Kamerstuk 33750-VI-135

Tiende Monitor Wet schuldsanering natuurlijke personen

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 4 augustus 2014
Indiener(s): Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-VI-135.html
ID: 33750-VI-135

Nr. 135 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 augustus 2014

1. Inleiding

Bijgaand doe ik u toekomen de tiende meting van de monitor Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp)1. Deze meting is in mijn opdracht uitgevoerd door de onderzoeksafdeling van de raad voor rechtsbijstand en het Centraal Bureau voor de Statistiek. De totstandkoming van de Monitor is begeleid door een commissie, bestaande uit onder meer wetenschappers en personen die bij de dagelijkse Wsnp-praktijk zijn betrokken, teneinde verzekerd te zijn van een objectieve, onafhankelijke en wetenschappelijk verantwoorde opzet en inhoud van het rapport. De tiende monitor Wsnp biedt, evenals de voorgaande monitorrapporten, een cijfermatig en trendmatig beeld van de uitvoeringspraktijk van de Wsnp, zoals het aantal aanvragen, de instroom, de uitkomst van Wsnp-trajecten, doorlooptijden en de toepassing van het dwangakkoord, het moratorium en de voorlopige voorziening. Naast deze reguliere onderwerpen is ten behoeve van de tiende Monitor Wsnp de instroom onderzocht en is aandacht besteed aan de looptijd van beëindigde schuldsaneringen en de toepassing van de vereenvoudigde schuldsaneringsprocedure. Ook is een quick scan uitgevoerd naar de mogelijke oorzaken van de dalende instroom in de Wsnp. De gegevens in de tiende monitor zijn geactualiseerd tot en met 31 december 2013.

2. Samenvatting

Samengevat blijkt uit de tiende Monitor Wsnp dat de doelstellingen van de wet wederom worden behaald. De hoofddoelstelling – het bereiken van een duurzame schone lei – laat ook een consequent positief resultaat zien. Daarbij wordt door de toepassing van het dwangakkoord, het moratorium en de voorlopige voorziening de slagingskans van het minnelijk schuldhulpverleningstraject aanzienlijk bevorderd. De betrokkenheid hierbij van de Wsnp-bewindvoerders ondersteunt sinds 2013 deze rechtsmiddelen.

Opvallend is de dalende instroom in de Wsnp, terwijl de instroom in de minnelijke schuldhulpverlening is gestegen. De raad voor rechtsbijstand heeft naar de oorzaken van de dalende Wsnp-instroom een quick scan uitgevoerd. Een eenduidige oorzaak kan niet worden aangewezen. Zowel aspecten in de uitvoering van de Wsnp als de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs)2 kunnen van invloed zijn op de instroom in de Wsnp. In dit kader is de verbinding tussen het minnelijke en het wettelijke traject een aandachtspunt. Het feit dat er verschillende wegen zijn om de schuldenproblematiek te bestrijden, is een sterk punt van ons stelsel, zolang die verschillende routes duidelijk beschreven en kwalitatief geborgd zijn en mits voor burgers en betrokken organisaties kenbaar is in welke gevallen welke weg het meest geëigend is. De verschillende actoren hebben hier een taak in te vervullen. Een heldere communicatie over elkaars werkwijze hoort bij de maatschappelijke taak die men in de schuldenketen vervult. Van professionele beroepsgroepen mag ook worden verwacht dat men zelf de samenwerking zoekt met andere partijen in die keten.

Onderstaand worden de belangrijkste bevindingen uit de monitor nader toegelicht.

3. Belangrijkste bevindingen uit de tiende Monitor Wsnp

3a Instroom in de Wsnp /quick scan

In de huidige tijd, waar de economische crisis mensen in hun portemonnee heeft getroffen, hebben steeds meer mensen (een risico op) problematische schulden.3 Het aantal door de rechter uitgesproken schuldsaneringen is in 2013 met ongeveer 9% gedaald ten opzichte van 2012. Het aantal mensen dat een beroep heeft gedaan op de minnelijke schuldhulpverlening en zich heeft aangemeld bij een bij de NVVK (Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) aangesloten organisatie is daarentegen ten opzichte van vorig jaar wederom gestegen, naar een totaal van 89.000 personen in 2013, 5.000 meer dan in het jaar ervoor.4 Het doorstroompercentage van de aanvragers van minnelijke schuldhulpverlening dat na het volgen van zo’n traject wordt doorverwezen naar de Wsnp is in de afgelopen jaren gedaald van rond de 25% in 2011 naar 17% in 2013.

Het is opvallend dat de stijgende vraag naar gemeentelijke schuldhulpverlening niet dezelfde tred houdt met de (dalende) instroom in de Wsnp. Ten behoeve van de tiende monitor heeft de raad voor rechtsbijstand een quick scan uitgevoerd naar de mogelijke oorzaken van deze dalende instroom in de Wsnp. Uit de quick scan is gebleken dat voor de afname geen allesomvattende verklaring te geven is, maar dat meerdere factoren kunnen worden aangewezen die de instroom direct of indirect kunnen beïnvloeden. In de eerste plaats kan de daling van de instroom mogelijk worden verklaard vanuit het stelsel van de Wsnp. Uit de tiende Monitor blijkt dat sprake is van een iets hoger geworden afwijzingspercentage (dat overigens nog steeds rond de 20% is). Daarnaast worden de bijzondere procedures in de Wsnp (voorlopige voorziening, moratorium en dwangakkoord) steeds vaker succesvol toegepast en wordt met behulp van deze rechterlijke interventies de schuldhulpverlening in het minnelijk traject alsnog ingezet, waardoor het beroep op de Wsnp wordt beperkt. Dit strookt met de bedoeling van de wetgever die per 1 januari 2008 het minnelijke schuldhulptraject met deze rechtsmiddelen wilde versterken. Voorts kan de nieuwe vergoedingsregeling voor Wsnp-bewindvoerders (zie paragraaf 3g) schuldeisers doen besluiten eerder in te stemmen met een minnelijke regeling.

In de quick scan wordt vastgesteld dat ook de invoering van de Wgs van invloed kan zijn op de Wsnp-instroom. Met ingang van 1 juli 2012 hebben gemeenten een wettelijke taak wat betreft schuldhulpverlening. Binnen de wettelijke kaders moeten gemeenten invulling geven aan integrale schuldhulpverlening. Zij hebben daarin een ruime mate van beleidsvrijheid. Uit de quick scan komt naar voren dat gemeenten een streng(er) toelatingsbeleid voeren sinds de inwerkingtreding van de Wgs. Als schuldenaren niet worden toegelaten tot de schuldhulpverlening, kan geen beroep op de Wsnp worden gedaan. Om tot de Wsnp te kunnen worden toegelaten, dient immers een serieuze poging te zijn ondernomen om een oplossing voor de schulden te vinden via de minnelijke weg.

Niet alleen de financiële situatie van burgers staat onder druk; dit geldt evenzeer voor budgetten van gemeenten. Dit vraagt dat gemeenten nadenken op welke wijze zij hun schuldhulpverlening zo gericht en effectief mogelijk kunnen inzetten. Op grond van de Wgs heeft het College van B&W de mogelijkheid in bepaalde gevallen schuldhulpverlening te weigeren (bijvoorbeeld wegens fraude en recidive). Een dergelijk besluit is voor bezwaar en beroep vatbaar. Het is voorstelbaar dat tussen gemeenten onderling – zeker nu de Wgs nog niet zo lang geldt – verschillen bestaan inzake toelatingsbeleid tot de schuldhulpverlening. Zo blijkt uit de quick voren dat bijvoorbeeld het bezit van een eigen woning of het feit dat betrokkene als zzp-er werkzaam is verschillend wordt beoordeeld bij de aanvraag voor schuldhulpverlening. Daarnaast lijken gemeenten geneigd te zijn minder vaak te kiezen voor een minnelijke schuldregeling. Zij zetten vaker dan voorheen andere vormen van dienstverlening in die de schuldenaar helpt zijn schulden hanteerbaar te maken. Soms kan bijvoorbeeld worden volstaan met budgetbeheer en/of -advies. De quick scan ziet het aantal beschermingsbewinden vanwege (problematische) schulden toenemen. Dit komt overeen met het beeld uit het onderzoek Beschermingsbewind dat de Staatssecretaris van SZW en ik recentelijk aan u hebben doen toekomen.

Volledigheidshalve meld ik u dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u voor 1 juli 2016 de evaluatie van de Wgs zal doen toekomen. Deze evaluatie zal inzicht bieden in de effecten en doeltreffendheid van deze wet. Bovenstaande aspecten zullen bij de evaluatie worden betrokken.

3b Verbinding minnelijk – wettelijk traject van schuldhulpverlening

De eerstelijns en tweedelijns voorziening kunnen alleen goed functioneren, als in de keten van gemeenten, gemeentelijke kredietbanken, bewindvoerders en rechtbanken de samenwerking gezocht wordt en informatie wordt gedeeld. In dit kader is het niet alleen van belang regionaal overleg te voeren, maar ook praktische modellen en best practices te ontwikkelen voor de uitvoering van de schuldhulpverlening en de toeleiding naar de schuldsanering. Voor de toekomst kan mijns inziens een intensivering van regionaal overleg tussen de bij schuldhulpverlening betrokken uitvoeringsinstanties een kans bieden om praktische zaken op elkaar af te stemmen. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat het minnelijke en het wettelijke traject weliswaar van elkaar verschillen, maar voor hetzelfde belang staan, namelijk het beheersbaar maken en bestrijden van problematische schulden. In het voorjaar van 2014 is een eerste regiobijeenkomst georganiseerd waarin deskundigen vanuit beide trajecten best practices met elkaar hebben uitgewisseld. Deze bijeenkomst werd door zowel de aanwezige schuldhulpverleners als de aanwezige bewindvoerders als zeer nuttig ervaren.

In opdracht van de NVVK, met een subsidie van het Ministerie van SZW, wordt momenteel een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een betere aansluiting van het minnelijke naar het wettelijke traject. Centrale onderzoeksvraag betreft de doorstroming van de minnelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp en de knelpunten die daarbij worden ervaren door schuldenaren, schuldeisers, schuldhulpverlenende organisaties, rechtbanken en andere ketenpartners. Het onderzoek richt zich naast een feitelijke beschrijving van de gang van zaken op een analyse van de afwegingen en beelden die leven bij alle betrokken organisaties. Het onderzoek wordt begeleid door een klankbordgroep die is samengesteld uit vertegenwoordigers vanuit zowel het minnelijke als het wettelijke traject. De resultaten in de vorm van concrete aanbevelingen zijn in het najaar van 2014 te verwachten.

Uitgangspunt is en blijft een buitengerechtelijke oplossing voor een problematische schuldensituatie. Ter verdere versterking van het minnelijk traject is in de Wgs de mogelijkheid opgenomen een zgn. breed minnelijk moratorium5 bij de rechter te vragen. Deze bepaling is nog niet in werking getreden. De hiervoor noodzakelijke wet- en regelgeving wordt voorbereid. De verwachting van de Staatssecretaris van SZW en mij is dat het breed minnelijk moratorium in de loop van 2016 in werking kan treden. Met dit rechtsmiddel wordt een nieuwe verbinding gelegd tussen het minnelijke en wettelijke traject.

3c Afdoening Wsnp-zaken

Als een buitengerechtelijk schuldhulptraject niet tot een oplossing leidt, kan om toegang tot een Wsnp-traject worden verzocht. Niet elk schuldsaneringsverzoek kan echter door de rechter worden gehonoreerd. De schuldsaneringsregeling moet immers blijven fungeren als een laatste redmiddel en dient niet te lichtvaardig te worden ingezet. Dit impliceert dat een schuldsaneringstraject eerst dan zinvol is als de buitengerechtelijke schuldhulpverleningsroute aantoonbaar niet effectief is gebleken. In 2013 lag het afwijzingspercentage van de verzoeken tot toelating tot de Wsnp iets hoger dan in 2012, maar nog steeds rond de 20%. Het betreft afdoeningen waarin een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden door de insolventierechter. Gedurende de afgelopen jaren is het aantal niet-ontvankelijkverklaringen stabiel gebleven; dit ligt rond de 7%. Het uitwisselen van meer informatie en contact tussen beide trajecten over elkaars werkwijze zou het aantal afwijzingen op puur formele gronden relatief gemakkelijk kunnen doen afnemen. In het lopende onderzoek van de NVVK naar een betere verbinding tussen schuldhulp en Wsnp wordt dit praktische punt ook meegenomen.

Evenals in voorgaande jaren zijn tussen de rechtbanken verschillen te zien bij de afdoening van Wsnp-verzoeken. De mate waarin een verzoek tot toepassing van de Wsnp door de insolventierechter wordt afgewezen of niet-ontvankelijk wordt verklaard, lijkt op het eerste gezicht terug te voeren op de strengheid van de rechter of het beleid van de rechtbank. Het goede-trouwcriterium wordt in zijn algemeenheid gezien als een van de belangrijkste elementen bij de afwijzing van een Wsnp-verzoek. Daarnaast kan de rechter in vergelijkbare gevallen alleen dan ook vergelijkbaar beslissen, als de informatie bij het verzoek zo juist en volledig mogelijk wordt aangeleverd. Recofa (rechters-commissarissen in faillissementszaken) heeft in samenspraak met de raad voor rechtsbijstand nieuwe modeldocumenten vastgesteld ten behoeve van de digitale informatieketen. Deze modellen dienen ertoe de rechter goed in te lichten over de inkomens- en vermogenspositie van de schuldenaar en de voorgeschiedenis van het minnelijke schuldhulpverleningstraject. De raad voor rechtsbijstand faciliteert het gebruik van deze modellen via ICT-toepassingen en verbetert de werkwijze permanent in samenspraak met de gebruikers. Tevens zijn praktijkmodellen vastgesteld voor de verzoekschriftprocedures bij het dwangakkoord, het moratorium en de voorlopige voorziening. Ook deze modellen worden in mijn opdracht door de raad voor rechtsbijstand beheerd en breed toegankelijk gemaakt.

Op de jaarlijkse Recofadag in 31 oktober 2013 is onder andere het toelatingsbeleid en de geconstateerde verschillen in dat beleid aan de orde gekomen. Dat heeft – voor zover nog nodig – een bewustwordingsproces in gang gezet en ertoe geleid dat dit thema op de volgende Recofadag (najaar 2014) centraal zal staan. Het gaat hierbij niet alleen om de toepassing, uitleg en invulling van de wettelijke toelatingscriteria en afwijzingsgronden, maar ook om de meer procesrechtelijke items, zoals aan welke eisen de voorgeschreven processtukken dienen te voldoen, willen zij intrinsiek als processtuk kunnen worden beschouwd. Een ander thema zal zijn het minnelijk traject. De Wsnp heeft dus de volle aandacht van de insolventierechters.

3d Schone lei / beëindiging Wsnp-traject

De schuldenaar verkrijgt een zogenaamde schone lei bij rechterlijk eindvonnis, indien de rechter na gemiddeld drie jaar van oordeel is dat de schuldenaar zich in voldoende mate heeft gehouden aan de voorwaarden die voortvloeien uit een Wsnp-traject. Uit de tiende Monitor blijkt dat van alle zaken die tussen 1998 en 2010 zijn gestart, tenminste driekwart van de zaken is beëindigd met een schone lei. Het feit dat een zo groot aantal van het toegelaten verzoekers na (gemiddeld) drie jaar Wsnp-traject in de ogen van de rechter een schone lei verdient, acht ik een goed resultaat, dat aansluit bij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. De kans op slagen of falen is in hoge mate afhankelijk van de saniet zelf, die de schone lei gedurende de looptijd van het Wsnp-traject als het ware moet verdienen door zich aan de schuldsaneringsverplichtingen te houden.

Er zijn ook andere wijzen van beëindiging: 12% van de zaken eindigde in een faillissement en 3% in een akkoord. Het aantal «overige beëindigingen» bedroeg over de genoemde periode 13%. Dit kan betekenen dat de schuldenaar zich niet aan de voorwaarden van de Wsnp heeft gehouden, onvoldoende boedelsaldo aanwezig was, de schuldenaar er zelf voor kiest de regeling tussentijds te beëindigen, de schuldenaar de schulden volledig heeft terugbetaald of dat de schuldenaar is overleden. Uit deze cijfers blijkt naar mijn overtuiging dat de hoofddoelstelling van de Wsnp, het bieden van een schone lei aan schuldenaren die te goeder trouw zijn en die een problematische schuldenlast hebben die niet in een minnelijk traject kan worden opgelost, door de jaren heen wordt behaald.

Hoewel de looptijd van een Wsnp-traject in beginsel drie jaar bedraagt, biedt de Wsnp de mogelijkheid van een flexibele looptijd van het traject, afhankelijk van het soort zaak. Van alle schuldsaneringstrajecten die in de periode 2009 tot en met 2012 zijn beëindigd, heeft circa 9% een looptijd van anderhalf jaar of minder. Een deel van deze zaken is geëindigd door middel van de zgn. vereenvoudigde procedure. Dit houdt in dat als de saniet gedurende één jaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan, maar de boedel aantoonbaar leeg blijft, dat dan om vroegtijdige beëindiging van de zaak kan worden verzocht. Het is de bewindvoerder die dit verzoek op grond van artikel 354a Fw bij de rechtbank moet onderbouwen. Hij doet dit door aan te tonen dat met enige zekerheid is vast te stellen dat ook in de toekomst geen afloscapaciteit aanwezig is. Alsdan wordt wel een schone lei verleend, maar heeft geen uitdeling plaatsgevonden. Gebleken is dat de vereenvoudigde procedure in de regel wordt toegepast als iemand geen verdiencapaciteit (meer) heeft door bijvoorbeeld een hoge leeftijd, geen perspectief op werk en/of volledige arbeidsongeschiktheid. Het voortzetten van het Wsnp-traject totdat de volledige looptijd van drie jaar is bereikt, is in dergelijke gevallen niet zinvol. Rechters lijken in het algemeen terughoudend om tot toepassing van de vereenvoudigde procedure over te gaan, zeker indien het verzoek tot vereenvoudigde en versnelde afdoening onverwacht komt. Indien echter uit de periodieke verslaglegging van de bewindvoerder over het eerste jaar duidelijk blijkt dat er ook in de resterende looptijd geen afloscapaciteit gegenereerd zal kunnen worden, en indien de schuldenaar op leeftijd en arbeidsongeschikt is, lijkt een goede kans aanwezig om de procedure te bekorten. Een richtlijn op dit punt zou aan de rechtspraktijk meer duidelijkheid kunnen bieden. De nieuwe vergoedingensystematiek geeft een impuls om dit onderwerp in de uitvoeringspraktijk opnieuw te agenderen. De kans is immers groot dat eventuele aflossingscapaciteit die gaandeweg een schuldsanering beschikbaar komt, alleen wordt gebruikt om de vergoeding van de bewindvoerder te bekostigen en dus niet snel ten goede van de crediteuren zal komen. Die afweging kan in de toekomst een rol gaan spelen bij de toepassing van de vereenvoudigde procedure.

3e Kenmerken schuldenaren

In de tiende Monitor zijn de kenmerken van schuldenaren wederom onderzocht. Het profiel van schuldenaren is ten opzichte van 2012 niet veranderd. De verhouding tussen particulieren en (ex) ondernemers is nog steeds 75% ten opzichte van 25%. Ook de verhouding tussen mannen en vrouwen bleef nagenoeg gelijk; mannen zijn iets vaker in de Wsnp vertegenwoordigd dan vrouwen. De gemiddelde schuldenlast voor (ex) ondernemers laat een lichte daling zien; de gemiddelde schuldenlast voor particulieren daarentegen een lichte stijging.

Voor (ex) ondernemers die in 2013 instroomden in de Wsnp bleek een terugval in inkomen de belangrijkste reden voor het ontstaan van hun schulden. Ook bij particulieren is dit de belangrijkste oorzaak. Andere factoren bij particulieren blijven overbesteding en compensatiegedrag.

3f Dwangakkoord, noodmoratorium en voorlopige voorziening

Met ingang van 1 januari 2008 zijn drie voorzieningen ter versterking van het minnelijk traject in het stelsel van de Wsnp ingevoerd, te weten het dwangakkoord, het moratorium en de voorlopige voorziening. Deze wetswijziging had tot doel de toegang tot de Wsnp te beperken tot die schuldenaren die er daadwerkelijk klaar voor zijn. Van de schuldenaar mag immers worden verwacht dat hij voldoende inspanningen levert om het Wsnp-traject tot een succes te maken. Het aantal verzoekschriften voor toepassing van de bijzondere procedures is in 2013 wederom gestegen. De cijfers laten zien dat met toepassing van de bijzondere procedures na een rechterlijke interventie nog behoorlijke resultaten kunnen worden geboekt in het minnelijke schuldhulpverleningstraject. Het aantal procedures is, afgezet tegen het totaal aantal aanvragen schuldhulpverlening, immers nog relatief gering.

Het dwangakkoord heeft snel na de inwerkingtreding van de wetswijziging een vaste plaats verworven in de rechtspraktijk. Indien schuldeisers op een onredelijke wijze hun medewerking weigeren aan een minnelijke schuldregeling, kunnen zij tot medewerking worden gedwongen door de insolventierechter. Voor de dwangakkoorden geldt dat het aantal verzoeken een continu stijgende trend vertoont; in 2013 is het aantal verdubbeld ten opziichte van 2009. Uit de monitor blijkt dat het verzoek tot toepassing van het dwangakkoord relatief vaak vlak voor de zitting wordt ingetrokken. Dit duidt op de preventieve functie die met de invoering van deze voorziening werd beoogd. De preventieve functie dwingt de partijen tot een redelijke opstelling jegens elkaar. Dit laat onverlet dat indien een schuldeiser gegronde redenen heeft niet akkoord te gaan met een minnelijke schuldregeling, hij deze mag weigeren en deze weigering door de insolventierechter niet snel als onredelijk wordt gekwalificeerd.

Evenals het dwangakkoord werkt het moratorium zoals bij de inwerkingtreding van de wet was beoogd. Het doel van het moratorium is dat de rechtbank voor de duur van maximaal zes maanden een soort «time-out» kan toekennen om een beperkt aantal wettelijk omschreven bedreigende situaties af te wenden met als doel alsnog tot een minnelijk akkoord te komen. Dit moratorium geldt als een belangrijke versterking van het minnelijke schuldhulptraject. Bij de moratoria was in 2011 een lichte daling te zien; in de afgelopen twee jaar is het aantal gestegen en is sprake van een verdubbeling van het aantal verzoekschriften ten opzichte van 2009.

De voorlopige voorziening biedt een noodoplossing in gevallen waarbij het schuldsaneringsverzoek reeds aanhangig is gemaakt bij de rechtbank, hierop nog niet is beslist, maar zich een spoedeisende kwestie voordoet. Het aantal voorlopige voorzieningen laat, na jaren van stijging, een lichte daling zien in 2013. Ten opzichte van 2009 is ook bij deze procedure sprake van een aanzienlijke stijging.

3g Wsnp-bewindvoerders

Het aantal actieve Wsnp-bewindvoerders (bewindvoerders met één of meer lopende zaken) daalt sinds 2005. Op 31 december 2013 telde het stelsel 640 actieve Wsnp-bewindvoerders, 13 minder dan in 2012. De daling is hiermee minder groot dan in de voorgaande jaren. De gemiddelde caseload bedraagt momenteel gemiddeld 53 zaken per actieve bewindvoerder. Deze caseload blijft ruim onder de werklastnorm van maximaal 250 zaken die door de raad voor rechtsbijstand wordt gehanteerd. Er zijn voldoende bewindvoerders beschikbaar voor het Wsnp-stelsel. De raad voor rechtsbijstand monitort of voldoende bewindvoerderscapaciteit gewaarborgd blijft.

Met ingang van 1 oktober 2013 is het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering6 in werking getreden en zijn verbeteringen doorgevoerd in de vergoedingensystematiek voor Wsnp-bewindvoerders. De wijziging heeft niet alleen tot doel de financiële continuïteit van Wsnp-bewindvoerders te waarborgen, maar ook om te fungeren als een «stok achter de deur» voor crediteuren om eerder akkoord te gaan met een minnelijke regeling, nu het salaris van de bewindvoerder in beginsel geheel ten laste komt van de boedel. De nieuwe vergoedingensystematiek bestaat nog te kort om hieruit definitieve conclusies te kunnen trekken ten aanzien van de effecten op de instroom in de Wsnp. De raad voor rechtsbijstand houdt het effect van deze nieuwe regeling in de gaten. Duidelijk is al wel dat de nieuwe vergoedingensystematiek de slagingskans van het dwangakkoord heeft vergroot.

Binnen de beroepsgroep bestaat voldoende draagvlak voor een hogere kwaliteitsstandaard. In maart 2013 zijn de Klachtenregeling bewindvoering Wsnp7 en de daarmee samenhangende Gedragscode bewindvoering Wsnp8 in werking getreden. Beide beleidsregels zijn door de raad voor rechtsbijstand in samenspraak met de beroepsgroep van Wsnp-bewindvoerders ontwikkeld. Met de Klachtenregeling en de Gedragscode is een impuls gegeven aan verdere kwaliteitsbevordering en normering van de beroepsethiek.

Om het gebruik van de verzoekschriftprocedures voor het dwangakkoord en moratorium te bevorderen, is in 2011 en 2012 in de vorm van een pilot geëxperimenteerd met de afgifte door de raad voor rechtsbijstand van een toevoeging aan bewindvoerders voor deze bijzondere procedures. Uit de pilot bleek dat bewindvoerders betere resultaten behaalden dan overige aanvragers, waarna de werkwijze landelijk werd geïmplementeerd. In 2013 zijn in totaal 357 toevoegingen aan bewindvoerders afgegeven. 84% van de procedures inzake een dwangakkoord en 71% van de procedures inzake een moratorium leidde ertoe dat geen toelating in de Wsnp meer noodzakelijk was. Dat is winst vanuit het oogpunt dat een schuldsaneringsprocedure het uiterste rechtsmiddel moet blijven.

Concluderend kan worden gesteld dat ook uit de tiende monitor blijkt dat de doelstellingen van de Wsnp worden behaald. De hoofddoelstelling (het bereiken van een schone lei) laat een consequent positief resultaat zien. De prikkel om akkoord te gaan met een minnelijke schuldhulpverlening wordt versterkt door het vaker toepassen van de bijzondere procedures (dwangakkoord, noodmoratorium en voorlopige voorziening).

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven