Kamerstuk 33750-VI-132

Verslag van een schriftelijk overleg aangaande de ontnemingsschikking met Cees H.

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 9 juli 2014
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-VI-132.html
ID: 33750-VI-132

Nr. 132 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 juli 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 3 juni 2014inzake de beantwoording van nadere vragen aangaande de ontnemingsschikking met Cees H. (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123).

Bij brief van 9 juli heeft de Minister van Veiligheid en Justitie deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn

Inhoudsopgave

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

1.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

2

2.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

4

3.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

4

4.

Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

5

     

II.

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

5

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) inzake de beantwoording van nadere vragen omtrent ontnemingsschikking met Cees H. van 3 juni 2014 (hierna: de brief van de Minister). Zij hebben nog enkele opmerkingen en vragen over het bedrag, de gang van zaken met het terugstorten van het geld aan de veroordeelde en over het onderzoek, specifiek de herinneringen van de toenmalig officier van justitie, de heer Teeven.

Met betrekking tot het bedrag stellen de leden van de SP-fractie vast dat de Minister in het Kamerdebat op 13 maart 2014 over de ontnemingsschikking ten onrechte veel te stellig is geweest (Handelingen II 2013/14, nr. 63, item 10). Deze leden betreuren dit. Herhaaldelijk heeft de Minister zeer stellig in de Kamer gezegd dat er 750.000 gulden naar de Staat is gegaan, dat vervolgens 1.250.000 gulden naar de door Cees H. aangewezen rekening is gegaan en dat dit de feiten zijn uit de dossiers.

Later blijkt dat dit niet juist is, althans het onderzoek heeft er niet toe geleid dat hierover zekerheid kan worden geboden. Bewijzen zijn niet meer beschikbaar. Was het niet beter geweest eerst onderzoek te doen alvorens de Kamer met stelligheid hierover te informeren?

De Minister schrijft in zijn brief dat als er als gevolg van zijn beantwoording in het debat van 13 maart 2014 en in zijn brieven aan uw Kamer de indruk is gewekt dat hij over exacte betalingsgegevens beschikte, hij dat betreurt. Het gaat er voornoemde leden niet alleen om of de Minister wel of niet over exacte betalingsgegevens beschikte, het gaat er vooral om dat de Minister zeer stellig zei te weten waarover hij sprak, dat hij de feiten kende uit de dossiers en dat de Kamer hem hierin moest vertrouwen. Dit blijkt nu ten onrechte te zijn. Dat is inderdaad te betreuren. Hoe kwalificeert de Minister zijn eigen optreden in het debat op 13 maart 2014?

De aan het woord zijnde leden vragen of de Minister en/of de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, nadat deze zaak op 11 maart 2014 via Nieuwsuur in het nieuws kwam, persoonlijk contact heeft/hebben opgenomen met Cees H. of met zijn raadsman? Zo ja, op welke momenten, met welk doel en wat is er met betrekking tot de schikking besproken?

De leden van de SP-fractie merken op dat de advocaat en de voormalige advocaat van Cees H. herhaaldelijk in de media hebben laten weten dat het om een aanzienlijk hoger bedrag ging (5 miljoen gulden), dat zij wel over het bewijsstuk beschikken maar dat zij dit omwille van het beroepsgeheim niet openbaar kunnen maken. Sluit de Minister uit dat de advocaten hierin gelijk hebben? Of in ieder geval dat ze dichter bij de waarheid zitten met hun bedrag, dan het bedrag van 1,25 miljoen gulden dat de Minister aanvankelijk noemde? Zo nee, welke gegronde reden heeft de Minister om hieraan te twijfelen?

Nu de mogelijkheid blijft bestaan dat de advocaten de waarheid spreken met hun volhardende stelling dat er een bedrag van ongeveer vijf miljoen gulden is overgemaakt en dat zij en hun cliënt daar een afschrift van hebben, is het dus ook een mogelijkheid dat een veroordeeld crimineel op ieder gewenst moment dit bewijs op tafel kan leggen en daarmee de Minister in verlegenheid kan brengen. Hoe wenselijk acht de Minister deze situatie?

De leden van de SP-fractie hebben met betrekking tot de gang van zaken bij het terugstorten van geld via de rekening van het Openbaar Ministerie (OM) op de rekening van de veroordeelde ook nog vragen. Hierover zijn nog steeds onduidelijkheden blijven bestaan. In de schikkingsovereenkomst is overeengekomen dat de saldi van de bankrekeningen overgeboekt zouden worden naar het rekeningnummer van het OM, die zich er toe verplichtte het meerdere boven het bedrag van de ontnemingsschikking (750.000 gulden) aan Cees H. over te maken. Deze afspraak blijft verbazing wekken. Feitelijk heeft de Staat toch slechts één belang, namelijk dat het bedrag van 750.000 gulden dat ontnomen is terugvloeit in de Staatskas? Het bedrag dat resteert boven deze 750.000 gulden, ongeacht hoeveel dat dan precies is of op welke rekeningnummers dat stond, staat dan in principe ter beschikking aan Cees H. die dan logischerwijs zelf moet zien of, en zo ja op welke wijze, hij hier weer de vrije beschikking over krijgt. Daarin ligt in principe geen taak voor de Nederlandse overheid, tenzij daar natuurlijk afspraken over zijn gemaakt in de schikkingsovereenkomst. Door wie is voorgesteld of geëist dat deze transactie van miljoenen via de rekening van het Nederlandse OM zou lopen? Wie had daar belang bij?

De leden van de SP-fractie kunnen uit de brief van de Minister niet opmaken of hier specifiek onderzoek naar is gedaan. Is dat uitputtend gebeurd? Zo ja, op welke wijze? Is gekeken of dit de gebruikelijke werkwijze was destijds? Gebeurde het destijds vaker (of misschien nu nog steeds) dat geld, al dan niet op buitenlandse rekeningen, via bankrekeningen van het OM werd doorgesluisd, ook als het gaat om meer geld dan ontnomen kan worden? Is over dit alles ook informatie vergaard bij de Luxemburgse autoriteiten? Zo nee, waarom niet en kan dat alsnog gebeuren? De aan het woord zijnde leden vinden dit van belang omdat de schijn dat de Nederlandse overheid een crimineel heeft geholpen bij het terugsluizen van (mogelijk zwart) geld naar Nederland nu is blijven bestaan, waarover zelfs expliciet strikte geheimhouding ten aanzien van de fiscus is overeengekomen. Hoe gaat de Minister deze schijn wegnemen? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie hierop.

De leden van de SP-fractie hebben ook vragen over het onderzoek, meer specifiek over de herinneringen van de toenmalig officier van justitie de heer Teeven die de overeenkomst sloot met de drugscrimineel. De heer Teeven heeft beweerd precies te weten hoe het zit, onder andere door tegen journalisten over deze zaak te stellen dat zij maar een heel klein beetje weten en hij alles weet. De vraag is nu of de kennis van de heer Teeven is gebruikt voor dit onderzoek. De Minister schrijft hierover aan de Kamer dat hij zelf heeft gesproken met de Staatssecretaris, die toen verantwoordelijk officier van justitie was. Ook heeft hij daarover de heer Van Brummen (hierna: de onderzoeker) geïnformeerd. De onderzoeker heeft ook dit gesprek betrokken bij zijn bevindingen. Uit deze zinnen leiden voornoemde leden af dat de onderzoeker niet zelf met de heer Teeven heeft gesproken. Waarom is dit niet gebeurd? Werd hem dat niet toegestaan door de Minister of had de onderzoeker daar geen behoefte aan? Hoe is dit exact verlopen?

Het wekt bij de leden van de SP-fractie verbazing dat het onderzoek uiteindelijk niet heeft geleid tot de gewenste duidelijkheid over het exacte bedrag en de gang van zaken. Hoe verhoudt zich dat tot de eerdere beweringen van de heer Teeven die zei alles te weten? Deze leden zijn van mening dat duidelijkheid hierover gewenst is. Wat weet de heer Teeven nog? Deze leden menen dat ofwel de onderzoeker alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld om de heer Teeven als toenmalig officier van justitie hierover vragen te stellen (als dit nog niet gebeurd is), ofwel dat de Minister de Kamer moet informeren over de inhoud van het gesprek dat hij met de heer Teeven hierover heeft gehad. Graag ontvangen zij een reactie op dit punt.

Meer specifiek willen deze leden weten of de Minister met de heer Teeven heeft gesproken over de vragen die de Kamer eerder stelde, maar waarop de Minister het antwoord vooralsnog schuldig moest blijven, zoals de vraag of de heer Teeven zich nog kan herinneren om welk bedrag het ging, welk bedrag volgens de heer Teeven is overgemaakt, of de heer Teeven zich meerdere ontnemingsovereenkomsten kan herinneren die het OM heeft gesloten waarbij de voorwaarde werd opgenomen de belastingdienst onwetend te houden, of de heer Teeven zich meerdere ontnemingsovereenkomsten kan herinneren waarbij een crimineel dankzij/met hulp van/met medewerking van/door actief handelen van de overheid vrij kon beschikken over meerdere miljoenen die eerder bevroren waren en/of waar beslag op lag en/of die om andere redenen buiten het bereik van de crimineel waren, zonder dat de Minister persoonlijk op de hoogte was van dit onderdeel van de overeenkomst met de crimineel? Graag ontvangen deze leden hierop alsnog een zo nauwkeurig mogelijk antwoord.

2. Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij danken hem voor het onderzoek dat hij heeft laten uitvoeren. De Minister geeft aan dat hij de Kamer niet verder kan informeren over de feitelijk financiële afwikkeling inzake de schikking met Cees H. Er blijkt geen administratie meer aanwezig. Deze leden betreuren dit, omdat in combinatie met het rookgordijn dat de advocaten van Cees H. hebben opgetrokken, op deze wijze de Kamer geen controle kan uitoefenen op de wijze waarop deze deal met een crimineel is vormgegeven.

Voornoemde leden vragen de Minister in hoeverre alle middelen nu uitgeput zijn om de waarheid boven tafel te krijgen. Heeft de Minister zijn contacten met de Luxemburgse autoriteiten volledig benut? Meer specifiek vragen zij of de Minister bereid is het OM opdracht te geven om bij de collega's in Luxemburg een formeel verzoek in te dienen om de afschriften te ontvangen met betrekking tot de gevoerde correspondentie tussen beide autoriteiten in de zaak van Cees H.? Wanneer een dergelijk verzoek gedaan wordt, bestaat de kans dat uit de administratie van de Luxemburgse autoriteiten het verzoek tot blokkeren en weer deblokkeren van de tegoeden, de rekeningnummers, de hoogte van de bedragen destijds op de rekening en de waarde van de effecten, alsnog boven tafel komen. Ziet de Minister deze kans ook en wil hij deze benutten teneinde de Kamer zo volledig mogelijk te informeren?

3. Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij vragen waarom er geld naar Cees H. is overgemaakt via één of meerdere bankrekeningen van het Nederlandse OM. Waarom heeft Nederland daarmee blijkbaar het risico genomen dat zij zich daarmee mogelijk schuldig maakte aan witwassen?

Deze leden merken op dat in het debat in de Tweede Kamer op donderdag 13 maart 2014 de Minister heeft gemeld dat na onderzoek bij Cees H. 6 miljoen à 7 miljoen in beslag is genomen. Hij gaf daarbij aan dat het daarbij aan de orde was een relatie te leggen met de feiten waarvoor Cees H. was veroordeeld. Daardoor is men toen uitgekomen op 6 miljoen à 7 miljoen. Het onderzoek ging voort en de waarde van inbeslaggenomen goederen daalde tot omstreeks 2 miljoen, doordat een pand door een andere beslaglegger in België is verkocht. Was de Nederlandse overheid geen preferente schuldeiser van Cees H.? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk dat het beslagen pand verkocht is? Heeft Nederland hiervoor toestemming gegeven?

4. Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij vragen welke afweging er is gemaakt om de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet zelf rechtstreeks met de onderzoeker te laten spreken en in plaats daarvan te kiezen voor een gesprek tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris, waarbij de Minister de inhoud van het gesprek overbracht aan de onderzoeker. Deze leden vragen of deze structuur is voorgeschreven. Zo ja waar is dit voorgeschreven? Zo nee, waarom is hier dan toch voor gekozen?

De aan het woord zijnde leden vragen voorts een nadere toelichting op de uitspraken van de Minister over de hoogte van de bedragen in vergelijking met de bedragen die genoemd worden in de stukken waar het programma Nieuwsuur zich op baseert en de uitspraken van de advocaten van Cees H. Deze leden vragen tevens om een toelichting op het verschil tussen de uitspraken van de Minister over de hoogte van het bedrag en de uitspraken van de voormalig betrokken officier van justitie in het boek «De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt».

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten slotte welke richtlijnen er zijn voor de bewaring van deze betaalgegevens en hoe hieraan voldaan is.

II. Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Ik dank de leden voor hun inbreng en de door hen op 27 juni 2014 gestelde nadere vragen over de ontnemingsschikking met Cees H. (hierna: de schikking). Met deze brief beantwoord ik deze nadere vragen. Deze vragen zijn onder te verdelen in een terugblik op het debat van 13 maart 2014, de ontnemingsschikking, de financiële afwikkeling en het onderzoek door de heer Van Brummen.

Terugblik op het debat van 13 maart 2014

De SP-fractie heeft mij gevraagd terug te blikken op het debat van 13 maart 2014. Over de schikking zijn op 12 maart 2014 door uw Kamer allereerst schriftelijke vragen gesteld. Deze vragen heb ik op 13 maart 2014 beantwoord (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 112). In het debat dat diezelfde dag plaatsvond heb ik aangegeven dat ik geen onderzoek had gedaan naar de betreffende bankrekeningen. In het debat heb ik wel een rekensom gemaakt en die gebaseerd op de bedragen die waren vermeld in het advies van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en op de afspraken tussen partijen, zoals neergelegd in de schikking en zoals bij uw Kamer bekend. Na het debat op 13 maart 2014 en de Regeling van werkzaamheden van 9 april 2014 (Verzoek van het lid Berndsen-Jansen om het onderzoek voor eind april de Kamer te zenden, Handelingen II 2013/14, nr. 73, item 5) heb ik het OM opdracht gegeven nader onderzoek te doen naar de financiële afwikkeling van de schikking. Ik heb uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek in mijn brief van 3 juni 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123). Mocht er, zoals ik in die brief heb gemeld en zoals de SP-fractie aangeeft dit te hebben ervaren, mede als gevolg van mijn beantwoording in het debat op 13 maart 2014 de indruk zijn gewekt dat ik over exacte betalingsgegevens beschikte, dan betreur ik dat.

Ontnemingsschikking

De fractie van de SP vraagt mij door wie is voorgesteld of geëist dat deze transactie via de rekening van het Nederlandse OM zou lopen en wie daar belang bij had. Ook de fractie van de PVV stelt soortgelijke vragen.

In reactie hierop bericht ik u dat ik in mijn brief van 13 maart 2014, tijdens het debat van die dag en in de beantwoording op 8 april 2014 van de Kamervragen van het lid De Wit (SP) over «de onduidelijkheden die zijn blijven bestaan na het debat over het sluiten van deals met criminelen» (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1650) uitvoerig ben ingegaan op de schikking, waaronder het overmaken van het resterende bedrag aan Cees H. Over de totstandkoming van overeenkomsten en de inbreng van de verschillende betrokkenen kan ik geen mededelingen doen omdat dit nadelig kan zijn voor de bereidheid tot het aangaan van overeenkomsten met het OM door individuele personen.

In antwoord op de vragen van de fracties van de SP en de PVV of de Nederlandse overheid door het sluiten van de schikking mogelijk zwart geld naar Cees H. heeft overgemaakt dan wel zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, verwijs ik u naar hetgeen de Staatssecretaris van Financiën en ik daarover hebben opgemerkt in het debat van 13 maart 2014. Witwassen was ten tijde van het sluiten van de schikking als zodanig niet strafbaar. Voorts kan niet worden vastgesteld of aannemelijk worden gemaakt dat sprake was van zwart geld. Ook is niet duidelijk of Cees H. in Nederland belastingplichtig was.

In antwoord op vragen van de SP-fractie over de financiële afwikkeling van andere schikkingen bericht ik u dat ik in mijn brief van 13 maart 2014 uw Kamer heb laten weten dat de systemen van het OM niet zijn ingericht op het genereren van specifieke informatie over ontnemingsschikkingen die in de periode van 1995 tot en met 2001 zijn getroffen. Gelet hierop kan ik uw Kamer hierover geen nadere informatie verschaffen.

Financiële afwikkeling

Over de financiële afwikkeling van de schikking heb ik uw Kamer bij brief van 3 juni 2014 geïnformeerd. In antwoord op de vraag van de SP-fractie meld ik u dat ik tussen het moment dat de zaak op 11 maart 2014 in het nieuws kwam en het debat op 13 maart 2014 geen contact heb opgenomen met (de advocaten van) Cees H. Dit past mij als Minister niet. Na de Regeling van werkzaamheden op 9 april 2014 heb ik het OM opdracht gegeven om nader onderzoek te doen naar de financiële afwikkeling. Dit onderzoek is uitgevoerd door de heer Van Brummen. De beide betrokken advocaten zijn, mede naar aanleiding van opmerkingen van leden van uw Kamer, bevraagd over de financiële afwikkeling van de schikking, maar beriepen zich hierbij op hun beroepsgeheim. De advocaten verschaften aldus geen duidelijkheid. Nu uit het nadere onderzoek van de heer Van Brummen is gebleken dat er, naast de wel aangetroffen documenten, geen verdere relevante documenten meer voorhanden zijn en de betrokkenen na al deze jaren onvoldoende herinneringen hebben aan de feitelijke financiële afwikkeling, kan ik dan ook geen onderbouwde uitspraken doen over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt en daarmee, in antwoord op de vraag van de fracties van de SP en CU, ook niet over de uitspraken van de advocaten.

Dit geldt ook voor het beslag op het pand in België. Zoals ik ook in mijn brief van 3 juni 2014 heb aangegeven moet ik accepteren dat ik de ultieme duidelijkheid niet kan verschaffen en dat, zoals door de SP-fractie naar voren gebracht, er altijd de mogelijkheid bestaat dat bankafschriften alsnog worden overgelegd.

In antwoord op de vraag van de fractie van CU meld ik u dat, zoals ik in mijn brief van 13 maart 2014 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 112) heb aangegeven, de bewaartermijn voor betaalgegevens conform artikel 10, lid 3, boek 2 BW 7 jaar bedraagt.

De SP-fractie vraagt mij of over de feitelijke financiële afwikkeling ook informatie is vergaard bij de Luxemburgse autoriteiten en zo nee, of dit alsnog kan gebeuren. Ook de leden van de CDA-fractie vragen mij in hoeverre nu alle middelen zijn uitgeput om «de waarheid» boven tafel te krijgen en of ik bereid ben om het OM opdracht te geven om aan de collega’s in Luxemburg een formeel verzoek te doen teneinde uw Kamer zo volledig mogelijk te informeren over de financiële afwikkeling. Hierop antwoord ik als volgt. Formele bevoegdheden om gegevens te vorderen bestaan slechts in het geval van een nog lopende strafrechtelijke procedure. Hierbij treedt het OM op als rechterlijke autoriteit die een buitenlandse autoriteit verzoekt onderzoekshandelingen te verrichten. De strafzaak tegen Cees H. is onherroepelijk geworden. Daarnaast is uitvoering gegeven aan de schikking in 2000. Er is anno 2014 voor het OM geen enkele rechtsbasis om een vordering te doen aan de Luxemburgse autoriteiten teneinde informatie over individuele rekeningen van klanten van een Luxemburgse bank op te vragen. Daarom zie ik hiertoe geen mogelijkheden.

Onderzoek Van Brummen

De SP-fractie heeft mij gevraagd of de kennis van de heer Teeven is gebruikt voor het onderzoek door de heer Van Brummen. Zoals ik in mijn brief van 3 juni 2014 heb gemeld, heb ik uiteraard zelf gesproken met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die toen verantwoordelijk officier van justitie was en heeft de heer Van Brummen dit gesprek betrokken in zijn bevindingen. Ik heb het OM bij de opdracht voor het onderzoek aangegeven dat ik de Staatssecretaris zelf zou bevragen. In antwoord op de vraag van de fractie van CU bericht ik u dat hiervoor geen structuur is voorgeschreven, maar dat dit in de verhouding tussen Minister en Staatssecretaris naar mijn oordeel het meest passend is. Het OM valt onder mijn verantwoordelijkheid en daarmee ook het onderzoek dat door de heer Van Brummen is uitgevoerd. Voorts neemt de Staatssecretaris in deze kwestie een bijzondere positie in. De Staatssecretaris valt immers onder mijn verantwoordelijkheid. Daarbij komt dat hij vanwege zijn portefeuille als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn dagelijkse werkzaamheden een eigenstandige gezagsrelatie heeft met het OM. Gelet hierop lag het op mijn weg om de Staatssecretaris te bevragen over zijn rol als toenmalig officier van justitie.

De fracties van SP en CU hebben vragen gesteld over de uitlatingen die de Staatssecretaris direct na de uitzending van Nieuwsuur in de media heeft gedaan. De uitspraken van de heer Teeven hadden betrekking op de schikking, waarover ik u in het debat op 13 maart 2014 heb geïnformeerd, en op andere zaken die de Staatssecretaris tijdens zijn loopbaan als officier van justitie had behandeld en niet zozeer op de financiële afwikkeling van de schikking. Op dat laatste zag het onderzoek van de heer Van Brummen.

Ten behoeve van dat onderzoek heb ik met de Staatssecretaris gesproken over de financiële afwikkeling van de schikking en heeft hij zijn herinneringen daarover met mij gedeeld.

Ik heb de heer Van Brummen geïnformeerd over de uitkomsten van dit gesprek. Ook de heer Teeven had onvoldoende herinneringen aan de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking.

Ik ga er vanuit uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.