Kamerstuk 33750-VI-127

Verslag van een schriftelijk overleg over de termijn indienen klachten seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 25 juni 2014
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-VI-127.html
ID: 33750-VI-127

Nr. 127 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 juni 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie naar over de brief van 17 juni 2014 inzake de termijn indienen klachten seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 126).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 juni 2014.

Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

blz.

   

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

Inbreng van de leden van de SP-fractie

   

II. Reactie van de Minister

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor zijn brief van 17 juni jl. Deze leden wijzen erop dat het seksueel misbruik zoals dat binnen de Rooms-Katholieke Kerk in brede zin sinds 1945 heeft plaatsgevonden, zeer ernstig is geweest en dat vast staat dat de kerkelijke autoriteiten jarenlang geprobeerd hebben dit misbruik te ontkennen, vervolgens de daders in bescherming hebben genomen en niet de vereiste zorg voor de slachtoffers hebben geboden. Ook werd in voorkomende gevallen actief geprobeerd opsporing en vervolging te voorkomen. Er werden tegen daders geen adequate maatregelen genomen waardoor herhaald misbruik niet effectief werd voorkomen. De kerkelijke autoriteiten hebben naar aanleiding van de commotie en na de rapporten van de commissie-Deetman uiteindelijk hun verantwoordelijkheid genomen. Daarbij hebben zij de adviezen van de commissie-(en later de heer)Deetman opgevolgd en uitgevoerd. Ook zijn de door de Kamer aangenomen moties leidraad geweest voor het handelen van de kerkelijke autoriteiten en de door hen ingestelde stichting en de diverse met de behandeling en afhandeling van klachten betrokken commissies. De hulpverlening aan slachtoffers en – in veel gevallen – hun gezinnen is op gang gekomen, waarbij de constante betrokkenheid van de koepel van lotgenotengroepen een zeer belangrijke rol heeft moeten spelen, onder meer door waakzaam te zijn en te wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van de afspraken. Voor deze leden staat vast dat deze acties te laat zijn ondernomen en het berokkende leed nooit kunnen wegnemen en in veel gevallen alleen maar (een beetje) kunnen verzachten. Wel moet vastgesteld worden dat de kerkelijke autoriteiten zich uiteindelijk coulant hebben opgesteld. Zo is geen beroep gedaan op verjaring van de klachten, is het feit dat een mogelijke dader al was overleden (waardoor een strafrechtelijke vervolging onmogelijk zou zijn en wederhoor is uitgesloten) niet tegen de klager tegengeworpen en is een geringe bewijslast geformuleerd om tot toewijzing van de klacht en de mogelijkheid van financiële compensatie te komen. Het door voornoemde leden vanaf het begin gekozen uitgangspunt, dat gezorgd moet worden voor het vinden van de waarheid, de erkenning van de feiten en het toegebrachte leed, hulp voor de slachtoffers en hun gezin en de mogelijkheid van financiële compensatie voor de geleden materiële en immateriële schade, is daarmee uitgangspunt geworden van het handelen ven de betrokken instanties. Deze leden weten dat het daarbij niet altijd makkelijk en goed is gegaan. Hun contacten met de koepel van lotgenotengroepen de Stichting Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik (KLOKK), Mea Culpa United, het Vrouwenplatform Kerkelijk Kindermisbruik (VPKK) en individuele slachtoffers hebben problemen in de uitvoering aan het licht gebracht en tevens laten zien dat het nagenoeg onmogelijk is om het berokkende leed te compenseren. Ook is het met name voor de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR) moeilijk gebleken alle 290 bij hen aangesloten ordes en congregaties achter een en hetzelfde beleid te krijgen. Volgens de lotgenotengroepen is daarbij de indruk ontstaan dat de KNR zich de afgelopen jaren als organisatie meer bekommerd zou hebben om de belangen van de aangesloten organisaties en niet overal de leidende rol heeft gespeeld in het oplossen van de problemen met de uitvoering van het beleid. Dat individuele oversten desondanks hun verantwoordelijkheid hebben genomen, is te prijzen. Helaas is het gevolg hiervan dat slachtoffers met regelmaat in hun verwachtingen van de kerkelijke autoriteiten zijn teleurgesteld.

De leden van de VVD-fractie realiseren zich dat – en hebben dat ook dankzij een uitnodiging om een zitting bij te wonen persoonlijk kunnen vaststellen – de procedure bij de klachtencommissie en de bejegening door de aangeklaagde kerkelijke partij en/of hun juridische vertegenwoordiging niet in alle gevallen heeft kunnen beantwoorden aan de behoeftes van de slachtoffers. Ook is een ongegrondverklaring van de klacht omdat deze niet aannemelijk kon worden gemaakt, voor de betrokkenen moeilijk te verteren. De aan het woord zijnde leden beseffen dat dit tot nieuwe krassen in de ziel van de betrokken slachtoffers kan hebben geleid. Tegelijkertijd is er door middel van de instelling van een contactgroep en geregeld overleg met de slachtoffergroepen hard gewerkt aan het onderling vertrouwen en zijn knelpunten ten aanzien van individuele dossiers opgepakt. De vermeende zwijgplicht is actief door de Bisschoppenconferentie en de KNR opgeheven en er is meermalen een landelijke oproep gedaan alle klachten te melden zodat deze tijdig konden worden meegenomen. Deze leden wijzen erop dat de Kamer heeft aangedrongen op spoedige afwikkeling van alle ingediende klachten. Daarbij is begrijpelijk dat een einddatum – zoals ook geadviseerd door de heer Deetman – wenselijk is zodat de bij de klachtafhandeling betrokken organisaties weten waar zij, onder andere ten aanzien van bezetting, aan toe zijn. Bij de «nulmeting» is die behoefte ook erkend en expliciet geformuleerd. Vervolgens is de einddatum van 1 juli 2014 afgesproken en openbaar gecommuniceerd. Het schrijven van een simpele brief of e-mail is voldoende om de klachten tijdig in te dienen. Daar zijn ook de inspanningen van KLOKK, Mea Culpa United en VPKK op gericht, zo begrijpen deze leden. Zij onderschrijven dat een einddatum om meerdere redenen wenselijk is. Tegelijkertijd maken deze leden zich enige zorgen over wat er dan gebeurd als onverhoopt een klacht na deze termijn wordt ingediend. Zij hebben daarover dan ook enige vragen.

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het feit dat hij bereid is geweest om mede namens de Kamer in dialoog te treden met de kerkelijke autoriteiten om de wensen van de Kamer aan hen over te brengen. Zij zijn erkentelijk voor het feit dat de Minister daarmee heeft laten zien dat hij begrip heeft voor het leed dat aan – destijds vaak jonge en weerloze – slachtoffers is toegebracht en dat hij de wens heeft om vanuit zijn positie en met in achtneming van de scheiding tussen kerk en staat maximaal bij te dragen aan al hetgeen zou kunnen worden gedaan om dat leed te verzachten.

Worden na 1 juli 2014 klachten ten aanzien van verjaarde zaken of overleden daders koud afgewezen of kunnen de klagers in ieder geval rekenen op erkenning van de klacht, hulpverlening en eventueel mediation?

Is de Minister ervan overtuigd dat de kerkelijke autoriteiten, te weten de Bisschoppenconferentie en KNR, ook na 1 juli 2014 zich rekenschap zullen geven van hun verantwoordelijkheid voor het ontstaan van het leed dat aan slachtoffers is berokkend en dat zij vanuit dat besef bereid zullen blijven om dat leed te erkennen en hulp te bieden, zij het niet door de formele klachten- en compensatieprocedure zoals die van toepassing is op klachten voor 1 juli 2014?

Is de Minister ervan overtuigd dat de begrijpelijk voorgenomen afbouw van de betrokken organisaties niet tot gevolg zal hebben dat klachten langzamer of met minder kwaliteit zullen worden afgewikkeld?

Wat is de voorziene einddatum van de afwikkeling van alle klachten die voor 1 juli 2014 zijn ingediend en voor 1 oktober 2014 zijn aangevuld?

Hoe worden de klagers die voor 1 juli 2014 een klacht hebben ingediend, maar deze nog niet hebben aangevuld, gewezen op de voor hen belangrijke datum van 1 oktober 2014?

Hoeveel klachten zijn er tussen 1 januari 2014 en 1 juni 2014 ontvangen? Hoeveel daarvan hadden betrekking op meisjes en vrouwen? Kan de Minister verzoeken om een overzicht van de klachten die nog in behandeling zijn?

Acht de Minister het met de leden van de VVD-fractie raadzaam dat de kerkelijke autoriteiten bezien of een laatste actie ten aanzien van klachten waarvan de overtuiging bestaat bij de klachtencommissie dat deze realistisch zijn maar waarvan – ook met de lage drempel van de gehanteerde bewijslast – niet kon worden geconcludeerd dat de klacht aannemelijk was, mogelijk is? Deze leden zouden menen dat ten aanzien van deze klachten een generieke (dus niet op de persoon van de dader) erkenning en mogelijk enige vorm van financiële compensatie naast de vereiste hulpverlening tot de mogelijkheden zou moeten behoren. Zo ja, is de Minister bereid bij de kerkelijke autoriteiten hiernaar te informeren en de Kamer op de hoogte te stellen van de voornemens van de kerkelijke autoriteiten op dit punt? Deze leden brengen in herinnering dat de heer Stevens, voorzitter van de klachtencommissie, aan de Kamer heeft laten weten een soortgelijke «slotactie» wenselijk te achten.

Zou het denkbaar zijn dat de na 1 juli 2014 ontvangen klachten in deze slotactie of in ieder geval op dezelfde grondslag worden behandeld ten aanzien van financiële compensatie?

Kent de Minister het door KLOKK voorgestelde alternatief voor de sluiting van de klachtentermijn waarin wordt geregeld dat de kerkelijke autoriteiten samen met KLOKK en het platform hulpverlening door middel van mediation tot een bevredigende oplossing komen van eventueel nog na 1 juli 2014 ingediende klachten? Zou u zich kunnen voorstellen dat dit op basis van coulance een voor de kerkelijke autoriteiten begaanbare weg zou kunnen zijn, zonder dat daardoor feitelijk een nieuwe volwaardige klachtenprocedure in het leven wordt geroepen al dan niet in combinatie met de slotactie hiervoor genoemd?

Is er ten aanzien van de klachten die voortvloeien uit de problematiek die door de commissie-Samson aan het licht is gebracht ook sprake van een einddatum ten aanzien van de als gevolg van dit misbruik ingediende klachten? Zo ja, welke datum is voorgenomen en hoe wordt omgegaan met klachten van na die datum?

Is er verschil in aanpak tussen de afwikkeling van de klachten in het kader van de commissie Samson en de klachten inzake het seksueel misbruik in de Katholieke kerk, zowel qua aanpak, als de hulpverlening als de hoogte van de compensatie?

De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de positie van vrouwen en meisjes, mede naar aanleiding van hun contacten met de hiervoor opgerichte lotgenotengroep VPKK, het volgende. Kan de Minister via de kerkelijke autoriteiten komen tot een inschatting van de klachten die vanuit deze groep alsnog zijn ingediend na de media aandacht voor deze specifieke groep en het recente verschijnen van het, ook voor de aan het woord zijnde leden, aangrijpende boek van Hermans en Verhoef «Stil in mij, overleven bij de nonnen»? Kan op basis van de ingediende klachten worden verondersteld dat er nog veel klachten niet zijn ingediend die wel zouden kunnen worden ingediend?

Voornoemde leden merken op dat het VPKK heeft verzocht om een subsidie voor een zogenoemd «oral history project» waarmee de verwerking van het aan de vrouwen en meisjes berokkende leed zou kunnen worden ondersteund. Het is niet aan deze leden om over een zodanig projectvoorstel een oordeel te vellen. Maar acht de Minister het denkbaar dat zo’n oral history project naast het hiervoor genoemde boek dat ook «oral history» bevat, wenselijk is en zo ja, is de Minister – al dan niet samen met de collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – bereid daaraan een subsidie te verstrekken? Deelt de Minister wel de mening van de aan het woord zijnde leden dat dit project zowel mannen als vrouwen zou moeten betreffen? Dit project ligt eens temeer voor de hand nu de einddatum van 1 juli 2014 ook door de Minister wordt onderschreven en de verwerking van deze slachtoffers dus zonder de formele klachtenprocedure zal moeten plaatsvinden. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de mening van de Minister hierover en de financiële mogelijkheden voor de hier bedoelde subsidie.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de termijn van indienen klachten seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke kerk. De Minister geeft in de brief aan dat hij tijdens het algemeen overleg van 14 november 2013 aangegeven heeft dat het goed zou zijn om een einddatum te stellen. Deze leden kunnen zich echter niet aan de indruk onttrekken dat er in het veld, onder de slachtoffers en belangenbehartiger van slachtoffers veel onvrede leeft over de huidige sluitingstermijn. Kan de Minister aangeven hoe de veegactie eruit gaat zien? Hoe beziet de Minister deze situatie?

Daarnaast constateren de leden van de PvdA-fractie dat de Minister stelt dat er in ruime mate gelegenheid is geweest voor slachtoffers om zich te melden en hierbij geen onderscheid tussen mannen en vrouwen bestaat. Echter, belangenbehartiger VPKK geeft juist aan dat vrouwen een langere aanlooptijd tot melden nodig hebben. Daarom vragen deze leden of dit gender-aspect door het voorzittersoverleg meegenomen is in het besluit de huidige regeling te sluiten? Kan de Minister de Kamer informeren over het aantal klachten na sluiting in andere landen waar soortgelijke regelingen hebben bestaan?

Voornoemde leden vragen hoe de kerkelijke autoriteiten begrippen zoals «compassie met de slachtoffers» en «coulant zijn met de sluitingstermijn» in de praktijk gaan invullen. Op grond van welke criteria worden nieuwe gevallen beoordeeld? Hoe gaan de Bisschoppenconferentie en de KNR mensen die moeilijkheden ondervinden bij het indienen van de klachten faciliteren? Hebben de organisaties hierbij ook oog voor mensen die geen praktische maar juist door emotionele blokkades moeilijkheden ondervinden? Tot slot vragen deze leden of ze erop kunnen vertrouwen dat slachtoffers die zich na 1 juli alsnog willen melden (bijvoorbeeld door eerder genoemde redenen) niet buiten de boot vallen? Zo ja, waarom? Hoe wordt de hulpverlening voor deze groep slachtoffers ingericht? Kan de Minister aangeven of mediation een middel is dat ingezet zal worden? Zo nee, waarom niet? Welke middelen zullen dan wel ingezet worden en op welke termijn?

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie erkennen dat er conform de regels is gehandeld. Er wordt door de Minister erkend dat iedereen in de gelegenheid moet worden gesteld om een klacht in te dienen, maar gooit per 1 juli toch de deur min of meer dicht. Deze leden vragen, aangezien duidelijk is dat er nog steeds behoefte is vanuit de slachtoffers om hun klacht te melden, wat er op tegen is het meldpunt langer open te stellen? Het betreft hier immers zaken die soms ruim 30 jaar spelen en een taboe zijn geweest. Het misbruik heeft veel impact op het leven van de slachtoffers, of deze zaken nu verjaard zijn of niet. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat slachtoffers die problemen hebben met melden, bijvoorbeeld omdat misbruik een groot taboe was en nog steeds is, nog steeds de kans moeten krijgen om een schadevergoeding te krijgen. Dat is uiteindelijk ook een belangrijk onderdeel van het verwerkingsproces. Hoe staat de Minister hier tegenover en deelt hij de mening dat het van groot belang is dat misbruikzaken altijd de kans moeten krijgen om goed afgewikkeld te kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Is hij bereid om het meldpunt langer open te houden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre zijn er dan andere mogelijkheden voor deze slachtoffers om hun schade te verhalen? Staat de Minister er bijvoorbeeld open voor om in te gaan op het door KLOKK aangedragen alternatief, namelijk om meldingen en onderleg over eventuele compensatie voortaan uitsluitend via het KLOKK en Platform Hulpverlening te laten verlopen?

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe de gesprekken gaan over subsidieverlening aan de Stichting VPKK? Is al bekend of er subsidie zal worden verleend, hoe hoog die subsidie zal zijn en hoeveel procent van hun begroting daarmee wordt gedekt? Indien geen subsidie zal worden verleend, kan dan worden toegelicht waarom niet?

II. Reactie van de Minister

Inleiding

Bij brief van 17 juni j.l. heb ik u op uw verzoek mijn reactie gestuurd op een bericht van het Vrouwenplatform Kerkelijk Kindermisbruik (VPKK) met betrekking tot de sluiting van de termijn voor het indienen van klachten over seksueel misbruik (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 126). Op 19 juni j.l. heeft u besloten naar aanleiding van deze brief een schriftelijk overleg te voeren. De inbreng van de fracties van de VVD, de PvdA en de SP heb ik op 20 juni ontvangen.

Ik dank de leden voor hun inbreng en de mij gestelde vragen. Ik ga hierna in op deze vragen. Het grootste deel van de gestelde vragen ziet op de verantwoordelijkheid van de Bisschoppenconferentie (BC) en de Konferentie van Nederlandse Religieuzen (KNR). Ik heb uw vragen dan ook voorgelegd aan deze kerkelijke autoriteiten. De kerkelijke autoriteiten hebben zich ingespannen op deze korte termijn de vragen te beantwoorden. Voor de leesbaarheid geef ik de vragen hieronder genummerd weer en voorzie deze waar van toepassing van de reactie van de kerkelijke autoriteiten.

Vraag 1 (VVD). Worden na 1 juli 2014 klachten ten aanzien van verjaarde zaken of overleden daders koud afgewezen of kunnen de klagers in ieder geval rekenen op erkenning van de klacht, hulpverlening en eventueel mediation? Soortgelijke vragen zijn door de fracties van de PvdA en de SP gesteld.

De BC en de KNR beantwoorden deze vraag als volgt.

In de nulmeting is geconcludeerd dat het wenselijk is om een einddatum voor het indienen van klachten tegen overledenen en van klachten van verjaard seksueel misbruik in te stellen. Daarvoor zijn 3 redenen aangedragen: het aantal aanmeldingen is fors teruggelopen, de emotionele belasting neemt toe voor slachtoffers die zich niet willen melden, maar gebukt blijven gaan onder stress en twijfel hierover zolang de mogelijkheid tot het indienen van genoemde klachten nog bestaat alsmede voor slachtoffers wier procedure is afgerond, en de periode om te melden via het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK (= Meldpunt) is langer dan de door de overheid vastgestelde periode voor de Samson-slachtoffers (28 maanden). De mogelijkheid om een klacht wegens seksueel misbruik tegen een overledene in te dienen werd reeds ruim 6½ jaar geschapen (op basis van de Procedure bij klachten van seksueel misbruik (goedgekeurd 9 oktober 2007) van de kerkelijke instelling Hulp & Recht. In de nulmeting is geadviseerd om een einddatum in te stellen, onder de voorwaarde dit tijdig en transparant te communiceren. De nulmeting is in november 2013 aan de leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie verstrekt.

Voor de BC en KNR is zorgvuldigheid essentieel. Dat geldt zowel voor de wijze waarop het seksueel misbruik door onafhankelijke commissies wordt behandeld als voor het bepalen van de einddatum. In en buiten het Voorzittersoverleg is de einddatum meerdere malen besproken en via de media gecommuniceerd.

Voor de slachtoffers die voor 1 juli 2014 een klacht hebben ingediend, staat via het Meldpunt de mogelijkheid open van een klachtenprocedure en een mediation-procedure. Het Platform Hulpverlening biedt met behulp van vertrouwenspersonen professionele doorverwijzing naar hulpverlening op maat.

Vraag 2 (VVD). Is de Minister ervan overtuigd dat de kerkelijke autoriteiten, te weten de Bisschoppenconferentie en KNR, ook na 1 juli 2014 zich rekenschap zullen geven van hun verantwoordelijkheid voor het ontstaan van het leed dat aan slachtoffers is berokkend en dat zij vanuit dat besef bereid zullen blijven om dat leed te erkennen en hulp te bieden, zij het niet door de formele klachten- en compensatieprocedure zoals die van toepassing is op klachten voor 1 juli 2014?

De BC en de KNR laten op deze vraag weten dat slachtoffers worden opgeroepen om klachten in te dienen voor 1 juli 2014. Dit betreft slachtoffers van verjaarde klachten van seksueel misbruik en van misbruik gepleegd door overleden mensen. Slachtoffers van niet-verjaard seksueel misbruik kunnen zich, wanneer de aangeklaagde nog leeft, ook vanaf 1 juli 2014 blijven melden. Daarvoor komt er op korte termijn een nieuwe klachtenprocedure. Conform de aangescherpte gedragsregels geldt de reguliere wijze van melden van grensoverschrijdend gedrag bij politie en Openbaar Ministerie.

Ik ben ervan overtuigd dat de kerkelijke autoriteiten zich ook na 1 juli rekenschap zullen geven van hun verantwoordelijkheid voor het leed dat aan slachtoffers is berokkend en dat zij bereid zullen blijven om leed te erkennen en hulp te bieden.

Vraag 3 (VVD). Is de Minister ervan overtuigd dat de begrijpelijk voorgenomen afbouw van de betrokken organisaties niet tot gevolg zal hebben dat klachten langzamer of met minder kwaliteit zullen worden afgewikkeld (VVD)?

Ik heb in mijn brief van 17 juni aangegeven dat het aanbod van klachten en daarop gebaseerde klaagschriften nu zodanig is, dat er een afbouw in de organisatie moet plaatsvinden. Die afbouw mag er niet toe leiden dat in de afhandeling van lopende klachtprocedures vertraging optreedt of de klachtbehandeling van minder kwaliteit wordt. Ik ben ervan overtuigd dat daarop de inzet van de kerkelijke autoriteiten is gericht.

Op deze vraag hebben de BC en KNR het volgende aangegeven. De voorzitters van BC en KNR zien via het Voorzittersoverleg, waarin ook de voorzitter van KLOKK zitting heeft, er nauwlettend op toe dat de kwaliteit in de klachtbehandeling tot en met de behandeling van de laatste klacht blijft geborgd. Primair is de onafhankelijke Stichting Beheer & Toezicht hiervoor verantwoordelijk. Door goed en transparant overleg, kunnen aandachtspunten worden gedeeld.

Het Voorzittersoverleg is verheugd dat in navolging van het advies uit de 0-meting enkele maanden geleden de Adviesraad van het Platform Hulpverlening is ingesteld. Deze Adviesraad, onder voorzitterschap van een onafhankelijke deskundige, bestaat uit vertegenwoordigers van KLOKK, MCU en VPKK, BC, KNR en deskundigen. De Adviesraad adviseert het Platform Hulpverlening over de werkwijze, de effectiviteit van het aanbod etc.

Het Voorzittersoverleg komt maandelijks bijeen. Daarin worden de nog openstaande adviezen uit de nulmeting besproken. Van de 25 adviezen zijn er 7 nog niet (volledig) uitgevoerd.

Naast het bespreken van de adviezen, bespreekt het Voorzittersoverleg onderwerpen als hulpverlening, slotactie, mediation etc. Het doel is te komen tot gezamenlijke beeldvorming en afspraken over de besproken punten. Van dit overleg wordt een kort verslag gepubliceerd op de site www.RKKerk.nl (dossier misbruik), evenals op de websites van de KNR en KLOKK. De voorzitters van BC en KNR benadrukken de betekenis van het Voorzittersoverleg om daarmee aan één tafel te zitten met KLOKK teneinde de belangen van de slachtoffers zo goed mogelijk te behartigen.

Tevens wordt overlegd met de Stichting Beheer en Toezicht over de omvang van de bestaande organisatie van het Meldpunt, die afneemt omdat het aantal te behandelen klachten sterk is gedaald.

Vraag 4 (VVD). Wat is de voorziene einddatum van de afwikkeling van alle klachten die voor 1 juli 2014 zijn ingediend en voor 1 oktober 2014 zijn aangevuld?

Volgens de voorzitter van de Klachtencommissie wordt dit voorzien tussen 1 april 2015 en 1 juni 2015.

Vraag 5 (VVD). Hoe worden de klagers die voor 1 juli 2014 een klacht hebben ingediend, maar deze nog niet hebben aangevuld, gewezen op de voor hen belangrijke datum van 1 oktober 2014?

Vanuit het Meldpunt worden de juridisch adviseurs, die de klagers bijstaan, waar mogelijk geïnformeerd en ondersteund. De einddatum voor de indiening van klachten tot 1 juli 2014 en de verruiming van de termijn tot 1 oktober 2014 voor de indiening van klaagschriften betreffende klachten die vanaf 1 januari 2014 tot 1 juli 2014 zijn ingediend, zijn door het Meldpunt gecommuniceerd. Het Meldpunt heeft diverse informatiebijeenkomsten georganiseerd over de werkwijze van het Meldpunt, de Klachtencommissie, de Compensatiecommissie en het Platform Hulpverlening.

Op de site van het Meldpunt staan de einddatum en informatie over de beëindiging van de klachtenprocedure ook prominent aangegeven.

Vraag 6 (VVD). Hoeveel klachten zijn er tussen 1 januari 2014 en 1 juni 2014 ontvangen? Hoeveel daarvan hadden betrekking op meisjes en vrouwen? Kan de Minister verzoeken om een overzicht van de klachten die nog in behandeling zijn?

Tussen 1 januari 2014 en medio juni 2014 zijn bij het Meldpunt 116 klachten ingediend. Daarvan zijn er 32 van (toen) minderjarige meisjes en vrouwen. Er zijn 479 klachten in behandeling.

Vraag 7 (VVD). Acht de Minister het met de leden van de VVD-fractie raadzaam dat de kerkelijke autoriteiten bezien of een laatste actie ten aanzien van klachten waarvan de overtuiging bestaat bij de klachtencommissie dat deze realistisch zijn maar waarvan – ook met de lage drempel van de gehanteerde bewijslast – niet kon worden geconcludeerd dat de klacht aannemelijk was, mogelijk is? Deze leden zouden menen dat ten aanzien van deze klachten een generieke (dus niet op de persoon van de dader) erkenning en mogelijk enige vorm van financiële compensatie naast de vereiste hulpverlening tot de mogelijkheden zou moeten behoren. Zo ja, is de Minister bereid bij de kerkelijke autoriteiten hiernaar te informeren en de Kamer op de hoogte te stellen van de voornemens van de kerkelijke autoriteiten op dit punt? Deze leden brengen in herinnering dat de heer Stevens, voorzitter van de klachtencommissie, aan de Kamer heeft laten weten een soortgelijke «slotactie» wenselijk te achten. Ook de fractie van de PvdA heeft een vraag gesteld over een «veegactie».

De BC en de KNR geven op deze vraag het volgende aan. Indachtig het betreffende advies uit de nulmeting hebben de BC en KNR uitgebreid gesproken over deze additionele actie. Immers, conform de klachtenprocedure zijn die zaken door de onafhankelijke Klachtencommissie als ongegrond verklaard. Vanuit KLOKK is in het Voorzittersoverleg benadrukt dat een additionele actie zeer wenselijk is en dat deze spoedig moet worden gehouden om slachtoffers snel duidelijkheid te verschaffen. De BC en KNR staan niet onwelwillend tegenover een additionele actie, mits dit niet een soort «hoger beroep» voor uitspraken van de Klachtencommissie wordt. Tevens hebben de BC en KNR expliciet aangegeven dat de slotactie ook als een laatste actie moet worden gezien. Er zullen waarschijnlijk ongeveer 200 klagers, wier klacht ongegrond is verklaard, in de gelegenheid worden gesteld om aan deze slotactie deel te nemen.

Inspanningen die erop zijn gericht dat slachtoffers niet buiten de boot vallen waardeer ik positief.

Vraag 8 (VVD). Zou het denkbaar zijn dat de na 1 juli 2014 ontvangen klachten in deze slotactie of in ieder geval op dezelfde grondslag worden behandeld ten aanzien van financiële compensatie?

De BC en de KNR hebben aangegeven dit uit te sluiten. Ze stellen dat het bij de slotactie om slachtoffers gaat die reeds de gehele klachtenprocedure hebben doorlopen en wier klacht ongegrond is verklaard, hetgeen voor hen een emotioneel belastende procedure is geweest.

Vraag 9 (VVD). Kent de Minister het door KLOKK voorgestelde alternatief voor de sluiting van de klachtentermijn waarin wordt geregeld dat de kerkelijke autoriteiten samen met KLOKK en het platform hulpverlening door middel van mediation tot een bevredigende oplossing komen van eventueel nog na 1 juli 2014 ingediende klachten? Zou u zich kunnen voorstellen dat dit op basis van coulance een voor de kerkelijke autoriteiten begaanbare weg zou kunnen zijn, zonder dat daardoor feitelijk een nieuwe volwaardige klachtenprocedure in het leven wordt geroepen al dan niet in combinatie met de slotactie hiervoor genoemd?

Ik heb kennis genomen van door KLOKK aangedragen alternatief voor de sluiting van de klachtentermijn. De kerkelijke autoriteiten hebben mij hierover het volgende laten weten.

Er is door de Commissie Deetman, de Commissie Bandell en de Tweede Kamer beklemtoond dat er onafhankelijke commissies moeten komen om de klachten van slachtoffers van seksueel misbruik te beoordelen. Onder de onafhankelijke Stichting Beheer en Toezicht is dit vervolgens gerealiseerd.

Het voorstel van KLOKK is op hoofdlijnen bekend, maar niet besproken met en in de BC en KNR en ook niet in het Voorzittersoverleg. Dit voorstel gaat ervan uit dat slachtoffers zich via KLOKK kunnen melden en dat er vervolgens mediation wordt aangeboden. KLOKK neemt daarmee de rol van B&T, Meldpunt en Klachtencommissie over, hetgeen als koepelorganisatie van en voor slachtoffers niet logisch lijkt. Hiermee komt immers de onafhankelijkheid van de beoordeling van de klachten in het geding.

De BC en KNR houden vast aan de einddatum met de door de Stichting Beheer en Toezicht aangeboden klachtenprocedure en mediation voor de klagers, die hun klacht tijdig – dat wil zeggen vóór 1 juli 2014 – hebben ingediend. Voor het indienen van een klacht volstaat een zeer korte brief van enkele regels. Voor het indienen van het klaagschrift is er dan de tijd tot 1 oktober 2014. De voorzitters van BC en KNR hebben diverse malen in het Voorzittersoverleg hun bereidheid uitgesproken om hulp te bieden bij het indienen van de klacht vóór 1 juli 2014 in het geval van klagers die daarbij problemen ondervinden.

Vraag 10. (VVD) Is er ten aanzien van de klachten die voortvloeien uit de problematiek die door de commissie-Samson aan het licht is gebracht ook sprake van een einddatum ten aanzien van de als gevolg van dit misbruik ingediende klachten? Zo ja, welke datum is voorgenomen en hoe wordt omgegaan met klachten van na die datum?

Vraag 11. (VVD) Is er verschil in aanpak tussen de afwikkeling van de klachten in het kader van de commissie Samson en de klachten inzake het seksueel misbruik in de Katholieke kerk, zowel qua aanpak, als de hulpverlening als de hoogte van de compensatie?

Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Samson zijn er twee financiële regelingen gekomen voor slachtoffers van seksueel misbruik in een instelling of in een pleeggezin. Dit zijn het «Statuut voor de buitengerechtelijke afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding in verband met seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen» (het Statuut) en de «Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen» (de Tijdelijke regeling). De regelingen zijn onderdeel van een pakket aan hulp en/of ondersteuning dat de overheid en Jeugdzorg Nederland aan slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen biedt. Het Statuut is een regeling voor slachtoffers die ten tijde van het seksueel misbruik in jeugdinstellingen en/of pleeggezinnen minderjarig waren en is gebaseerd op de mogelijke aansprakelijkheid van de overheid, een jeugdinstelling, of de jeugdzorginstelling die het kind in een pleeggezin plaatste. Het Statuut toont veel gelijkenissen met de RKK-regeling, onder andere in de hoogte van het maximumschadebedrag (100.000 euro), er is geen sprake van finale kwijting en er kan aanspraak bestaan op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Er wordt geen beroep op verjaring gedaan en causaal verband tussen misbruik en schade hoeft in beginsel niet te worden aangetoond. De commissie beoordeelt op basis van de aannemelijkheid van de aard en omvang van het misbruik voor welke categorie van tegemoetkoming het slachtoffer in aanmerking komt. Alleen bij de hoogste uitkeringscategorie speelt causaal verband – net als in de RKK-regeling – een rol.

De regering heeft gemeend dat het een verantwoordelijkheid is van de overheid om in aanvulling op deze regeling ook een bestuursrechtelijke regeling op te stellen, die bedoeld is voor slachtoffers die ten tijde van het seksueel misbruik in jeugdinstellingen en/of pleeggezinnen minderjarig waren en niemand aan kunnen of willen spreken op de geleden schade. Deze regeling is zeer laagdrempelig ingericht, vergt een minder zware bewijslast (er moet sprake zijn van enig steunbewijs) en kent een maximumvergoeding van 35.000 euro. Deze vangnetregeling verschilt met name van de RKK-regeling in de eenzijdige vaststelling van een vergoeding en het ontbreken van tegenspraak.

Er is voor gekozen om de uitvoering van de regelingen zo toegankelijk mogelijk te organiseren. Het eerste contact kan lopen via de Hulplijn Seksueel Misbruik of via lotgenotenorganisaties1. Slachtofferhulp Nederland kan slachtoffers vervolgens ondersteunen bij hun keuze voor één van de twee regelingen, of bij het indienen van een aanvraag. Daarnaast kunnen zij slachtoffers informeren en/of doorgeleiden naar specifieke hulpverlening, een gesprek met een groep lotgenoten, een dialoog met de pleger/instelling.

Het Schadefonds Geweldmisdrijven beoordeelt de aanvragen op grond van de regelingen en heeft hiertoe een civiele raadkamer bij de Commissie ingesteld die de aanvragen van slachtoffers op grond van het Statuut beoordeelt. Voor de laatste stand van zaken ten aanzien van het aantal ingediende aanvragen op grond van de regelingen verwijs ik u naar de Voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties van de Staatssecretaris van VWS, die uw Kamer op zeer korte termijn ontvangt. De regelingen zijn geldig tot 1 januari 2016, de praktijk moet uitwijzen of dit een afdoende termijn is en of een eventuele verlenging geïndiceerd is, op een besluit hierover kan ik op dit moment nog niet vooruitlopen.

Vraag 12 (VVD). De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de positie van vrouwen en meisjes, mede naar aanleiding van hun contacten met de hiervoor opgerichte lotgenotengroep VPKK, het volgende. Kan de Minister via de kerkelijke autoriteiten komen tot een inschatting van de klachten die vanuit deze groep alsnog zijn ingediend na de media aandacht voor deze specifieke groep en het recente verschijnen van het, ook voor de aan het woord zijnde leden, aangrijpende boek van Hermans en Verhoef «Stil in mij, overleven bij de nonnen»? Kan op basis van de ingediende klachten worden verondersteld dat er nog veel klachten niet zijn ingediend die wel zouden kunnen worden ingediend?

Op deze vraag heb ik van de kerkelijke autoriteiten de volgende reactie ontvangen.

In onderstaande tabel staat het aantal klachten van vrouwen in de eerste zes maanden van 2014 weergegeven (bron: Meldpunt):

Maand 2014

Aantal klachten

Januari

3

Februari

7

Maart

4

April

9

Mei

7

juni (medio)

2

Totaal

32

Het boek «Stil in mij» is op 13 mei 2014 verschenen. Op basis van deze gegevens valt niet af te leiden dat het boek heeft geleid tot een extra groot aantal klachten. Wanneer we de aantallen ingediende klachten vanaf 2010 beschouwen, dan blijkt dat met name in maart 2010 toen het seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland voor het eerst ter discussie werd gesteld, en de publicatie van het onderzoek van de heer Deetman naar seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes in maart 2013 leidden tot een stijging van klachten van meisjes en vrouwen. De piekmaanden waren maart en april 2010 en maart 2013. In deze maanden zijn resp. 68, 13 en 18 klachten van meisjes en vrouwen geregistreerd. In alle overige maanden lag het aantal klachten (fors) onder 10.

De vraag naar het aantal potentiële klachten kan niet aan de hand van de gegevens van het Meldpunt over het concreet ingediende klachten worden beantwoord.

Vraag 13 (VVD). Voornoemde leden merken op dat het VPKK heeft verzocht om een subsidie voor een zogenoemd «oral history project» waarmee de verwerking van het aan de vrouwen en meisjes berokkende leed zou kunnen worden ondersteund. Het is niet aan deze leden om over een zodanig projectvoorstel een oordeel te vellen. Maar acht de Minister het denkbaar dat zo’n oral history project naast het hiervoor genoemde boek dat ook «oral history» bevat, wenselijk is en zo ja, is de Minister – al dan niet samen met de collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – bereid daaraan een subsidie te verstrekken? Deelt de Minister wel de mening van de aan het woord zijnde leden dat dit project zowel mannen als vrouwen zou moeten betreffen? Dit project ligt eens temeer voor de hand nu de einddatum van 1 juli 2014 ook door de Minister wordt onderschreven en de verwerking van deze slachtoffers dus zonder de formele klachtenprocedure zal moeten plaatsvinden. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de mening van de Minister hierover en de financiële mogelijkheden voor de hier bedoelde subsidie. Hierover zijn tevens door de fractie van de SP vragen gesteld.

Zoals tijdens het Algemeen Overleg van 14 november 2013 aangegeven (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 98), sta ik – binnen de regels en toetsing die ik hierbij in acht moet nemen – welwillend tegenover een financiële bijdrage aan een door het VPKK te initiëren «oral history project». Een eerste subsidieaanvraag heb ik in januari ontvangen. Daarover heeft overleg met de aanvragers plaatsgehad. Naar aanleiding van dat overleg is eind mei een gewijzigde aanvraag, voorzien van een projectplan en begroting, ingediend die thans – mede gelet op hetgeen gewisseld is in het AO van 14 november 2013 en binnen het wettelijke en financiële kader – door mij wordt beoordeeld.

Vraag 14 (PvdA). De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de termijn van indienen klachten seksueel misbruik in de Rooms – Katholieke kerk. De Minister geeft in de brief aan dat hij tijdens het algemeen overleg van 14 november 2013 aangegeven heeft dat het goed zou zijn om een einddatum te stellen. Deze leden kunnen zich echter niet aan de indruk onttrekken dat er in het veld, onder de slachtoffers en belangenbehartiger van slachtoffers veel onvrede leeft over de huidige sluitingstermijn. Kan de Minister aangeven hoe de veegactie eruit gaat zien? Hoe beziet de Minister deze situatie?

Deze vraag is hiervoor onder 1 beantwoord.

Vraag 15 (PvdA). Daarnaast constateren de leden van de PvdA-fractie dat de Minister stelt dat er in ruime mate gelegenheid is geweest voor slachtoffers om zich te melden en hierbij geen onderscheid tussen mannen en vrouwen bestaat. Echter, belangenbehartiger VPKK geeft juist aan dat vrouwen een langere aanlooptijd tot melden nodig hebben. Daarom vragen deze leden of dit gender-aspect door het voorzittersoverleg meegenomen is in het besluit de huidige regeling te sluiten? Kan de Minister de Kamer informeren over het aantal klachten na sluiting in andere landen waar soortgelijke regelingen hebben bestaan?

Op deze vraag hebben de kerkelijke autoriteiten mij de volgende reactie gegeven.

De diepgaande studie van de Commissie Deetman (rapport 1, gepubliceerd in december 2011) heeft via de Commissie Bandell geleid tot een klachtenprocedure en een compensatieregeling voor mannen en vrouwen plus diverse onafhankelijke commissies met deskundigen die een rol vervullen bij de erkenning, onderzoek van klachten, genoegdoening en hulpverlening voor deze slachtoffers.

Het onderzoek naar seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes van de heer Deetman (rapport 2, gepubliceerd in maart 2013) heeft geen aanwijzingen opgeleverd die de stelling van het VPKK onderbouwen dat vrouwen meer moeilijkheden hebben met het indienen van klachten dan mannen en gaf daarom geen aanleiding om de aanpak te veranderen. Op een aantal methodologische punten in de benadering van het VPKK is de heer Deetman uitgebreid en kritisch ingegaan ten behoeve van het Rondetafelgesprek van de vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie op 6 november 2013.

Ook de nulmeting heeft niet tot inzichten geleid, die tot aanbevelingen voor de wijziging van het gevoerde beleid zou kunnen leiden. Het raadplegen van deskundigen om te kunnen beschikken over op deze situatie toepasselijk zijnde wetenschappelijke onderzoeksresultaten naar het meldgedrag, heeft niets opgeleverd.

Ik heb geen kennis van soortgelijke regelingen die in het buitenland zijn getroffen en hoe daar wordt omgegaan met buiten de termijn ingediende klachten.

Vraag 16 (PvdA). Voornoemde leden vragen hoe de kerkelijke autoriteiten begrippen zoals «compassie met de slachtoffers» en «coulant zijn met de sluitingstermijn» in de praktijk gaan invullen. Op grond van welke criteria worden nieuwe gevallen beoordeeld? Hoe gaan de Bisschoppenconferentie en de KNR mensen die moeilijkheden ondervinden bij het indienen van de klachten faciliteren? Hebben de organisaties hierbij ook oog voor mensen die geen praktische maar juist door emotionele blokkades moeilijkheden ondervinden?

De kerkelijke autoriteiten geven op deze vragen de volgende reactie. Vergeleken met andere landen en het Samson-traject in Nederland zijn de BC en de KNR ervan overtuigd dat met de huidige regelingen (betreffende het Meldpunt, de Klachtencommissie, het Platform Hulpverlening en de Compensatiecommissie), de duur van de regelingen, de overlegstructuur (Voorzittersoverleg en Contactgroep) de Kerk er alles aan heeft gedaan om op zorgvuldige wijze om te gaan met het leed dat in het verleden minderjarigen door seksueel misbruik en geweld is aangedaan. «Compassie» en «coulant zijn» hebben hun weerslag gevonden in de regelingen en de wijze waarop met de regelingen wordt omgegaan. Niet voor niets zijn onafhankelijke commissies ingezet om de regelingen uit te voeren. In dat licht is ook gedacht aan de additionele actie met betrekking tot klagers, wier klacht ongegrond is verklaard op advies van de onafhankelijke Klachtencommissie.

De voorzitters van BC en KNR hebben maandelijks -of indien noodzakelijk vaker- overleg met de voorzitter van de koepelorganisatie KLOKK. Er zijn buiten dit overleg ook gesprekken met KLOKK, MCU en VPKK. De voorzitters blijven natuurlijk altijd openstaan voor dialoog met de slachtofferorganisaties.

Vraag 17 (PvdA). Tot slot vragen deze leden of ze erop kunnen vertrouwen dat slachtoffers die zich na 1 juli alsnog willen melden (bijvoorbeeld door eerder genoemde redenen) niet buiten de boot vallen? Zo ja, waarom? Hoe wordt de hulpverlening voor deze groep slachtoffers ingericht?

Op deze vraag is hiervoor onder vraag 1 ingegaan.

Vraag 18 (PvdA). Kan de Minister aangeven of mediation een middel is dat ingezet zal worden? Zo nee, waarom niet? Welke middelen zullen dan wel ingezet worden en op welke termijn?

Op deze vraag is volgende reactie van de kerkelijke autoriteiten ontvangen. Mediation is een regulier instrument dat kan worden ingezet bij klachten die tijdig zijn ingediend. Voor de betreffende regeling zij verwezen naar de site van het Meldpunt (www.meldpuntmisbruikrkk.nl). Daarbij is een heldere knip gemaakt tussen mediation en arbitrage (conform de MfN-richtlijnen). Arbitrage is in principe geen onderdeel van mediation. Mediation is een werkwijze waarbij twee partijen, op vrijwillige basis, met een mediator -als katalysator- beogen een gezamenlijke oplossing te vinden. De wijze hoe mediation wordt ingezet en welke mediators worden ingeschakeld, zijn vragen voor de Stichting Beheer en Toezicht. De voorzitters van BC en KNR treden hier niet in. Dit is recentelijk nog uitvoerig besproken in het Voorzittersoverleg.

Vraag 19 (SP). Deze leden vragen, aangezien duidelijk is dat er nog steeds behoefte is vanuit de slachtoffers om hun klacht te melden, wat er op tegen is het meldpunt langer open te stellen? Het betreft hier immers zaken die soms ruim 30 jaar spelen en een taboe zijn geweest. Het misbruik heeft veel impact op het leven van de slachtoffers, of deze zaken nu verjaard zijn of niet. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat slachtoffers die problemen hebben met melden, bijvoorbeeld omdat misbruik een groot taboe was en nog steeds is, nog steeds de kans moeten krijgen om een schadevergoeding te krijgen. Dat is uiteindelijk ook een belangrijk onderdeel van het verwerkingsproces. Hoe staat de Minister hier tegenover en deelt hij de mening dat het van groot belang is dat misbruikzaken altijd de kans moeten krijgen om goed afgewikkeld te kunnen worden? Zo nee, waarom niet?

De kerkelijke autoriteiten verwijzen in hun reactie naar de hiervoor weergegeven antwoorden op vraag 1 en 2. Daarnaast geven zij aan dat de klachtenregeling de strafrechtelijke en kerkrechtelijke regels m.b.t. het indienen van klachten tegen overledenen en van verjaard seksueel misbruik opzij zet. De gestelde vraag richt zich op verjaring en de mogelijkheid om klachten in te dienen tegen overledenen ten principale. Dat is een politiek-juridische discussie, waar de BC en KNR buiten willen blijven. De BC en KNR hebben zelf de verantwoordelijkheid genomen om deze stap voor enkele jaren te zetten.

In mijn brief van 17 juni j.l. heb ik aangegeven dat het goed is om een eindtermijn te stellen. Dat geeft ook duidelijkheid aan slachtoffers die wellicht twijfelen over het indienen van een klacht. Die eindtermijn is ruim van te voren aangekondigd. De verdere uitvoering is aan de kerkelijke autoriteiten. Ik deel de mening dat het van groot belang is dat alle misbruikzaken goed worden afgewikkeld. Ik zal het verloop na 1 juli met de kerkelijke autoriteiten bespreken.

Vraag 20 (SP). Is hij bereid om het meldpunt langer open te houden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre zijn er dan andere mogelijkheden voor deze slachtoffers om hun schade te verhalen? Staat de Minister er bijvoorbeeld open voor om in te gaan op het door KLOKK aangedragen alternatief, namelijk om meldingen en onderleg over eventuele compensatie voortaan uitsluitend via het KLOKK en Platform Hulpverlening te laten verlopen?

Ik heb ten aanzien van het meldpunt en de regeling geen enkele bevoegdheid. De BC en de KNR verwijzen hier naar de antwoorden onder 1, 2 en 9.

Vraag 21. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe de gesprekken gaan over subsidieverlening aan de Stichting VPKK? Is al bekend of er subsidie zal worden verleend, hoe hoog die subsidie zal zijn en hoeveel procent van hun begroting daarmee wordt gedekt? Indien geen subsidie zal worden verleend, kan dan worden toegelicht waarom niet?

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 13.

Afrondend wil ik hier nogmaals opmerken dat door de BC en de KNR veel is geïnvesteerd in de erkenning en compensatie van leed dat slachtoffers is aangedaan en in de hulpverlening. De heer Deetman heeft in zijn eerste monitorrapportage verbeterpunten benoemd en naar aanleiding daarvan hebben de kerkelijke autoriteiten zich opnieuw ingespannen om aan alle aanbevelingen ten behoeve van de slachtoffers te voldoen. Ook de knelpunten die in de nulmeting aan het licht kwamen zijn door de kerkelijke autoriteiten opgepakt. Ik wacht de nieuwe monitorrapportage van de heer Deetman af en zal mede naar aanleiding daarvan met de kerkelijke autoriteiten een overleg hebben. Daarbij zal ik ook de punten aan de orde stellen die door Uw Kamer zijn ingebracht. Mij past terughoudendheid bij een oordeel over de inspanningen van de kerkelijke autoriteiten. Ik waardeer inzet voor slachtoffers uiteraard positief, in het bijzonder waar – zoals hiervoor aan de orde kwam – in het voorzittersoverleg met slachtofferorganisaties de belangen van slachtoffers zo goed mogelijk worden behartigd en ook een slotactie wordt ondernomen. De komende maanden zal moeten worden bezien hoe een en ander verder zijn beslag krijgt. Ik zal na de monitorrapportage van de heer Deetman met de kerkelijk autoriteiten in overleg treden en daarin met name ook aandacht vragen voor de ontwikkeling na 1 juli.