Kamerstuk 33750-VI-101

Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 4 november 2013 over het Begrotingsonderdeel politie 2014

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 17 januari 2014
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-VI-101.html
ID: 33750-VI-101

Nr. 101 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 17 januari 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 4 november 2013 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over het Begrotingsonderdeel politie 2014.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Berndsen, Bisschop, Dijkhoff, Jadnanansing, Kooiman, Marcouch, Oskam, Segers en Van der Staaij,

en Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie.

Aan de orde is de behandeling van:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 september 2013 ter vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014 (Kamerstuk 33 750-VI);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 september 2013 ter aanbieding van de ontwerpbegroting politie 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 413);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 juli 2013 ter toezending van de openingsbalans van de Nationale Politie (Kamerstuk 29 628, nr. 407);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 oktober 2013 met antwoorden op vragen van de commissie over de openingsbalans van de Nationale Politie (Kamerstuk 29 628, nr. 420);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 29 oktober 2013 met een verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014 voor wat betreft de politie (begrotingsartikel 31) (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 9).

Aanvang 14.00 uur.

De voorzitter: Goedemiddag. Ik heet welkom de mensen op de publieke tribune, de Minister uiteraard, zijn ambtenaren, en mijn collega's. We spreken met elkaar af zeven minuten spreektijd per fractie en twee interrupties. Ik heb van de heer Marcouch bericht ontvangen dat hij wat verlaat is, want er is van alles aan de hand bij station Leiden. We beginnen desalniettemin. Het woord is allereerst aan mevrouw Berndsen van D66.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Politie dicht bij de burger en een gezonde politieorganisatie, dat zijn voor D66 de speerpunten in dit debat. Mijn partij vindt dat de politie zichtbaar aanwezig moet zijn, dat lokale knelpunten in buurten en wijken voldoende aandacht moeten krijgen, en dat er voldoende politiemensen moeten zijn voordat de nationale prioriteiten worden bepaald.

Mijn vrees is echter dat de belofte van het kabinet in het regeerakkoord – «Met de komst van de Nationale Politie blijft er aandacht voor lokale prioriteiten» – niet wordt waargemaakt. Om de pakkans te vergroten is een gezonde politieorganisatie nodig. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft goed werk verricht bij de vorming van de Nationale Politie, maar hij is soms te ambitieus en te onrealistisch. De Nationale Politie moet nog werken aan haar eigen organisatie voordat zij volledig de strijd met de criminaliteit aankan. Wij maken ons zorgen over de discrepantie tussen de politieke wensen van de Minister en de realiteit voor de Nationale Politie. Door het maken van onhaalbare beloftes schaadt de Minister niet alleen het imago van de politie, maar ook het vertrouwen van de burgers.

Wat politie dicht bij de burger betreft, zijn twee voorwaarden van belang: voldoende ruimte voor lokale veiligheid en de daarbij behorende prioriteiten, en aandacht voor de dienstverlening aan de burger. Een van de voorwaarden voor D66 voor de Nationale Politie was dat politiemensen herkenbaar aanwezig moeten zijn in buurten en wijken. Dit bevordert de pakkans, de heterdaadaanpak, het veiligheidsgevoel, en de bestrijding van overlast en criminaliteit. Dankzij een aangenomen amendement van D66 vindt de vaststelling van de lokale prioriteiten en benodigde politiesterkte eerst plaats, en pas daarna worden de nationale prioriteiten bepaald. Echter, de Minister geeft onvoldoende uitvoering aan deze afspraak met de Tweede Kamer. Via de media horen we dat er irritatie is tussen de Minister en de burgemeesters over de inzet van de politie. De VNG vraagt het kabinet eveneens om lokale prioriteiten voldoende ruimte te geven. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er meer ruimte komt om lokale vraagstukken adequaat op te pakken? Hoe garandeert hij de balans tussen centrale aansturing en ruimte voor lokaal maatwerk? Krijgen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden meer te zeggen over de capaciteit en de inzet van de politie in hun gemeente? Kunnen buurtbewoners meepraten over de prioriteiten van de politie-inzet? Wanneer kunnen burgers daadwerkelijk rekenen op één wijkagent per 5.000 inwoners? Wat is de stand van zaken nu?

De tweede voorwaarde voor politie dicht bij de burger is de dienstverlening. Een veilige samenleving begint bij adequate aandacht voor en hulpverlening aan het slachtoffer. Burgers die het slachtoffer worden van woninginbraken, identiteitsfraude, huiselijk geweld of wat voor misdaad dan ook, moeten bij de politie terecht kunnen om aangifte te doen. Voor burgers is het niet alleen van belang dat ze eenvoudig aangifte kunnen doen, maar ook dat er daadwerkelijk iets met de aangifte gebeurt. Meer of beter aangifte doen moet leiden tot verhoging van de pakkans, niet tot een verhoging van de administratieve lasten bij de politie. Maar helaas gebeurt dat tweede nu wel. De Minister is er trots op dat bij 96% van de aangiften van woninginbraken de stand van zaken binnen twee weken wordt teruggemeld. Maar slachtoffer of politieagent hebben niets aan deze regel als de terugkoppeling dan is dat er geen verdachte is opgepakt. Hoe zorgt de Minister ervoor dat niet alleen de mogelijkheden om op verschillende wijzen aangiften te doen, worden gegarandeerd, maar ook de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening door de politie? Hoe zorgt hij ervoor dat de administratieve lasten bij de politie niet door onzinnige doelstellingen omhoog gaan en het vertrouwen van de burger en het nut van de aangifte omlaag?

Zo kom ik op mijn tweede speerpunt. Om criminelen op te sporen en te arresteren is een gezonde politieorganisatie nodig. Politici staan soms in de weg. Zo zien we dat de drie voorwaarden van het kabinet voor de Nationale Politie niet worden waargemaakt. Voorwaarde een: de realisatie geschiedt binnen het vastgestelde budgettaire kader. Dit is nog maar de vraag. Er is onduidelijkheid over de financiële risico's, het vastgoed en de personeelskosten. Het regeerakkoord beloofde dat de Nationale Politie structureel 105 miljoen per jaar extra krijgt, wat meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing mogelijk zou maken. Hoe zit het met die beloofde 105 miljoen? Is dat bedrag nu wel of niet alleen voor de politie? Of gaat er ook een gedeelte naar de rest van de strafrechtketen? Als het alleen voor de politie is, hoe wordt dan voorkomen dat de politie werk voor niets doet omdat het Openbaar Ministerie de zaken niet aankan vanwege de bezuinigingen?

De tweede voorwaarde luidt dat de operationele sterkte van de politie 49.500 fte blijft. Dit klopt in de praktijk niet. Het aantal bedraagt 51.921 fte op 30 juni 2013. De operationele sterkte ligt daarmee rond 2.000 fte boven de voor eind 2015 beoogde sterkte van 49.802. Dat komt neer op 200 miljoen die de Minister moet besteden boven datgene wat voor de politie beschikbaar is. Hoe zorgt de Minister dat de overcapaciteit betaalbaar blijft? Het kabinet wil nu de 49.500 in principe in 2016 halen. Maar zijn er dan wel genoeg agenten voor de vervanging van de uitstroom? De aspiranten tellen in de cijfers voor de operationele sterkte voor 100% mee, maar ze zijn in de praktijk voor 40% inzetbaar.

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik ga sneller spreken.

Nu zijn er zo'n 5.000 aspiranten meegeteld in de operationele sterkte. Hoe moet dat straks met 10.000 aspiranten?

Ik heb nog een punt dat ik van belang vind, omdat ik daar eventueel een motie over indien, en dat betreft de prestatiedoelstellingen. Veel van de prestaties hangen samen met politieke keuzes. Het kabinet wil bijvoorbeeld administratieve lasten verminderen rondom de bijzondere opsporingsbevoegdheden van de politie en mobiele toepassingen voor politiemensen op straat. Een paar jaar terug hebben collega Recourt en ik een initiatiefnota Gele kaart ingediend. Dit geeft de politie de mogelijkheid tot het beter toepassen van de discretionaire bevoegdheid, mede gelet op het feit dat politiemensen moeite hebben met de hoogte van de boetes in bepaalde gevallen. Doordat de politie nu mobiel effectiever op straat wordt doordat zij daar de mogelijkheden toe krijgt, vragen wij de Minister, dit voorstel alsnog over te nemen.

Ik kom tot een korte conclusie. De Nationale Politie is een organisatie in oprichting. Er moet nog een heleboel gebeuren voordat de politie er zo staat dat de burger er volledig vertrouwen in kan hebben.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. De Minister gaf mij vorige week te kennen dat hij door mij graag de baas van de Nationale Politie wordt genoemd. Ik hoop wel dat de Minister beseft dat aan zo'n titel zware verantwoordelijkheden kleven. Verantwoordelijkheden waar hij naar mijn idee soms iets te gemakkelijk overheen lijkt te stappen. Verantwoordelijkheden waar ik de Minister dan ook vandaag op wil aanspreken.

De vorming van de Nationale Politie is een enorme reorganisatie, die tijd en ook geld kost. Maar gek genoeg zet de Minister behoorlijk het mes in de politieorganisatie. Op veiligheid wordt enorm bezuinigd, namelijk netto 105 miljoen volgend jaar. En laten we wel wezen, de jaren daarop wordt er nog meer gesneden in deze politieorganisatie. Gek, want als je kijkt naar de pakkans, dan wordt de kans dat je een boef pakt kleiner dan de kans dat je zes gooit met een dobbelsteen. Het is echt niet zo dat de politie niets te doen heeft. Integendeel, ze komt alleen maar handen tekort. Ik wil graag van de Minister weten waarom hij zo ontzettend het mes zet in deze politieorganisatie.

De grootste klappen vallen bij de basis ervan, namelijk het politieonderwijs. Wij willen allemaal goed opgeleide agenten, maar in plaats van daarin te investeren, hakt de Minister met de botte bijl in deze basis. En de basis van de Politieacademie was al niet op orde. We hebben hier vaker over gesproken. Er was sprake van uitval van examens, lesroosters kwamen niet rond en studenten moesten wachten op lessen. Kan de Minister uitleggen hoe hij ervoor gaat zorgen dat de Politieacademie op orde komt, ondanks dat zij die enorme bezuinigingsstrop krijgt?

Maar er is blijkbaar wel heel veel geld, namelijk een half miljoen voor een glossy boek over de Nationale Politie dat als cadeau is verspreid onder agenten. Ik heb hem vandaag meegenomen. Hij ziet er inderdaad ontzettend mooi uit. Maar ik heb dit exemplaar van een ontzettend boze agente, die hem naar de SP-fractie heeft gestuurd. Ik weet dat ook veel agenten hem naar het ministerie hebben gestuurd. Ze zeggen: het ziet er op zich mooi uit, maar het is een grote promopraat voor de Nationale Politie, terwijl a. het geld beter besteed had kunnen worden en b. ik het anders ervaar. Trekt de Minister zich deze kritiek aan? Is hij het met mij eens dat dit niet zo'n verstandige zet was en het geld anders besteed had kunnen worden?

De inspectie heeft een onderzoek gedaan naar de voortgang van de Nationale Politie. Een onderzoek met behoorlijk wat kritiek, maar ook een onderzoek dat er al een tijdje ligt. Het tijdbestek waar de inspectie naar gekeken heeft, is januari tot en met juli van dit jaar. Waarom heeft de Minister het inspectierapport niet gewoon in juli/augustus naar de Kamer gezonden? De Kamer hoort gewoon tijdig geïnformeerd te worden. Ik vind het dus, op z'n zachtst gezegd, geen nette gang van zaken.

Dan de kritiek van de inspectie. De inspectie omschrijft politiemedewerkers als enthousiast en loyaal. Dat is precies zoals ik de politieorganisatie heb leren kennen: gedreven en enorm loyaal. Maar daaraan zitten grenzen. Men loopt nu tegen de grenzen van deze politievrouwen en -mannen aan. Zo geeft de inspectie aan dat het tijd wordt dat de Minister duidelijkheid geeft over de toekomst van de politiemedewerkers, zoals het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Een kwart van alle medewerkers van de politie heeft bedenkingen ingediend over het landelijk functiegebouw. Agenten zijn namelijk bang dat zij mogelijk achteruit gaan in salaris of in rang. Ze zijn ook bang of ze nog wel hetzelfde werk kunnen doen. Kan de Minister die zorgen vandaag wegnemen?

Er is ook veel onrust over het Politiedienstencentrum, omdat de Minister niet, zoals afgesproken, alle functies evenredig verdeeld over de drie verschillende locaties. Hij gaat de functies toch centreren. Hij had echter beloofd aan de agenten dat ze niet langer zouden reizen dan anderhalf uur. Nu lijkt de Minister deze belofte niet na te komen. Belofte maakt schuld. Ik zou daarom graag willen weten hoe de Minister deze belofte gaat inlossen.

Naast het feit dat agenten niet weten welke functie ze straks hebben, is er ook veel onrust over de zogenoemde robuuste basisteams. Hoe robuust zijn deze teams straks als veel teams nu al moeite hebben om de planning rond te krijgen en heel veel agenten overuren hebben staan? Kan de Minister duidelijkheid bieden over hoe deze teams eruit komen te zien in de toekomst en over welke posten in 2015 gesloten worden? Als posten worden weggehaald – daar weet de Minister alles van – dan zal het gebied waarin de agenten moeten rijden naar een melding alleen maar groter worden. Dat betekent dat er veel druk komt te staan op de capaciteit van zo'n team. Wanneer komt de Minister met deze duidelijkheid?

Tot slot. Mijn collega Berndsen heeft ook al gezegd dat er veel kritiek van de inspectie is op de aanpak van de bureaucratie. De ondersteunende diensten worden wegbezuinigd. Het idee daarachter was: als je die diensten wegbezuinigt, pak je de bureaucratie aan. Maar de inspectie zegt dat de bureaucratie helemaal niet is opgelost. Agenten zeggen zelf tegen de inspectie dat ze niets merken van de aanpak. Wanneer gaan agenten op de werkvloer nu eindelijk iets merken van de aanpak?

Kortom, ik zit te wachten op een Minister die erkent dat er grote en terechte zorgen zijn. Ik wil van de Minister geen zalvende woorden, maar concrete oplossingen, zoals een echte baas van de Nationale Politie hoort te geven.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Nadat mevrouw Kooiman gesproken heeft over het dobbelspel met de politie, leg ik het monopolie van de politie dan maar op tafel.

Allereerst bedank ik de Minister voor het toezenden van het begrotingsplan politie voor 2014 en voor zijn uitgebreide antwoorden op de vragen van de vaste Kamercommissie. Het is voor de CDA-fractie van groot belang om met de Minister van gedachten erover te wisselen. De Nationale Politie is in ontwikkeling, maar er valt nog wel een wereld te winnen. Ik heb met name veel vragen naar aanleiding van de conclusies in het rapport Nationale Politie op koers, waarin enkele zorgwekkende bevindingen van de Inspectie Veiligheid en Justitie aan bod komen. Ook hebben we vragen aan de Minister naar aanleiding van de aandachtspunten die de Algemene Rekenkamer op papier heeft gezet.

Vorige week stuurde de Minister de Kamer een mooiweerbrief – dat soort brieven krijgen wij vaker – over de voortgang van de reorganisatie van de politie. Ik citeer: «het is dan ook goed om te kunnen melden dat we grotendeels op schema liggen. De operationele resultaten zijn op peil en de realisatie vordert gestaag». Wij vinden dat soort brieven jammer. Wij zijn dit soort inleidingen een beetje zat, omdat het gewoon niet waar is. Op bladzijde 2 van dezelfde brief komt de aap uit de mouw. Dan blijkt dat de personele reorganisatie achterloopt bij de planning uit het realisatieplan. De belangrijkste oorzaak daarvan is het traject geweest van het vaststellen van de definitieve besluiten voor de overgang naar het Landelijk Functiegebouw van de Nationale Politie. Ik zal dat verder functiegebouw noemen. Uiteindelijk heeft ongeveer een kwart van de medewerkers een zogenaamde bedenking ingediend, en dat is aan de hoge kant. Waar komt dit hoge percentage aan bedenkingen vandaan? Uit de brief wordt duidelijk dat aan een deel van de bedenkingen tegemoet kan worden gekomen. Op het deel waar niet aan tegemoet kan worden gekomen, gaat de Minister verder niet in. Welk deel is dat en waarom lukt het niet om die mensen in harmonie te brengen met de politie?

De Minister verwacht nu dat de besluiten nog deze herfst kunnen worden verstuurd. Sorry, voorzitter, maar dat werd natuurlijk ook wel tijd. 1 januari zijn we begonnen en het is nu al november. Onzekerheid is troef bij veel politiemedewerkers. Mede daardoor lopen opsporingsprocessen en zaken stroef. De partners in de keten weten niet meer met wie zij zaken moeten doen. Onzekerheid over de toekomst van je werk werkt nu eenmaal verlammend. De Minister klaagt over de complexiteit van de totstandkoming van de regelgeving omtrent de borging van de rechtspositie van de politiemedewerkers, maar dat is natuurlijk apart; de Minister gaat daar immers zelf over. Hij heeft een heel departement ter beschikking om de complexe regelgeving aan te pakken. Waarom lukt het dan niet? We hebben begrepen dat de Minister vorige week voor het eerst weer heeft gesproken met de politievakbonden. De CDA-fractie hoort graag hoe dat gesprek is verlopen.

Een belangrijk punt is ook voor de CDA-fractie de fraudebestrijding. Naar de mening van de CDA-fractie is fraudebestrijding ook de beste bezuiniging. Het CDA is faliekant tegen profiteurs. Wij denken dat investering in fraudebestrijding bezuinigingen in de strafrechtsketen overbodig kan maken. Dat bedrag van 1 miljard dat de Minister links en rechts moet verdelen, is immers waar hij nu tegenaan loopt. Er gaan miljarden verloren als gevolg van fraude en onrechtmatig beroep op overheidsgelden. We hebben in de Kamer gesproken over de Bulgaren, maar ook over andere zaken. In de brief van 3 juli jongstleden over de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit geeft de Minister aan dat er in 2011 4,5 miljard werd teruggevorderd en in 2012 4,3 miljard. Dat zijn op zich mooie resultaten, maar naar de mening van het CDA is er nog veel meer te winnen. Wat dat betreft kijken wij ook uit naar het aangekondigde actieplan van de Minister om fraude rijksbreed aan te pakken. Ik wil de Minister vragen om daarin de overweging mee te nemen, de extra opbrengsten – dus niet de opbrengsten die nu in de begroting staan, maar de extra opbrengsten – van de fraudebestrijding voor een deel ten goede te laten komen aan de opsporings- en handhavingsorganisaties, en eigenlijk nog specifieker aan de instanties die zich bezighouden met fraudebestrijding. Zo creëer je een prikkel bij de opsporingsambtenaren om nog meer frauduleus handelen op te sporen, en tegelijkertijd kunnen we de keten in stand houden of versterken. Ik zie daar een win-winsituatie. Graag hoor ik wat de Minister van het idee vindt. Het is een beetje à la het Belgische model.

Het baart mij grote zorgen dat het de Nationale Politie eigenlijk ontbreekt aan de nodige expertise. Wij horen althans binnen de politie dat het verwerken en analyseren van financiële gegevens lastig is. Ik krijg ook signalen dat 100 tot 200 medewerkers van de financiële recherche alleen maar bezig zijn met het overtikken van financiële gegevens van uitgeprinte Excelbestanden in nieuwe Excelbestanden. Ik mag hopen dat dit soort toestanden niet exemplarisch is, maar ik ben bang van wel. Wij horen immers ook dat ze bij het Openbaar Ministerie gegevens van de politie moeten inscannen, omdat de systemen niet met elkaar te synchroniseren zijn. Graag hoor ik hierop een reactie van de Minister.

Hoe staat het op dit moment met de samenwerking tussen de algemene banken en de Nationale Politie om de aanlevering van bancaire gegevens te verbeteren? Hoe staat de Minister tegenover zoiets praktisch als een centraal bankenregister? Dat zou heel veel speurwerk voor de politie schelen.

De CDA-fractie maakt zich zorgen om het aangifteproces, zeker naar aanleiding van de conclusie van de inspectie. Zorgwekkend is de fixatie op het halen van operationele doelen zonder enig inhoudelijk nut en niet op resultaten. Mevrouw Berndsen zei het net ook al. Het recente paradepaardje van de Minister is dat de politie erin slaagt om burgers binnen twee weken te informeren. Daar komt de Minister heel vaak mee. Het is echter precies zoals mevrouw Berndsen zei: burgers hebben er niets aan om te horen dat de politie de dader nog niet heeft, omdat men nog niet aan de zaak is toegekomen. Komt dit nu echt tegemoet aan de wens van burgers? De burgers willen gewoon horen dat de zaak is opgelost. Zij willen tussendoor niet lastiggevallen worden met nietszeggende telefoontjes. Het is zonde van de capaciteit van de politie en wij vinden ook niet dat het politiebureau een soort callcenter moet worden. Graag horen wij van de Minister hoe hij daar in de toekomst mee omgaat.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb hier toch even een vraag over. De ambitie van de Minister is om de aangiftebereidheid te verhogen, maar vooral ook om de aangever in dat proces op de hoogte te houden van de stand van zaken. Begrijp ik uit de mond van de heer Oskam dat hij dat niet belangrijk vindt en dat hij vindt dat de politie alleen maar moet rapporteren op het moment dat er een dader is aangehouden?

De heer Oskam (CDA): Op een gegeven moment moet de politie natuurlijk rapporteren. De vraag is of dat binnen twee weken moet zijn. Ik snap de ambitie van de Minister dat het fijn is om mensen op de hoogte te houden, maar dan moet er ook wat te melden zijn. Als er bij mij wordt ingebroken en dan wordt er na twee weken tegen mij gezegd: «sorry, we zijn er nog niet aan toegekomen», dan heb ik daar de pest over in en dan baal ik van de politie en van de Minister. Dat is mijn antwoord.

De heer Marcouch (PvdA): De heer Oskam maakt er een karikatuur van. Natuurlijk wordt die communicatie met de burger heel serieus genomen. Volgens mij gaat het erom dat de aangever wil weten of er met zijn aangifte iets gebeurt of niet. Binnen twee weken krijgt de burger dus te horen of er rechercheerbare elementen in de aangifte zitten of niet, of daar iets mee gaat gebeuren of niet, en zo ja, wat dan. Ik weet niet anders dan dat burgers dat heel erg belangrijk vinden en waarderen. Wat mij betreft is het prima dat we die ambitie houden.

De heer Oskam (CDA): Was het maar waar wat de heer Marcouch zegt! Het antwoord dat de burger vaak krijgt, is echter dat de zaak nog niet is opgestart of dat er nog geen dader gepakt is. Voor de rest wordt er geen informatie verstrekt over het opsporingsonderzoek. Dat is nu net het punt. Als dat aan de burger zou worden verteld, dan zou de burger daar meer begrip voor hebben. Als je uitlegt waarom het niet lukt – onvoldoende capaciteit, omdat er nog te veel plankzaken liggen of andere zaken die moeten worden opgepakt – dan is de burger daarbij gebaat. Ik pleit inderdaad met de Minister voor het informeren van de burger, maar misschien is het doel om dat binnen twee weken te doen, te ambitieus. Het gaat erom dat je een terugkoppeling geeft, maar dat je dan ook inhoudelijk iets te melden hebt.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog. U hebt nog één minuut de tijd.

De heer Oskam (CDA): Nog even over de aangiftes. De Minister vindt het heel belangrijk dat er online aangifte kan worden gedaan. Ik vind dat ook, want we moeten natuurlijk snel bij de politie binnen kunnen komen. Op dit moment is dat echter maar voor een beperkt aantal feiten mogelijk. Er zijn natuurlijk ook de high-impact crimes, de woninginbraken, de zedendelicten en de overvallen. De Minister heeft eigenlijk de ambitie, alle zaken dadelijk online te laten beginnen. De vraag is of dat een goed doel is. Immers, juist bij de feiten die er zo enorm inhakken, heeft de burger veel meer behoefte aan een gesprek met de politie dan aan alleen maar online aangifte doen. De eerste zorg, dat menselijke aspect bij de politie, de eerste opvang, is ook belangrijk. De vraag is of de Minister daar oog voor heeft en hoe hij dat vorm denkt te geven.

Nog één puntje, de politievrijwilligers. Het kabinet heeft de ambitie om de komende vijf jaar 1.000 politievrijwilligers per jaar te werven. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de verhouding ongeveer 3.000 mensen op straat en 2.000 in de ondersteunende diensten zou zijn. De korpsdirectie heeft echter zonder overleg besloten om die verhouding om te draaien: 2.000 op straat en 3.000 binnen, met het risico van verdringing van bestaande administratieve functies bij de politie. Het CDA zou graag een reactie van de Minister willen op deze verhouding. Het CDA ziet het liefst zo veel mogelijk mensen op straat. Wij willen dus 3.000 mensen op straat, in plaats van in een bureaufunctie.

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Het is al vaker gezegd: de politie is bezig met een grote reorganisatie. Ik lees in de stukken bij de begroting dat zich vooral aan de kant van de personele invulling wat vertraging voordoet, waardoor eigenlijk ook alle andere zaken worden vertraagd. Op zich kun je dat verwachten na zo'n reorganisatie, maar dan lijkt het mij wel goed dat wij beseffen dat we niet verwachting op verwachting kunnen blijven stapelen op zo'n organisatie. We moeten ook zelf kritisch blijven als politiek, en er niet vanuit Den Haag steeds meer prioriteiten op gooien. We moeten ons bescheiden opstellen, zodat de politie organisatorisch wat tot rust kan komen en vooral in de praktijk hard kan werken aan het oplossen van criminaliteit en het handhaven van de orde.

Gelukkig krijgen wij ook positieve signalen en horen wij van dingen die wel werken. De aanpak van high-impact crimes zien we de eerste vruchten afwerpen. Er is minder administratief gedoe en meer operationele ruimte. Dat zijn positieve zaken.

Inzake de aangiftes heeft de VVD-fractie een gemengd gevoel. Ik zie daar vooral heel veel goede intenties, die deels ook echt uitgevoerd worden. Je ziet dat grote aantallen woninginbraken binnen twee weken al serieuze aandacht krijgen. Helaas was er bij mij dicht in de buurt een buurtgenoot die daar ook last van had. Hij zei na de inbraak dat de politie, geheel tegen zijn verwachting in, er heel snel was en ook langskwam om een reactie te geven. Dat hij dit ervoer als «tegen de verwachting in», was jammer, maar dat het gebeurt, is een goed signaal. Het is ook een goed aanknopingspunt. Straks kan het aangifteproces dienen als basis voor de versterking van het vertrouwen in de politie. Dat is een moeizaam proces, dat merken we in het hele land met aangifte doen.

We hebben aan de Minister dan ook de vraag hoe het nu precies zit. In de brief schrijft de Minister dat het kan, maar vanuit de politie krijgen we signalen dat het op zich wel kan, maar liever niet, want vaak komt het er gezien de verschillende systemen toch op neer dat iets op de ene plaats wordt opgenomen, doorgestuurd en dan op een andere plaats weer moet worden overgetikt. We krijgen ook signalen van burgers die het idee hebben dat de politie liever heeft dat er op een ander bureau aangifte wordt gedaan. In het rapport wordt gesteld dat het in theorie kan, maar ja, we leven in de praktijk, dus ik ben even aan het zoeken naar waar nu de werkelijkheid ligt en wanneer we kunnen verwachten dat dit beter gaat.

Misschien kunnen we dat dan ook direct koppelen aan de goede ontwikkelingen die we online zien. Misdaad in kaart op de site vind ik een goede start. Video's doorgeven kan nu zowel door de politie-app als ook via Meld misdaad anoniem. Dat is een punt dat voor onze fractie van belang was en wij zijn blij dat dit nu in de vorm van een pilot kan. Het is niet zo populair op het moment, gezien de ophef over de NSA, maar wordt er ook gekeken of er niet zogenaamde metadata meegezonden worden bij het uploaden van filmpjes, waardoor toch weer een en ander te herleiden valt? Of is dat iets wat in de pilot nu juist getest wordt?

Ik maak de politie een groot compliment voor «de lessen uit Haren», zoals ze het zelf ook noemen. Er is groter bewustzijn van wat er online gebeurt en de openbare bronnen online worden beter gemonitord. Daardoor kan men vroegtijdig ingrijpen als het fout dreigt te gaan, of men kan criminelen van hun bed lichten die stom genoeg zijn om foto's te twitteren van een hoop geld en een wapen in hun hand. Dat vind ik een goed teken. De Nationale Politie heeft dat snel opgepakt en heeft snel expertise opgebouwd in de praktijk. Dat compliment wilde ik graag maken.

Een ander voor de VVD zeer belangrijk punt is burgerparticipatie. We zien een trend in de opsporing via camerabeelden, een maatschappelijke ontwikkeling die af en toe wat wringt. Mensen zijn graag bereid om daar tijd in te steken. Mensen zijn er vooral online erg mee bezig, ervoor te zorgen dat mensen die echt over de schreef zijn gegaan, gepakt worden. Daarna merk je echter dat er in de strafoplegging nog wat tijd ingehaald moet worden. Daar wordt nog ouderwets gekeken en dat leidt vaak tot strafvermindering. Ik vind natuurlijk dat de privacy van verdachten en eventuele daders van belang is en de politie mag niet te gemakkelijk grijpen naar dit soort middelen. Ik vraag me echter ook af of de schoen niet een beetje wringt. Je ziet dat het zich verder ontwikkelt. Eerst kwamen de beelden vrij, nu wordt er soms gewerkt met een tussenstap. De beelden worden onherkenbaar vrijgegeven, met een deadline erbij: als u zich voor die tijd niet meldt, dan maken we de beelden openbaar. Ik kan alleen maar hopen dat dit leidt tot een waardering in de veroordeling van de zorgvuldige gang van zaken en niet tot strafvermindering. Ik vind namelijk echt dat de dader vooral zelf de kans heeft om zijn privacy te beschermen. Ten eerste door zich gewoon aan de wet te houden, en ten tweede kan hij of zij zich elke dag nadat men iets fouts heeft gedaan, zelf aangeven bij de politie. We zien nu dat mensen dat wel doen, maar pas nadat ze herkenbaar op televisie zijn geweest. Dan herkennen zij zichzelf en komen ze zich melden op het bureau. Dat kan dan echter nog tot strafvermindering leiden. Ik heb het idee dat we op deze wijze mensen aan het belonen zijn voor het feit dat ze verstoppertje spelen en dat lijkt me niet in deze tijd passen, als we aan de burgers vragen om actief mee te doen in de opsporing en ook beelden van misdaad aan de politie te geven als ze die hebben. Het kan zijn dat de trend keert en dat het goed loopt bij de strafoplegging. Ik wil de Minister echter vast vragen hoe hij dit weegt. Wil hij meedenken over de vraag wat er in de weg zou staan aan een modernisering hiervan, als dit soort zaken blijft leiden tot strafvermindering?

Woninginbraken zijn de nummer één ergernis bij mensen en dat is goed te begrijpen, omdat het je direct raakt. Het is volgens mij ook een grote frustratie bij gemeenten en bij de politie, omdat het verdomde lastig is om de inbrekers op te pakken. Je moet er maar net één betrappen, en zelfs al heb je er één te pakken, dan kun je er nog van op aan dat hij nog een zaak of tien of twintig op zijn naam heeft staan. Ze zijn heel handig. Ze zijn streetwise en gaan dat nooit bekennen. Dan heb je iemand te pakken van wie je weet dat die een hoop zaken heeft, maar kun je het niet waarmaken.

De statistieken blijven er slecht uitzien. Nu is het ook nog eens zo – dat meldt de VNG – dat inbraken, insluiping en poging tot inbraak in de statistiek op een hoop staan. Als je dus aan preventiebeleid doet en meer inbrekers worden gestopt doordat er preventieve maatregelen zijn genomen, waardoor ze niet verder komen dan een poging tot inbraak, dan zie je dat in je statistieken niet terug. Dat blijft een even slecht beeld. Dan kun je dus niet goed zien of de preventieve maatregelen werken. Is de Minister bereid om op dat punt een splitsing aan te brengen in de statistieken? Of is hij daar niet toe bereid omdat hij er geen heil van verwacht? Ik heb het idee dat je het wel wilt zien als meer inbrekers niet verder komen dan een poging tot inbraak.

Een ander punt: als we een dader pakken en hij wordt veroordeeld voor tien zaken tegelijk, dan is dat één veroordeling. Voor een ISD-maatregel telt dit als één.

De voorzitter: U bent door uw tijd heen.

De heer Dijkhoff (VVD): Dan neem ik er net zoveel tijd bij als mijn collega erbij kreeg en houd dan op.

De voorzitter: Dat waren twintig seconden. Die hebt u nu bijna opgesoupeerd.

De heer Dijkhoff (VVD): Dank u wel voor deze interruptie.

Mijn laatste vraag is wanneer we het onderzoek kunnen verwachten waar het OM al mee bezig is, en of het mogelijk is, per feit te tellen voor de ISD-maatregel en niet per veroordeling. Dan kunnen we iemand die tien keer de fout in is gegaan, ook behandelen als iemand die tien keer de fout in is gegaan, in plaats van slechts één keer, omdat hij in één keer veroordeeld is voor tien keer. Dank u wel.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik help de heer Dijkhoff graag aan meer spreektijd. Ik mis in zijn verhaal de onrust op de werkvloer. Er wordt fors gesneden bij de politie. Er wordt behoorlijk bezuinigd, ook in het politieonderwijs. Er is veel onrust over het nieuwe functiegebouw. Er is veel onrust bij de politiedienstencentra. Er is veel onrust over de capaciteit: is die wel voldoende? Daar hoor ik de heer Dijkhoff helemaal niet over, dus ik vraag hem om een reactie.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik heb in het kort gezegd dat de politie vooral gebaat is bij rust en dat zo'n reorganisatie een lastig proces is. Ik vind dat wij niet bij ieder klein ding dat niet per se goed loopt, er meteen bovenop moeten zitten en moord en brand moeten schreeuwen, want het zal niet in één keer goed opgelost worden als je van 26 clubs naar 1 club gaat. Ik begrijp dat het lastig is als mensen voor hun gevoel in een heel andere organisatie terechtkomen, maar ik heb niet het idee dat het proces heel erg fout loopt. Ik ga ervan uit dat de politie en de Minister samen met de bonden in het gesprek dat weer opgestart is alles eraan doen om dat proces zo snel mogelijk af te ronden.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is helemaal niet zo klein. Als gevolg van de bezuinigingen in 2012 verliezen wij ongeveer 4.000 agenten aan operationele en niet-operationele sterkte. Er is dus heel veel onrust, bijvoorbeeld over de capaciteit. Neem ook het functiegebouw. Agenten zijn heel bang dat zij achteruitgaan in rang en salaris. Is de heer Dijkhoff het met mij eens dat wij daar niet aan moeten tornen en dat wij die zekerheid vandaag moeten bieden aan agenten?

De heer Dijkhoff (VVD): Het is heel verleidelijk om daarop ja te zeggen, maar er zijn afspraken over gemaakt. Je gaat van heel veel functies naar veel minder functies. Het is echt ook zaak dat de politie als nieuwe organisatie zich hierover met haar eigen werknemers verstaat. Ik vind het te veel micromanagen om dat in de weg te zitten en er nu zo'n uitspraak over te doen. Die afspraken zijn gemaakt en het gaat zorgvuldig. Het oogmerk is niet om iedereen even een demotie op te leggen, maar dat proces moet wel zijn weg vinden. Ik ga die onderhandelingen en die gesprekken niet doorkruisen.

De heer Segers (ChristenUnie): Een van de verkiezingsbeloften van de VVD was investeren in veiligheid. Veiligheid is een belangrijk thema voor de VVD en ook voor de VVD-Minister. Hoe kijkt collega Dijkhoff aan tegen het feit dat er nu per saldo wordt bezuinigd op de politie?

De heer Dijkhoff (VVD): Ik vind dat lastig te zeggen, want dan gaan wij erg goochelen met cijfers. Er komt aan de ene kant wat bij en er gaat aan de andere kant wat af. Er wordt niet zozeer gesneden in de operationele sterkte. Sommige zaken konden ook gewoon met minder toe. Zoals ik vorig jaar in eenzelfde debat al heb aangegeven: alles moet een stap terug en de politie moet een stuk minder terug, dus ik ben hier relatief blij mee. Ik denk dat er een robuuste investering in de veiligheid staat waarmee wij onze broek kunnen ophouden.

De heer Segers (ChristenUnie): Of die broek omhoog blijft, is maar zeer de vraag. Wat collega Dijkhoff een robuuste investering noemt, is per saldo een verslechtering, een achteruitgang, namelijk minder budget voor de politie.

Hij zegt dat er niet wordt bezuinigd op de operationele sterkte. Is dat een criterium voor de VVD-fractie? Als bij narekenen blijkt dat er inderdaad operationele sterkte wordt ingeleverd, is dat dan reden om de bezuiniging te evalueren?

De heer Dijkhoff (VVD): Dat zou reden zijn om de 105 miljoen die op termijn beschikbaar is voor investeringen zo in te richten dat dat wordt opgevangen, als het nu al ten koste daarvan gaat. Dat geld moeten wij investeren in een betere en efficiëntere werking van onze strafrechtketen, te beginnen bij de politie.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): In het inspectierapport wordt het advies gegeven om toch eens te bekijken of een heroverweging niet nodig is, met name omdat de personele reorganisatie wat achterblijft en vertraging oploopt en dit als een potentieel afbreukrisico is genoemd. Wat vindt de heer Dijkhoff van dit advies?

De heer Dijkhoff (VVD): Heroverwegen kan altijd. De vraag is in tijden van schaarste natuurlijk wel waarvan je het dan ten koste wilt laten gaan. Ik erken dat het risico door een vertraging iets groter is, maar ik wil niet bij voorbaat, voordat er zich problemen hebben voorgedaan, daarop ingrijpen. Het idee moet toch zijn dat je vertragingen probeert in te lopen en dat je niet bij voorbaat het hoofd in de schoot legt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De inspectie, niet het eerste het beste orgaan, doet onderzoek en doet een constatering. Als zij met een dergelijk advies komt, zou ik mij toch kunnen voorstellen dat zelfs de VVD, die de ambities van deze Minister buitengewoon goed vindt, gaat meedenken over het herprioriteren, zodat de organisatie de kans krijgt om gereed te zijn voor datgene wat zij allemaal moet doen.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik steek het voorzichtig in. Als mijn partij het alleen voor het zeggen had, zou het heel makkelijk zijn: schuiven. Mijn verkiezingsprogramma laat nog wel een paar punten zien waar ik geld vandaan zou kunnen halen. Daarom ben ik wat voorzichtig. Als je al iets gaat doen, moet dat gedekt zijn en moet er een grote meerderheid voor kunnen zijn. Ik sta open voor ieder voorstel dat gedekt is. Ik neem een advies van de inspectie serieus, maar dit is natuurlijk niet gedekt. Ik kan er dus niet meteen iets mee doen.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Laat ik aan het begin maar ruiterlijk toegeven dat ik regelmatig in aanraking kom met de politie. Maar laat ik gelijk misverstanden wegnemen: dat heeft ermee te maken dat er zich in de directe familiekring politie bevindt. Dan praat je regelmatig even bij. Ik heb mij wel afgevraagd of ik de heer Van der Staaij nu kan vervangen omdat ik in die zin een direct belanghebbende ben. Ik kwam tot de conclusie dat het uitstekend kan, als wij dit functioneel insteken. Ik zal dus namens de SGP proberen mijn bijdrage te leveren en wel op twee hoofdthema's, te weten de ontwikkelingen rondom de Nationale Politie en het werk van de diender.

De Minister is lovend over de ontwikkelingen rondom de Nationale Politie. De SGP kan zich dat wel voorstellen. Langzaam maar zeker wordt geprobeerd om van de verschillende regionale korpsen te komen tot een centraal aangestuurde organisatie. Toch merkt de SGP dat die positieve berichten in het land bepaald niet overal worden gedeeld. Zoals u hebt gehoord, is de SGP niet de enige. Graag vragen wij daarom vandaag de bijzondere aandacht van de Minister voor twee onderdelen van dit thema, te weten de relatie tot het lokale bestuur en de manier waarop men intern tegen de reorganisatie aankijkt.

Laten wij even focussen op de relatie tot het lokale bestuur. Bij de behandeling van de Politiewet heeft de SGP zich er via amendering sterk voor gemaakt dat de lokale prioriteiten leidend moeten zijn binnen de Nationale Politie. Wij krijgen te horen dat heel wat gemeenten de indruk hebben – ik zeg het voorzichtig – dat de landelijke prioriteiten zo veel capaciteit vragen dat de lokale beleidsdoelstellingen onvoldoende aan bod kunnen komen. Nu de landelijke beleidsdoelstellingen weer vastgesteld moeten worden, is het van belang dat niet alleen op papier, maar ook in de realiteit de lokale wensen en ideeën de basis vormen van het politiebeleid. Hoe gaat de Minister daarvoor zorgen?

De wijkagenten vormen een ander aandachtspunt. In de wet is vastgelegd dat er voor elke 5.000 inwoners minimaal één wijkagent voor de gemeente beschikbaar moet zijn. De SGP hoort graag in hoeverre dit nu is gewaarborgd. Juist de lokaal bekende politieagenten zijn een belangrijke schakel in het politiewerk. Wij horen uit het veld ook dat de robuuste teams vanuit kostenoogpunt juist in stedelijke gebieden worden geplaatst. Dat betekent dat er voor het platteland steeds minder agenten beschikbaar zijn en dat de criminaliteit zich verplaatst naar de landelijke gebieden. Dat is voor de agenten zelf ook een belangrijk probleem. Wat gaat de Minister concreet doen om ervoor te zorgen dat de teams ook daar voldoende mensen beschikbaar hebben?

Intussen heeft de Minister de Evaluatiecommissie Politiewet ingesteld. De SGP vraagt zich af wat nu de concrete doelen zijn waarop de Nationale Politie uiteindelijk over vier jaar zal worden beoordeeld. Wanneer kan de Minister dat de reorganisatie een succes is geworden? Wij vragen hem ook de toezegging dat er bij de evaluatie in elk geval specifiek aandacht zal zijn voor de lokale inbedding van de politie, de betrokkenheid van de gemeenteraden, de verhouding tussen de lokale doelen en de hiervoor beschikbare capaciteit en de beschikbaarheid van wijkagenten. Hoe wordt concreet getoetst of er ook in de landelijke gebieden binnen een redelijke tijd voldoende politie beschikbaar is?

Mijn volgende punt in verband met de Nationale Politie gaat over de interne waardering van de reorganisatie. Ook de SGP hoort regelmatig duidelijke signalen uit de politiewereld dat de reorganisatie intern niet overal als positief wordt ervaren. Een kwart van de agenten maakt bezwaar tegen de functie-indeling. Dat is een signaal waarvan je wakker moet liggen. Ligt de Minister daar ook wakker van? Het zorgt er opnieuw voor dat veel werk in interne processen gaat zitten en dat velen niet beschikbaar zijn voor het eigenlijke politiewerk. Hoe kan het dat voor mensen met eenzelfde functie binnen de politie een andere functiewaardering tot stand komt? Vindt de Minister het niet erg fors dat een kwart van het personeel zich blijkbaar niet of niet volledig herkent in de toegekende functie? Wij moeten hoe dan ook voorkomen dat politiemensen gedemotiveerd raken en hun werk minder goed kunnen doen vanwege onvrede over de reorganisatie.

Daaraan koppel ik ook een vraag over het interne opleidingsbudget. Wij vangen signalen op van agenten dat er voor interne opleiding vrijwel geen geld meer beschikbaar is. Wat doet de Minister concreet om te bewerkstelligen dat agenten ook gedurende hun loopbaan goed bij de les blijven? Dit was het eerste thema.

Het tweede thema betreft het werk van de dienders. Verkeersboetes zijn een uiterst vervelend verschijnsel in ons bestaan, maar ik geef toe dat verkeersboetes voor overtredingen terecht zijn. Tegelijkertijd lijkt het er soms veel op dat met name de snelwegen nu een belangrijke bron van inkomsten zijn. Is dat altijd noodzakelijk in verband met de verkeersveiligheid? Is niet een belangrijk probleem dat er op de snelwegen een lappendeken aan maximumsnelheden is ontstaan en dat die onoverzichtelijkheid zorgt voor min of meer onbewuste overtredingen? Graag zien wij dat deze Minister er met zijn collega van I en M nog eens goed naar kijkt.

Op de digitalisering van de boetes komen wij binnenkort nog terug aan de hand van een wetsvoorstel. Toch vraag ik nu al of juist de beoogde besparing rondom de digitalisering er niet voor kan zorgen dat de administratiekosten bij boetes worden verlaagd of afgeschaft. Digitale aangifte zou sneller zijn, maar toch horen wij vaak dat de kwaliteit van de aangiftes nog niet genoeg is. Wat wordt eraan gedaan om die te verbeteren?

Ik had hieraan ook het punt van terugmelding gekoppeld. Dat is uitvoerig per interruptie bediscussieerd. Ik sluit mij daarbij aan en ga er niet verder op in.

Wat de woninginbraken betreft, kent Nederland ten opzichte van omliggende landen nog steeds een erg laag opsporingspercentage. Wat is daarvan de oorzaak? De SGP vindt het belangrijk dat er juist voor dit voor burgers belangrijke thema voldoende recherchecapaciteit beschikbaar is om het aantal opgeloste inbraken te verhogen.

