Kamerstuk 33750-VII-37

Reactie op de motie van de leden Oosenbrug en Van der Linde over het btw-identificatienummeren een motie van het lid mevrouw Van Toorenburg c.s. over de heffing van btw en vennootschapsbelasting bij de uitvoering van overheidstaken

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 3 december 2013
Indiener(s): Frans Weekers (staatssecretaris financiƫn) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-VII-37.html
ID: 33750-VII-37

Nr. 37 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2013

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij op 29 november jl. geïnformeerd over een tweetal moties over fiscale onderwerpen die zijn ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van BZK vorige week met het verzoek om voor de stemmingen van 3 december a.s. richting uw Kamer op deze moties te willen reageren.

Het betreft een motie van de leden Oosenbrug en Van der Linde over het btw-identificatienummer (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 23) en een motie van het lid mevrouw Van Toorenburg c.s. over de heffing van btw en vennootschapsbelasting bij de uitvoering van overheidstaken (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 26).

Onderstaand mijn reactie op en oordeel over de hiervoor genoemde moties.

Motie Kamerstuk 33 750 VII, nr. 23 (btw-identificatienummer)

De leden mevrouw Oosenburg en de heer Van der Linde hebben een motie ingediend over het btw-identificatienummer voor ZZP-ers.

ZZP-ers die in de vorm van een eenmanszaak een onderneming drijven, zijn als natuurlijk persoon de belastingplichtige voor de heffing van BTW. Aangezien de Europese BTW-richtlijn vereist dat aan iedere belastingplichtige een individueel BTW-identificatienummer wordt toegekend, is het niet mogelijk een nummer toe te kennen dat niet aan de persoon is gekoppeld. Ook een BTW-nummer dat niet op het BSN is gebaseerd, zou dus een persoonsidentificerend nummer in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn. Zowel bij de totstandkoming van de Europese BTW-richtlijn als bij de implementatie ervan in de Wet op de omzetbelasting 1968, zijn de gevolgen van gebruik van een aan de persoon gekoppeld BTW-nummer voor de persoonlijke levenssfeer afgewogen.

BTW-nummers van zowel natuurlijke als rechtspersonen worden soms gebruikt voor het opmaken van valse facturen, met het oog op oneigenlijk gebruik van BTW-regelingen. Het toekennen van een nieuw nummer, dat gelet op het voorgaande ook weer aan de BTW-plichtige (rechts)persoon gekoppeld zal moeten zijn, biedt voor deze gevallen geen soelaas. De Belastingdienst besteedt in het kader van fraudebestrijding uiteraard wel de nodige aandacht aan dit fenomeen.

Bij fraudemeldpunten op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bij de Belastingdienst zijn op dit moment geen signalen bekend van omvangrijk oneigenlijk gebruik van BSN-nummers die uit BTW-nummers van eenmanszaken zijn afgeleid. Mochten de indieners van de motie over signalen beschikken waaruit wel af te leiden valt dat met BSN’s die direct afgeleid zijn uit BTW-nummers wordt gefraudeerd, dan is het van belang om hiervan kennis te kunnen nemen. Dan kan bekeken wordt of hieruit patronen af te leiden zijn en welke actie ondernomen kan worden.

Bij identiteitsfraude bij transacties die langs elektronisch weg worden afgenomen bij de overheid, speelt het uitgifteproces van DigiD, waarin op dit moment nog geen fysieke contactmomenten zitten, een rol. Onder regie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt op dit moment gewerkt aan het eID-stelsel, waarin hoog betrouwbare authenticatiemiddelen voor zowel burgers als bedrijven zullen worden gerealiseerd. Die hoge betrouwbaarheid wordt met name bereikt door een face to face uitgifteproces van die middelen. Dit zal het risico van identiteitsfraude bij elektronische diensten verkleinen.

Oordeel over motie Kamerstuk 33 750 VII, nr. 23

Op grond van het vorenstaande moet ik de onderhavige motie ontraden.

Motie Kamerstuk 33 750 VII, nr. 26 (heffing btw en vennootschapsbelasting bij uitvoering van overheidstaken)

Mevrouw Van Toorenburg heeft tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een motie ingediend over de heffing van btw en vennootschapsbelasting bij de uitvoering van overheidstaken en mij verzocht daarover in overleg te treden met verschillende belanghebbenden, o.a. met de VNG.

Als onderdeel van het traject dat moet leiden tot de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen worden onder andere gesprekken gevoerd met belanghebbenden zoals de VNG, maar ook met andere koepels zoals het IPO, de Unie van Waterschappen en koepels van universiteiten en academische ziekenhuizen. In dit traject is reeds toegezegd dat ik de Kamer binnenkort zal informeren over het proces. Aangezien het dossier modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen een eigen traject heeft, wordt in dat kader aan de Kamer gerapporteerd. De bedoeling is dat een wetsvoorstel omtrent de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen met Prinsjesdag 2014 aan de Kamer wordt aangeboden.

De btw is regelmatig onderwerp van gesprek met de VNG, IPO, Unie van Waterschappen, o.a. in het kader van het reguliere Bestuurlijke overleg financiële verhoudingen (Bofv) dat tenminste tweemaal per jaar plaatsvindt. Voor zover btw in rekening wordt gebracht over uitbestede overheidstaken (bijvoorbeeld door een samenwerkingsverband van een aantal gemeenten, die de koepelvrijstelling van art. 11, eerste lid, onder u, van de Wet OB 1968 niet kan toepassen), voorziet de Wet op het BTW-compensatiefonds er in dat gemeenten en provincies deze btw kunnen claimen bij het Rijk. Het BTW-compensatiefonds (BCF) is zoals de Tweede Kamer bekend, in afwijking van het Regeerakkoord, op uitdrukkelijk verzoek van de medeoverheden gehandhaafd. In de praktijk is de door derden in rekening gebrachte btw grotendeels btw-compensabel. Slechts een relatief gering percentage (variërend van 1 tot 10%) is niet compensabel of btw-aftrekbaar omdat de ingekochte diensten worden gebruikt voor diensten van de gemeente die vrijgesteld zouden zijn van btw als ze door commerciële partijen zouden zijn verricht (bijv. onderwijs). Binnen de grenzen van de vigerende wet- en regelgeving en budgettaire kaders, is er voor deze kosten geen oplossing in de btw of het BCF. In het Bofv van 16 september jl. is gemeenten gevraagd om met concrete voorbeelden te komen waaruit blijkt dat de niet-compensabele btw bij samenwerking daadwerkelijk belemmerend werkt.

Ten aanzien van het plafond van het BCF is in het verhelderend gesprek van 28 mei jongstleden met de VNG en IPO een procesafspraak gemaakt. Er is een ambtelijke werkgroep (bestaande uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën, Binnenlandse Zaken, VNG en IPO) samengesteld die verkent hoe bij een eventuele overschrijding van het plafond kan worden bepaald of en in welke mate dit het gevolg is van btw uit hoofde van nieuwe en uitgebreide samenwerkingsverbanden, die voortvloeien uit de decentralisaties. De uitkomsten van de werkgroep worden volgend jaar in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen besproken. De Minister van BZK zal de Tweede Kamer mede namens mij informeren over wat er in het bestuurlijk overleg afgesproken is met betrekking tot de uitkomsten van de werkgroep.

Oordeel over motie Kamerstuk 33 750 VII, nr. 26

Indien de motie van mevrouw Van Toorenburg bedoeld is als een oproep aan mij om over de hiervoor genoemde onderwerpen het gesprek aan te gaan met de door haar genoemde partijen, dan beschouw ik deze motie als ondersteuning van beleid en derhalve als overbodig.

Echter, Indien de strekking van de motie van mevrouw Van Toorenburg is om bij de uitvoering van overheidstaken ruimere mogelijkheden te bieden voor btw-aftrek dan wel niet over te gaan tot modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, dan ben ik daartoe niet bereid en moet ik deze motie ontraden.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers