Gepubliceerd: 20 december 2013
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33799-5.html
ID: 33799-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 20 december 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

1. Inleiding

1

2. Hoofdlijnen van de voorgestelde regeling

4

3. Adviezen naar aanleiding van het wetsvoorstel

6

4. De inhoud van dit wetsvoorstel

7

5. Verhouding tot grondrechten

11

6. De financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel

12

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het terugdringen van geweld onder invloed van middelen (hierna: het wetsvoorstel). Zij zijn voorstander van de mogelijkheid tot verzwaring van straffen ten aanzien van verdachten van geweldsdelicten onder invloed van middelen. Middelengebruik vormt een risicofactor bij geweld en verergert de gevolgen daarvan. Het wetvoorstel past bovendien ook bij het uitgangspunt dat burgers primair verantwoordelijk zijn en verantwoordelijk gehouden moeten worden voor hun gedrag. Middelengebruik kan het inschattings- en beoordelingsvermogen aantasten. Dit dient voor rekening van de gebruiker te komen wanneer dit tot nadelige effecten heeft geleid. Het voorstel en de middelentest biedt opsporingsambtenaren, het Openbaar Ministerie (OM) en rechters een handvat waarmee gebruik objectief kan worden vastgesteld. Verder sluit het voorstel aan bij de wensen van deze leden en de regering om recidive van geweld onder invloed zoveel mogelijk te voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de opvatting van de regering dat het gebruik van alcohol of drugs kan bijdragen aan het plegen van geweld en dat daartegen moet worden opgetreden. Het vorderen van een hogere straf in het geval van middelengebruik bij geweld kan daaraan een bijdrage leveren. In het verlengde daarvan begrijpen deze leden dat er een wettelijke basis nodig is voor de inzet van middelentesten. Zij hebben daarover enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden hebben allereerst een opmerking over de titel van dit wetsvoorstel. Zij begrijpen dat het terugdringen van geweld onder invloed van middelen het doel is van dit wetsvoorstel en zij onderschrijven dit ook, maar feitelijk voert dit wetsvoorstel slechts een verplichte alcohol- en/of drugstest in voor (aangehouden) verdachten van ernstige misdrijven. Zo kan inderdaad worden vastgesteld of middelen zijn gebruikt door de (aangehouden) geweldpleger. De titel doet echter vermoeden dat hier een breed pakket aan maatregelen wordt voorgesteld om drugs- en alcohol gerelateerd geweld terug te dringen. Dat is niet het geval. Ook is niet in het wetsvoorstel geregeld welke sanctie er wordt geëist door het OM of opgelegd door de rechter aan de betreffende geweldpleger, omdat dat bevoegdheden zijn van het OM en de rechter. Vindt de regering dat de titel van deze wet passend is bij dit wetsvoorstel? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

Voornoemde leden vragen dit ook omdat zij betwijfelen of dit voorstel met zich meebrengt dat geweld gepleegd onder invloed van middelen daadwerkelijk en effectief wordt teruggedrongen. Ook een aantal adviesorganen trekt deze optimistische verwachting van de regering in twijfel. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat de regering wil bevorderen dat het middelengebruik als afzonderlijke factor in de sanctieoplegging bij geweldsmisdrijven wordt betrokken. Daarvoor is een verplichte middelentest mogelijk bruikbaar. Wat deze leden betreft zou het doel van het betrekken van middelengebruik als afzonderlijke factor in de sanctieoplegging bij geweldsmisdrijven met name het doel moeten hebben het onderliggende probleem, zoals een verslavings- en/of agressieprobleem, aan te pakken. Deelt de regering die mening? Zo ja, kan worden opgesomd welke interventies er worden opgelegd die dit beogen en hoe vaak dat gebeurt? Of vindt de regering dat alcohol of drugsgebruik bij geweldsdelicten vooral moet leiden tot strafverzwaring? Zo ja, kan dit worden toegelicht?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierbij een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn zich bewust van het feit dat alcohol en drugs zowel aan burgers individueel, als aan de samenleving als geheel, veel schade kunnen berokkenen. Zij menen dat het primair de taak is van burgers zelf om verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van alcohol en drugsgebruik. Deze leden zijn echter tevens de mening toegedaan dat ook de overheid een rol heeft de samenleving te beschermen tegen de risico’s van (overmatig) gebruik van alcohol en drugs. Zij hechten dan ook waarde aan een strikt drugs- en alcoholbeleid.

Het wetsvoorstel heeft als doel het nadrukkelijk betrekken van het alcohol- en/of drugsgebruik in de strafmaat wanneer bewezen is dat er sprake is van een geweldsdelict. De cijfers van het rapport «Geweld onder invloed» spreken in dat kader voor zich. Het gebruik van alcohol en middelen speelt helaas een grote rol in geweld gerelateerde zaken. De aan het woord zijnde leden ondersteunen dan ook van harte de idee om dit terug te dringen. Wel vragen zij aandacht voor wetenschappelijk onderzoek dat de stellingname van de regering ten aanzien van de relatie met agressie nuanceert. Uit onder meer een recente literatuurstudie van de Radboud Universiteit Nijmegen blijkt dat het gebruik van alcohol, cocaïne en speed een verhoogde kans op agressie tot gevolg kan hebben, maar dat deze relatie afhankelijk is van vele andere factoren, zoals geslacht, herkomst, agressieve karaktertrekken en provocatie.1 De auteurs van deze studie stellen dat de effecten van het gebruik van alcohol en verdovende middelen dus sterk zullen verschillen en zij zijn de mening toegedaan dat daarom algemene regels over het effect van middelengebruik op agressie niet vast te stellen zijn. Graag vernemen deze leden een reactie van de regering op deze literatuurstudie.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie aandacht voor een recente publicatie van het Trimbos Instituut over het gebruik van XTC onder jongeren.2 In het licht van bovenstaande visie van deze leden op het gebruik van alcohol en drugs beschouwen zij de conclusies uit het rapport als zorgwekkend. Onderhavig wetsvoorstel beschouwen deze leden gezien de te verwachten preventieve werking als een welkome aanvulling op het bestaande wettelijke instrumentarium. Zij hebben daarover nog wel enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

Deze leden onderstrepen het doel om middelengerelateerd geweld in het openbare leven en in de huiselijke kring terug te dringen, maar ze hebben twijfels over de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen. Wat is de huidige stand van zaken (nulmeting) wat middelengerelateerd geweld betreft en hoeveel (doelstelling) zal dit teruggedrongen worden dankzij de voorgestelde aanpassingen? Als geen concrete cijfers of studies beschikbaar zijn, waarop wordt de verwachting van de regering gebaseerd dat dit wetsvoorstel een bijdrage levert aan het terugdringen van middelengerelateerd geweld? Wordt een evaluatie van de effecten van het wetsvoorstel meegenomen in het wetsvoorstel? Zo ja, op welke termijn?

Voornoemde leden vragen de regering een toelichting ten aanzien van alternatieven voor de bestrijding van geweld onder invloed. Welke best practices van andere bestuurslagen kunnen op nationaal niveau worden meegenomen om de overlast en het geweld onder invloed van middelen terug te dringen?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven dat middelengebruik mee moet kunnen wegen als strafverzwarende factor en dat het meten daarvan hierbij van toegevoegde waarde kan zijn. Zij hebben echter nog enkele vragen bij het automatische karakter daarvan.

Het OM zal worden verzocht het middelengebruik als factor in de Bos Polaris-richtlijnen op te nemen. Het OM is hier echter geen voorstander van, omdat het middelengebruik niet bij iedereen dezelfde uitwerking heeft en daarom niet tot een automatische verhoging van de strafeis zou moeten leiden. In reactie daarop is in het wetsvoorstel een drempelwaarde opgenomen zodat lichte aanwezigheid van middelen niet wordt meegenomen maar alleen wanneer het percentage dusdanig hoog is dat aannemelijk is dat het van invloed is geweest op het gewelddadige gedrag van de verdachte. Voornoemde leden vragen of het toevoegen van deze drempelwaarde voldoende is voor het OM om middelengebruik op te nemen in genoemde richtlijnen en zo nee, wie uiteindelijk de Bos Polaris-richtlijnen vaststelt.

Er wordt weliswaar een drempelwaarde gehanteerd zodat minimaal middelengebruik niet automatisch tot een eis met een strafverzwarende factor leidt, maar is boven deze drempelwaarde dan niet nog steeds sprake van een automatisme? Deze leden vragen dit te onderbouwen omdat de correlatie tussen middelengebruik en agressie complex is.

De aan het woord zijnde leden vragen in het licht van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State nader in te gaan op de meerwaarde van het wetsvoorstel ten opzichte van de bestaande praktijk. In het nader rapport wordt nu alleen gesteld dat in de huidige praktijk slechts in een beperkt aantal gevallen de factor drank- of drugsgebruik door de geweldpleger in het publieke domein in het proces-verbaal wordt gerelateerd. Is hier onderzoek naar gedaan? Hoe vaak gebeurt het en zijn er cijfers over het aandeel van het totaal aantal zaken waarbij er vermoedelijk sprake is van beïnvloeding door middelengebruik? Is er relevant empirisch onderzoek waaruit zou blijken dat bij de straftoemeting op dit moment onvoldoende rekening wordt gehouden met de rol die het middelengebruik bij de totstandkoming van het delict heeft gespeeld.

2. Hoofdlijnen van de voorgestelde regeling

De leden van de PvdA-fractie vragen of en zo ja, hoe het gebruik van middelen in de straftoemeting kan worden meegenomen als er geen sprake is geweest van een middelenonderzoek, maar wanneer bijvoorbeeld uit een bekentenis of camerabeelden blijkt dat er wel degelijk middelen zijn gebruikt. In dit verband wijzen deze leden op het oordeel van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat de praktische toepassing van middelenonderzoek juist in situaties als door het voorstel beoogd (bij massale relschopperij of bij hooligans) zacht gezegd niet eenvoudig is. Kan de regering ook op dit aspect ingaan?

Voornoemde leden constateren dat het gebruik van alcohol of drugs alleen tot een hogere strafeis kan leiden als uit het vervolgonderzoek blijkt dat de vastgestelde ondergrenzen voor alcohol of drugs in het bloed zijn overschreden. Deze ondergrenzen liggen beduidend hoger dan de ondergrenzen zoals die gelden bij verkeersdelicten. Komt een lager gebruik van deze middelen dan de ondergrens nog op enigerlei wijze tijdens het proces ter sprake? Kan een rechter bijvoorbeeld bij de straftoemeting daar alsnog rekening mee houden?

De leden van de PVV-fractie vragen uit welke organisaties en personen de expertgroep onder leiding van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) bestond. Kunnen de onderzoeksresultaten van deze expertgroep naar de Kamer gestuurd worden?

Hoe is de expertgroep tot de conclusie gekomen dat drankgebruik sneller de rijvaardigheid beïnvloedt dan dat het agressie-verhogend werkt? Is door de expertgroep onderzoek gedaan naar de agressie-bevorderende werking van alcoholconcentraties van minder dan 1,0 milligram alcohol per milliliter bloed? Is door de expertgroep onderzoek gedaan naar de agressie-bevorderende uitwerking en de grenswaarden van andere soorten drugs dan cocaïne, amfetamine en methamfetamine uit Lijst I van de Opiumwet?

Is door de expertgroep onderzoek gedaan naar de agressie bevorderende uitwerking en de grenswaarden van synthetische drugs? Kunnen andere soorten drugs dan cocaïne, amfetamine en methamfetamine uit Lijst I van de Opiumwet ook met een speekseltester vastgesteld worden? Is door de expertgroep onderzoek gedaan naar de agressie-bevorderende werking van grenswaarden van cocaïne, amfetamine en methamfetamine lager dan 0,050 milligram per liter bloed?

Voornoemde leden vragen voor wie de kosten zijn van een tegenonderzoek indien een verdachte dit instelt op grond van het voorgestelde artikel 56a zesde lid? Deze leden vragen tevens wat de kosten zijn van de uitgebreide voorlichtingscampagne voor de invoering van de middelentest.

De leden van de CDA-fractie merken op dat onderhavig wetsvoorstel ziet op toepassing van onderzoeken naar alcohol- of drugsgebruik inzake een verdenking van een geweldsdelict waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Deze leden vragen de regering waarom zij een aantal strafbaarstellingen daarmee bewust heeft uitgesloten van dergelijke onderzoeken. Zo wijzen zij op de artikelen 307, eerste lid, (dood door schuld) en 308, eerste lid, (zwaar lichamelijk letsel door schuld) van het Wetboek van Strafrecht. Zij vragen de regering of uitsluiting van deze twee artikelen niet opmerkelijk is gezien het karakter van deze strafbaarstellingen in relatie tot de veronderstelde problematiek met betrekking tot agressie en alcohol- en drugsgebruik.

Voornoemde leden vragen of de regering heeft overwogen de rechter nog meer wettelijke mogelijkheden te bieden om rekening te houden met de invloed van alcohol en drugs op het gepleegde strafbare feit. Zij vragen hoe de regering aankijkt tegen een zodanige aanpassing van artikel 304 van het Wetboek van Strafvordering dat de gevangenisstraf met een derde verhoogd kan worden voor die bewezen gepleegde feiten waarin de rechter het gebruik van alcohol en drugs invloedrijk acht.

De leden van de CDA-fractie waarderen de inspanningen die de leden van de expertgroep van het NFI hebben verricht. Graag vragen zij de regering het afgeronde onderzoek van deze expertgroep toe te voegen aan de stukken met betrekking tot onderhavig wetsvoorstel, teneinde de Kamer inzicht te verschaffen in de volledige onderzoeksresultaten. Daarnaast vragen zij de regering om een toelichting ten aanzien van de keuze om de ondergrens van drugsgebruik te stellen op 0,050 milligram per liter bloed. Aangeven wordt dat middels onderhavig wetsvoorstel geen verbod van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen middelen wordt nagestreefd. Wat heeft de regering ervan weerhouden hier niet toch een strengere maatstaf aan te leggen ten aanzien van drugsgebruik?

Voornoemde leden hechten veel waarde aan het geven van voorlichting aan jongeren ten aanzien van de gevaren van alcohol en drugs. Zij vragen de regering in hoeverre de campagne qua tijdsbestek parallel loopt aan de invoering van onderhavig wetsvoorstel. Mede met het oog op de eerder aangehaalde resultaten van het Trimbos Instituut achten deze leden het wenselijk dat in en rondom uitgaansgelegenheden, de regering de risico’s van alcohol- en drugsgebruik reeds in een eerder stadium meer onder de aandacht brengt dan thans het geval is. Graag vernemen zij de huidige stand van zaken op dit punt. Tenslotte vragen deze leden in te gaan op de precieze boodschap die moet uitgaan van deze campagne.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering grenswaarden heeft vastgesteld waarboven het alcohol- of drugsgebruik als strafverzwarende factor kan gelden, namelijk een alcoholconcentratie van 1,0 milligram alcohol per milliliter bloed. Deze ondergrens is hoger dan de ondergrens die geldt bij de strafbaarstelling van het rijden onder invloed. Ten aanzien van drugs, geldt een ondergrens van 0,050 milligram per liter bloed voor cocaïne, amfetamine en methamfetamine. Klopt dit getal? Is het niet zo dat de ondergrens voor deze drugs bij het wetsvoorstel wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Kamerstuk 32 859) op 50 microgram per liter bloed ligt en niet op 5? Als het getal van 5 milligram klopt, waarom wordt in het geval van drugs voor een lagere ondergrens gekozen en voor alcohol voor een hogere ondergrens? Boven welke drugsconcentratie in bloed is het aangetoond dat deze drugs een agressie verhogende uitwerking hebben? Kan onderzoek hierovernaar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?

Voornoemde leden constateren dat een preventieve werking van het wetsvoorstel wordt verwacht en dat wordt verwacht dat van het gericht inzetten van de middelentesten bij gewelddelicten een afschrikwekkend effect zal uitgaan. Waarop is dit gebaseerd? Kan het onderzoek naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?

3. Adviezen naar aanleiding van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het mogelijk blijft dat ook buiten heterdaad een opsporingsambtenaar een middelenonderzoek kan doen. Gesproken wordt over de situatie dat een opsporingsambtenaar niet lang na een melding van huiselijk geweld ter plaatse komt en dan een middelenonderzoek doet. Hoe kan een opsporingsambtenaar weten of de indicaties voor middelengebruik die hij constateert te maken kunnen hebben met het plegen van geweld, als er tussen de melding en het ter plaatse komen bijvoorbeeld een uur of meerdere uren zitten? Hoe kan hij weten dat het middelengebruik niet pas na dat incident heeft plaatsgevonden?

De leden van de SP-fractie zijn het op hoofdlijnen eens met de opvatting van het OM, dat veel heil ziet in voorwaardelijke sancties, waarbij de voorwaarden op gedragswijziging van de verdachte zijn toegesneden. Hierbij kan worden gedacht aan de aanpak van een alcohol- of een drugsverslaving. Het OM is echter geen voorstander van het opnemen van de factor alcohol of drugs in de strafrichtlijnen, omdat middelengebruik niet bij iedereen dezelfde uitwerking heeft en daarom niet tot een automatische verhoging van de strafeis zou moeten leiden. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State stelt dit uitdrukkelijk. Daarmee zijn deze leden het eens. Er zijn grote verschillen in de uitwerking van alcohol en drugs op verschillende personen. Het opnemen van ondergrenzen is daarbij geen volledig passend antwoord op deze constatering. Graag ontvangen voornoemde leden een reactie hierop. Zij ontvangen ook graag een uitgebreid antwoord op de vraag waarom middelengebruik automatisch als een strafverzwarende factor bij de straftoemeting zou moeten gelden.

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor het zorgvuldig omgaan met afgenomen bloed in het kader van de middelentest. Hoe lang zullen de resultaten van deze test, alsmede de bloedmonsters zelf, bewaard blijven? Wie heeft er toegang toe?

Voornoemde leden vragen de regering een reactie op de brief van de Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG). De SVG mist als uitvoeringsorganisatie twee zaken in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. In de eerste plaats is niet duidelijk of ook in de toekomst de zinvolle gedragsinterventie Alcohol & Geweld gekoppeld zal zijn aan reclasseringstoezicht. Hoe ziet de regering dit? In de tweede plaats vraagt de SVG naar de mogelijkheden om binnen ZSM gebruik te maken van de nieuwe opsporingsmogelijkheden die dit wetsvoorstel met zich meebrengt. Ook daarop ontvangen deze leden graag een reactie.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre door de toepassing van ondergrenzen in de Bos Polaris-richtlijnen recht wordt gedaan aan de kritiekpunten van het OM. Evenals dat het geval is bij een alcoholconcentratie van 0,2 promille, wat ongeveer gelijk staat aan één alcoholische drank, kunnen ook bij een alcoholconcentratie van 1,0 milligram alcohol de verschillen in effect op agressie groot zijn. Deze leden vernemen graag hoe het College van procureurs-generaal de opneming van ondergrenzen in de Bos Polaris-richtlijnen beoordeelt. Zij zijn van mening dat voorkomen moet worden dat de beoogde preventieve werking van onderhavig wetsvoorstel teniet worden gedaan door afbreuk in de rechtspraktijk ten aanzien van de toepassing van de Bos Polaris-richtlijnen.

De leden van de D66-fractie constateren dat strafbare feiten die voor een middelenonderzoek in aanmerking komen, misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Medeplichtigheid, poging of voorbereiding kunnen onder dit criterium vallen. Ook van hen die met verbale uitingen aan de dreiging in groepsverband hebben bijgedragen, kan een middelentest worden afgenomen. Hoe verhoudt dit zich tot de kritiek van de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad voor de rechtspraak en de Afdeling advisering van de Raad van State dat het criterium te ruim is?

Voornoemde leden vragen nadere toelichting op de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel ten aanzien van de huidige praktijk, aangezien de rechter nu al bij de straftoemeting rekening kan houden met middelengebruik. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat op dit moment bij geweldsdelicten slechts in een beperkt aantal gevallen in het proces-verbaal melding wordt gemaakt van middelengebruik. Om hoeveel gevallen en om welk percentage van welk totaal gaat het hier? Kan de regering een overzicht geven van de cijfers van de afgelopen drie jaar of eventueel de meest actuele beschikbare cijfers? Zo nee, waarom niet?

De aan het woord zijnde leden lezen dat de middelentest volgens de regering ook kan worden ingezet als de verdachte buiten heterdaad wordt aangehouden. Hoe voorkomt de regering discussie over de vraag binnen welke tijdspanne nadat het delict is gepleegd, de middelentest nog mag worden toegepast?

Deze leden constateren dat het OM geen voorstander is van het opnemen van de factor alcohol of drugs in de Bos Polaris-richtlijnen. De regering wil dit vooralsnog toch doen. De toelichting van de regering op de redenen om dit te doen achten deze leden niet overtuigend. Kan de regering dit nader toelichten en beargumenteren?

De leden van de D66-fractie lezen dat de politie op basis van uiterlijke kenmerken en het gedrag van de verdachte beoordeelt of er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een bloedonderzoek. De Raad van Korpschefs merkt op dat de politie niet bevoegd is iemand te diagnosticeren op basis van fysiologische kenmerken. Kan de regering toelichten hoe training en opleiding politieagenten in staat zal stellen om op basis van uiterlijke kenmerken en het gedrag van de verdachte goed te kunnen beoordelen of er voldoende aanleiding is voor een bloedonderzoek?

4. De inhoud van dit wetsvoorstel

Middelentesten en opsporing

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering in reactie op het kritische advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het criterium «onderzoeksbelang» onder meer schrijft dat de opsporingsambtenaar een totaalbeoordeling moet maken van de omstandigheden waaronder de verdachte wordt aangehouden en dat deze dient te beoordelen of de voor een geweldsdelict aangehouden verdachte onder invloed van drank of drugs verkeert en dat het middelengebruik het toegepaste geweld heeft bevorderd. Ook merkt de regering op dat, mocht de test uitwijzen dat de verdachte zoveel drank of drugs tot zich heeft genomen dat hij boven de voorgestelde ondergrenzen uitkomt, dat een reden is het middelengebruik in de straftoemeting tot uitdrukking te laten komen.

Voornoemde leden vragen de regering toe te lichten op basis waarvan een opsporingsambtenaar kan inschatten of in een bepaalde situatie het middelengebruik wel of niet het toegepaste geweld heeft bevorderd. Dat is toch een onmogelijke opgave? Een opsporingsambtenaar kan toch niet weten wat de uitwerking is van middelengebruik op de betreffende persoon? Daarnaast blijkt hieruit dat het gebruik van drank of drugs boven de voorgestelde ondergrenzen volgens de regering tot hogere straffen moet leiden, waarop onder andere het OM en de Afdeling advisering van de Raad van State veel kritiek hebben. Graag ontvangen deze leden ook hierop een reactie.

De leden van de SP-fractie constateren dat het voorstel voor een verplichte middelentest alleen betrekking heeft op aangehouden verdachten bij wie op dat moment middelengebruik kan worden vastgesteld. In de praktijk kan middelengebruik ook nu al worden meegewogen door OM en rechters, ook zonder middelentest. Blijft dat de praktijk? Dit lijkt deze leden van belang, zeker met het oog op grootschalige rellen waarbij vaak daders pas achteraf worden aangehouden en een onmiddellijke middelentest dus niet mogelijk is. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering opheldering over de keuze om de voorgestelde onderzoeksbevoegdheden slechts in te zetten tegen een aangehouden verdachte. De kritieken van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad voor de rechtspraak daargelaten, de eerste opzet van het wetsvoorstel dat de bevoegdheden ingezet kunnen worden tegen een staande gehouden verdachte kan op meer begrip rekenen van deze leden. Juist door personen die staande zijn gehouden te onderwerpen aan een middelentest, kan van onderhavig wetsvoorstel daadwerkelijk een preventieve werking uitgaan. Graag krijgen voornoemde leden meer inzicht in de door de regering gemaakte belangenafweging.

Deze leden verbazen zich over de beperkte reikwijdte van onderhavig wetsvoorstel ten aanzien van het vereiste dat het moet gaan om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Kan de regering ook ingaan op de dagelijks praktijk van bekladde en vernielde treinstations, ingeslagen ruiten van bushokjes, omvergetrokken verkeersborden en ingegooide ruiten, naast de uitleg van het ontbreken van toepassing bij het strafbaar gestelde feit openbare dronkenschap? De aan het woord zijnde leden beschouwen het als een gemiste kans om vernielingen die de samenleving jaarlijks veel geld kosten en veel ergernis genereren onder burgers, niet te betrekken in onderhavig wetsvoorstel. Veel van deze uitingen van baldadigheid worden immers gepleegd in de nachtelijke uitgaansuren onder invloed van drugs en/of alcohol. Waarom heeft de regering niet gekozen voor het inzetten van een middelentest ten aanzien van verdachten van de strafbare feiten onder Titel XXVII van het Wetboek van Strafrecht (Vernieling of beschadiging)? Ook in de strafeis en uiteindelijke strafoplegging ten aanzien van deze strafbare feiten zou het gebruik van alcohol en drugs naar het inzien van deze leden een rol kunnen spelen. Graag ontvangen zij uitleg van de regering op dit punt.

De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de uitzondering dat een middelentest achterwege kan blijven als de verdachte bij zijn aanhouding zelf toegeeft alcohol en/of drugs te hebben gebruikt. Immers, wat als de aangehouden verdachte niet de waarheid spreekt over de genuttigde hoeveelheden? In dit fictieve maar volgens deze leden niet onrealistische scenario, verandert dan niets ten opzichte van de huidige situatie. De opsporingsambtenaar maakt van de omstandigheden slechts melding in het proces-verbaal. Wat echter ontbreekt is een daadwerkelijk inzicht in hoeveel de verdachte heeft genuttigd, hetgeen onderhavig wetsvoorstel juist wil bewerkstelligen. Voor de straftoemeting kan immers voor de Officier van Justitie en de rechter behalve de enkele vaststelling dat alcohol en/of drugs is gebruikt ten tijde van het gepleegde delict, wel degelijk van belang zijn of de verdachte vijf alcoholische dranken genuttigd heeft of vijfentwintig.

Het is voornoemde leden onduidelijk hoe het onderzoeksbelang dat de middelentest moet dienen zich verhoudt tot het doel het middelengebruik nadrukkelijker bij de straftoemeting aan de orde te laten komen. De uitzondering die gemaakt wordt door de regering met betrekking tot een verdachte van een eenvoudige mishandeling waarvan de gevolgen niet ernstig zijn, een geweldsescalatie uitblijft en waarbij de verdachte voor normale rede vatbaar blijkt, lijkt zich met dit doel namelijk moeilijk te verenigen. Immers, zo begrijpen deze leden, de middelentest dient voor de rechterlijke macht uitsluitsel te geven over de vraag of en hoeveel alcohol en drugs is genuttigd ten tijde van het gepleegde feit. Voor die vaststellingen is het irrelevant onder welke omstandigheden de opsporingsambtenaren de verdachte aantreft die onder invloed is van alcohol en/of drugs. Disproportionaliteit lijkt dan ook geen argument om in dergelijke situaties geen middelentest toe te passen. Disproportioneel zou zijn het theoretische geval dat de middelentest wordt ingezet, terwijl de opsporingsambtenaar al bekend is met het eventueel drank en/of drugsgebruik van de verdachte, de precieze hoeveelheid hiervan en melding maakt van deze resultaten in het proces-verbaal. De leden van de CDA-fractie tasten in duister hoe een dergelijke vaststelling echter zou moeten plaatsvinden zonder gebruik van de betreffende middelentest, zodat disproportionaliteit als argument van de zijde van de regering niet goed valt te doorgronden. Het advies van de Raad van Korpschefs om iedere verdachte van een geweldsdelict aan een middelentest te onderwerpen is op dit punt dan ook niet geheel onbegrijpelijk. Deze leden achten het dan ook niet goed te doorgronden waarom de regering niet ook bij een gering vermoeden van middelengebruik een middelentest wil inzetten. Zij wijzen de regering in dat kader op de volgende casus. Een opsporingsambtenaar houdt een verdachte aan die zich schuldig heeft gemaakt aan een zware mishandeling. De verdachte heeft meer gedronken dan de toegestane hoeveelheid, maar een middelentest vindt geen toepassing omdat de verdachte zich zo keurig weet te gedragen dat hij niet de indruk wekt bij de opsporingsambtenaar dat hij alcohol heeft gebruikt. Deelt de regering de mening van deze leden dat een middelentest hier toch ingezet zou moeten worden? Graag krijgen zij meer inzicht in de disproportionaliteitsproblemen die de regering voorziet bij een ruimere toepassing van de middelentest.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op de noodzaak van het voorlopig onderzoek als grond voor de verdenking. Een uitspraak van de Hoge Raad van 23 december 1986 (NJ 1987/798) laat immers zien dat een verdenking ook kan worden gegrond op de dranklucht die bij de bestuurder wordt geconstateerd, zonder dat het voorlopig onderzoek een belastende uitslag heeft gegeven.

Deze leden achten het raadzaam dat de regering bij de vijfde gestelde voorwaarde ingaat op situaties die rechtvaardigen dat het middelengebruik rechtmatig is toegepast nadat de opsporingsambtenaar informatie uit de eerste hand ter ore is gekomen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een portier in het uitgaansleven die getuige is van een vechtpartij. Voornoemde leden vragen de regering hier nog eens nader op in te gaan. Dit komt voort uit de zorgvuldigheid die volgens deze leden betracht moet worden bij het overgaan tot een dergelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit op basis van andermans verklaring. Niet iedere verklaring zal immers, zeker in een omgeving waar zich voornamelijk mensen bevinden die onder invloed zijn van alcohol en/of drugs, kunnen dienen als een aanwijzing waar de opsporingsambtenaar in casu blind op mag varen. Graag vernemen deze leden of de regering deze zienswijze deelt en hoe (achteraf) onrechtmatig bevonden gebruik van de middelentest voorkomen kan worden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat dat door de Afdeling advisering van de Raad van State niet ten onrechte wordt gewezen op de problematiek rondom het op heterdaad ontdekken van het strafbare feit. Deze leden delen de opvatting van de regering dat wanneer een opsporingsambtenaar een aantal minuten na een melding ter plaatse komt en een slachtoffer en een dronken verdachte aantreft, een middelentest kan worden ingezet. Het strafbare feit wordt immers ontdekt «terstond nadat het begaan werd», zoals bedoeld in artikel 128, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Beoogt de regering, door de nadruk te leggen op een «aantal minuten» de reikwijdte van buiten heterdaad te verkleinen inzake het gebruik van de middelentest? Voornoemde leden wijzen de regering op de volgende twee situaties:

  • 1. De politie treedt het huis binnen van een man binnen die wordt verdacht van een ander feit dan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Terwijl de opsporingsambtenaar de verdachte zichtbaar dronken aantreft, komt de echtgenote van de verdachte thuis. Haar gezicht vertoont blauwe plekken en ze heeft rode striemen in haar nek. Wanneer de opsporingsambtenaar de vrouw vragen hierover stelt, zegt zij twee dagen geleden te zijn mishandeld door haar echtgenoot die volgens haar bovendien dagelijks veel alcohol nuttigt. De verdachte wordt aangehouden op basis van verdenking van zware mishandeling.

  • 2. In een uitgaansgelegenheid deelt een bezoeker rake klappen uit aan een andere bezoeker. De dader verdwijnt daarna snel naar buiten. De portier maakt een melding bij de politie, geeft de betreffende opsporingsambtenaar een beschrijving van de dader en vermeldt tevens dat hij een aangeschoten indruk maakte. Vele uren later treft dezelfde opsporingsambtenaar een man aan in de buurt van de betreffende uitgaansgelegenheid die voldoet aan de beschrijving van de portier. Hij loopt wankel over straat en heeft bloeddoorlopen ogen. De verdachte wordt aangehouden op basis van verdenking van zware mishandeling.

In beide gevallen lijkt in de ogen van de leden van de CDA-fractie geen sprake van een heterdaadsituatie. Wanneer de regering deze laatste juridische inschatting van deze leden deelt, is zij dan tevens de mening toegedaan dat met het oog op de straftoemeting bij de aanhouding gebruik zou moeten worden gemaakt van de middelentest? Deelt de regering de mening dat het gebruik van de middelentest buiten heterdaad niet aan een tijdsrestrictie moet zijn gekoppeld maar beoordeeld moet worden naar de omstandigheden van het geval? Deze vraag is temeer van belang omdat bekend is dat enkele dagen na gebruik van drugs nog sporen zijn te vinden, bij cocaïne wel tot acht dagen na intensief gebruik. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit punt.

De aan het woord zijnde leden concluderen dat de regering enige twijfel zaait dat met betrekking tot de uitgeademede lucht en bloedonderzoeken regels «kunnen» worden gesteld. Deze leden vragen de regering dan ook of het doen van tegenonderzoek wettelijk wordt verankerd, zoals ook thans het geval is middels artikel 10a van het Besluit Alcoholonderzoeken. Ook vragen zij de regering op welke wijze de bekostiging van een eventueel tegenonderzoek wordt vormgegeven.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of evenals het geval is bij toepassing van vergelijkbare onderzoeken op basis van verdenking van overtreding van de Wegenverkeerswet ook bij verdenking van onderhavige strafbare feiten, een zogeheten twintig minuten termijn gehanteerd wordt.

De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de vijf voorwaarden voor het inzetten van onderzoeksbevoegdheden. Is het voldoende om aan één voorwaarde te voldoen om de onderzoeksbevoegdheden in te zetten of moet er aan alle vijf voorwaarden tegelijk worden voldaan? Kan de regering dit nader toelichten en alle mogelijke gevallen van misdrijven, die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, uiteenzetten?

Wettelijke vormgeving

De leden van de SP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel niet met zich meebrengt dat hiermee een overtreding van het verbod op openbare dronkenschap wordt opgespoord of dat gebruik en bezit van verboden middelen zoals bepaalde harddrugs wordt opgespoord. Kan de regering bevestigen dat dit voorstel hiervoor geen wettelijke basis levert en dat het dus slechts gebruikt zal worden bij verdenking van een misdrijf dat gevaar oplevert voor één of meer andere personen? Zal dit criterium niet gebruikt worden als «gevaar opleverend voor het eigen lichaam» van de aangehouden verdachte?

Deze leden vinden dat de onderzoeksresultaten van de middelentesten ook geen rol zouden mogen spelen bij de beoordeling van de vraag of de verdachte het ten laste gelegde geweldsmisdrijf heeft begaan. Waarom spreekt de toelichting over geen rechtstreekse rol bij de bewijsvraag? Is een indirecte rol wel mogelijk? Kan hiervan een voorbeeld worden gegeven? Kan de regering reageren op het advies op dit punt van de Nederlandse Orde van Advocaten?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering aanneemt dat alcohol, cocaïne, amfetamine en methamfetamine boven de door de expertgroep aanbevolen grenswaarden een agressie bevorderende uitwerking hebben. Waarop is deze aanname gebaseerd? Worden deze grenswaarden niet alleen aangenomen, maar ook nog wetenschappelijk bewezen? Kan de regering het onderzoekrapport van de expertgroep aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet? Waarom worden deze ondergrenzen niet bij formele wet vastgelegd als de regering deze wil hanteren voor een mogelijke verhoging van de strafeis? Deelt de regering de mening dat met wettelijke grenswaarden de grens tussen strafbaar en niet-strafbaar gedrag duidelijker wordt gedefinieerd en is de regering bereid dit wettelijk vast te leggen?

5. Verhouding tot grondrechten

De leden van de SP-fractie constateren dat de verdachte over voldoende mogelijkheden beschikt om de onderzoeksresultaten te weerspreken of aan te vechten. Welke zijn dit?

De leden van de D66-fractie verwijzen naar het oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State dat de voorgestelde regeling in het licht van de noodzakelijkheids- en proportionaliteitseis van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden moet worden onderbouwd. In dat licht acht de Afdeling advisering van de Raad van State de noodzaak en de meerwaarde van de voorgestelde middelentest in relatie tot de bestaande praktijk van straftoemeting en van de voorgestelde regeling met het oog op het door de regering nagestreefde doel onvoldoende aangetoond. Niet is gebleken dat de huidige praktijk op het punt van straftoemeting en strafoplegging tekortschiet. Waarom wil de regering dit dan invoeren? Wat is de noodzaak van dit wetsvoorstel? Hoe toont de regering aan dat de voorgestelde aanpassing daadwerkelijk een bijdrage levert aan het terugdringen van middelengerelateerd geweld?

6. De financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie vragen naar de mogelijke taakverzwaring voor de politie als gevolg van dit voorstel. Hoe vaak zal een dergelijke middelentest naar verwachting worden uitgevoerd? Wordt de politie hiervoor gecompenseerd? Wat betekent dit voor de administratieve lasten voor de politie? Is de ICT van de politie hier klaar voor, waar de Raad van Korpschef zich zorgen over maakt?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering het vanuit financieel oogpunt als onwenselijk beschouwt om een verdachte van een geweldsdelict standaard aan een middelentest te onderwerpen. Deze leden vragen de regering wat de kostprijs is van het doen van een voorlopig onderzoek. Daarnaast ontvangen zij graag het financiële plaatje wanneer er een vervolgonderzoek plaatsvindt. Tevens vragen zij de regering hoe vaak zij verwacht dat de middelentest zal worden ingezet, afgezet tegen het aantal keer dat een verdachte van een geweldsdelict (op heterdaad) wordt aangehouden. Kan de regering naar aanleiding van deze gegevens haar standpunt onderbouwen dat het vanuit financieel oogpunt onwenselijk is om een verdachte standaard aan een middelentest te onderwerpen?

Voornoemde leden vragen de regering of de extra kosten voor de extra inzet die wordt gevergd van het NFI, reeds onderdeel uitmaakt van de begrotingen voor 2014 en 2015 van het NFI. Zo nee, heeft dit gevolgen voor de taakstellingen van het NFI voor de jaren 2016–2018?

De leden van de D66-fractie vragen nadere toelichting op de financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel. Kan de regering een gedetailleerd overzicht geven van de kosten voor de strafrechtketen? Kan de regering per item expliciet aangeven waar deze berekening op gebaseerd is? Hoe worden de kosten gedekt?

Deze leden lezen dat de invoering van de middelentesten een extra belasting van jaarlijks 15.000 uur betekent voor de politie. Kan de regering dit in fte’s uitdrukken? Hoe verhoudt dit zich tot de wens van de regering om fte-winst te behalen met het aanvalsplan administratieve lasten? Kan de regering de door dit wetsvoorstel te behalen winst in relatie tot de ingezette capaciteit uitdrukken? Waarom acht de regering dit proportioneel?

Voornoemde leden lezen in het advies van de Raad van Korpschefs dat de financiële en organisatorische consequenties niet overeenkomen met de uitkomsten van de impactanalyse. Welke waren de uitkomsten van de impactanalyse? Kan de Kamer de impactanalyse ontvangen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de ICT-kosten voor de implementatie van het wetsvoorstel? Wat waren de kosten onder de categorie «overige kosten» die over het hoofd wordt gezien?

De aan het woord zijnde leden lezen in het advies van de Raad voor de rechtspraak dat het wetsvoorstel zal leiden tot extra kosten van 200.000 euro per jaar. Zijn deze kosten meegenomen? Wat betekent het wetsvoorstel voor de capaciteit bij de rechtspraak uitgedrukt in fte?

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De griffier van de commissie, Hessing-Puts