Wij zijn blij met een amendement van collega Segers om de kosten van politie-inzet bij voetbalevenementen door te berekenen. Wij steunen dat van harte. Wel vragen wij ons af waarom de Minister de kosten niet zou willen doorberekenen. Die signalen gewerden ons. Het is immers logisch dat extreme situaties vragen om een bijzondere maatregel rondom politie-inzet.

Er is kortgeleden nog gesproken over de te nemen maatregelen tegen geweld tegen de politie. Het is niet aanvaardbaar wanneer er stelselmatig wordt afgeweken van de strafeis. Hoe bereikt de Minister dat de inzet voor hogere straffen doeltreffend wordt doorgevoerd? Ik realiseer mij dat wij hier mogelijk op de grens van de scheiding der machten zitten, maar het is wel een probleem. Ik wil dat in ieder geval ook politiek gesignaleerd hebben.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. De bescherming van burgers is een van de kerntaken van de overheid. De politie moet dat doen en doet dat, terwijl de winkel ondertussen wordt verbouwd, maar wel open moet blijven. Het is een heel spannend jaar voor de Nationale Politie. Zij zit middenin een reorganisatie en ondertussen staan budgetten onder druk. Ik ken deze Minister als een Minister van ambitie en van aanpakken en hij moet daar vooral mee doorgaan, maar bij ambitie en aanpakken horen ook tastbare resultaten. De fractie van de ChristenUnie heeft daarover een aantal kritische vragen en opmerkingen, bijvoorbeeld over de start van de Nationale Politie.

De Minister schrijft over een sluitende begroting, maar ondertussen krijg ik signalen dat er in dit voorjaar al sprake zou zijn geweest van een tekort van meer dan 70 miljoen en dat dit nu zou zijn opgelopen tot meer dan 200 miljoen. Ik hoop dat dit niet waar is. Als het waar is, krijg ik graag zo spoedig mogelijk helderheid over deze financiële knelpunten.

Wij hebben de brief van de Algemene Rekenkamer ontvangen waarin de Rekenkamer aangeeft dat er eigenlijk geen goede relatie is tussen de middelen die ter beschikking staan, de prioriteiten die worden gesteld en de bevoegdheden van de Minister. Graag krijg ik ook op deze brief een reactie van de Minister.

De bezuinigingen gaan niet ten koste van de operationele sterkte. Ik had het er net in het interruptiedebatje met collega Dijkhoff al over. Ik zou graag zien dat de Minister ons voorrekent dat dat daadwerkelijk niet het geval is, want het moet toch uit de lengte of de breedte komen.

Er is een stuwmeer aan overuren ontstaan. Wordt dat inmiddels weggewerkt? Worden daar vorderingen mee gemaakt?

Ook materieel zouden er zorgen zijn. Op een bepaald moment gingen in Limburg politiemensen er zonder portofoon op uit. Zo'n portofoon is toch een lifeline voor een politieman. Graag krijg ik ook daarop een reactie.

De Minister ziet de ZSM-aanpak als een succesverhaal, maar veel politiemensen zien dit toch een tikje anders. De aansluiting tussen de politie en het Openbaar Ministerie is vaak onvoldoende, waardoor verdachten soms weer op straat moeten worden gezet of vrijwillig op het bureau moeten blijven. Nu veel bureaus geen dagbezetting meer hebben, moet personeel dat bestemd is voor toezicht en handhaving op straat noodgedwongen binnenblijven en wachten totdat de zaak is afgerond door het OM. Soms ontstaat er ter plekke een discussie tussen politie en OM en wordt er op voor de politie onduidelijke gronden geseponeerd. Kan de Minister in beeld brengen hoe het aantal sepots binnen de ZSM-aanpak zich verhoudt tot de situatie zonder de ZSM-aanpak? Onder het politiepersoneel leeft de indruk dat er vaker wordt geseponeerd door capaciteitsgebrek en tijdsdruk. De ChristenUnie zou hierover graag cijfers hebben.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb een aantal keren zo'n ZSM-context bezocht en mogen ervaren. Een van de sterke kenmerken van zo'n ZSM-aanpak is juist dat de politie, het OM en al die andere partijen daar fysiek aan tafel zitten. Als ergens de aansluiting goed moet zijn, is het daar. Ik was even benieuwd hoe de heer Segers erbij komt dat die aansluiting niet goed is.

De heer Segers (ChristenUnie): Omdat ter plekke discussie ontstaat en er bijvoorbeeld een seponering plaatsvindt, terwijl de politie dat niet helemaal mee kan maken. Dan is er onvoldoende tijd om dat goed met elkaar door te nemen. Dan moet er ter plekke een besluit vallen. Die signalen hebben ons in ieder geval bereikt. Ik wil daar graag van de Minister een reactie op, omdat dat nog weleens spaak loopt.

De heer Marcouch (PvdA): Een reactie van de Minister is prima, maar mijn ervaring is dat iedereen er juist heel erg enthousiast over is, omdat je nu rondom de zaak aan tafel zit en heel snel met elkaar op basis van kennis, ervaringen en het proces-verbaal dat er ligt, tot een besluit kunt komen. Maar ik ben benieuwd of de Minister die ervaring ook heeft.

De heer Segers (ChristenUnie): Als de capaciteit van het OM achterwege blijft, moet een politieman soms wachten totdat hij ter plekke is of wordt er sneller tot seponering overgegaan dan de politieman zou willen. Daar krijg ik graag een reactie op.

Voorzitter. Het is goed dat de Minister de heterdaadkracht bij de politie wil verhogen. Tegelijkertijd investeert de Minister fors in opsporingscapaciteit voor belangrijke thema's. Die capaciteit gaat vaak zitten in recherche achteraf. Dan wordt dus heel veel gefixeerde politiecapaciteit van straat naar binnen gehaald. Aangezien de omvang van de politie sinds 1994 met ruim 25.000 mensen is toegenomen maar de pakkans naar beneden is gegaan, zit daar een probleem. Er is heel veel energie in opsporing achteraf gaan zitten maar niet in de heterdaadkracht van de politie.

Ondertussen worden veel arrestantencomplexen gesloten, waardoor reistijden langer worden. Zo haalt een heterdaadje de politie meteen van de straat. Inmiddels is de capaciteit zo beperkt dat de politie een aanhouding vaak niet meer veilig kan effectueren, zodat in veel gevallen wordt afgezien van een aanhouding op heterdaad en er wordt gekozen voor opsporing achteraf. Graag krijg ik daar een reactie op.

De beloften van het kabinet aan de burger hebben niet altijd geleid tot een zichtbare vermindering van de administratieve werkdruk. Het zogenaamde «I281-formulier» is een doel op zichzelf geworden. Daarbij worden burgers teruggebeld met een update van hun aangifte. Dat levert een imagoboost voor de politie op, maar wat voegt dit echt toe aan de kerntaken? Lukt het de politie om daar vervolgens een goede follow-up aan te geven? Hoeveel capaciteit kost dit wel niet? Wat is de reactie van de Minister op het bericht dat vandaag in de krant stond dat de politie doelbewust aangiftes tegenwerkt omdat ze zo veel werk opleveren?

Daarnaast heeft het OM recentelijk een richtlijn uitgevaardigd dat iedere niet-Nederlandse verdachte met een tolk gehoord moet worden. Dat is een grote inbreuk op de slagkracht van de politie. Hoeveel tijd gaat dit kosten, met name in de grensregio? En hoeveel geld kost dit?

Steeds vaker treft de politie arrestanten aan die zich onder invloed van drank en/of drugs heftig verzetten, waardoor er veel geweld nodig is voor een arrestatie. De kans op gewonden of zelfs doden neemt hierdoor toe. De taser, een stroomstootwapen, kan hier een goede oplossing voor zijn, maar alleen arrestatieteams mogen die nu gebruiken. De Minister wil eerst in 2014 nogmaals een pilot doen voordat er wordt besloten of meer agenten er een krijgen, maar de politieman in de straat vraagt daarom. Er is een enquête geweest van de Algemeen Christelijke Politiebond (ACP) waarin 82% van de agenten zegt voor invoering te zijn. Wat is nut van weer een nieuwe pilot? Zou het niet verstandig zijn om nu, met de kennis die wij hebben en alle rapporten die op tafel liggen, op dat punt de knoop door te hakken? Wat de ChristenUnie betreft krijgt de politieman die taser in 2014.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik las het voorstel van de heer Segers ook in het nieuws. Ik was benieuwd of hij daar meer achtergrond bij heeft of dat hij dat goed doordacht heeft. Ik vond het namelijk goed om het juist eerst te testen. Ik kan mij voorstellen dat een politieman tegen een doorgesnoven eenling die pepperspray niet meer voelt, een taser zou willen inzetten, maar de heer Segers had het ook over uitgaansgeweld. Als je dan met twee agenten wordt omringd door een groep van 30 en je er een naar de grond werkt die nogal ligt te schokken, dan vraag ik mij af hoe die andere 29 daarop reageren, dus of dat geen escalerend effect kan hebben.

De heer Segers (ChristenUnie): Het kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn dat het escaleert. Het is juist de bedoeling dat het de-escaleert. De vraag naar tasers dateert van 2005. Vanaf 2009 hebben er pilots en proeven plaatsgevonden. Er is ervaring opgedaan. Politiemannen zeggen zelf dat er gevaarlijke en lastige situaties zijn in het spectrum tussen arresteren met de hand en met het dienstwapen, waarin ze geen middelen hebben. De taser zou van toegevoegde waarde zijn. Dat lijkt mij een heel belangrijk signaal. Dus wat ons betreft wordt die ingevoerd.

De voorzitter: Was dat antwoord voldoende? O nee, wij doen maar twee interrupties. Ik zie een hand van de heer Marcouch, die te laat was voor dit overleg. Tegen hem zeg ik: wij hebben zeven minuten spreektijd en twee interrupties afgesproken.

Mijnheer Segers, u hebt nog twee minuten.

De heer Segers (ChristenUnie): In tijden van bezuiniging vind ik het onbegrijpelijk dat het kabinet heeft besloten om de voetbalheffing niet in te voeren. Sterker, de opbrengst die al was ingeboekt, moet de politie nu extra bezuinigen. Er komt een efficiencykorting op de politie, waarmee Nederland niet veiliger wordt. Ik heb daarom een amendement ingediend om die voetbalheffing met ingang van het volgend voetbalseizoen wel in te voeren. Dat levert in 2014 zo'n 15 miljoen op. Die kan besteed worden aan de versterking van de Nationale Politie.

De Minister wil meer politievrijwilligers werven. Daar steunen wij hem in. Daar hebben wij ook herhaaldelijk aandacht voor gevraagd, maar tot nu toe zijn er vooral meer vrijwilligers op het bureau terechtgekomen, terwijl het de bedoeling was dat er meer vrijwilligers op straat zouden komen. Intern gaat de politie er inmiddels van uit dat 60% van hen op het bureau terechtkomt, terwijl de Minister eerder had gezegd dat 60% van die vrijwilligers op straat zou komen. Ook zijn er discussies met de vakbonden over verdringing van werk, over problemen die het UWV veroorzaakt bij de werving en over bevoegdheden. Ik heb hier vorige week al schriftelijke vragen over gesteld, maar ik roep de Minister ertoe op om alle problemen die spelen rond de vrijwillige politie, nog dit jaar op te lossen en werk te maken van de doelstellingen.

Ik begon mijn inbreng met de grote ambitie van deze Minister, maar de grote vraag is welke keuzes hij echt maakt, welke middelen hem ter beschikking staan en welke prioriteiten hij stelt. De Algemene Rekenkamer vraagt hem daar duidelijkheid over te geven. Ik sluit mij daarbij aan. Ik vraag hem duidelijkheid te scheppen bij de grote taak die wacht op de Nationale Politie.

De voorzitter: Dan geef ik het woord aan de heer Marcouch, maar niet voordat ik iets heb rechtgezet. Ik zei net dat de heer Marcouch te laat was, maar hij had dat keurig netjes op tijd doorgegeven. Ik heb dat ook aan het begin van dit overleg meegedeeld.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Als je in de wijken bent en de wijkteams en de politie bezoekt, dan krijg je niet meteen het idee dat de politie met een gigantische reorganisatie bezig is. De politiemensen in buurten en wijken willen je eigenlijk alleen maar vertellen over wat ze doen om het veiliger te maken. Vol trots presenteren ze dat ook. Maar de reorganisatie is gigantisch en qua omvang nog niet eerder vertoond. Daarom is het soms nodig dat er aandacht is voor de interne organisatie en voor de mensen. Tegelijkertijd willen wij dat misdaad en onveiligheid worden bestreden. Gelet op hoe de politie dat elke dag weer doet op straat, wil ik daar een groot compliment voor geven. Tegelijkertijd is er zo nu en dan onrust. Als je aan agenten vraagt wat ze merken van de reorganisatie, dan blijkt dat daar zorgen over zijn en dat er onzekerheid is over de toekomst. Zij vragen zich af hoe het nu verdergaat. In die zin dienen dingen als gedoe aan de top, de korpsleiding en de Minister versus de vakbonden, angstcultuur et cetera de basis niet. Daarom wil ik aan de Minister vragen om werk te maken van rust en transparantie. Er is nu een aantal houtje-touwtjemaatregelen getroffen, maar die beginnen een beetje te sleets te raken. Daarom wil ik vragen om met alle zorgvuldigheid tempo te maken met de besluitvorming, zodat mensen duidelijkheid krijgen over hoe het verdergaat en ze zich kunnen bezighouden met zaken waarvoor ze bij de politie zijn gekomen: de samenleving dienen en onrecht bestrijden. Dat doen ze ook met heel veel plezier.

Voordat ik inga op mijn drie hoofdpunten, wil ik vragen hoe het eigenlijk zit met de filefuik. Wij hebben daar een jaar of twee geleden een vreselijk incident mee gehad. Daar hebben wij toen vragen over gesteld aan de Minister. Hij heeft toentertijd toegezegd met richtlijnen te komen. Ik krijg signalen uit het veld dat dat nog niet is gebeurd. Politiemensen hebben het recht om duidelijkheid te hebben over wat wel en niet kan. Met filefuiken is men gestaakt, maar achtervolgingen zijn er nog steeds. Waar zijn die richtlijnen? En hoe staat het met de rijopleidingen? Wij hebben een periode gehad waarin een en ander rondom rijopleidingen en vervolgopleidingen heel erg stagneerde. Kan de Minister iets zeggen over het percentage deelnemers aan die opleidingen?

Dan kom ik op mijn drie belangrijkste punten, ten eerste: etnische profilering. Die is de afgelopen weken heel erg in het nieuws geweest. De meesten hier weten dat ik tien jaar politieman ben geweest. Het is in die zin dus geen nieuw onderwerp, maar in de heftigheid van vandaag de dag heb ik het nog niet eerder gehoord. Ik vind het van belang dat wij iets als etnisch profileren niet toestaan in onze politieorganisatie. Ik ben ook blij met de reactie van de politietop waarin dat wordt verworpen. Tegelijkertijd wil dat niet zeggen dat het niet voorkomt in de werkelijkheid. De reactie van de politie, waar ik de Minister nog niet over heb gehoord – daar ben ik benieuwd naar – was dat al die onderzoeken en al die signalen incidenten zijn en dat wij geen kwantitatief onderzoek hebben. Ik vind het belangrijk dat onze politiemensen eervol en vol trots hun werk kunnen doen, zonder die schijn tegen te hebben. Zij moeten daarvan worden gevrijwaard. Daar hebben zij ons voor nodig. Daarom pleit ik voor een onafhankelijk, wetenschappelijk, kwantitatief onderzoek. Ik ben benieuwd naar een reactie van de Minister daarop.

Afgelopen weken ben ik veel in buurten en wijken geweest. Bijvoorbeeld in Den Haag werd ik geconfronteerd met heel veel mensen die klachten hebben over de politie. De Minister is daarvan op de hoogte. Heel veel van die klachten komen niet bij de klachtencommissie terecht. Het gaat om best vreselijke verhalen, hoor ik als ik doorvraag. Maar de politie en haar legitimiteit zijn er niet bij gediend als klachten niet bij de commissie terechtkomen. Als ik dan vraag waarom mensen geen klacht hebben ingediend, dan zeggen ze: de procedure verplicht mij om bij de chef van de politie een klacht in te dienen en dat is nou net de club waartegen ik een klacht wil indienen; dat kan toch niet? Ik heb daar nog even goed naar gekeken en het is inderdaad zo. Als je een klacht tegen de politie wilt indienen, dan kan dat alleen maar via de politiechef. Ik vind dat wij ook een mogelijkheid moeten hebben om buiten de politiechef om, direct bij de klachtencommissie een klacht in te dienen. Daar zijn de neutraliteit en de geloofwaardigheid mee gediend, alsook de politiemensen, die dan gewoon hun werk kunnen doen omdat ze niet de schijn wekken dat ze een klacht met de mantel der liefde bedekken of elkaar indekken. Dat beeld leeft wat mij betreft te veel. Ik vind het van belang voor de legitimatie van de politie dat wij dat goed regelen. Kan de klachtenregeling zo worden aangepast dat het niet per se langs de politie hoeft? Graag krijg ik hierop een reactie van de Minister.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Even terugkomend op ethnic profiling. Ik ben het van harte eens met de lijn van de heer Marcouch, maar ligt daar ook geen verantwoordelijkheid bij ons hier aan tafel op het gebied van wetgeving? De aanscherping van de wet inzake preventief fouilleren heeft namelijk in zich dat er eigenlijk op basis van ethnic profiling gehandeld mag worden. Is de heer Marcouch het dan niet met mij eens dat wij bij wetgeving veel kritischer moeten zijn, zodat wij politiemensen niet haast dwingen om op basis van ethnic profiling hun werk te doen?

De heer Marcouch (PvdA): Ik ben het met mevrouw Berndsen erover eens dat je agenten niet daartoe moet dwingen. Dit moeten wij verre van ons werpen. Het past niet bij onze samenleving. Het heeft discriminatie in zich. Het kan zelfs leiden tot racisme. Wij moeten in ieder geval niet die schijn oproepen. Ik ben zelf tien jaar politieagent geweest, mevrouw Berndsen ook, eigenlijk veel meer dan dat ik dat ben geweest. Maar ik geloof wel degelijk dat politiemensen intrinsieke waarden hebben en dit verwerpen. De professionaliteit stelt hen in staat om een onderscheid te maken tussen gedragingen die niet kunnen en iemand die gewoon ergens loopt. Dat gaat op dit moment niet goed genoeg. Het is belangrijk om inzicht te krijgen in de vraag hoe erg het is. Is het eigenlijk wel zo'n groot probleem? Ik hoor de politie in de reacties immers zeggen: het zijn incidenten; het valt allemaal wel mee. Ik denk dat het erg genoeg is in die zin dat wij dat moeten onderzoeken, maar wij moeten politiemensen niet aanzetten tot etnisch profileren. Ik vind overigens niet dat wij dat doen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Toch was dat een belangrijke opmerking bij de aanscherping van de wet inzake preventief fouilleren, omdat het daarbij met name gaat om daderkenmerken. Dat heeft dus het gevaar van ethnic profiling in zich. Maar ik hoor heel duidelijk wat de heer Marcouch zegt. Ik hoop dat hij bij andere wetgeving wat kritischer op dit punt zou willen zijn.

De voorzitter: Dan is er nog een interruptie van de heer Dijkhoff.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik probeer even te achterhalen wat collega Marcouch uit dat kwantitatieve onderzoek hoopt te halen. Iedereen zal het erover eens zijn dat niemand eruit gepikt mag worden vanwege een bepaalde etniciteit of ras. Ik zoek naar een samenhang. Bepaalde mensen worden er vaak uitgehaald en zijn ook oververtegenwoordigd in bepaalde misdaadcijfers. Is er sprake van een oorzaak? De heer Marcouch vraagt om een kwantitatief onderzoek. Dat gaat om hoeveelheden. Ik vraag mij af hoe wij dat gaan doen. Dat je er met een bepaald profiel vaker uitgepikt wordt ... Als ik in een pak naar het stadion ga, word ik niet gefouilleerd, maar als ik een leren jas aantrek, word ik vaker gefouilleerd. Ik word gefouilleerd, niet doordat ik van een bepaald ras ben, maar doordat ik erbij loop zoals mensen erbij lopen die weleens iets mis doen. Hoe kun je dan via een kwantitatief onderzoek achterhalen wat de reden was? Straks hebben wij weer een hoop cijfers en schijnduidelijkheid, maar weten wij nog niets.

De heer Marcouch (PvdA): Ik ben blij dat het merendeel van de politiemensen anders kijkt dan de heer Dijkhoff nu schetst. Wij krijgen stevige signalen uit de samenleving, ook van geloofwaardige organisaties. Zo is er in Amsterdam een onderzoek gedaan. De politie zegt: wij sluiten niet uit dat dit gebeurt, maar om hier iets mee te kunnen doen, hebben wij kwantitatief onderzoek nodig. Waarom wil ik dat onderzoek? Ik geloof dat dit onderzoek kan aantonen dat het misschien wel meevalt. Ik denk dat het voor onze politieorganisatie van belang is dat wij de schijn verre van ons houden. Stel dat er iets aan de hand is, dan kun je op basis daarvan bekijken wat je daaraan kunt doen. Ook dat is in het belang van zowel de politiemensen zelf als de mensen die vanwege hun etniciteit telkens gecontroleerd worden.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik probeer te achterhalen wat wij precies zouden moeten onderzoeken. Dan weet ik ook of ik het kan steunen. Ik vraag mij nog steeds af hoe wij met een berg cijfers over aanhoudingen, verzoeken of fouilleringen de reden hiervoor kunnen achterhalen. Volgens mij moet je dat juist weten. Dezelfde persoon kan gefouilleerd worden om de verkeerde reden, maar ook om een heel legitieme reden. Hoe kun je met kwantitatief onderzoek, met statistieken dus, achterhalen of iets een uitkomst is van een zorgvuldig proces – bepaalde groepen zijn oververtegenwoordigd – of van fout gedrag en discriminatie?

De heer Marcouch (PvdA): Ik geloof helemaal niet dat deze agenten willens en wetens discrimineren. Ik heb tien jaar vol trots binnen de organisatie gewerkt. Als het werk hier ophoudt en ik de kans krijg, doe ik het weer. Dat beeld heb ik dus niet. Ik vind het des temeer van belang dat wij het onderzoeken. In Amsterdam is bijvoorbeeld onderzoek gedaan, met medewerking van het Amsterdamse korps. Dat onderzoek toont aan dat etnisch profileren bestaat. Het is geen kwantitatief onderzoek. Ik vind dat er nu genoeg serieuze signalen zijn om dit probleem goed in beeld te brengen. De heer Dijkhoff is wetenschapper. Naar mijn idee zitten wetenschappers zo in elkaar dat zij eigenlijk alles onderzoekwaardig vinden. Ik vind het van belang om dit goed in beeld te krijgen en vervolgens constructief te bekijken wat wij eraan kunnen doen.

De heer Bisschop (SGP): Ik blijf dezelfde vragen houden. Wat maakt de uitslag van een kwantitatief onderzoek nu duidelijk? Je weet dan hoe de verhoudingen liggen van de preventief gefouilleerde personen en om welke etniciteit het gaat, maar verder weet je niets. Je weet niets over de legitimiteit en dus over de kwaliteit. Ik zou mij nog kunnen voorstellen dat de heer Marcouch zou pleiten voor een kwalitatief onderzoek waarin wordt ingegaan op motivaties en drijfveren. Dat is ook een lastig onderzoek. Dan krijg je inzicht, maar een kwantitatief onderzoek? Dan krijg je een brij cijfers. So what? Dat is het dan, meer weet je niet. Bedoelt de heer Marcouch feitelijk niet een kwalitatief onderzoek?

De heer Marcouch (PvdA): In de eerste plaats wil ik mij niet alleen focussen op preventief fouilleren. Het gaat mij om het brede politiewerk. Dat is wel van belang. Het zal u niet verbazen dat mijn zoon er Marokkaans uitziet. Het is een heel brave jongen, maar hij moet heel vaak incasseren dat hem om een ID wordt gevraagd. Als ik dan doorvraag waar hij was en wat de aanleiding was, komt dat niet overeen met wat wij in de samenleving hebben afgesproken over wanneer wel en wanneer niet om een ID vragen. Ik kan niet anders dan concluderen dat hij staande is gehouden en is aangesproken vanwege zijn etniciteit. Dat gebeurt te vaak. Wat mij betreft, gaat het om een kwantitatief en een kwalitatief onderzoek. Mij gaat het erom dat wij dit onderzoeken en er vervolgens lessen uit trekken om ervoor te zorgen dat onze politie goed toegerust en gewapend met kennis haar werk kan doen, gelegitimeerd door een professionaliteit die uitgaat van gedragingen en niet van etniciteit. Ik ontken helemaal niet dat etniciteit soms een factor kan zijn bij het achterhalen van daders. Dat is ook politiewerk.

De heer Bisschop (SGP): Ik gaf preventief fouilleren als voorbeeld, maar het gaat om het etnisch profileren. Als ik uw reactie goed begrijp, beoogt u feitelijk inzicht te krijgen in de motivatie. Waarom zou er verschil kunnen zijn in aantallen aanhoudingen en gevallen waarin mensen staande worden gehouden? Volgens mij hebt u het dan over een kwalitatief onderzoek en niet zozeer over een kwantitatief onderzoek.

De heer Marcouch (PvdA): Ik noem het een kwantitatief onderzoek. In reactie op de rapporten en de signalen zegt de politie dat het niet zo vaak voorkomt. Blijkbaar heeft de politie behoefte om te weten hoe vaak het voorkomt. Zij wil dit serieus nemen en ermee aan de slag gaan. Het is van belang om te weten of het incidenteel voorkomt – dan kun je een klacht indienen – of dat het in het systeem zit en het continu en onbewust wordt gedaan. Dat laatste zou natuurlijk niet goed zijn.

De voorzitter: Mijnheer Marcouch, u vervolgt uw betoog. U hebt nog een halve minuut.

De heer Marcouch (PvdA): De politie weet al heel lang dat gebiedsgerichte politiezorg heel belangrijk is. De Minister weet dat ook. Niet zo lang geleden is hij immers in Gouda geweest. Daar werkt Kamal, in een van de complexere wijken waar, in dit geval, veel Marokkaanse mensen wonen, waar veel Marokkaanse jongens overlast veroorzaken en waar de politie eigenlijk worstelt met het doordringen in die wijk en die gemeenschap. Zo ontbreekt het aan culturele kennis en aan taalkennis. Kamal is eigenlijk de sleutel – dat zeggen de mensen in de basisteams ook – om goed te kunnen interveniëren in die gemeenschap. Volgens de managementlogica betekent Kamal een fte. Er is geen vacature, dus moet Kamal weg. Ik bepleit in deze halve minuut dat de politie bij het organiseren van robuuste basisteams niet denkt in fte's maar uitgaat van de analyses en het beeld van de wijk: welke politiezorg heeft deze wijk nodig, welke expertises? Op basis daarvan moeten kennis en expertise georganiseerd worden in de basisteams. Ik zie dat in de Schilderswijk. Een van de problemen daar is het feit dat de politie ontzettend veel moeite heeft om goed door te dringen en te begrijpen wat er in de wijk aan de hand is. Daar werkt geen enkele Kamal, hoewel dat voor het politiewerk wel noodzakelijk is. Ik wil graag een reactie van de Minister. Ik heb hem hierop vaker aangesproken. Ik wil concrete stappen zien en ik wil toezeggingen dat het beter georganiseerd wordt. Dat is in het belang van die buurten maar ook van onze politiemensen. Anders overvragen wij hen immers en sturen wij hen zonder de juiste toerusting, kennis en expertise de wijken in.

Mevrouw Kooiman (SP): De heer Marcouch spreekt over van alles en nog wat. Ik mis in zijn betoog de zorgen van de politieagenten zelf. Hij heeft zelf tien jaar bij de politieorganisatie gewerkt. Hij kent nog veel ex-collega's en komt er vast nog heel regelmatig. Hij moet dan ook weten dat de politie nog steeds kampt met capaciteitsproblemen. Er is veel onrust over het landelijk functiegebouw. Is de heer Marcouch het met mij eens dat wij vandaag in ieder geval moeten regelen dat de agenten in het nieuwe landelijk functiegebouw er niet in rang en salaris op achteruitgaan?

De heer Marcouch (PvdA): Juist omdat dit zo'n belangrijk punt is, ben ik ermee begonnen. Ik heb de Minister opgeroepen om te voorkomen dat het gedoe in de top tussen de vakbonden, de politieleiding en de Minister leidt tot onrust in de basisteams. Deze basisteams moeten gewoon hun werk kunnen doen. Ze moeten zekerheid en duidelijkheid hebben. Wat mij betreft gebeurt het zorgvuldig en als het even kan ook snel. Volgens mij zijn wij het met elkaar eens. Ik begrijp – de heer Dijkhoff heeft er al iets over gezegd – dat er afspraken zijn tussen de bonden en de Minister. Die afspraken moeten worden nageleefd.

Mevrouw Kooiman (SP): Maar ook de politiek heeft hierin een belangrijke rol. Ik weet dat de PvdA in ieder geval in de vorige periode samen met de SP gestreden heeft voor goede cao-afspraken voor agenten. Wij stonden hier samen voor, hand in hand. Ik vraag vandaag de PvdA weer om duidelijk ja of nee te zeggen. Als ik de Minister zo dadelijk, desnoods via een motie, vraag om het behoud van salaris en rang vandaag te regelen, heb ik de PvdA dan aan mijn zijde?

De heer Marcouch (PvdA): Volgens mij heeft collega Dijkhoff daar net al iets over gezegd. Ik vind het niet aan de politiek om zulke dingen te doen. Ik vind het echt een zaak van de politie als werkgever, de Minister en de bonden om dit goed te regelen. Ik begrijp dat er in het verleden afspraken zijn gemaakt. Volgens mij staat deze Minister daar ook voor: afspraak is afspraak. Die komen wij dus gewoon na. Wij zijn echter als Kamer geen partij bij de onderhandelingen.

De vergadering wordt van 15.22 uur tot 15.36 uur geschorst.

De voorzitter: Het woord is aan de Minister voor zijn eerste termijn. De leden krijgen maximaal twee interrupties.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank aan de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage. Dit is een belangrijk debat. Ik heb het als constructief ervaren. Ik begin met een paar algemene opmerkingen. De reorganisatie van de politie is in volle gang. Op de meeste onderdelen verloopt de reorganisatie volgens schema, een enkel, heel belangrijk onderdeel nagelaten: de personele reorganisatie. Ik kom daar nog op terug. Ik wil aansluiten bij iedereen die complimenten uitdeelde aan de politiemensen zelf. Het is een enorme reorganisatie. De een heeft er minder mee te maken dan de ander. Ik denk dan aan de leiding. Maar iedereen wordt ermee geconfronteerd. De uiteindelijke doelstelling is een sterke politieorganisatie. Dat gaat ook lukken.

Er is nog veel onzekerheid onder de medewerkers en er is enig ongeduld bij de gezagsdragers. Laat ik die zaken combineren. Dat is ook terecht. Ik schuif dit op geen enkele manier weg. De personele reorganisatie is later begonnen. Duidelijkheid op dit vlak is van groot belang voor zowel de medewerkers als de burgemeesters en het Openbaar Ministerie. Wij zijn daarmee bezig en ik kom er nog op terug.

Bij de vorming van de Nationale Politie zijn ook al punten bereikt. Ik heb dat ook al aangegeven in de voortgangsrapportage. Ondanks de grote opgave die het korps heeft, loopt de operationele taakuitvoering door. Een bijzonder evenement als de troonwisseling is succesvol volbracht. Dat had een enorme impact op de politiemensen. Er wordt voortgang geboekt op het gebied van de landelijke prioriteiten. Op de verhouding landelijke prioriteiten versus lokale prioriteiten kom ik nog terug. Ik denk aan de high impact crimes. Er wordt beter teruggekoppeld aan burgers.

Samen met de korpsleiding, de burgemeesters het Openbaar Ministerie volg ik dit op de voet. Wij zitten in een goed proces, maar het is ingewikkeld. In het hele transformatieproces waarmee wij bezig zijn, staan de prioriteiten op groen, een enkele uitzondering daargelaten, zoals ik al zei.

Voor het eerst is in een debat over de politie geen enkele vraag gesteld over de ICT. Ik ben daar trots op en ik kan mij daar ook iets bij voorstellen. Als er over iets onrust was, was het daarover en als ergens de rust is hersteld, is dat op dat punt. En dat terwijl het korps voor een grote opgave staat om tegelijkertijd een nieuwe inrichting tot stand te brengen!

Mijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de begroting is driedelig. Ik ben als Minister natuurlijk verantwoordelijk voor de hele begroting van Veiligheid en Justitie. Vervolgens ben ik verantwoordelijk voor de begroting van de Nationale Politie, die met een budget van ongeveer 5 miljard euro een onderdeel is van de begroting van Veiligheid en Justitie. Ik ben natuurlijk ook verantwoordelijk voor het beheer van de Nationale Politie. We hebben met elkaar afgesproken dat ik de begroting van de Nationale Politie pas vaststel nadat ik met de Kamer heb gesproken over de begroting van mijn departement.

De openingsbalans is naar mijn mening een solide financiële startsituatie van de organisatie. De begroting van de politie en de meerjarenraming 2015–2017 zijn sluitend.

De personele reorganisatie vergde meer voorbereiding en is daarom later begonnen. Het gaat om de rechtspositie van ruim 64.000 medewerkers. Dat vergt zorgvuldigheid; dat is altijd het uitgangspunt geweest. Ik heb altijd gezegd dat zorgvuldigheid belangrijker is dan een gedwongen, geforceerde snelheid. Dat herhaal ik hier. De personele reorganisatie is een cruciale randvoorwaarde voor veel delen van de realisatie van de Nationale Politie. Zonder aanvullende maatregelen zou sprake zijn van een onaanvaardbare uitloop van de gehele reorganisatie. In nauwe samenwerking met mijn departement heeft de korpschef de centrale ondernemingsraad van de politie en de bonden daarom een andere invulling van de personele reorganisatie voorgesteld. Dat is nu onderwerp van gesprek, met als doel om de personele reorganisatie weer op schema te brengen. Daarom kon ik zeggen dat ik daar positief naar kijk, ook naar het schema. Het is belangrijk dat wij goed uit het goede, zorgvuldige overleg komen dat wij als korpsleiding, departement en Minister voeren met de bonden, de andere partijen en het gezag, de burgemeesters en het OM, en dat wij telkens een nieuwe slag maken. Over het voorstel vindt momenteel nog overleg plaats. Daar heb ik op zich goede verwachtingen van, maar ik doe daar natuurlijk geen uitspraken over voordat wij daadwerkelijk conclusies kunnen trekken.

Het is belangrijk dat onze politiemedewerkers snel duidelijkheid krijgen over hun positie. Het is belangrijk voor het gezag en voor henzelf dat zij snel herkenbare aanspreekpunten krijgen in de vorm van de basischef en de recherchechef. Dat is ook belangrijk voor de burger, omdat we zo op schema blijven om het hoofddoel van de Nationale Politie te realiseren, namelijk een politie die nog beter kan bijdragen aan een veiliger Nederland. Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk na afloop van de gesprekken over de personele reorganisatie inhoudelijk nader inlichten.

De reorganisatie van de politie is niet alleen een personele reorganisatie. Ook werkprocessen worden onder de loep genomen. Bijvoorbeeld in het kader van het verminderen van de administratieve lasten wordt het politiewerk slimmer georganiseerd. Het gaat stuk voor stuk om concrete maatregelen die het werk voor de politie vergemakkelijken of efficiënter maken, zoals mobiel werken op straat, steeds meer via digitale stukken en het dossier. Daar zijn enkele vragen over gesteld. Ik zal daar straks op ingaan. Ook slimmere verbindingen met ketenpartners voor informatie-uitwisseling horen daarbij.

Om alle doelen uit dit programma te bereiken, is een cultuurverandering bij de politie nodig. Er moet een zakelijkere houding ontstaan, die meer overeenkomt met de verhouding tussen klant en leverancier. Er is gesproken over de dienstverlening, die daar natuurlijk centraal in staat. Ik vind het erg prettig dat ervoor wordt gepleit om hiervoor de tijd nemen. Zo zit ik hier zelf ook in. Het is mijn taak – daar ben ik vandaag ook op gewezen – om enerzijds rust te creëren bij dit proces, maar anderzijds ook duidelijkheid en snelheid. Het is mijn taak om dit in die balans te doen. Dit is natuurlijk niet een-twee-drie geregeld. Gelukkig hebben alle sprekers dat benadrukt. Dit kost tijd, maar heeft de volle aandacht van mij en natuurlijk ook van de korpsleiding en van de vakbonden in het intensieve overleg dat wij daarover voeren.

We zijn dus bezig met het vormgeven van de personele organisatie, maar we staan niet stil. Integendeel, we gaan vooruit. Dat merk je duidelijk. De prestaties van de politie blijven op peil; eigenlijk gaan ze op alle fronten vooruit. De eerste positieve effecten van de Nationale Politie op de politieprestaties zijn al zichtbaar, ook al merkt niet iedereen dat. Het aangifteproces en de terugkoppeling naar de burgers, waar ik straks op terugkom, zijn daar voorbeelden van. Het gaat natuurlijk om standaardisering en uniforme aangiftevoorzieningen, zodat op een passende manier aangifte kan worden gedaan, maar ook om een terugkoppeling naar de aangevers en om een verbetering van de afhandeling van aangiften en van de kwaliteit van de processen-verbaal. Na een aangifte van een woninginbraak wordt al in 96% van de gevallen binnen twee weken een terugmelding gedaan. Zo is de aanpak van de high-impact crimes zeer succesvol, ook al is er nog heel veel te doen.

We zitten nu in de cijfers, maar het gaat natuurlijk ook om het veiligheidsgevoel van de burger. We zitten al ruim onder de doelstelling van 2013 en 2014, bijvoorbeeld op het punt van de overvallen. Afgelopen week kwam aan de orde dat de politie dankzij het Real Time Intelligence Center per dag ongeveer 200 ernstige bedreigingen op Twitter onderzoekt. Dat is een effect van het Harenrapport en het debat daarover. Dat resultaat is er dankzij een centrale aansturing en dankzij de Nationale Politie. Veel mijlpalen worden gehaald. De eerste positieve effecten zijn zichtbaar. We zijn er echter nog lang niet.

Ik ga nu naar de concrete vragen over de reorganisatie van de politie.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik neem aan dat dit de algemene inleiding was over de vorming van de Nationale Politie. In het begin zei de Minister dat er sprake is van een sluitende begroting. Zegt hij daarmee dat er geen financiële knelpunten zijn bij de vorming van de Nationale Politie?

Minister Opstelten: Het antwoord daarop is ja. Het is natuurlijk wel scherp zeilen aan de wind. Ik kom straks natuurlijk terug op de financiële vragen, maar het is gewoon sluitend. De openingsbalans klopt, er is een sluitende begroting en er is een sluitende meerjarenbegroting. Het kan de toets der kritiek doorstaan. De Kamer heeft een brief van de Rekenkamer gekregen. Dit is ook de mening van het kabinet. In alle fasen van de bezuinigingen hebben wij vastgehouden aan onze prioriteiten ten aanzien van de politie. De heer Segers noemde een bedrag. Ik weet niet meer welk bedrag. Ik hoor natuurlijk wel meer bedragen, maar dat bedrag begreep ik niet. De begroting is sluitend en de meerjarenbegroting is er. Financieel kan ik de hoofddoelstellingen dus halen. Anders had ik een ander verhaal gehouden.

De heer Segers (ChristenUnie): Dat is een helder antwoord en we zullen – dat zeg ik niet dreigend – de Minister daaraan houden. Op een gegeven moment krijgen we namelijk een terugblik. Dan zullen we bekijken of alles inderdaad binnen het budget is gebleven. Dat zullen we dan zien, maar we hebben nu in ieder geval van de Minister gehoord dat hij geen financiële knelpunten ziet. De Algemene Rekenkamer heeft echter aangegeven informatie te missen over de middelen die de Minister nodig heeft voor de realisatie van de prioriteiten en ook een toelichting te missen op de bevoegdheden en op de doelstellingen die de Minister met de vorming van de Nationale Politie voor ogen heeft. Dat zijn zeer ingrijpende zaken; dat is zo'n beetje alles. Als de Algemene Rekenkamer zegt dat hij en dus ook de Kamer daar geen zicht op hebben, is dat toch een zeer ernstig verwijt aan het adres van de Minister.

Minister Opstelten: Het punt van de Rekenkamer is herkenbaar en is voor ons niets nieuws. De heer Segers heeft natuurlijk gelezen wat ik daarover heb gezegd naar aanleiding van het concept. Ik moet zeggen dat ik blij ben met de brief van de Rekenkamer, die ook weleens andere brieven heeft geschreven. Die brief helpt ons verder te komen in het groeipad. Dat is natuurlijk het punt, want we zijn er nog niet en komen er wel. De informatie over de Nationale Politie in de begroting van Veiligheid en Justitie is nog niet volledig. Die gaan we verbeteren. Daarbij gaat het om de koppeling van de prioriteiten aan het beheerplan. Het beheerplan, dat er wel is, zullen we een volgende keer naar de Kamer sturen. De Rekenkamer geeft ook aan, te begrijpen dat dit een zaak in ontwikkeling is. Dit is de eerste keer dat we alles doen. Er is aangegeven dat we de landelijke prioriteiten voor de begroting van 2015 zullen koppelen aan een beheerplan. We gaan het beleid, de prestaties en middelen dus koppelen. Ook het beheerplan gaat volgend jaar naar de Tweede Kamer. Wat dat betreft, kan ik de Rekenkamer tevreden stellen. De Algemene Rekenkamer weet dat ook, maar ik beoordeel de brief van de voorzitter van de Rekenkamer positief. We hebben weleens andere brieven gekregen. We zijn op koers. Ik zeg niet dat datgene wat nu op tafel ligt, perfect is, maar ik vraag de Kamer om begrip voor het feit dat wij een aantal maanden bezig zijn met iets heel groots. Wij vinden dat dit de toets der kritiek kan doorstaan. De Kamer heeft in ieder geval veel meer inzicht in de begroting van de politie dan zij ooit heeft gehad in het oude bestel.

Ik kom bij de vragen over de reorganisatie van de politie. De inspectie heeft aanbevolen om op korte termijn het tempo van de inhoudelijke veranderagenda en de personele reorganisatie te heroverwegen. Dat kwam aan de orde in een interruptiedebat waar ik kennis van nam, zonder dat mij daarover een vraag werd gesteld. Ik ga daar toch maar op in. Zoals gezegd, is het nodig om de personele reorganisatie op een andere manier in te vullen, natuurlijk met inachtneming van gedane toezeggingen over het Landelijk Functiehuis Nationale Politie. Ik ben echter niet van mening dat de inhoudelijke veranderagenda te ambitieus is. Wel moeten wij goed naar de timing der dingen blijven kijken. Operationele prestaties staan in de volgorde voorop. Daar heeft de burger namelijk recht op. Dan volgt de personele reorganisatie. Zo moet je de volgorde zien, in het belang van de medewerkers en ten behoeve van het gezag. Daarna komen de inhoudelijke veranderingen. Als het nodig is om de inhoudelijke veranderingen anders uit te voeren om de prestaties op peil te houden, doen we dat. Wij overleggen wel met de medezeggenschap en de bonden over de wijze waarop de personele organisatie anders kan. Dat vergt goed en zorgvuldig overleg om de verstandige beslissingen te nemen die ook voor het personeel van groot belang zijn.

De heer Marcouch zei terecht dat de politiemedewerker rust en duidelijkheid nodig heeft en vroeg hoe ik daarmee omga. Met de heer Marcouch constateer ik dat de meeste agenten gewoon bezig zijn met het zorgen voor veiligheid en niet met de aanstaande reorganisatie. Ik ben daar blij om. Voor mij staan de operationele resultaten voorop. De afspraken die wij daarover hebben gemaakt, moeten minimaal overeind blijven. Dat wil het gezag ook. Dit betekent dat wij ervoor moeten zorgen dat de agenten en de politiemensen hun werk moeten kunnen blijven doen. Daar sta ik ook voor. Daarna gaan we ervoor zorgen dat de reorganisatie goed wordt afgerond en dat we met betrekking tot de personele invulling starten met een zorgvuldige en snelle reorganisatie. Dat geeft de organisatie rust. Daarom is het overleg hierover aan de gang. Ik ben zeer tevreden en blij dat de bonden en wij hiervoor weer aan tafel zitten.

Er is gevraagd waarom ik er nog niet uit ben met de bonden en de medezeggenschap. Ik wil daarover niet meer in herhaling treden. Ik denk dat een aantal Kamerleden het daarmee eens zijn. Gun mij nou even de tijd om dit te doen; dat is in het belang van de politie. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk informeren.

Ik heb vertrouwen in het overleg, in de partners die aan tafel zitten en in de zorgvuldigheid en de kwaliteit van dit overleg.

De heer Oskam heeft gevraagd naar de reden van de opschorting van het overleg. Gelukkig is dit inmiddels verleden tijd. We zitten weer om de tafel. Laten we niet terugkijken, maar vooruitkijken. In de gesprekken die hebben plaatsgevonden, is het vertrouwen van de bonden in de uitvoering van de afspraken en in het toekomstige proces hersteld, waardoor we weer met elkaar om de tafel zitten.

De heer Oskam (CDA): Ik begrijp de positie van de Minister wel. Ik snap wel dat hij zegt: ik zeg er niet zo veel over. Maar eigenlijk zegt hij er helemaal niets over. Dat is jammer, want we horen van de andere kant, van de bonden, wel wat er speelt en we komen er in het volgende AO of tijdens de behandeling van de begroting van Justitie toch weer op terug. Het zou dus beter zijn om open kaart te spelen. Kan de Minister op zijn minst zeggen, zeker omdat er een enorme vertraging is vanwege de vorige perikelen, wat nu de afspraken zijn? Op welke termijn komt er een oplossing?

Minister Opstelten: Ik word nu in de verleiding gebracht om een datum te noemen, maar ik ga die verleiding weerstaan. Niemand heeft er iets aan als ik een datum noem. Dat is dan een inschatting van mij. En dan is dat weer nieuws. Laten we de partijen nu niet belasten met een datum. Mijn gevoelen is dat iedereen om de tafel zorgvuldig is en de wil heeft om eruit te komen en het niet te lang te laten duren. Ik zeg toe dat ik de Kamer zal informeren over de gemaakte afspraken zodra we rond zijn. Dat dient de zaak het beste. Daar gaat het om.

De heer Oskam (CDA): Ik snap dit wel vanuit de positie van de Minister, maar de politie wil weten wanneer er een oplossing komt. Is dat dit jaar, of gaat het nog maanden duren?

Minister Opstelten: Het zou mij verbazen als we hierover dit jaar geen helderheid kregen. Dat zou mij verbazen, maar niet meer dan dat. De heer Oskam kan er uiteraard nog op terugkomen. Dat hoef ik hem niet eens te zeggen.

Voorzitter. Ik heb een heleboel dingen genoemd die mevrouw Kooiman ook aan de orde heeft gesteld. De ontwikkeling van het PDC wordt ook door de inspectie aangemerkt als een zorgpunt bij de vorming van de Nationale Politie. Gevraagd werd of ik dat beeld herken en welke maatregelen op dit punt worden genomen. Vanzelfsprekend kent de inspectie het rapport. Er is zorg dat het PDC zal leiden tot meer bureaucratie en vrees dat het ondersteunen op afstand niet zal werken. De door de inspectie gerapporteerde signalen zijn mij bekend. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op het voorkomen van deze risico's en nog niet alle voorziene veranderingen zijn al in gang gezet. De medezeggenschap is nauw betrokken bij de uitwerking van de voorziene veranderingen. Een belangrijk, ook door mevrouw Kooiman genoemd punt is de reistijd. Dit is goed in beeld. Binnen het afsprakenkader zijn er oplossingen voor. Daarom hebben we niet voor één pdc gekozen maar voor drie pdc's. Ik breng de Kamer in herinnering dat we al een heel debat hebben gevoerd over de locaties. Voor de vaststelling van alle locaties, van de hoofdvestiging en van de politie in de verschillende regio-eenheden en van de pdc's – het zijn er dus drie: in Zwolle, Eindhoven en Rotterdam – is er met de passer gekeken, ook door mij persoonlijk. Door iedereen is veel druk uitgeoefend om er nog iets aan te doen, om plaatsen te veranderen, maar dat is al die anderen niet gelukt, omdat we dan in strijd zouden komen met de afspraken over de reistijd.

Mevrouw Kooiman vroeg waarom ik het rapport van de inspectie niet meteen, per ommegaande, naar de Kamer heb gestuurd. Ik heb met de Kamer afgesproken dat ik hierover halfjaarlijks zou rapporteren. Ten tijde van de vorige voortgangsbrief, van 18 juni, en van het AO voor het zomerreces, op 26 juni, beschikte ik nog niet over het rapport. Daarom heb ik ervoor gekozen om het bij deze voortgangsrapportage te betrekken. Dat lijkt mij de goede lijn. Anders wordt de Kamer lastiggevallen met allerlei rapporten zonder dat ze mijn reactie daarop heeft. Ik heb de Kamer reeds toegezegd om in het vervolg halfjaarlijks de Kamer breed te informeren, en wel voor de derde dinsdag in mei en voor de begrotingsbehandeling. Het volgende inspectierapport zal ik meesturen met deze voortgangsbrieven.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij dat de inspectierapporten dan mogelijk iets sneller naar de Kamer komen, want wij wachten op informatie en alle informatie vanuit de Nationale Politie is zeer welkom. Ik kom nog even terug op het voorgaande punt, het Politiedienstencentrum. Er was veel onrust over het feit dat er weliswaar drie verschillende centra waren, maar dat bepaalde functies werden gecentreerd op één locatie, waardoor sommige mensen langer moesten gaan reizen dan de afgesproken anderhalf uur. Hierdoor konden de gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Kunnen die afspraken nu wel worden nagekomen? Wat gaat de Minister daaraan doen?

Minister Opstelten: Vrijwel alle bedrijfsvoeringsactiviteiten van de politie worden geconcentreerd in een pdc. In zo'n pdc werkt een deel van de menskracht geconcentreerd en een deel gedeconcentreerd. Er zijn dus drie pdc's. Het pdc-werk dat geconcentreerd kan worden, wordt verdeeld over drie locaties. De keuze is gemaakt op basis van een businesscase. Die is leidend geweest voor dit concept. De uitkomst van het onderzoek is dat met één pdc-locatie veel bedrijfsvoeringsmedewerkers, namelijk 60%, buiten de straal van anderhalf uur van de centrale locatie in Utrecht zouden komen, waardoor het risico zou bestaan dat deze medewerkers niet meegaan naar het geconcentreerde deel van het pdc. Er is dus gekozen voor drie locaties. In het concept is wat dat betreft niets veranderd. Het kan nog wel zijn – we hebben dat nog in studie – dat bepaalde functies worden geconcentreerd in één van de drie pdc-locaties. Niet alle functies worden dus per definitie over de drie pdc-locaties verdeeld. Niet elk pdc zal precies hetzelfde zijn. Dat is duidelijk.

Mevrouw Kooiman (SP): De Minister schetst het probleem heel goed. Het is precies het probleem dat ik aankaartte, namelijk dat 60% van de werknemers het probleem heeft dat ze buiten de straal van anderhalf uur reistijd komen. De afspraak was echter dat er goed naar zou worden gekeken dat al deze werknemers ook plaatsbaar werden. De Minister schetst het probleem dus heel mooi, maar ik wil graag een concrete oplossing horen.

Minister Opstelten: Je hebt geconcentreerde pdc's; dat zijn er drie. Daarnaast heb je gedeconcentreerde pdc's; dat zijn er meer en daarmee zit je nog dichter bij huis dan die anderhalf uur. We gaan naar een Nationale Politie en dan kan het zijn – ik ben daarover heel open – dat er een functie wordt geconcentreerd in bijvoorbeeld Zwolle en dat mensen die een functie in Zwolle zouden moeten krijgen, naar Zwolle moeten verhuizen, wat niet binnen die anderhalf uur ligt. Dat is inderdaad het punt. Het zou kunnen dat die mensen dan moeten verhuizen in deze tijd. Dat is vervelend voor hen, maar misschien is het ook een uitdaging. We moeten daar nog goed uit komen. Ik vind het echter absoluut een zorgvuldige en goed te verdedigen inzet. We zullen daarover echter goed met de medezeggenschap en de bonden overleggen. Overigens wordt mij terecht ingefluisterd – fijn dat mijn medewerkers er zijn – dat iemand ook voor een andere functie kan kiezen. We moeten daarmee echter wel op een moderne manier omgaan. Dit punt van mevrouw Kooiman is dus aan de orde.

De heer Bisschop heeft gevraagd welke doelen worden getoetst in de evaluatie. De evaluatiecommissie zal twee hoofddoelen van de wet toetsen: een betere bijdrage aan de veiligheid en meer operationele ruimte voor de politieman. Het is jammer dat de heer Bisschop de zaal al heeft verlaten en hij dit straks uit de Handelingen moet lezen. De commissie is onafhankelijk en zal de wijze van operationalisering van de toetsing van de criteria zelf vaststellen. We willen de commissie daarin alle vrijheid geven. Vanzelfsprekend neemt de commissie daarin mee wat we tijdens de behandeling van de wet hebben afgesproken. Dat heb ik de voorzitter nadrukkelijk gevraagd.

Ik kom bij de betaalbaarheid van de sterkte. Ik begin bij de taakstelling. Mevrouw Kooiman vroeg of nu niet het mes wordt gezet in de politieorganisatie als geheel, de Nationale Politie en de Politieacademie. Nee, zo zeg ik nogmaals. Ik zal het ook met cijfers onderbouwen. Het zijn simpele cijfers, ronde getallen, die bij alle leden bekend zijn. Zowel de Nationale Politie als de Politieacademie deelt in de taakstelling van 230 miljoen. De Kamer herinnert zich dat we, al voordat we überhaupt met de Nationale Politie begonnen, een taakstelling meekregen van 230 miljoen. Die staat. Die heb ik ook meegedragen. Ik vind haar ook volkomen terecht, realistisch en haalbaar. We hebben die taakstelling ook in de begroting verwerkt. Dat geldt zowel voor de Nationale Politie als voor de Politieacademie. Hieraan liggen maatregelen ten grondslag. Bij beide wordt de bedrijfsvoering gestroomlijnd. Ik zeg nog maar even dat er in het oude bestel sprake was van 27 eenheden, organisaties. Daarvan wordt nu één organisatie gemaakt. Dan wordt de overhead wat minder. Uiteindelijk moet dat 230 miljoen opleveren. Verder wordt het onderwijs op de Politieacademie verkort en wordt gezorgd voor een betere aansluiting van de Politieacademie op de Nationale Politie. De taakstelling op de Nationale Politie is bescheiden in vergelijking met die op andere onderdelen. Laat ik ook dat nog zeggen. Je hebt dus de 230 miljoen en daarnaast de Politieacademie met 40 miljoen. We hebben er laatst nog over gesproken in een AO. De doorberekening van de politiekosten bij evenementen, waarmee eerder rekening was gehouden, is geschrapt. Het ging om een bedrag van 60 miljoen. Dat bleek volgens alle berekeningen die we hebben laten uitvoeren, totaal onhaalbaar. Bovendien zou dat tot hoge administratieve lasten leiden. Dit is binnen de politiebegroting opgevangen. Dit zijn kort de bedragen. Het gaat dus om in totaal 330 miljoen. Daar staat een meerjarige intensivering van 105 miljoen in 2018 tegenover. Die stond in het regeerakkoord en die is overeind gebleven. Per saldo is er dus een taakstelling van 225 miljoen, waar we al uit begin Rutte I 230 miljoen hadden meegekregen. Eigenlijk is het dus goed werkbaar. We moeten echter wel scherp aan de wind zeilen.

Gevraagd is of dit haalbaar en realistisch is, nu de Nationale Politie volop in opbouw is en te maken heeft met een dalend budget. Ja, het is haalbaar en realistisch. Een stringente financiële sturing vraagt om binnen de kaders van zowel regelgeving als budget te blijven. Zeker is dat de operationele sterkte moet dalen naar de afgesproken 49.500. Daarvoor hebben we ook de maatregelen genomen. De vraag is vervolgens hoe ik ervoor zorg dat de te hoge operationele sterkte daadwerkelijk gaat dalen. De feitelijke ontwikkeling wordt actueel gevolgd via maandelijkse rapportages, die ik op mijn bureau krijg. Verder wordt in het overleg met de korpsleiding maximaal gestuurd op het te verwachten feitelijke verloop van de operationele sterkte om financiële risico's te minimaliseren. Concreet gaat het dan om modern en professioneel mobiliteitsbeleid, helemaal in tijden van reorganisatie maar bovenal als structureel onderdeel van het hrm-beleid en ter invulling van goed werkgeverschap. Het is ook belangrijk voor de operationele sterkte dat een instroom plaatsvindt die zo goed mogelijk aansluit bij de uitstroom. In de begroting voor 2014 is het betaalbaar. Daarna moet het bedrag gaan dalen. Daarop wordt dus gestuurd.

Mevrouw Berndsen vroeg hoe ik ga garanderen dat er 49.500 mensen worden ingezet als de 10.000 aspiranten maar voor 40% inzetbaar zijn. Dit is een bekend thema tussen ons.

Zoals mevrouw Berndsen in mijn begroting kan lezen, verwacht ik geen 10.000 aspiranten. Het aantal fluctueert natuurlijk wel – het zijn gemiddeld 3.000 à 4.000 aspiranten tot en met 2018 – maar dat hoort bij een normale bedrijfsvoering. Wij hebben daarover goede afspraken gemaakt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nu had ik het punt van die 40% toch zo zorgvuldig in mijn tekst opgenomen, om geen discussie uit te lokken met de Minister. Maar goed, hij geeft het nu zelf aan. Ik ga daar niet op in, want de kern van mijn verhaal was: hoe gaan we de uitstroom in de komende zeven jaar opvullen? Het aantal fluctueert; het kunnen er in de komende jaren 13.000 zijn of 15.000. En hoe kunnen we de organisatie met zo'n enorme uitstroom qua capaciteit nog bemenst houden? Als er veel jonge instroom is, zullen die mensen ook begeleid moeten worden in de korpsen. Tegelijkertijd zijn de studenten maar voor 40% inzetbaar. Ik maak mij dus zorgen over de omvang van de politieorganisatie als het gaat om inzetbaarheid, om de roosters gevuld te krijgen en om het dagdagelijkse politiewerk te kunnen doen. Dat was de essentie van mijn vraag.

Minister Opstelten: Zeker. Ik heb die ook zo begrepen. Ik dacht dat mevrouw Berndsen ook het andere punt bedoelde, maar dan laten we dat rusten. Ik begrijp dit ook, en het is niet gemakkelijk. Niet voor niets hebben wij de afgelopen jaren een forse instroom gecreëerd en opgeleid. Dat was heel goed en realistisch. Dat was met de bedoeling om juist ervaren mensen in dienst te hebben om de uitstroom te compenseren van kwaliteit in politiewerk. Het zal mevrouw Berndsen ook niet ontgaan zijn dat wij nu een wat minder grote instroom hebben dan de afgelopen jaren. Dat gebeurt natuurlijk in goed overleg. Ik krijg daar voorstellen voor van de korpsleiding en dan hebben we het daar goed over. We bekijken in goede afstemming met de politieacademie of men dit aankan en op welke wijze het moet gebeuren. Wij zullen dit maandelijks monitoren, niet alleen cijfermatig maar ook kwalitatief, want ik begrijp het punt van mevrouw Berndsen volledig. Nogmaals, dat is de reden geweest waarom we de afgelopen jaren enorm fors hebben geworven.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Juist omdat er nu maar 800 politiestudenten worden aangenomen, maak ik mij zorgen. Ik begrijp heel goed dat wij nu 2.000 studenten boven de sterkte zitten, maar ik lees ook dat de Minister dat weer wil gaan afbouwen, en daar zit tegelijkertijd mijn zorg. Ik vraag de Minister dus om ons van het verloop goed op de hoogte te houden, want de politieorganisatie moet haar werk wel kunnen blijven doen.

Minister Opstelten: Dit is een terechte vraag. Het is de taak van de Kamer om dit te volgen en te beoordelen, en ik moet ervoor zorgen dat zij dit kan doen. Dit zal ik dus in de rapportages meenemen. Dat gebeurt in ieder geval jaarlijks. De Kamer moet dit echt zien als een meerjarige ontwikkeling, waarmee we buitengewoon goed en zorgvuldig moeten omgaan maar die we wel in de gaten moeten houden, zowel wat betreft instroom als wat betreft uitstroom. Zo hebben we het ook geprobeerd op te schrijven. Het gaat hierbij om de kwalitatieve elementen. Ik moet natuurlijk rekening houden met de betaalbaarheid van de 49,500 fte.

De heer Segers heeft gevraagd waarom geen doorberekening van de politiekosten bij evenementen plaatsvindt. We hebben dit aan alle kanten tegen het licht gehouden. We hebben hierover vorig jaar ook gesproken bij de behandeling van de begroting. We waren het toen niet helemaal met elkaar eens, maar ik heb wel een serieuze poging gedaan om dit te bekijken. Die poging heeft ertoe geleid dat we nu kunnen constateren dat het totaal niet meer nodig is. Gelukkig merken we dat de burgemeesters heldere, duidelijke afspraken hebben gemaakt met de KNVB, de voetbalclubs en de stadiondirecties binnen de driehoeken in de steden. Er is een taakverdeling, waardoor er grote investeringen zijn gedaan door de clubs. De verantwoordelijkheid in het stadion ligt bij de voetbalclub en de verantwoordelijkheid voor de openbare orde buiten het stadion is geregeld zoals bij elke andere mogelijke verstoring van de openbare orde. Er worden vaak ver voor een wedstrijd maatregelen genomen, soms de avond ervoor, en vaak na een wedstrijd. We hebben afgesproken om het nu zo te doen. Het voorstel van de heer Segers kan dus niet op mijn steun rekenen. De heer Segers kent dat standpunt van mij; het zal hem niet verrassen, hoewel ik altijd naar iedereen wil luisteren. Ik moet het amendement dus ontraden. Op grond van inhoudelijke elementen is het niet meer nodig en zou het ook onjuist zijn om de voetbalclubs te belasten met een extra heffing voor de kosten die de politie niet voor hen maakt. Verder is het voor andere evenementen ook niet meer zinvol, omdat we de organisaties zover hebben gekregen dat ze de veiligheid rond de evenementen zelf organiseren.

De heer Segers (ChristenUnie): Ooit ging de VVD de verkiezingen in met de leus: vandalen gaan betalen. Dat geldt hiervoor blijkbaar niet. In elk geval wordt wel de 60 miljoen die dit zou opleveren, als korting ingeboekt. Dat vergroot de taakstelling van de politie. De Minister heeft onderscheid gemaakt tussen evenementen en voetbalwedstrijden. Hij gaat voetbalwedstrijden uitzonderen. Geldt het argument van de administratieve lasten en de onuitvoerbaarheid, waarmee hij schermt, niet veel meer voor evenementen dan voor voetbalwedstrijden, waarvan je immers precies weet wanneer ze plaatsvinden, hoeveel manuren erin gaan zitten en welke extra belasting ze opleveren voor de politie?

Minister Opstelten: Als het alleen om voetbalwedstrijden zou gaan, zou het helemaal niets opleveren. Dat is bijna het geval. Dat zijn de feiten. Ik heb het aan alle kanten laten bekijken en uit de financiële doorrekening blijkt dat het niks oplevert. De heer Segers nam de woorden «vandalen betalen» in de mond. Ja, dat is nog steeds het geval, want vandalen worden vervolgd en aangepakt door de politie. Als het echter niets oplevert en we in de samenleving niet waar kunnen maken dat we iemand politiekosten in rekening brengen die niet gemaakt worden, zou ik zeggen: doe het niet. Blijf verantwoordelijk voor jezelf. Daarmee kom je op een veel principiëler punt. De overheid is verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde en betaalt daar ook voor.

De heer Segers (ChristenUnie): Het gaat om de kosten en de uren die wel worden gemaakt, namelijk 300.000 uur per jaar. Wil de Minister het niet of kan het niet? Dat is de grote vraag voor mij. Het is namelijk eerder ingeboekt en de Minister heeft het voor zijn rekening genomen. Wil hij het dus niet, om principiële redenen – openbare orde is een zaak van de overheid – of kan het niet? Omdat dit ineens uit de begroting is geboekt en tot een extra taakstelling voor de politie leidt, krijg ik graag een toelichting van de Minister met de rekensom erbij. Waarom kan deze maatregel niet worden uitgevoerd?

Minister Opstelten: Die rekensom heb ik helemaal gegeven in de begroting. Daar staat het. Ik kan natuurlijk nog een keer een berekening maken, maar de cijfers zijn allemaal bekend. Het is voor mij geen principieel punt, anders had ik dat bij de vorige begroting wel gezegd. We moeten echter wel feitelijk en realistisch zijn en niet iets doen wat in de kern niet juist is en ook niet nodig is. Natuurlijk scheelt dit 60 miljoen; dat heb ik ook aangegeven. Dat heeft de politie in de begroting opgevangen. Ik heb ook uitgelegd hoe dat gebeurt. Het is altijd lastig, maar het is niet onaanvaardbaar en het gaat niet ten laste van de sterkte. Dit is dus aanvaardbaar en we krijgen er een sluitende begroting bij.

De heer Marcouch (PvdA): Ik werd getriggerd doordat collega Segers stelde dat vandalen hierdoor niet betalen. Ik ga er echter van uit dat we degenen die de boel vernielen, natuurlijk wel laten betalen. Met zijn voorstel laat de heer Segers juist de niet-vandalen betalen, namelijk al die goedwillende supporters die opdraaien voor de vandalen.

De heer Segers (ChristenUnie): Was dat een opmerking voor mij?

De heer Marcouch (PvdA): Nee, voor de Minister. Ik vind dit wel van belang, want ik vind ook dat vandalen moeten betalen.

Minister Opstelten: Dat heb ik zonet gezegd. Natuurlijk moeten vandalen betalen, maar ik wil niet de hele tijd die affiche van een mij niet onbekende partij herhalen. Ik spreek hier immers als Minister. Ik sta er echter helemaal achter dat vandalen moeten betalen; dat moge duidelijk zijn.

De SGP heeft gevraagd hoe wordt omgegaan met overtollige verlofuren. Op 11 september zijn Kamervragen daarover uitgebreid beantwoord. Afgesproken is dat het geen gevolgen heeft voor directe, noodzakelijke inzet. Desnoods moet de capaciteit over de onderdelen worden verdeeld. We hebben afgesproken dat we dit in de tijd zetten, tenzij er andere afspraken worden gemaakt. Dit punt is dus in de kern opgelost.

De heer Oskam heeft gevraagd naar de vrijwilligers: 2.000 op straat en 3.000 achter het bureau. Laat ik hier duidelijk over zijn. Vrijwilligers dragen bij aan de verbinding tussen politie en samenleving. Ik ben blij met de belangstelling voor zowel blauwe als niet-blauwe taken. De taakstelling van 5.000 is voor mij belangrijk, zowel voor de inzet ten behoeve van administratieve afhandeling achter de schermen, die ook belangrijk is, als voor de inzet op straat of in expertises. Vrijwilligers zijn dus in zeer verschillende verschijningsvormen aanwezig. Er moet ook ruimte zijn voor de politieorganisatie om daarin te schuiven. Ik spreek daarover binnenkort met de korpsleiding. De taakstelling van 5.000 blijft overeind. Ik heb geen taakstelling van 60% binnen en 40% buiten. Die herken ik ook niet, maar de Kamer kan altijd meer weten. Als er toch een papiertje is waarop dat staat, moet ik nu duidelijk zijn. Ik wil dat onderscheid niet maken. Ik kan mij namelijk ook goed voorstellen dat je vrijwilligers gebruikt voor administratieve functies en in bepaalde expertises op kwalitatief hoogwaardig niveau. Dat is een andere invulling van vrijwillige politie dan wanneer je ze op straat zet. Wij komen met een taakstelling. Die gaan we halen en die staat gewoon. Dat is voor mij heel belangrijk.

Mevrouw Kooiman heeft een vraag gesteld over het boekwerk. Dat is iets anders dan de politieglossy. Ik heb daarop keurig schriftelijk geantwoord. Ik heb meteen nagevraagd – daarom had ik ook tien minuten nodig – of er één klacht is binnengekomen bij de politieorganisatie over het ontvangen van dit boek. Het verbaasde mij namelijk. Is er iemand geweest die dit boek heeft teruggestuurd? Het is niet bekend dat er zo iemand is geweest. De korpschef was van oordeel dat het goed was om de start van de Nationale Politie ook voor de medewerkers te markeren. Dit bescheiden, aardige kleinood heb ik zelf ook in mijn kast staan. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer het ook krijgt, maar misschien heeft zij het al gekregen. Ik vind het alleszins gerechtvaardigd dat dit boek aan 64.000 mensen is toegezonden.

De SGP vroeg nog naar de capaciteit in het landelijk gebied. De eenheden zijn zo ingericht dat een evenwichtige verdeling mogelijk is. Mocht er incidenteel een tekort zijn, dan is er meer gelegenheid dan ooit om dat bij te stellen. Daar zullen we natuurlijk heel attent op zijn.

Mevrouw Berndsen en mevrouw Kooiman hebben gevraagd of wij bereid zijn om het geld uit het regeerakkoord voor intensivering van de veiligheid met meer oog voor de veiligheidsketen in te zetten. Is dit geld alleen voor de politie? De inzet van de intensiveringsgelden bij de politie gebeurt juist met het oog op de keten.

De gefaseerde inzet van de 105 miljoen is geen vervanging voor de ombuigingen die het kabinet aan diverse onderdelen van de keten heeft toegekend. Er is wel gekozen voor bestedingen die recht doen aan het kabinetsbeleid met een maximaal rendement, niet alleen voor de politie maar juist voor de gehele keten. In onze debatten heb ik dat ook altijd zo gezegd: de focus van de bestedingen ligt op de verbetering van de efficiency en de kwaliteit, op zaken slimmer en beter aanpakken. Dat heeft ook verderop in de keten effect, waar het werk voor OM en zittende magistratuur worden vereenvoudigd en verbeterd. Met deze inzet van de intensiveringsgelden worden de inzetbaarheid en productiviteit van de politie vergroot en wordt efficiencywinst behaald in de erop volgende ketenorganisatie. Dit zijn dus investeringen in de keten, maar ze komen terecht aan de voorkant van de keten: de politie. Zo zijn ze ook bedoeld.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Met alle respect, maar de Minister bezigt vaak zulk verhullend taalgebruik dat het volstrekt niet helder is wat hij bedoelt. In het begin heeft hij gezegd dat er 105 miljoen voor de politie is. Langzaam maar zeker is hij in overleggen gaan zeggen dat die voor de gehele strafrechtketen is. Nu zegt hij weer: nee, het is voor de politie, maar het komt ten goede aan de rest van de strafrechtketen. Kan de Minister mij dit uitleggen? Als de politie 105 miljoen erbij krijgt en dus meer zaken gaat oplossen – want daarvoor zou het zijn – komen die bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie moet 26% van zijn budget inleveren. Hoe kunnen die extra zaken die de politie naar het Openbaar Ministerie voert dan worden behandeld door een afgeslankt Openbaar Ministerie? Ik begrijp dit niet meer, maar misschien kan de Minister mij dit uitleggen.

Minister Opstelten: Dat lijkt mij echt wel mogelijk, want het is een heel simpele vraag en ik heb daarop altijd op dezelfde manier geantwoord. Het zijn investeringen in de richting van en bij de politie, die ten gunste komen van de hele keten; bijvoorbeeld de intensivering van de opleiding en de verbetering van de kwaliteit van de hulpofficieren van justitie, investeringen in de gehele aangifteketen. Er zijn meer voorbeelden te noemen. Weet u wat dat betekent? Daardoor heeft het Openbaar Ministerie minder werk; dat is het punt. Wij gaan dus niet de fout maken om dit bedrag weer over allerlei punten binnen de strafrechtketen te versnipperen. Wij investeren aan de voorkant. Het OM is het er totaal mee eens dat het daar gebeurt. Dit is een afspraak met alle ketenpartners. Daarmee is de vraag heel duidelijk beantwoord, denk ik. Daarbij wil ik nog zeggen dat het Openbaar Ministerie in 2013 geen taakstelling heeft, in 2014 ook niet en in 2015 ook niet. In 2016 krijgt het 20 miljoen extra, in 2017 20 miljoen en 2018 12 miljoen. We hebben daarover heldere afspraken gemaakt. Ik heb gezegd dat ik dit zal monitoren, zodat dit allemaal voor u beschikbaar zal zijn. Ik zie de taakstelling voor het Openbaar Ministerie als een kans in de transformatie van de gehele strafrechtketen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Over het Openbaar Ministerie komen wij ongetwijfeld nog te spreken bij de behandeling van de begroting van V&J. Hoorde ik de Minister zeggen dat die 105 miljoen aan de voorkant wordt ingezet ter verbetering van het gehele aangifteproces, zodat – naar ik aanneem – het Openbaar Ministerie niet opnieuw alles hoeft te scannen? Gaat de Minister ervoor zorgen dat de hele ICT-keten zo wordt gemaakt dat alles aan elkaar is geknoopt, dus dat het convertible is?

Minister Opstelten: Onder andere. U krijgt van mij...

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik was nog niet helemaal klaar. Kan de Minister aangeven per wanneer dit gebeurt? We weten ondertussen dat ICT en overheid niet zo'n gelukkige combinatie vormen. Het lijkt me daarom van belang dat wij daarover duidelijkheid verkrijgen. Als dat gebeurt, betekent dat minder werkdruk voor het Openbaar Ministerie. Ik zou dat geweldig vinden, maar ik wil wel weten per wanneer het wordt gerealiseerd.

Minister Opstelten: U krijgt deze week of volgende week – ik verwacht en hoop deze week – een hele brief over de versterking van de strafrechtketen. Daar staan dit soort zaken helemaal in. Digitalisering is daar een belangrijk onderdeel van. Op dit moment wil ik het daarbij houden. Het tweede punt is de kern: de besteding van het bedrag. U weet dat het wordt opgebouwd: het loopt op van 40 miljoen naar 105 miljoen in 2018. Dit zijn investeringen in de kwaliteit van de voorkant van de keten, bij de politie. Ik heb een paar voorbeelden genoemd, ik kan er nog meer noemen. Een en ander leidt ertoe dat de grote klacht van het Openbaar Ministerie, namelijk dat het veelal bezig is met het terugsturen van werk van de politie, minder wordt. Zo krijgt het minder werk en heeft het meer ruimte voor andere zaken. Dat is de kern van deze investering.

Ik kom nu bij de lokale prioriteit, waarover een aantal leden hebben gesproken. Er werd gevraagd of er ruimte is voor lokale prioriteiten. Het antwoord is: ja. Er is nu al ruimte voor lokale prioriteit, maar we hebben afgesproken dat we het in het nieuwe proces ook van onderop zullen doen. Landelijke prioriteiten worden niet door mij, in mijn eentje in mijn kamer, opgesteld en vastgesteld, maar zijn helemaal van onderop opgebouwd door de burgemeesters, door de politie – destijds ook in het oude bestel – en door het Openbaar Ministerie. Uiteindelijk lever ik mijn bescheiden bijdrage. Ik heb gezegd dat als de uitkomsten mij aanspreken, wij het zo zullen doen. In mijn vorige functie in een vorig kabinet heb ik op één punt een aanvulling gegeven, en wel op de dierenpolitie. Verder heb ik niets aangevuld. Daarover is weer een motie aangenomen, dus we hebben het weer bijgesteld. Wij gaan hier functioneel mee om. In het overleg met de regioburgemeesters en met andere burgemeesters was ook telkens het beeld dat er ruimte is voor lokale prioriteiten, maar dat men het zelf moet doen. Ik zal dus nooit iemand opbellen van wie ik weet dat hij in afwijking van de landelijke prioriteiten zijn eigen prioriteiten stelt. Ik zeg dan: dat is uw taak. Wel zeg ik tegen de burgemeesters dat zijzelf zaken moeten bepalen jegens de politie. Het gezag bepaalt immers wat de politie doet. En ik bepaal dat er politie is die naar het gezag luistert en kan doen wat het gezag wil. Dat zijn de afspraken, zo wil ik dat zeggen.

D66 en de SGP hadden een vraag over de wijkagenten. Het aantal wijkagenten is op dit moment 3.456, een op de 5.000 inwoners bij 17 miljoen inwoners in Nederland. De Nationale Politie voldoet op dit moment aan de norm.

Er is veel gezegd over aangiften. De heer Oskam vroeg wat een burger aan een terugkoppeling na twee weken heeft als er geen dader is. Uit onderzoek blijkt dat 90% van de ondervraagden tevreden is over de afhandeling van de aangifte. Ik heb zelf ook een paar keer in de praktijk de opname van aangiften mogen doen. Ruim 90% vindt de deskundigheid en bejegening van de politiemedewerkers goed. Het vertrouwen stijgt daardoor. Gemiddeld was het in Nederland 49% bij degenen die een terugmelding hebben gekregen, nu is dat 86%. Ik denk dat we deze cijfers even terzijde moeten laten, want dit is natuurlijk een eerste aanzet. We doen dit nu bij inbraken. De korpsleiding heeft in overleg met het gezag bepaald dat ze daar de prioriteit legt. Een en ander houdt in dat er binnen 14 dagen na een aangifte voor een inbraak een overzicht komt van de stand van zaken. In de paar situaties waarin ik iemand heb gesproken die aangifte had gedaan, heb ik diegene precies geïnformeerd over de stand van zaken. In een enkel geval heb ik gezegd waarom men geen ruimte meer zag om verder te gaan met de aangifte. De betrokkene vond dat overtuigend. In de andere situaties was de informatie dat er wel mee werd doorgegaan of dat er een indicatie was betreffende de daders. We zijn er nog niet, maar dit is echt heel professioneel politiewerk. Ik vraag natuurlijk aan de korpsleiding hoe dit valt, vanwege enkele kritische kanttekeningen. Aan de politiemensen die ik erover spreek, merk ik dat dit bij hen heel goed valt. Zij vinden dit een normale manier om uiting te geven aan hun professionaliteit.

De heer Oskam had verder een vraag over het terugbellen binnen twee weken, ook bij andere delicten. Wij hebben gezegd dat wij starten met de inbraken. Na 1 januari gaan we langs dezelfde lijn verder met de andere high-impact crimes. In de loop van 2014 zal dit worden gerealiseerd.

De heer Dijkhoff heeft gevraagd naar het anoniem uploaden van beelden. Ik ben in goed overleg met Meld Misdaad Anoniem over een pilot ten behoeve van de inrichting daarvan, met alle waarborgen die daarbij horen. Men kan van daaruit dus niet worden geconfronteerd met iets anders. De heer Dijkhoff vroeg verder wat er is bereikt in de verbetering van de aangifte. Het gaat natuurlijk om een meerjarig proces. Ik heb al gezegd dat er de nodige resultaten zijn bereikt. Ik wil hier wel duidelijk in zijn. We doen dit op een aantal punten. Men kan het telefonisch doen, voor een aantal delicten kan men dit digitaal doen. Het is 24 uur per dag bereikbaar. Aangiften kunnen worden gedaan bij ieder bureau van de politie, in heel Nederland. Een nieuwe opleiding voor de verbetering van de kwaliteit van de intake is opgenomen in het initiële onderwijs. Bij alle eenheden is het computersysteem BOSZ geïmplementeerd, waardoor de weging en de selectie van de aangiften verder zijn verbeterd.

De heer Dijkhoff vroeg ook of het opnemen van aangiften overal kan. Met de start van de Nationale Politie is gestart met de uitrol van de multi-channelaanpak. Zoals ik net zei, worden burgers en bedrijven hierdoor meerdere aangiftekanalen geboden. Het antwoord is dus: ja. Ik vind dat ik hierbij wel eerlijk moet zijn. Dit is een meerjarige kwalitatieve inzet, dus de verwachtingen moeten daaraan worden aangepast. Het streven is om die multi-channelaanpak voor 1 januari 2017 volledig te implementeren. Je kunt dus in principe overal aangifte doen, maar nog niet via alle kanalen hetzelfde.

Is er in de registratie van de woninginbraken een splitsing te maken tussen inbraak, insluiping en poging daartoe? Nu is dat niet het geval en kun je dus niet goed zien of preventiemaatregelen effect hebben. Kan bij veroordeelden het aantal inbraken worden geteld in plaats van meerdere kraken tegelijk per veroordeling, zodat de ISD-maatregel sneller kan worden opgelegd? Ik sta welwillend tegenover de suggestie om bij woninginbraken het onderscheid tussen voltooide inbraak, insluiping en poging tot inbraak echt inzichtelijk te maken, mede om te kunnen volgen of preventiemaatregelen effect hebben. Ik kan u zeggen dat van de 90.000, het aantal inbraken van het afgelopen jaar, 25% een poging was; de inbraak had daarbij dus niet daadwerkelijk plaatsgevonden. 18% betrof een insluiping.

Bijvoorbeeld ten aanzien van insluiping lijkt het mij goed dat men dan ziet dat toch 18% gewoon de deur open laat staan, terwijl men de deur moet sluiten zodat insluiping niet plaatsvindt. Dus ik denk dat we dat onderscheid gaan maken.

Ik was enigszins verbaasd over de vraag van de heer Segers of ZSM niet leidt tot veel sepots en minder blauw op straat. Welnu, dat is niet mijn beeld, eerder het tegenovergestelde. ZSM is weliswaar nog in opbouw, maar alle ketenpartners zijn betrokken. Doel is om de bulk van ZSM af te handelen, te weten de veel voorkomende gevallen van kleine criminaliteit, waardoor mensen juist snel weer de straat op kunnen. In de brief over de VPS zal ik de Kamer nader informeren over de stand van zaken. Ik ben bij bijna alle ZSM-organisaties op bezoek geweest en daar is de samenwerking tussen alle partners een principe. Het loopt daar heel goed tussen de politie en het Openbaar Ministerie, maar ook de Reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en Slachtofferhulp maken deel uit van zo'n team. Het is ter plaatse een voorbeeld van heel goede afstemming en samenwerking.

De heer Marcouch heeft het gehad over de ethnic profiling. Ik kan daar heel helder over zijn. Ik wijs etnisch profileren af. De politie doet dat ook. Ik kon mij totaal vinden in de uitspraken die de politieleiding heeft gedaan naar aanleiding van het rapport van Amnesty International. Dergelijke rapporten scherpen ook onze gedachten. Dat is natuurlijk altijd een positieve zaak. Ik deel de mening van de heer Marcouch dat voor de effectiviteit van het politieoptreden handelen op basis van objectieve selectiecriteria noodzakelijk is. Dit is dan ook de handelwijze van de politie. Hieraan wordt in opleiding en trainingen en ook in het dagelijks werk uitvoerig aandacht besteed. Ik erken dat er incidenten voorkomen en wijs die ook nadrukkelijk af, maar het is absoluut niet een patroon dat structureel in het politiewerk zit. Van de politie wordt verwacht dat zij door proactief optreden criminaliteit probeert te voorkomen en te ontmoedigen. Afwijkend gedrag is leidend voor handelen. Politiewerk is complex. Gerechtvaardigd onderscheid is mogelijk maar altijd op basis van professioneel verkregen informatie, bijvoorbeeld aan de hand van daderprofielen. Verder noem ik het optreden op basis van bepaalde eigenschappen en kenmerken. Geen van de verschenen onderzoeksrapporten op dit thema – ik noem Amnesty International, de ECRI, de EU-grondrechtengemeenschap, de Universiteit Twente en de Eenheid Amsterdam – wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland. In het voorjaar 2014 verschijnt er een rapport van de Universiteit Leiden naar aanleiding van onderzoek naar etnisch profileren in de Eenheid Den Haag en de Eenheid Amsterdam. We hebben dan een veelheid van onderzoeken. Dat is geen aanleiding om dan weer opnieuw onderzoek te doen. Graag betrek ik deze uitkomsten in de afweging of nader onderzoek nodig is. Zeer grote administratieve lasten en juridische knelpunten neem ik in deze afweging eveneens mee. De zo-even genoemde onderzoeken waar ik ook vertrouwen in heb, lopen en zullen in het voorjaar van 2014 verschijnen. Ik zal er dan kennis van nemen en daarop reageren in een brief aan de Kamer.

De heer Marcouch (PvdA): Dit betreft een onderzoek dat al loopt vanuit de Universiteit Leiden. De vraag is natuurlijk waarin dan die kwantitatieve en kwalitatieve gegevens naar voren komen. Is dat een onderzoek dat de Minister niet als significant voor de gehele politieorganisatie beschouwt? Het signaal is natuurlijk wel landelijk.

Minister Opstelten: Ik zeg u toe dat ik nog even naar de onderzoeksopdracht kijk en dat ik zal nagaan of er wellicht nog een aanvulling op kan worden gegeven. Als ik door de oogharen kijk naar de regio's Den Haag en Amsterdam dan denk ik dat we op dit punt wel de kern van de problematiek te pakken hebben. Je moet altijd een voorbehoud maken, maar laten we bovenop de onderzoeken niet een onderzoeksfabriek creëren door alles verder te stapelen. Laten we nu door de oogharen kijken welke conclusies we kunnen trekken uit wat er allemaal voorligt. Ik heb daar alle vertrouwen in.

De heer Marcouch (PvdA): Een onderzoek is voor mij geen doel op zich; het gaat mij erom dat wij er iets mee kunnen. De reactie van de politie op het rapport van Amnesty en al die andere rapporten was helder: het etnische profileren verwerpen we, maar het zijn incidenten en de onderzoeken die gedaan zijn, zijn niet echt kwantitatief van aard en dus kunnen we er niet al te grote conclusies aan verbinden. Ik wil straks niet twee onderzoeken van twee regio's hebben waarbij dan weer hetzelfde wordt gezegd. Amsterdam is al een keer onderzocht. Ik vind het wel van belang dat het onderzoek dat gedaan wordt, recht doet aan wat ik in mijn eerste termijn heb geprobeerd aan te kaarten.

Minister Opstelten: Ik zal hiernaar kijken. De lopende onderzoeken zijn door het gezag opgedragen. Het gaat om het beoordelen van het optreden van de Nationale Politie. Het gezag heeft er een verantwoordelijkheid voor maar wij ook, zeker waar het dit onderwerp betreft. Ik zal in contact treden met beide driehoeken om te kijken hoe we ook uw vragen daarin kunnen meenemen. In het voorjaar kom ik dan met een klip-en-klaar verhaal daarover, waarbij alle onderzoeken op een rij gezet zijn en wij aangeven hoe wij erin zitten.

De heer Oskam heeft gevraagd naar de resultaten van de aanpak van fraude in België. Als coördinerend Minister kom ik nog naar de Kamer met een kabinetsbreed plan van aanpak over alle fraudezaken en de aanpak ervan. Daarbij gaat het ook om het investeren in een organisatie en het terugverdienen van die investering. Wij doen dat al en dat is ook wat mijn collega van Sociale Zaken en mijn collega van VWS doen. Een en ander zullen wij ook in die brief verwerken. Dus daarin wordt ingegaan op de businesscases en op het investeren aan de voorkant en het terugverdienen daarvan. Dus ik zou aan de heer Oskam willen vragen om die brief even af te wachten.

De heer Marcouch heeft gevraagd hoe het staat met de richtlijn achtervolging.

De heer Oskam (CDA): Even een puntje van orde. Bij de fraudebestrijding had ik ook gevraagd naar de opvatting van de Minister over een centraal bankrekeningenregister.

Minister Opstelten: Er is overleg tussen de politie en de banken over de digitale uitwisseling van gegevens. Een onderdeel van de gesprekken is ook het centraal beschikbaar stellen van gegevens. U wordt over de uitkomsten daarvan geïnformeerd in de fraudebrief die er aankomt.

De heer Marcouch heeft gevraagd hoe het met de richtlijn achtervolging staat. Er is door de korpschef een richtinggevend kader volgen en achtervolgen opgesteld, waarin niet alleen de bestuurder de achtervolging kan afbreken maar ook de dienstdoende operationeel commandant of de centralist van de meldkamer. De regeling wordt in de komende maanden bij de landelijke en de regionale eenheden geïmplementeerd. Dus er is gevolg gegeven aan de toezegging die we toen hebben gedaan.

De heer Marcouch (PvdA). Ik heb geen recht meer op een interruptie, maar dat was geen antwoord op mijn vraag.

De voorzitter: Dan moet u dat in uw tweede termijn aan de orde stellen. U hebt net als iedereen twee interrupties gehad.

Minister Opstelten: Ik dacht dat u vroeg hoe het stond met de richtlijn achtervolging.

De heer Marcouch (PvdA): Ja, maar dan in het bijzonder de filefuik

De voorzitter: Nee, dit kan niet.

Minister Opstelten: Oké.

De heer Segers heeft gevraagd hoeveel tijd de politie kwijt is doordat ze tolken moet inroepen. Heel veel tijd is de politie daarmee kwijt, maar hoeveel dat precies is, is niet bekend. De politie probeert met kant-en-klare brochures die in vele talen beschikbaar zijn de werklast te beperken.

Verder heeft de heer Segers gevraagd wanneer de aangekondigde pilot met een stroomstootwapen in de basispolitiezorg van start zal gaan. Er heeft nog geen besluitvorming over de start en over de duur van de pilot plaatsgevonden, maar we willen wel in 2014 van start gaan. Hiervoor worden allereerst de integrale consequenties van de pilot voor de bedrijfsvoering, operatie en realisatie Nationale Politie in beeld gebracht. Een zorgvuldige voorbereiding is absolute noodzaak. De beperkingen op het gebied van middelen, de scholingscapaciteit en de focus op het inrichten en in werking brengen van de Nationale Politie zullen bij de besluitvorming zorgvuldig worden meegewogen. Dus ik zou de heer Segers dringend willen adviseren om nu niet verder aan te dringen op invoering ervan. Bij een nieuw wapen dat de taser is, zou invoering nu onzorgvuldig zijn. Het is ook niet zo dat we er vanaf 2005 naar kijken. Ik heb het zelf ingezet als Minister. In 2005 deed ik nog heel andere dingen in mijn leven en toen kwam de taser nog niet voor in het patroon. We hebben het in het vorige kabinet ingezet en er pilots mee gedraaid. Zo gaat dat met een nieuw wapen. Dus daar wil ik ook in alle zorgvuldigheid aan vasthouden. Dat is tot en met vandaag ook het nadrukkelijke advies dat ik hierover krijg van de korpsleiding.

De SGP heeft gevraagd naar de verkeersboetes. Voor lichtere overtredingen die op basis van de Wet Mulder worden afgedaan, bestaat geen progressief systeem. Wel willen we de overtreders uit de anonimiteit halen en het mogelijk maken dat de personen die binnen een jaar zeer veel verkeersovertredingen begaan niet alleen met een standaardgeldboete worden bestraft. Aan de uitwerking daarvan wordt nu vormgegeven. Medio oktober heeft de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid een rapport gepubliceerd over sancties in het verkeer. Dat rapport breekt een lans voor een meer progressief boetesysteem, waarbij mensen die keer op keer in de fout gaan geconfronteerd worden met hogere boetes. Dit rapport ondersteunt de huidige strafrechtelijke aanpak van zwaardere verkeersovertredingen die een progressief systeem kennen.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd naar de administratieve lasten. Ik laat scherp letten op die administratieve lasten. We werken er hard aan om ze terug te dringen. Begin 2014 informeer ik de Kamer over de voortgang.

Veder is een vraag gesteld over de klachtenafhandeling. De discussie hierover hebben we ook uitgebreid gevoerd tijdens de parlementaire behandeling van de Politiewet. Ik heb toen aangegeven dat klachten in eerste instantie bij de organisatie zelf moeten worden ingediend zodat die organisatie ervan kan leren. Dit is overigens een standpunt dat ook de Nationale ombudsman deelt. Daarna moet de klager naar een onafhankelijke klachtencommissie en de Nationale ombudsman kunnen. De ervaring leert ook dat veel klachten direct kunnen worden afgehandeld tot tevredenheid van de klager. We monitoren dat ook.

Mevrouw Berndsen heeft het gehad over een gele kaart bij een eerste overtreding. Dat is een sympathiek idee maar ik neem het toch niet over. Politieagenten waarschuwen vaak bij de eerste overtreding zonder een straf of boete op te leggen. Een gele kaart zou betekenen dat je dit moet gaan registreren. Dat leidt weer tot meer administratieve lasten en ICT. Niet doen dus, lijkt mij.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel erg blij dat de SGP het punt aankaart van de boetes en dat de Minister gaat kijken naar een progressief boetesysteem voor verkeersovertreders. Maar de Minister kent mijn bedenkingen over de huidige hoogte van de boetes. Het is buiten proporties. Je kunt beter een flitspaal slopen dan erdoor geflitst worden. Is de Minister bereid om het boetesysteem in zijn algemeenheid te bekijken, om te zien of het meer in verhouding kan worden gebracht? Als iemand dan een boete krijgt, heeft het daadwerkelijk het pedagogische effect dat we uiteindelijk met elkaar willen.

Minister Opstelten: Wij hebben twee jaar geleden een heel fundamentele discussie gevoerd naar aanleiding van de motie van de heer Van der Staaij. Daarbij hebben wij de richting aangegeven van de boetes. Ik heb ze vorig jaar niet verhoogd, alleen geïndexeerd, en ik heb dit jaar hetzelfde gedaan. Ik heb altijd de afspraak met de Kamer gemaakt, waarvoor nu echter geen aanleiding is, om wanneer wij daadwerkelijk verhogen twee dingen te doen, namelijk de mening van de politie peilen over de uitvoerbaarheid en een uitvoerbaarheidstest uitvoeren. Dat is nu niet nodig. Ik kan alleen constateren dat de sanctionering en handhaving van de verkeersveiligheid werkt, natuurlijk met de moderne middelen die wij hebben op de grote wegen.

Het tweede punt, waar ik nog op terugkom, is dat mijn collega van I&M en ik er in een aantal debatten met de Kamer, maar meestal in een andere samenstelling dan deze, goed over hebben gediscussieerd om de meer asociale rijder, de veelpleger, harder en duidelijker aan te pakken. Dat verzoek is vanuit het CDA gekomen en komt nu ook vanuit de PvdA, de VVD en anderen. Ik heb net gezegd dat wij dat nader zullen vormgeven.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het heel jammer dat de Minister weer geen antwoord geeft op mijn vraag om als je toch kijkt naar het meer beboeten van die overtreders, dan ook te kijken naar de boetesystemen in het algemeen. De Minister zegt dat wij dat dan eerst moeten peilen onder agenten. Dat heb ik vorig jaar al gedaan, in een rapportje dat de Minister van mij heeft gekregen. Agenten gaven zelf aan dat zij soms gebruikmaken van hun discretionaire bevoegdheid en zeggen dat zij maar een heel lichte boete opleggen, terwijl er drie overtredingen zijn geweest. Dat is niet in verhouding. Agenten klagen al jaren steen en been omdat zij vinden dat de boetes te hoog zijn, die keer op keer weer worden verhoogd. Is het niet eens tijd dat de Minister naar de agenten gaat luisteren en het boetesysteem analyseert en onderzoekt?

Minister Opstelten: Nee, daar zie ik geen aanleiding voor. Ik heb andere registraties, want ik luister veel naar agenten. Ik heb het er ook met hen over. Heel veel van de boetes waarbij agenten betrokken zijn, worden helemaal niet langs de grote weg opgelegd maar gewoon in de wijken en de buurten waar de politie optreedt en waarover destijds ook de discussie naar aanleiding van de motie-Van der Staaij ging. Daarop is mijn maatregel gericht. Wij richten ook onze maatregelen op de veelplegers om hun hogere boetes te geven. Dat is de kern van de aanpak die wij voorstaan.

De heer Marcouch vroeg naar de filefuik. In het nieuwe kader is het beleid «nee, tenzij», dus bij besluit wel toepassen, met harde waarborgen, kwaliteitseisen voor de omgeving en sturing vanuit de meldkamer. Dat is kort samengevat de kern van het verhaal.

Dit zijn mijn antwoorden in eerste instantie.

De voorzitter: Dank u. Dan zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Minister en gaan wij over naar de tweede termijn van de Kamer. Wij spreken af drie minuten spreektijd en één interruptie, inclusief de indiening van moties.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Ik ben niet de enige die zich zorgen maakt over de lokale prioriteiten. Ook de VNG geeft nadrukkelijk aan dat lokale prioriteiten de ruimte moeten krijgen.

Ik heb burgemeesters hun ergernis in de krant zien verwoorden, die er vooral mee te maken had dat de Minister persoonlijk intervenieert en beslist dat bijvoorbeeld extra politiecapaciteit in het zuiden van het land moet worden ingezet. Je kunt je afvragen of de Minister dat wel zou moeten doen. Ik vind van niet. Hij gaat hier namelijk voorbij aan het gezag van lokale burgemeesters. Ik vind dan ook dat hierin nog zeker het nodige te verbeteren is.

Omdat ik geen spreektijd meer had, heb ik het punt van heroverweging naar aanleiding van het inspectierapport in een interruptie met de heer Dijkhoff naar voren gebracht. Nu is de inspectie niet het eerste het beste orgaan. De inspectie heeft een buitengewoon goed en inzichtelijk rapport gemaakt. Om de politieorganisatie toch wat lucht te geven, lijkt het mijn fractie in ieder geval verstandig om de plannen wel te heroverwegen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nationale Politie in het realisatieplan een vertraging van de personele reorganisatie als potentieel afbreukrisico heeft geïdentificeerd, evenals het risico dat de inhoudelijke veranderopgave te groot blijkt te zijn;

constaterende dat voor beide gevallen is voorzien in diverse maatregelen, namelijk de korpsleiding treedt in overleg met andere belanghebbenden, er vindt een herprioritering plaats en er worden keuzes ter besluitvorming voorgelegd;

constaterende dat de Inspectie Veiligheid en Justitie aangeeft dat de vertraging van de personele reorganisatie en de daaruit voortvloeiende onzekerheid tot interne gerichtheid leiden, en dat dit een risico voor het op peil houden van de politieprestaties vormt;

roept de regering op, het tempo van de inhoudelijke veranderagenda en de personele reorganisatie te heroverwegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (33 750-VI).

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dan heb nog een verzoek aan de Minister, namelijk of hij op het rapport van Amnesty International een reactie kan geven. Ik had graag de motie ondersteund die de heer Marcouch van plan was in te dienen, maar de Minister heeft daarover een toezegging gedaan, dus daar zal het voor nu bij blijven. Dat wacht ik af, maar in ieder geval staat mijn naam onder de motie.

Ik vind het jammer dat de Minister geen systeem van gele kaarten wil invoeren, met name omdat dit in technologisch opzicht het moment is om dat wel te doen, nu de politie op straat ook op een mobiele manier bekeuringen gaat uitschrijven. Dit zou daar mooi in gevlochten kunnen worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de administratieve lasten van de politie wil beperken door onder andere het verminderen van de bureaucratie rondom de bijzondere opsporingsbevoegdheden van de politie en door mobiele toepassingen voor politiemensen op straat;

constaterende dat de Nederlandse Politie toewerkt naar een situatie waarin agenten over een smartphone of PDA beschikken, en dat agenten via het al bestaande digitale systeem bekeuringen invoeren;

van mening dat er bij kleine overtredingen veel ergernissen bespaard kunnen worden en administratieve lasten verlaagd kunnen worden als er in plaats van een bekeuring voor een eerste overtreding een waarschuwing wordt gegeven;

van mening dat door het registreren van waarschuwingen de politie een middel krijgt om effectiever op te treden en dit door de burger als meer rechtvaardig zal worden ervaren;

verzoekt de regering, bij de invoering van de digitale bekeuring ook het systeem van een geregistreerde waarschuwing hiervan onderdeel te laten uitmaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen-Jansen en Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (33 750 VI).

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik heb vandaag het gevoel dat er twee werkelijkheden zijn, namelijk de werkelijkheid van de werkvloer en de werkelijkheid van deze Minister. Ik maak mij grote zorgen, want als de Minister niet weet wat er speelt, bijvoorbeeld rondom het boek over de Nationale Politie waarvan een enorme glossy is gemaakt en dat een half miljoen heeft gekost, terwijl agenten mij enorm veel mailen, dan maak ik mij zorgen dat de Minister deze geluiden niet ontvangt.

Zo gaat het ook als er zorgen over boetes zijn, waarvan ik vorig jaar een heel onderzoek kon opstellen, terwijl de Minister aangeeft die zorgen niet te vernemen van agenten. Als ik op werkbezoeken en via mijn mailbox alleen maar hoor dat er nu al problemen zijn met de capaciteit van de teams, dan maak ik mij zorgen dat de Minister zich vandaag daarin niet herkent.

De Minister heeft al gesproken over een taakstelling. Voor de mensen thuis: een taakstelling is gewoon een bezuiniging. Volgend jaar begint deze bezuiniging met 105 miljoen. Dat bedrag zal verder oplopen. Ik heb liever dat er voldoende geld is voor onze agenten op straat. Ik dacht: ik ben de beroerdste niet, ik help mee, dus ik heb een heel mooie motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, overwegende dat de brede heroverwegingswerkgroep Veiligheid en Terrorisme in april 2010 heeft berekend dat met de regulering van softdrugs 160 miljoen euro bespaard kan worden op de inzet van politie en justitie en dat dit 260 miljoen euro aan extra belastinginkomsten kan opleveren;

van mening dat het niet wenselijk is te bezuinigen op de Nationale Politie;

van mening dat het decriminaliseren van softdrugs maakt dat agenten meer tijd over hebben voor het pakken van boeven;

verzoekt de regering, de mogelijkheden van het reguleren van softdrugs te onderzoeken en de besparingen en opbrengsten hiervan ten goede te laten komen voor de begroting van Veiligheid en Justitie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (33 750-VI).

Mevrouw Kooiman (SP): Dan heb ik nog een motie omdat ik vind dat agenten vandaag duidelijkheid verdienen. Aangezien de VVD en de PvdA altijd heel grote woorden hadden over een goede cao voor deze mensen, over een goed functiegebouw, verwacht ik natuurlijk ook gewoon dat ze straks deze motie zullen steunen, die ik bij dezen indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een kwart van alle agenten hun bedenkingen hebben geuit over hun nieuwe functie volgens het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie;

van mening dat agenten er niet in salaris en rang op achteruit mogen gaan in hun nieuwe functie;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat agenten in hun nieuwe functie er niet in salaris en rang op achteruitgaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (33 750-VI).

Mevrouw Kooiman (SP): Tot slot vind ik dat de Tweede Kamer goed geïnformeerd moet zijn. Dat recht hebben wij ook. Ik heb daarom een heel simpele motie, die de Minister alleen maar helpt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wil de Kamer haar controlerende rol goed kunnen uitvoeren zij tijdig over informatie moet beschikken;

verzoekt de regering, rapporten van de inspectie altijd binnen een maand naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (33 750-VI).

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik heb nog een paar nieuwe puntjes. In april van dit jaar waren wij helemaal blij, want de Europese Politieacademie zou naar Den Haag komen. Burgemeester Van Aartsen was daar heel blij mee, vanwege Den Haag als stad van recht en vrede waar alle justitiële internationale instellingen zitten, maar op politiegebied ook Europol, Eurojust en het European Cybercrime Centre. Wie schetste onze verbazing in oktober? Slecht nieuws in De Telegraaf: Den Haag heeft de strijd verloren van Hongarije en CEPOK komt niet naar Den Haag. Als wij er zo veel energie in stoppen, hoe kan het dan dat wij deze strijd verliezen? Is de fusie met Europol nu dan ook van de baan?

Het tweede punt dat ik nog wil maken is de vergrijzing bij de politie. Ik hoor toch nog steeds dat oudere politieagenten op het bureau blijven zitten en jongere agenten de stress van de straat moeten opzoeken, terwijl mensen daar toch niet breed inzetbaar zijn. Wat gaat de Minister doen om oudere politiemensen niet alleen achter een bureau te parkeren maar ook in te zetten op straat?

Om de Minister morgen een wandeling naar de Kamer te besparen, had ik hem een mondelinge vraag gesteld over de kwestie-Almelo, de Poolse treinreizigers, om het maar zo te noemen. Heeft de Minister kennis genomen van het bericht «Politie Almelo filmt uitzetting van een veelpleger uit Polen»? Heeft hij verder kennis genomen van de noodkreet van de politie op Facebook, waaruit blijkt dat de politie zich alleen voelt staan in de aanpak van veelplegers uit Midden- en Oost-Europa? Welke aanpak van criminele veelplegers uit andere EU-landen staat dit kabinet voor? Geldt nog steeds de instructie voor de Vreemdelingenpolitie en de IND uit de vorige kabinetsperiode, dat veroordeelde veelplegers als ongewenst vreemdeling het land moeten worden uitgezet? Of zijn er andere mogelijkheden om dat makkelijker te maken? Welke resultaten zijn er tot dusverre door de Vreemdelingenpolitie en de IND geboekt in de aanpak van veroordeelde veelplegers uit andere EU-landen? Hoe vaak zijn veroordeelde veelplegers uit andere EU-landen tot ongewenst vreemdeling verklaard en uitgezet op grond van optelling van een aantal lichtere vormen van criminaliteit? Is de Minister bereid om de aanpak van criminele veelplegers uit andere EU-landen te intensiveren via een gezamenlijke inzet van de politie in de regio's, de Vreemdelingenpolitie en de IND? Is hij bereid, hiervoor zo nodig de regelgeving of de protocollen aan te passen?

Ik heb een motie, omdat de Minister een toezegging heeft gedaan op het gebied van het gebruiken van de extra opbrengst van fraudebestrijding en het centraal bankenregister. De brief daarover zie ik nog wel tegemoet.

Met betrekking tot mijn zorgen over de inzet van de politievrijwilligers vroeg de Minister hoe ik daarbij kom. De landelijke organisatie van politievrijwilligers maakt zich hierover ernstig zorgen, omdat de mensen op het bureau die een administratieve baan hebben nu eenmaal makkelijker te vervangen zijn dan de mensen die de straat op gaan en die natuurlijk wel een politieopleiding moeten volgen. De mensen die vrijwillig bij de politie gaan, willen natuurlijk ook de straat op. Dat wil de burger ook: meer blauw op straat. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet streeft naar 5.000 politievrijwilligers, waarvan 3.000 op straat en 2.000 binnen, eind 2013;

overwegende dat politievrijwilligers in de eerste plaats ingezet dienen te worden in het politiewerk op straat;

voorts overwegende dat de inzet van politievrijwilligers niet mag leiden tot verdringing van administratieve politiebanen;

verzoekt de regering, de verhouding tussen het aantal executieve en niet-executieve politievrijwilligers te handhaven op 3:2,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam, Segers en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (33 750-VI).

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Ik dank hem met name voor zijn toezegging om inbraak en poging tot insluiping apart te registreren. Ik denk dat het goed is dat elke inwoner op de website van de politie kan zien hoe erg het in zijn of haar eigen buurt gesteld is. Op grond daarvan zullen mensen er bijvoorbeeld over gaan nadenken om eens een beter slot op de deur te zetten. Zo kan goed worden vergeleken wat er in de ene gemeente en in de andere gemeente gebeurt. Dan kunnen wij leren wat het beste helpt en wat niet.

Ik stel ook een ander puntje aan de orde. Dat heb ik niet opgebracht in de eerste termijn, dus als de Minister niet meteen een antwoord paraat heeft, mag hij wat mij betreft ook schriftelijk antwoorden. Ik snap het niet helemaal meer als het gaat om de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoeding die gemeentes daarvoor krijgen. De Minister wilde die eerst afschaffen. Daarna is besloten om dat niet te doen. Gemeentes krijgen nu een bescheiden vergoeding per uitgeschreven boete. Zij hebben er ook kosten aan, want de mensen die de boetes uitschrijven worden vaak door de gemeente betaald. Nu wordt de vergoeding gemaximeerd, in de zin dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet meer dan 14,5 miljoen aan de gemeentes kan uitkeren. De logica daarvan ontging mij even. Als een gemeente een boete uitschrijft, gaat het grootste deel daarvan niet naar de gemeente zelf. Ik heb begrepen dat het een kwestie is van rondpompen van geld. De opbrengst van de boetes komt terecht bij Financiën, maar de vergoeding aan de gemeenten komt uit de V en J-pot. Het lijkt mij vooral een systeemprobleem, dat wij niet moeten oplossen door te maximeren, omdat wij dan minder handhaven en minder tegen overlast doen. Waar het geld ook terechtkomt, het wordt dan sowieso minder. Als een en ander kostendekkend is en er niet op wordt toegelegd, lijkt het mij dat er geen maatregelen moeten worden genomen die ertoe leiden dat wij minder doen tegen overlast. Mijn vraag is misschien wat ingewikkeld en daarom mag het antwoord, dat net zo ingewikkeld zal zijn, ook schriftelijk worden gegeven.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden en de reactie op de vragen en opmerkingen, ook van mijn kant. Met een aantal collega's maak ik mij zorgen over de taakstelling bij de politie, die per saldo fors is. De volgende vraag is volgens mij blijven liggen. De Minister zegt dat de taakstelling niet ten koste gaat van de operationele sterkte. Kan dat voorgerekend en inzichtelijk gemaakt worden? Ik kan mij voorstellen dat dit niet ter plaatse kan, maar kan het wel op een ander moment duidelijk worden gemaakt?

Wat het materieel betreft waren er zorgen in Limburg over de portofoon. Wellicht kan de Minister daarop reageren.

Ik heb een drietal aanmoedigingen voor de Minister in motievorm. De eerste motie gaat over de heterdaadkracht, die wij allemaal willen vergroten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de heterdaadkracht van de politie kan worden versterkt en hiertoe een pilot te doen waarbij telefonische melders automatisch worden doorgeschakeld naar de dichtstbijzijnde politie-eenheid in plaats van de meldkamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (33 750-VI).

De heer Segers (ChristenUnie): Een punt van zorg is ook het zogenaamde I281-formulier. Het betreft de administratieve lasten die gepaard gaan met het moeten terugbellen en met het invullen van een aangifte.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de administratieve lasten voor de politie die gepaard gaan met het terugbellen van burgers over aangiftes tot een minimum te beperken, zodat de politie de kostbare tijd kan besteden aan het oplossen van misdrijven en het contact met de burger in plaats van aan interne bedrijfsprocessen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (33 750-VI).

De heer Segers (ChristenUnie): Mijn laatste motie betreft het invoeren van de taser. Ik heb goed naar de Minister geluisterd en ik zag de vertegenwoordiger van de korpsleiding driftig knikken als het ging om zorgvuldigheid en het op een juiste manier daarmee omgaan. Er ligt al heel veel informatie, maar ik heb goed geluisterd en vandaar dat ik een aangepaste motie wil indienen, waarin staat: begin dan wel met de opleiding van politieagenten in de basispolitiezorg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ervaringen met het stroomstootwapen bij arrestatieteams positief zijn;

overwegende dat de vraag om dit nieuwe wapen ook toe te kunnen passen in de basispolitiezorg onder politieagenten groot is;

overwegende dat goede training van politieagenten voor gebruik van het stroomstootwapen noodzakelijk is;

constaterende dat de regering in 2014 eerst een pilot wil uitvoeren;

verzoekt de regering, in 2014 te starten met de opleiding van politieagenten in de basispolitiezorg voor het gebruik van de taser, zodat deze op zo kort mogelijke termijn kan worden ingevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (33 750-VI).

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik bedank de Minister voor de beantwoording van de vragen. Ik kom even terug op de filefuik. Het gaat mij heel specifiek om de filefuik. Ik heb gevraagd naar de vervolgopleidingen. Politiemensen moeten vaak met hoge snelheden achtervolgen of naar een incident rijden. Dan is het van belang dat zij daarin goed zijn getraind. Eventueel kan de Minister het per brief laten weten. Volgens de richtlijnen kan een filefuik niet meer, maar wat is dan het alternatief? Gaan wij spijkermatten inzetten of andere middelen die voor de agenten beschikbaar komen? Dat heb ik nog niet gehoord, dus ik zou daarop graag een reactie willen hebben, nu of per brief.

Ik dien twee moties in. De ene gaat over de klachten. Ik constateer dat heel veel mensen geen klacht indienen, omdat dit via de chef van de politie moet. Ik vind dat er in de regeling een mogelijkheid moet zijn om buiten de chef van de politie om direct een klacht bij de klachtencommissie in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat klachten over de politie op dit moment alleen aan de onafhankelijke klachtencommissies voorgelegd kunnen worden via een klacht bij de politiechef van het onderdeel waar degene over wie een klacht bestaat werkzaam is;

overwegende dat mensen het als een drempel kunnen ervaren om te klagen bij de organisatie waar ze zich onjuist door behandeld voelen, dat die drempel onbedoeld is en de politie van nuttige informatie kan onthouden;

overwegende dat de onbedoelde drempel weggenomen kan worden door mensen hun klacht rechtstreeks te laten richten aan de onafhankelijke klachtencommissie, die verder verantwoordelijk wordt voor de afhandeling van de klacht via mediation of door advies uit te brengen;

verzoekt de regering, de Politiewet zodanig aan te passen dat klachten in de toekomst ook direct gericht kunnen worden aan de onafhankelijke klachtencommissie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (33 750-VI).

De heer Marcouch (PvdA): Ik dien nog een motie in over een punt waarop ik nog geen reactie van de Minister heb gehad. Mocht de Minister toezeggingen doen, dan trek ik de motie in of houd ik haar aan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat binnen de Nationale Politie basisteams moeten zorgen voor een veilige en leefbare wijk of stad;

van mening dat een basisteam niet alleen robuust moet zijn in de zin van het aantal agenten maar ook in de zin van de kennis en ervaring van die agenten;

van mening dat de samenstelling van de basisteams afgestemd moet worden op de specifieke kenmerken van het gebied waarin het team werkzaam is;

van mening dat die afstemming vooral kan plaatsvinden als naast de algemene beroepseisen waar iedere agent aan moet voldoen, tevens agenten worden aangesteld die beschikken over extra kennis van de culturele achtergrond van bewoners van een buurt, de aanwezige talen machtig zijn en overige kennis, ervaring en expertise hebben die aansluit bij het gebied waarin het basisteam werkzaam is;

van mening dat politieagenten die kennis en ervaring hebben met hun werkgebied en met de bewoners weerbaarder, onbevooroordeelder en effectiever kunnen functioneren;

van mening dat de politie toegankelijker moet worden voor bewoners die vanwege hun culturele achtergrond, seksuele geaardheid of anderszins die toegang nu nog moeilijk vinden;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat bij het samenstellen van de basisteams rekening wordt gehouden met de aansluiting tussen de specifieke kenmerken van een gebied en de eisen die aan politieagenten kunnen worden gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (33 750-VI).

De vergadering wordt van 17.31 uur tot 17.40 uur geschorst.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de vragen van de geachte afgevaardigden in tweede termijn. Mevrouw Berndsen had het over het verbeteren van de lokale prioriteiten. Laat er geen misverstand over bestaan: ik heb nog nooit een interventie gepleegd jegens iemand die zelf zijn verantwoordelijkheid nam. Ik heb dat ook met de regioburgemeesters besproken. Het is aan hen en niet aan mij om het te bepalen. Dat is het systeem. Er bestaat hier en daar onduidelijkheid over, dat besef ik. Ik trek het land in om het overal op die manier uit te leggen. In de kern zijn wij het met elkaar eens.

De motie-Berndsen-Jansen op stuk nr. 12 gaat over een heroverweging van de gefocuste prioriteiten. Ik denk dat ik er in eerste termijn duidelijk over ben geweest dat daartoe geen aanleiding bestaat en dat wij dat ook niet gaan doen. Ik neem maatregelen om de dreigende vertraging in te lopen. Daardoor kan ik de hoofdmijlpalen, zoals de invoering van de robuuste basisteam, behalen conform de afspraken. Vanzelfsprekend leidt het alternatieve scenario tot een technische aanpassing van het realisatieplan. Ik torn echter ook niet aan de hoofddoelstelling en de bijbehorende mijlpalen. Ik denk dat ik de motie om die reden zal moeten ontraden.

Het is mijn bedoeling dat ik nu niet apart reageer op het rapport van Amnesty International, maar dat ik dit betrek bij het kader dat ik met de heer Marcouch en met mevrouw Berndsen heb besproken. Ik zal daarover contact opnemen met de driehoeken van Amsterdam en Den Haag, teneinde te bezien of het onderzoek van de Universiteit Leiden aan de toets voldoet.

De voorzitter: Er is een interruptie van mevrouw Berndsen. Ik stel voor dat elke woordvoerder één interruptie heeft over de moties.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik vind het betreurenswaardig dat de Minister op dit moment niet op het rapport van Amnesty International wil reageren. Over een half jaar komt dat onderzoek er. Ik denk dat het heel goed is dat de Minister er blijk van geeft dat hij het onderzoeksrapport goed heeft gelezen en dat hij er een reactie op geeft.

Minister Opstelten: Ik heb er in hoofdlijnen iets over gezegd, maar ik zal dan wel reageren op het rapport, als het voor mevrouw Berndsen zo ligt. Dat laat de afspraken die wij hierover verder hebben gemaakt onverlet.

In de motie-Berndsen-Jansen/Marcouch op stuk nr. 13 wordt de regering verzocht, bij de invoering van de digitale bekeuring ook het systeem van een geregistreerde waarschuwing hiervan onderdeel te laten uitmaken. Ik ontraad deze motie. In eerste instantie heb ik gezegd dat dit, los van de wenselijkheid van een gele kaart in plaats van een waarschuwing, geen haalbare zaak is. Dat zeg ik echt in de hele politieorganisatie. De ICT-agenda is al te vol voor nog een prioriteit. Mevrouw Berndsen zegt altijd tegen mij: stel niet te veel prioriteiten en wees niet te ambitieus. Ondanks het feit dat ik mijn prioriteiten aan het begin heb geformuleerd en ze nooit heb bijgesteld, zeg ik: doe het niet! Ook de professionals die mij daarin adviseren, zeggen: doe het niet. Dat staat los van de inhoudelijke wenselijkheid. Het is niet haalbaar. Als de Kamer de motie zou aannemen, komt deze op een lange lijst van wensen rond de ICT te staan. Laten wij ook in dat opzicht de rust handhaven die noodzakelijk is.

Laat ik kort zijn over de motie- Kooiman/Berndsen-Jansen op stuk nr. 14. Wij hebben hier vaak over gesproken. Wat er in die motie staat is absoluut niet wat ik voorsta. De indieners zouden teleurgesteld zijn als ik nu al van mening was veranderd. Niet om die reden, maar omdat wat er in de motie staat niet kan en ook niet wenselijk is, ontraad ik de motie.

Dan kom ik nu op de motie-Kooiman op stuk nr. 15. Ik sta voor al mijn afspraken met de bonden over de bescherming van de rechtspositie van de agenten, tot en met een baangarantie. Wat dat precies betekent in ieder individueel geval is niet te overzien. Agenten gaan er niet in salaris en schaal op achteruit. Dat heb ik gezegd. Ook vallen er geen gedwongen ontslagen. Ook dat heb ik altijd gezegd. Ik vind dan ook dat ik deze motie moet ontraden.

Mevrouw Kooiman (SP): De Minister zegt dat hij in principe vindt dat agenten er niet in salaris en schaal op mogen achteruitgaan. Daarmee heeft hij in feite de halve motie al toegezegd, maar het zit natuurlijk ook in de rang. De Minister heeft die belofte ooit al gedaan. Ik snap dus niet zo goed waarom hij niet zegt dat hij dit gewoon gaat regelen.

Minister Opstelten: Het is precies zoals ik zeg: in salaris zullen zij er niet op achteruitgaan, maar zij kunnen wel in een andere functie geplaatst worden. Dat is in de kern een sociaal vaardige toezegging, die ik steeds heb gedaan. Ik heb die toezegging in het vorige kabinet gedaan en ik heb haar hier doorgetrokken. Deze motie leidt tot nieuwe onduidelijkheid. Dat moeten wij niet hebben. Houd u mij aan mijn toezegging. Ik zal daar voor blijven staan. U kunt de motie dan intrekken. Het moet wel mogelijk zijn om mensen op een andere functie te plaatsen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind dit bijzonder. De Minister heeft gezegd dat hij in principe niet wil dat mensen er in rang op achteruitgaan. Ik vind het dan een beetje flauw dat hij dit vandaag niet toezegt. Ik wil vandaag die duidelijkheid wel regelen. Ik vind het belangrijk dat agenten daar nu eens een keer duidelijkheid over krijgen.

Minister Opstelten: Mevrouw Kooiman wil die duidelijkheid via een motie regelen, maar ik moet die motie uitvoeren. Ik ontraad de motie, want zij leidt tot onduidelijkheid in de reorganisatie. Het salaris wordt gehandhaafd, maar de functie kan veranderen. Daaraan wil ik vasthouden. Iedereen weet dat, iedereen is ermee akkoord gegaan. Dat gaan wij uitvoeren. Daarin past de tekst van de motie niet. De motie leidt niet tot duidelijkheid, maar tot onduidelijkheid. Ik ontraad de motie. Niet doen, zou ik willen zeggen.

Ik kom op de motie op stuk nr. 16. Het is een sympathieke motie, maar ik moet haar ontraden. Ik heb een glashelder verhaal gehouden over de rapportagelijnen. De Kamer moet de reactie van bewindspersonen kennen. Dat is altijd zo. Het is een kwestie van een ordelijke rapportagelijn met gedegen momenten. Dat is voor de Kamer goed, dat is voor mij goed, dat is voor de politie goed. Ik ontraad de motie.

De heer Oskam heeft gesproken over het European Police College (CEPOL). Daar hebben wij enorm hard aan gewerkt, maar Hongarije had in de club van Wenen een meerderheid geregeld. Het heeft weinig gescheeld, maar ik ben heel dichtbij gekomen. Een punt van kritiek van de tegenstanders was dat de Commissie een fusie wenste tussen CEPOL en Europol. Dat was in het nadeel van de vestigingsplaats Den Haag. Ik heb uiteindelijk veel mensen achter mij gekregen. Er is niks mis mee om CEPOL en Europol in dezelfde plaats te vestigen. Wij wachten af wat de Commissie met deze uitspraak van de JBZ-Raad gaat doen.

De heer Oskam heeft ook gevraagd naar Almelo. Ik steun volledig de uitspraak die de korpsleiding en de politietop hebben gedaan. Ik wijs het af om sponsorbijdragen te vragen. Ik wijs het af om iemand op de trein of op het vliegtuig te zetten. Het moet een echte, eigen afweging zijn. Ik vraag de heer Oskam ruimte om zijn specifieke cijfermatige vragen schriftelijk te mogen beantwoorden. De feitelijke cijfers heb ik hier op dit moment niet beschikbaar.

Ik kom op de motie-Oskam c.s. op stuk nr. 17 over de vrijwilligers. Ik ben daar vrij duidelijk, sterker nog, glashelder over geweest. Ik wil niet gebonden zijn aan een quotum binnenshuis en een quotum op straat. Ik wil niet in een 40–60-verhouding denken. De 5.000 ga ik halen, maar ik wil geen harde doelstelling op categorieën vrijwilligers. Laten wij een paar impulsen geven aan die vrijwillige politie. Dat is jaren achter elkaar niet gelukt. Ik wil dat tot stand brengen. Laten wij dat nu niet inperken door aan te geven wat wij wel en wat wij niet willen. Geef de politie enige bewegingsruimte. Dat is hier absoluut nodig. Daarom moet ik de motie ontraden.

De heer Dijkhoff sprak over een zaak waarover ik volstrekte overeenstemming heb met de VNG, namelijk over de PV-vergoeding bestuurlijke handhaving. Daarop wordt niet bezuinigd, maar ik heb wel een plafond ingesteld. Kan er een andere, betere vorm van behartiging komen? Daarvoor is nu geen aanleiding, maar ik zal ernaar kijken. Ik ben bereid om hier een specifieker schriftelijk antwoord te geven. Dan kunnen wij de zaak in de juiste context zien.

De heer Dijkhoff (VVD): Van die bereidheid van de Minister maak ik graag gebruik. Ik zou die schriftelijke reactie graag ontvangen. De VNG formuleert het iets anders, dus ik weet niet of die totale overeenstemming er daadwerkelijk is. Dat kan in die brief mooi opgehelderd worden.

Minister Opstelten: Ja, ik kan u de conclusies van het laatstgehouden overleg met de VNG aanreiken. Ik zie het nog voor mij. Het is goed dat ik dit signaal krijg, maar er is echt overeenstemming met de VNG.

De heer Segers heeft op stuk nr. 18 een motie ingediend over de heterdaadkracht. Deze motie is in strijd met de huidige effectieve heterdaadaanpak. Op alle fronten laten wij cijfers zien die beter zijn dan in vorige jaren. Wij halen de taakstelling. Wat de commandovoering en de centralisatie van de meldkamer betreft zijn wij in combinatie op de meldkamer georganiseerd. De meldkamer heeft maximaal zicht op de politie-eenheden, waarmee de heterdaadkracht toeneemt. Een voorstel dat daar afbreuk aan doet, moeten wij niet volgen. Ik ontraad de motie, want hoewel de inzet positief is bedoeld, bereiken wij er het gewenste effect er niet mee.

Ik kom op de motie-Segers op stuk nr. 19 over de administratieve lasten. Het terugtellen via het 128-formulier kost nauwelijks tijd. De plaatsvervangend korpschef heeft het zelf uitgeprobeerd. Het kost maximaal twee minuten en is dus geen administratieve last. Ik ontraad de motie.

De heer Segers (ChristenUnie): Het gaat mij niet zozeer om het terugbellen, als wel om het invullen en het bijhouden van het formulier. Ik heb er veel reacties op gehad; het is een flinke belasting. Deze motie is een aansporing om die tot een minimum te beperken. Het gaat dus niet zozeer om het terugbellen zelf.

Minister Opstelten: Ik denk dat deze motie kan leiden tot een misverstand. Natuurlijk kost het nauwelijks tijd. Wij vinden die reacties overdreven. Het zijn politiemensen die het niet goed begrijpen. Het kost één à twee minuten. Het gaat om twee van die telefoontjes per politieman per week. Zij doen het graag. Terugbellen kost nauwelijks tijd. Wij hebben het allemaal uitgeprobeerd, ikzelf ook. Het is geen administratieve last, het is gewoon een professionele uiting. Ik ontraad de motie.

Ook de motie-Segers op stuk nr. 20 over de taser ontraad ik. In de basispolitiezorg gaat het om 25.000 mensen. Bij dit soort investeringen moet je de hele opleiding voor iedereen verzorgen. Eerst moet je dus de beslissing nemen of je het wilt. Daar zijn pilots voor nodig. Dit is een buitengewoon ingrijpende beslissing in de politieorganisatie. Ik moet het echt afwijzen om het op deze manier te doen. Wij moeten eerst beslissen over de noodzaak. Wij moeten eerst beslissen of wij het gaan doen. Daarvoor zijn die pilots nodig. Zo doen wij dat in de politieorganisatie. Het nieuwe vuurwapen vraagt al drie dagen cursus per medewerker. Laten wij de besluitvorming ordelijk afwerken. Ik ontraad de motie.

De heer Marcouch nodigde mij uit om per brief uitgebreider in te gaan op de filefuik. Ik vind dat een goed idee. Dan kunnen wij er iets uitgebreider op ingaan.

Op stuk nr. 21 heeft hij een motie ingediend over de klachtenprocedure. De procedure is analoog aan de Algemene wet bestuursrecht. Eerst bied je de organisatie de gelegenheid om de klacht op te lossen. Daarna is er de escalatie tot en met uiteindelijk de rechter. Dit is een normale en zuivere procedure. Ik zou het volgende willen afspreken. Wij zijn de klachtenorganisatie nu aan het opzetten. Daarnaast monitoren wij de klachten. Dat deden de regio's ook al. Laten wij eens even aankijken hoe het werkt. Er zijn drie soorten klachten: klachten die direct aan de politie gericht zijn, klachten die naar de onafhankelijke klachtencommissie gaan – die mogelijkheid is dankzij mevrouw Berndsen in de wet opgenomen – en klachten die bij de Nationale ombudsman terechtkomen. Die drie categorieën moeten wij scherp onderscheiden houden. Als iemand ontevreden is over de afdoening van een klacht bij de politie, dan heeft hij direct de mogelijkheid om naar de onafhankelijke klachtencommissie te gaan. Nogmaals, laten wij even bekijken hoe het werkt. In de verschillende regio's werkte het anders, maar nu gaan wij eenheid creëren. Wij zijn het aan het opbouwen. Ik wil een jaar de tijd nemen om dat te doen. Vervolgens zal ik rapporteren. Ik hoop dat de heer Marcouch met deze toezegging zijn motie wil intrekken. Anders zou ik de motie moeten ontraden, omdat het tegen de lijn van het bestuursrecht ingaat.

De heer Marcouch (PvdA): Ik verschil met de Minister van mening, want dit gaat over klachten over de politie. Dat is een heel andere organisatie in de beleving van mensen dan andere organisaties. Wij constateren nu al dat dit niet werkt. Het ontmoedigt mensen en het is lastig voor politiemensen. Immers, er komen mensen aan de balie die een klacht willen indienen tegen een collega. Dat wordt vaak ontmoedigd. De drempel is gewoon te hoog. Die klachten komen gewoon niet bij de politie terecht. Ik vraag om de optie open te laten om het niet per se via de politiechef te moeten doen. Het moet ook via de klachtencommissie kunnen, die vervolgens kan besluiten om de klacht door te sturen naar de chef om mediation te doen etc. Het gaat mij erom dat wij meerdere mogelijkheden creëren dan alleen deze ene route.

Minister Opstelten: Ik ben misschien niet duidelijk genoeg geweest. Het helpt niet voor de gevoeligheid van de politie voor klachten na politieoptreden om de politie op afstand te plaatsen. Je moet deze klachten dicht bij de politie brengen. Dit is mijn absolute overtuiging die ik altijd al heb gehad. Het werkt ook. Je moet alleen bekijken of de politieorganisatie er goed en professioneel mee omgaat. Dat was mijn punt. Als dat niet lukt en de klager niet tevreden is, kan deze zich wenden tot de onafhankelijke klachtencommissie. Als deze klachtencommissie de klager niet bedient, is de Nationale ombudsman er nog. Wij zijn het systeem nu aan het opbouwen, zoals afgesproken. Ik wil daar eerst de ruimte aan geven om het waar te maken. Dat is de kern van hetgeen we hebben afgesproken bij de behandeling van de Politiewet. Ik wil daaraan vasthouden.

Voorzitter. Ik had inderdaad verzuimd om de heer Marcouch een oordeel te geven over zijn motie op stuk nr. 22 en dat spijt mij. Ik vind deze motie echt een ondersteuning van beleid. De basisteams moeten inderdaad robuust zijn en geheel gebaseerd op de eisen die een wijk stelt. De gehele politieorganisatie is erop ingericht om dat zo te doen. Het is een kernpunt van het beleid. We zullen het dus ook zo doen en laten zien. De motie-Marcouch op stuk nr. 22 is dus ondersteuning van beleid. Misschien zou dat aanleiding kunnen zijn om deze motie in te trekken.

De voorzitter: De heer Oskam heeft nog één interruptie tegoed. Hij gaat deze nu gebruiken.

De heer Oskam (CDA): Ik heb nog een vraag over de «brief van Almelo» om die maar zo te noemen. Ik kon mij daarin vinden, maar ik wil wel graag met de Minister afspreken dat wij die brief voor de begrotingsbehandeling ontvangen en dat daarin ook het standpunt van de Staatssecretaris wordt meegenomen. Het gaat mij uiteraard ook om de cijfers maar nog veel meer om de visie van de bewindslieden op hetgeen de politie onderhuids signaleert, namelijk dat ze te weinig instrumentarium heeft om de veelplegers aan te kunnen pakken die vanuit Roemenië, Bulgarije en Polen naar Nederland komen om te stelen. Dat gedrag zou echt niet mogen lonen. De visie daarop wil ik graag zien.

Minister Opstelten: Ja. Ik had die vraag zo ook al begrepen. Vandaar mijn reactie op het optreden van de politie in Almelo. Steun aan de politieleiding die daarvan afstand heeft genomen. Ik zal er echter in de brief, die nog voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer komt, zeer specifiek op ingaan. Ik zal uiteraard de Staatssecretaris erbij betrekken voor de concrete vraag.

De voorzitter: Dank u. Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de termijnen van de Minister en de Kamerleden. Ook zijn wij bijna aan het einde van dit WGO gekomen, maar niet voordat ik het negental toezeggingen heb voorgelezen. Om in de woorden van de Minister te blijven, zal ik dit «heel precies» doen.

  • De Minister informeert de Kamer over de personele reorganisatie na de gesprekken met de medezeggenschap en de bonden.

  • De Minister stuurt de Kamer deze week of volgende week een brief over de versterking van de strafrechtketen.

  • In het voorjaar van 2014 stuurt de Minister een brief over ethnic profiling. Ook komt er een kabinetsreactie op het rapport betreffende ethnic profiling.

  • De Minister stuurt de Kamer een brief over de fraudeaanpak inclusief informatie over het centrale bankrekeningenregister.

Is daaraan een termijn verbonden, mijnheer de Minister?

Minister Opstelten: Dit betreft een oude toezegging, die al bij ons bekend is. Deze brief zal nog dit jaar komen.

De voorzitter: Dank u wel. Ik vervolg de toezeggingen.

  • Begin 2014 wordt er gerapporteerd over de voortgang bij de terugdringing van de administratieve lasten.

  • Voor de begrotingsbehandeling komt er een schriftelijke reactie op de casus Almelo.

  • Er komt een brief over de vergoeding van bestuurlijke handhaving voor gemeenten en er komt een nadere toelichting per brief op de filefuik.

Tot zover de toezeggingen. De moties worden in stemming gebracht na de begrotingsbehandeling, en wel op 26 november.

De heer Oskam (CDA): Ik kom nog even terug op de fraudebrief, mevrouw de voorzitter. U noemde wel het centrale bankrekeningregister maar niet het punt dat we hebben gemaakt over investeringen die de Minister zou kunnen doen. Hij heeft dat wel zelf toegezegd, maar ik wil voorkomen dat het straks verkeerd in de toezeggingen staat. Dat punt moet u dus ook nog even maken.

De voorzitter: Dank u wel voor deze aanvulling, want ik had beloofd dat we het precies zouden doen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik kom nog even terug op het punt van het etnisch profileren. De Minister heeft toegezegd dat er een onderzoek komt in 070 en 020. Ook heeft hij beloofd dat hij de onderzoeksopdracht zal aanpassen aan hetgeen wij hier hebben besproken. Het lijkt mij belangrijk voor de toezegging om dit hier nog even te noemen. En er zou een brief over komen.

Minister Opstelten: Ik heb gezegd dat ik in elk geval overleg zal plegen met de driehoeken die de opdrachtgevers zijn, dus van Amsterdam en Den Haag, om te bekijken of we wat hier is gezegd, daarin kunnen aanpassen.

De voorzitter: Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van dit wetgevingsoverleg. Ik bedank de Minister, de ambtenaren, de mensen op de tribune en mijn collega's en sluit deze vergadering.

Sluiting 18.09 uur.