind het niet nodig deze certificeringseisen in de wet op te nemen, omdat dit een vorm van zelfregulering is, die een goede aanvulling vormt op de wettelijke eisen. Op de vragen of en hoe commerciële partijen tot het netwerk van openbare bibliotheken kunnen treden wordt ingegaan bij vergelijkbare vragen onder 2. Uitgangspunten.

8. Financiële gevolgen

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de omvang van de onttrekking aan het gemeentefonds voor de centrale inkoop van e-content. Zij vragen wanneer het te onttrekken bedrag bekend wordt en hoe de hoogte van dit bedrag wordt bepaald.

Het besluit over de hoogte van het te onttrekken bedrag zal gebaseerd worden op een onderzoek met de volgende onderzoeksvragen:

  • 1. Hoe zal het – voor de gebruikers van de openbare bibliotheek relevante – digitale media-aanbod zich in de periode 2014–2018 ontwikkelen?

  • 2. Welk budget is in deze periode nodig voor de inkoop van deze digitale media voor de gebruikers van de openbare bibliotheek?

Zodra het onderzoek gereed is, zal ik de Kamer over de uitkomsten informeren. De omvang van de uitname uit het gemeentefonds zal op basis van dit onderzoek worden bepaald in overleg met de VNG en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gehoord de branchevereniging voor openbare bibliotheken. Streven is de gemeenten met de komende mei-circulaire gemeentefonds te informeren over de omvang van de uitname en over de technische uitwerking daarvan.

9. Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de verplichting voor bibliotheekorganisaties periodiek een aantal gegevens te leveren. Zij vragen naar de meerwaarde van deze verplichting.

Het aanleveren van gegevens is allereerst nodig om de Nationale Bibliotheekcatalogus compleet en actueel te houden. Indien bibliotheken media aanschaffen of afstoten, moet deze informatie verwerkt worden in de Nationale Bibliotheekcatalogus. Daarnaast is het voor subsidiegevers van belang te kunnen beschikken over prestatiegegevens van de organisatie die subsidie ontvangt. Bijvoorbeeld over de aantallen leden, uitleningen en medewerkers. De praktijk laat zien dat zonder verplichting niet alle organisaties bereid zijn deze gegevens aan te leveren of te delen. Om die reden is het aanleveren van gegevens als verplichting opgenomen. Deze gegevens worden tevens gebruikt in het kader van de evaluatie van de wet op grond van artikel 29.

10. Artikelsgewijs: Artikel 6

De leden van de D66-fractie vragen of er voorwaarden zijn waaronder een bibliotheek kan worden gesloten. In dat licht vragen zij of er een inwoneraantal aan te geven is voor welk in ieder geval een bibliotheekvoorziening moet blijven bestaan. Tot slot vragen zij of de regering vindt dat elke gemeente ernaar moet streven een bibliotheek te hebben en in hoeveel gemeenten op dit moment een bibliotheek is.

Op dit moment zijn er 8 gemeenten zonder openbare bibliotheek. Die gemeenten hebben vaak wel op andere wijze toegang tot bibliotheekvoorzieningen geborgd. Hiervoor wordt verwezen naar tabel 2 bij de beantwoording van vragen onder 4. In geval een gemeente een besluit wil nemen tot sluiting of dusdanige financiële teruggang van een bibliotheek dat deze redelijkerwijs niet meer aan de eisen in dit wetsvoorstel kan voldoen, is die gemeente verplicht voorafgaand te overleggen met buurgemeenten of de desbetreffende provincie. Dit overleg biedt de garantie dat bewust wordt nagedacht over de gevolgen en afspraken gemaakt kunnen worden over de toegankelijkheid van bibliotheekvoorzieningen voor de desbetreffende inwoners. Voor een uiteenzetting van de noodzaak van een bibliotheek per gemeente wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen onder 4. De rolverdeling tussen de overheden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker