Kamerstuk 33750-V-75

Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie op rapport nr. 85 van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) getiteld “Criminaliteit, corruptie en instabiliteit. Een verkennend advies”

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 16 juni 2014
Indiener(s): Angelien Eijsink (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-V-75.html
ID: 33750-V-75

Nr. 75 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 juni 2014

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naar aanleiding van de brief van 7 februari 2014 inzake de Kabinetsreactie op het AIV-rapport «Criminaliteit, corruptie en instabiliteit» (Kamerstuk 33 750 V, nr. 58).

De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 16 juni 2014.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eisjink

De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het AIV-rapport «Criminaliteit, corruptie en instabiliteit». De leden van de VVD-fractie zijn het met het kabinet eens dat grensoverschrijdende criminaliteit een internationale aanpak vergt. Zeker nieuwe vormen van criminaliteit als cybercriminaliteit vragen om een internationale bestrijdingsstrategie.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het AIV-rapport «criminaliteit, corruptie en instabiliteit». De leden van de PvdA-fractie hebben echter nog een aantal vragen en opmerkingen naar aanleiding van de kabinetsreactie.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het interessante AIV-rapport over criminaliteit, corruptie en instabiliteit en de relaties hiertussen en van de reactie van het kabinet hierop. Naar aanleiding van deze kabinetsreactie en het AIV-rapport hebben de SP-leden enkele opmerkingen en vragen.

Ontwikkelingsaspecten

De leden van de VVD-fractie merken op dat Nederland zich in verschillende landen, onder andere in zwakke en fragiele staten, inzet voor de versterking van de rechtshandhavingsketen, opdat deze landen zelfstandiger worden in het bestrijden van (grensoverschrijdende) criminaliteit. Nederland heeft doorgaans belang bij een functionerend opsporings- en vervolgingsapparaat in de regio’s die aan Europa grenzen. Internationale criminaliteit, zeker in onze Europese achtertuin, raakt immers onze economische, veiligheids- en migratiebelangen.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de opmerking van het kabinet dat in de Nederlandse ambitie om in zwakke en fragiele staten de rechtsstaat te versterken, wel een zorgvuldige afweging van prioriteiten moet plaatsvinden. De vraag of het nationaal belang bij de inzet van Nederlandse capaciteit gediend is, moet hierin centraal staan. Nederland kan niet in iedere zwakke staat actief zijn. Voor de leden van de VVD-fractie hebben de criminele voedingsbodems in onze Europese achtertuin dan ook de hoogste prioriteit. Zo toont de fragiele toestand in Mali aan hoe economie, veiligheid en migratie met elkaar verweven kunnen zijn. Ook voor het Nederlandse bedrijfsleven belangrijke handelsroutes vragen om internationale bescherming. De leden van de VVD-fractie beschouwen de anti-piraterijmissies in NAVO- en EU-verband aan de Somalische kust als succesvolle voorbeelden van internationale samenwerkingsverbanden om – middels de inzet van onze krijgsmacht – gezamenlijke economische belangen te dienen.

Vraag

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het kabinet in de brief schrijft de conclusie van de AIV te delen, dat het belangrijk is dat bij nationale en internationale ontwikkelingsinspanningen meer aandacht wordt besteed aan de opbouw van de rechtshandhavingsketen in fragiele staten. Fragiele staten worden hierdoor weerbaarder tegen georganiseerde misdaad en corruptie. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe deze conclusie van de AIV aansluit op het speerpuntenbeleid van het kabinet?

Antwoord

Een functionerende rechtshandhavingsketen in fragiele staten is van wezenlijk belang voor alle vier de speerpunten van het Nederlands OS-beleid (voedselzekerheid, water, SRGR en veiligheid & rechtsorde). Echter, waar het gaat om de daadwerkelijke opbouw en ondersteuning van de rechtsstaat en veiligheidsinstituties, valt dit onder het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Een functionerende rechtsorde en een legitieme en capabele overheid zijn twee expliciete doelstellingen van dit beleid. Nederland ondersteunt deze processen in landen als Afghanistan, Rwanda, Mali en Jemen.

Vraag

Het kabinet schrijft in de brief dat de bestaande inspanningen, met betrekking tot het speerpunt veiligheid en rechtsorde, met behulp van faciliteiten zoals het Stabiliteitsfonds en het Wederopbouwfonds zullen worden voortgezet. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoeveel middelen uit deze twee fondsen daarvoor beschikbaar zijn?

Antwoord

Binnen de twee fondsen (Stabiliteitsfonds en Wederopbouwfonds) zijn geen specifieke reserveringen gemaakt voor de opbouw van de rechtshandhavingsketen. In 2013 is vanuit deze fondsen in totaal 26,8 miljoen euro besteed aan projecten die de rechtshandhavingsketen in fragiele staten ondersteunen. Vanuit het Stabiliteitsfonds ging het om 21,7 miljoen en vanuit het Wederopbouwfonds om 5,1 miljoen.

Vraag

Het kabinet schrijft in de brief dat het Budget Internationale Veiligheid (BIV) additionele mogelijkheden biedt. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten welke additionele mogelijkheden dit zijn?

Antwoord

Het Budget Internationale Veiligheid (BIV) staat ter beschikking van de uitvoering van geïntegreerde activiteiten op het gebied van vrede en veiligheid. De opbouw van politie en justitie kunnen daarvan deel uitmaken. Met het BIV wordt de interdepartementale afstemming voor de inzet in fragiele staten versterkt. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden in het land of regio wordt aandacht besteed aan de opbouw van de rechtshandhavingsketen en de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit. Het jaar 2014 is voor het BIV een overgangsjaar. Interdepartementaal wordt bezien welke mogelijkheden er zijn om aanvullende geïntegreerde activiteiten op deze gebieden in te richten.

Vraag

Het kabinet geeft in de brief aan dat ze het BIV voor de bestrijding van internationale criminaliteit wil aanwenden om zo zwakke en fragiele staten die met ontwrichtende krachten kampen weer op de goede weg te helpen. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe bij zulke acties rekening zal worden gehouden met de 3D’s (Defence, Diplomacy and Development)? Zal het kabinet hierbij inzetten op een geïntegreerde benadering waarbij alle drie de D’s worden toegepast? Zal hier een evenwichtige balans in worden gezocht? Zo nee, hoe zal dan de verdeling zijn? Hoeveel budget is eruit het BIV beschikbaar voor de bestrijding van internationale criminaliteit?

Antwoord

De 3D- of geïntegreerde benadering is een belangrijke drijfveer achter de totstandkoming van het Budget Internationale Veiligheid (BIV). Ook bij de bestrijding van ontwrichtende effecten van internationale criminaliteit in fragiele of zwakke staten, zal deze benadering toegepast worden. Hoe dat precies vorm krijgt, zal afhangen van de specifieke context waarin een activiteit plaatsvindt. Daarbij zal gezocht worden naar een evenwichtige balans tussen de verschillende elementen. Ook internationale politiemissies en de opbouw van lokale politie en justitie kunnen daarvan deel uitmaken. Dit betekent echter niet dat alle drie de D’s altijd evenveel aandacht en financiering behoeven of allemaal door Nederland moeten worden vormgegeven. Dit kan namelijk ook via internationale organisaties, zoals de VN en de EU, plaatsvinden. In het kader van grensoverschrijdende criminaliteit is binnen het BIV 8,1 miljoen euro begroot voor «Vessel Protection Detachments». Zoals toegezegd tijdens het notaoverleg over het BIV op 11 november 2013 (Kamerstuk 33 625, nr. 70) ontvangt de Kamer jaarlijks een overzicht van de totale geplande uitgaven voor het BIV voor het lopende jaar.

Vraag

Het kabinet verwijst in de brief naar de aanbeveling van de AIV om transitie- en ontwikkelingslanden die de bron zijn van criminaliteit die Nederland bereikt, technische assistentie en trainingen aan te bieden waardoor deze landen beter in staat zijn deze criminaliteit aan te pakken en samen te werken met de Nederlandse politie en justitie. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten in welke landen het kabinet deze technische assistentie en trainingen aanbiedt of gaat aanbieden? Het kabinet schrijft in de brief dat de aanbeveling in lijn is met het bestaande beleid en de beleidsinzet die ze willen voortzetten met de beschikbare financiële instrumenten zowel in ODA- als in non-ODA-sfeer zoals het BIV. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe deze inzet er concreet uit zal zien? Hoeveel ODA-middelen zullen daarvoor worden ingezet en hoeveel non-ODA middelen? Hoeveel budget heeft het kabinet hiervoor vanuit het BIV gereserveerd?

Antwoord

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een aantal financiële faciliteiten die een zekere mate van ruimte bieden voor activiteiten zoals omschreven in de vraag, al is de relatie met bestrijding van criminaliteit waar Nederland last van heeft, soms indirect.

Zo is het MATRA-programma voor Zuidoost-Europa gericht op het versterken van de rechtsstaat in de landen met toetredingsperspectief tot de EU. In dit kader worden ook projecten gefinancierd die gericht zijn op verbetering van de rechtshandhavingsketen in deze landen. Dit geldt tevens voor enkele projecten in het kader van het MATRA-programma ten behoeve van het Oostelijk Partnerschap en een enkel project in het kader van «MATRA zuid», dat zich richt op de transitie in de Arabische landen.

Nederland draagt voorts bij aan de bestrijding van piraterij in de zeeën rond de Hoorn van Afrika zowel direct door de presentie van de marine als indirect via financiële steun voor opbouw van capaciteit in omliggende landen om piraten te berechten. Dit laatste door middel van het Stabiliteitsfonds (zie verder het antwoord op de vraag over UNODC-projecten).

Het Budget voor Internationale Veiligheid biedt, zoals hierboven reeds aangegeven, vooral de mogelijkheid om activiteiten in het kader van de geïntegreerde benadering voor vrede en veiligheid te ondersteunen. De opbouw van politie en justitie kunnen daarvan deel uitmaken.

Technische assistentie en trainingen door de Nederlandse politie maar ook door de Koninklijke Marechaussee en het Openbaar Ministerie worden geconcentreerd op landen waar de georganiseerde criminaliteit concrete vertakkingen heeft richting Nederland. Uitgangspunt daarbij is dat deze niet-operationele samenwerking de operationele samenwerking ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit dient te bevorderen. Zo kan de opbouw van capaciteit en expertise bij de politiediensten in landen die de bron zijn van op Nederland gerichte criminaliteit, de samenwerking met de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee bij de aanpak van deze criminaliteit op zeer concrete wijze ten goede komen. Dit soort samenwerking, waarbij operationele en niet-operationele samenwerking elkaar versterken, vindt plaats met EU-lidstaten zoals Roemenië en Bulgarije en met landen aan de rand van Europa zoals Turkije (tevens een pre-accessie land) en Marokko. Ook met een aantal landen verder weg wordt op deze wijze samengewerkt. Zo werkt het Korps Nationale Politie operationeel en niet-operationeel samen met zijn Colombiaanse tegenhanger om de cocaïnehandel richting Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk aan te pakken. Een ander voorbeeld zijn de trainingen die politie, OM en KMar geven aan het Nigeriaanse agentschap voor de bestrijding van mensenhandel, met het doel dit agentschap beter in staat te stellen samen te werken met Nederland en andere Europese landen bij de aanpak van vrouwenhandel van Nigeria naar Europa. Voorts geeft de KMar trainingen in de detectie van paspoort- en visumfraude aan diverse landen, vooral met het doel deze landen in staat te stellen de personencontroles op hun vliegvelden te verbeteren.

Voorts worden vanuit genoemde instanties ook experts bijgedragen aan diverse VN- en EU-missies, waaronder EUPOL- en EUBAM-missies alsook EULEX Kosovo.

Een belangrijke ontwikkeling van de laatste jaren is voorts dat het in toenemende mate mogelijk is gebleken subsidie uit Brussel te verkrijgen voor projecten in deze sfeer. De hoeveelheid gelden die uit Brussel kan worden verkregen, hangt van de beoordeling van individuele projectaanvragen af.

Gelet op de groeiende internationale vervlechting zowel in Europa als wereldwijd, die ook zijn weerspiegeling vindt in de wijze waarop georganiseerde criminaliteit grensoverschrijdend opereert, is het zeker gewenst de internationale politiële en justitiële samenwerking actief voort te zetten met optimale synergie tussen operationele en niet-operationele componenten. De beschikbaarheid van financiering zal daarbij uiteraard een rol blijven spelen evenals de noodzaak van een zorgvuldige prioriteitsstelling waar het gaat om de inzet van Nederlandse capaciteit, zoals reeds aangegeven in de eerdere kabinetsreactie op het AIV-rapport.

Vraag

Het kabinet schrijft in de brief dat training en technische assistentie op gebieden als politie, justitie en grensbewaking ook uitbesteed kan worden aan internationale organisaties zoals de «United Nations Office for Drugs and Crime» (UNODC). De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe vaak Nederland trainingen en technische assistentie heeft uitbesteed aan het UNODC? Welke concrete voorbeelden kunnen er gegeven worden van dit soort uitbestedingen, en in welke gevallen heeft Nederland het uitbesteed en waarom? In welke landen heeft deze uitbesteding plaatsgevonden? Zal Nederland in de toekomst nog meer gaan inzetten op uitbestedingen? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet? Hoe hoog zijn de financiële kosten die gepaard gaan met het uitbesteden en wegen deze kosten op het tegen het zelf geven van trainingen en technische assistentie?

Antwoord

Er zijn vele claims op de hoogwaardige expertise uit de Nederlandse politie- en justitiesector en de marechaussee zowel voor hun binnenlandse taken als ten behoeve technische assistentie en trainingsprojecten in het buitenland. Een zorgvuldige prioriteitsstelling is dan ook noodzakelijk. Het streven is er daarom op gericht de inzet van Nederlandse expertise te concentreren op landen waar de georganiseerde criminaliteit op Nederland gerichte activiteiten ontplooit. Voor capaciteitsopbouwprojecten in andere, meestal verder weg gelegen landen wordt onder andere een beroep gedaan op internationale organisaties zoals UNODC. De kosten laten zich niet nauwkeurig vergelijken. Door de bank genomen kan worden gesteld dat uitbesteding aan internationale organisaties duurder is, omdat bij deze projecten salariskosten in de projectbegroting worden opgenomen, hetgeen in de regel niet het geval is bij de inzet van Nederlands overheidspersoneel. Daar staat tegenover dat UNODC een wereldwijd kantorennetwerk heeft en dus goed thuis is in landen waar Nederland zelf minder ervaring heeft. In die zin kan uitbesteding aan UNODC in deze landen juist kosteneffectief zijn. Daar komt bij dat UNODC Nederlandse projectbijdragen kan inpassen in bredere programma’s die met steun van meerdere donoren worden opgezet, waardoor meer massa wordt verkregen.

Nederland heeft dan ook regelmatig projecten uitbesteed aan UNODC. In het recente verleden zijn projecten uitgezet bij regionale kantoren van UNODC met betrekking tot:

  • De opbouw van de justitieketen in Ethiopië: 3.515.000,– USD voor een periode van 5 jaar (november 2012 – juni 2017) door middel van aan ambassade Addis Abeba gedelegeerde ODA-gelden uit het wederopbouwfonds,

  • HIV/AIDS preventie en zorg in gevangenissen in Sub-Sahara Afrika: 4.901.600,– USD voor een periode van drie jaar (2013–2015) door middel van aan ambassade Pretoria gedelegeerde ODA-gelden voor HIV/AIDs bestrijding,

  • De opbouw van politie en justitie in de Pakistaanse provincie Baluchistan: 2.500.000,– USD voor een project met een looptijd van november 2012 tot december 2014, gefinancierd met ODA-middelen uit het Stabiliteitsfonds,

  • Het in kaart brengen van de drugsstromen in West-Afrika voor een periode van anderhalf jaar (maart 2013 – december 2014) met een toezegging van 133.500,– USD in 2013 en nog eens 133.500,– USD in 2014.

De projecten lopen naar tevredenheid.

Aan het «Piracy Prisoner Transfer Programme» van UNODC wordt in de periode 2011–2014 een bijdrage geleverd van 1 miljoen euro ten behoeve van vergroting van de detentiecapaciteit in Somalië. Aan de activiteiten van UNODC ten behoeve van de opbouw van detentie- en berechtingscapaciteit op de Seychellen is in het jaar 2010 een bedrag van 1,1 miljoen USD bijgedragen. Daarnaast draagt Nederland bij aan het VN anti-piraterij fonds, dat wordt beheerd op het VN-hoofdkwartier in New York, maar voor een groot deel wordt aangewend ten behoeve van activiteiten van UNODC in Somalië en omliggende landen. Met deze gelden helpt UNODC deze landen rechtsstructuren op te bouwen die hen in staat moeten stellen piraten te berechten. Aan dit fonds droeg Nederland zowel in 2011 als in 2013 een bedrag van 1 miljoen euro bij. De geschetste bijdragen rond het piraterijvraagstuk worden gefinancierd uit het Stabiliteitsfonds.

Vraag

De leden van de SP-fractie merken op dat in het AIV-rapport ook aandacht wordt besteed aan de productie en handel van heroïne in Afghanistan. De productie van deze drugs in Afghanistan neemt de laatste jaren toe. Maar liefst ongeveer 95 procent van de wereldwijde opiumproductie komt uit dit land. Volgens de leden van de SP-fractie toont dit enorme percentage het failliet aan van de westerse pogingen sinds de bezetting van Afghanistan in 2001 om deze productie in te dammen. In de kabinetsreactie wordt niet op dit aspect ingegaan, maar de leden van de SP-fractie vernemen van het kabinet graag alsnog de visie op dit punt. Hoe is het mogelijk dat ondanks serieuze inspanningen van westerse staten de productie van heroïne in Afghanistan niet afneemt? Hoe wordt dit falen verklaard? Ligt de kern van deze verklaring in het gegeven dat Afghaanse politici en hoge ambtenaren betrokken zijn bij de productie van papaver? Kan verder bevestigd worden dat in Afghanistan inderdaad tienduizenden dollars zijn betaald om benoemd te worden op een slecht betaalde overheidsfunctie die de mogelijkheid biedt geld te verdienen aan de opiumhandel? Kan het kabinet verder ingaan op het gegeven dat de Taliban er wel in slaagde de opiumproductie flink terug te draaien? Hoe slaagden zij hierin?

Antwoord

Het uitbannen van papaverteelt in Azië is, evenals het uitbannen van cocateelt in Latijns Amerika, een buitengewoon moeilijke opgave. Dat geldt a fortiori voor een uitgestrekt en onherbergzaam gebied als Afghanistan, dat bovendien in een conflictsituatie is verwikkeld. Afghanistan nam in 2012 volgens UNODC meer dan 70% van de wereldwijde opiumproductie voor zijn rekening. De productie in Afghanistan vertoont echter aanzienlijke fluctuaties van jaar tot jaar en ook van provincie tot provincie. De recente stijging van de opiumproductie is voornamelijk afkomstig uit een beperkt aantal Afghaanse provincies, die ook de meest onveilige gebieden vormen, terwijl de productie elders stabiel is of zelfs afneemt.

Er zijn diverse factoren te identificeren die bijdragen aan de omvang van de opiumproductie. Een aantal van deze factoren laat zich niet beïnvloeden door de internationale gemeenschap noch de Afghaanse overheid. Zo varieert de papaveroogst jaarlijks sterk door wisselende agrarische en klimatologische factoren. Ook de fluctuaties in de prijs van ruwe opium, al dan niet afgezet tegen de opbrengst van alternatieve gewassen als saffraan en tarwe, zijn een bepalende factor. Papaver blijft hoe dan ook een aantrekkelijke keuze vanwege de taaiheid en weerstand tegen droogte van de plant. Het is daarmee een betrouwbaar gewas voor boeren die weinig andere bestaansmogelijkheden hebben in een situatie die, ook uit veiligheidsoogpunt, veel onzekerheden biedt.

Hoewel betrokkenheid van corrupte overheidsvertegenwoordigers bij opiumproductie zeker niet valt uit te sluiten, ligt de kern van het probleem toch vooral bij de gebrekkige aanwezigheid van centraal gezag in een aantal gebieden, hetgeen lokale machthebbers, inclusief de Taliban, de ruimte geeft om zich met de papaverteelt en drugshandel in te laten. Waar de Taliban in de periode 2000–2001 de opiumproductie terugdrongen door gewelddadige onderdrukking en intimidatie, is de beweging sindsdien vanuit pragmatisch en financieel oogpunt de opiumproductie juist gaan stimuleren. Voorts zijn de uitgestrekte en moeilijk te bewaken grenzen van Afghanistan een factor die de drugshandel vergemakkelijkt.

Vraag

De AIV benadrukt in het rapport dat bij nationale en internationale ontwikkelingsinspanningen meer aandacht besteed zou moeten worden aan de opbouw van een weerbare rechtshandhavingsketen ter bestrijding van corruptie. De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet onder meer het BIV wil aanwenden voor deze doelstelling. Kan het kabinet toelichten op welke wijze gebruik gemaakt zal worden van de analyse en oplossingsrichtingen van de AIV in het kader van de Nederlandse deelname aan de MINUSMA-missie in Mali?

Antwoord

Steun aan het versterken van de rechtshandhavingsketen in Mali is een van de opdrachten voor MINUSMA. Hoewel de Nederlandse bijdrage aan deze missie zich concentreert op de steun aan de inlichtingenketen van de missie zal Nederland tevens met ca. dertig mensen (KMar en Politie) bijdragen aan de politiecomponent (UNPOL) van MINUSMA. Een van de taken van UNPOL is de training, mentoring en advisering van de Malinese politie. Deze vormt uiteraard een essentieel onderdeel van de rechtshandhavingsketen. Om zo geïntegreerd mogelijk te werken zal bovendien getracht worden om deze politie-inzet waar mogelijk te koppelen aan het bilaterale programma voor veiligheid en rechtsorde in Mali. In dat programma ligt de nadruk op het versterken van de decentrale justitieketen.

Financieel-economische aspecten

Vraag

Het kabinet geeft aan dat er veel te zeggen is voor de whole-of-government approach die wordt aangehaald in het AIV rapport. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe het kabinet dit wil gaan toepassen zowel in eigen land als in relatie met andere landen?

Antwoord

Met de AIV ziet het kabinet veel voordelen in een «whole-of-government approach», zowel bij nationaal als internationaal optreden. In relatie tot fragiele staten is de 3D benadering rond vredesoperaties en vredeshulp reeds genoemd. Wat betreft de bestrijding van georganiseerde criminaliteit in Nederland (al of niet met buitenlandse connecties), is de afgelopen jaren sterk ingezet op een integrale overheidsbrede aanpak, waarin preventieve, bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke maatregelen elkaar aanvullen. Daartoe zijn op een aantal terreinen breed samengestelde Task Forces ingesteld (onder andere ten aanzien van mensenhandel, georganiseerde hennepteelt en vastgoedcriminaliteit). Ook bij de bestrijding van complexe vormen van financieel-economische criminaliteit en fraude is bundeling van expertise het motto. De oprichting van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) past in dit beeld.

Vraag

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet het belang van de financiële invalshoek bij de aanpak van georganiseerde misdaad (zowel nationaal als internationaal) en de noodzaak om witwaspraktijken krachtig tegen te gaan, onderschrijft. Onlangs presenteerde de Algemene Rekenkamer haar rapport «Bestrijden witwassen: Stand van zaken 2013» aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 477, nr. 6). Daarbij sprak zij haar zorg uit over het feit dat de realisatie van de beloofde verbeteringen in reactie op haar vorige rapport («Bestrijden witwassen en terrorismefinanciering») uitbleef. Inmiddels is gebleken dat Nederland samen met Cyprus en Luxemburg tot de top drie van meest kwetsbare landen behoort als het gaat om het witwassen van crimineel geld van de EU. Deze leden willen graag van de regering horen of zij de zorgen van de Algemene Rekenkamer deelt en zo ja, op welke manier uitvoering gegeven gaat worden aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.

Antwoord

Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het rapport van de Algemene Rekenkamer. Voor de inhoudelijke beantwoording wordt verwezen naar de brief van 4 februari jl., waarin de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens de Minister van Financiën aan de President van de Algemene Rekenkamer een uitgebreide reactie geeft op de gesignaleerde problematiek. Genoemde brief is – samen met een aantal andere reacties op het Rekenkamerrapport – te vinden op de website van de Algemene Rekenkamer (www.rekenkamer.nl).

Financial Action Task Force (FATF) en andere kaders

Vraag

In de kabinetsreactie staat dat landen samenwerken in de grensoverschrijdende aanpak van financiële misdrijven en corruptie in verschillende verbanden. De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat er breed wordt samengewerkt om financiële misdrijven en corruptie aan te pakken. De kabinetsreactie geeft aan dat deelnemende landen elkaar kunnen aanspreken op tekortkomingen. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of Nederland zelf wel eens is aangesproken op tekortkomingen? Heeft Nederland zelf wel eens een land of meerdere landen aangesproken op tekortkomingen? Het kabinet schrijft in de brief dat deze samenwerking nog verder kan worden uitgebouwd en dat Nederland zich actief opstelt om dit te bewerkstelligen. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe het kabinet dit concreet doet? Welke voorstellen heeft het kabinet gedaan?

Antwoord

Er zijn diverse internationale fora die zich bezig houden met het bevorderen van transparantie op financieel gebied, de uitwisseling van informatie, het bestrijden van witwassen en het tegengaan van corruptie. Nederland neemt actief deel aan deze fora en werkt vanzelfsprekend mee aan rapportage over de situatie in eigen land. De gangbare procedure in de meeste fora is dat door deskundigen een landenrapport wordt opgesteld, doorgaans ook voorzien van aanbevelingen. Het rapport en de aanbevelingen worden vervolgens in het desbetreffende forum besproken (zgn. «peer review»). In deze fase gaat de discussie voornamelijk over de aanbevelingen. Nederland streeft er in dit soort discussies vooral naar om goede afspraken te maken over implementatie van de aanbevelingen.

De procedures van FATF zijn reeds geschetst in de kabinetsreactie op het AIV-advies. Daaraan kan worden toegevoegd dat Nederland in 2011 werd aangesproken op zijn tekortkomingen tijdens de reguliere evaluatie (binnen de derde evaluatieronde) door de FATF. De FATF constateerde tekortkomingen ten aanzien van onder meer de strafbaarstelling van terrorismefinanciering, de verplichte melding van ongebruikelijke transacties en de organisatie van de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-NL). Nederland heeft daarop maatregelen genomen, in de vorm van een aanscherping van wetgeving en beleid. De Ministeries van Financiën en Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie, toezichthouders waaronder De Nederlandsche Bank, opsporingsdiensten en de Financial Intelligence Unit-Nederland hebben hiertoe intensief samengewerkt. De private sector was betrokken door consultatie over de wetsvoorstellen.

FATF heeft tijdens haar vergadering van 12 tot 14 februari jl. in Parijs vastgesteld dat de tekortkomingen voortvarend en voldoende zijn aangepakt en dat daarmee de Nederlandse wetgeving en het beleid tegen witwassen en financieren van terrorisme voldoen aan internationaal overeengekomen regels.

In de vierde evaluatieronde, die inmiddels is begonnen, ligt de nadruk meer op de effectiviteit van maatregelen. Nederlandse deskundigen nemen – net als in de derde ronde – actief deel aan dit technische evaluatieproces van de landen die als eerste geëvalueerd zullen worden.

Naast de FATF vervult ook de OESO een belangrijke normgevende en monitorende rol op genoemde terreinen. Vanuit de OESO is tevens het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes in het leven geroepen, dat inmiddels 121 deelnemende landen telt, waaronder Nederland. Naar aanleiding van een oproep van de G-20 heeft het Global Forum in september 2009 een grondig «peer review» systeem ingesteld, dat beziet in welke mate de deelnemende landen zich aan de internationale normgeving op dit gebied conformeren, hetgeen tot uitdrukking komt in landenrapporten (zie Kamerstuk 25 087, nr. 28 voor het rapport over Nederland). In 2015 moeten alle fase 1 en 2 rapporten zijn afgerond en zal in 2016 worden overgegaan naar een fase 3 onderzoek, waarbij tevens zal worden voortgeborduurd op het werk van de FATF.

Wat betreft de EU zij vermeld dat in een werkgroep van de JBZ-Raad (Genval) wederzijdse evaluaties plaatsvinden. Hiervoor wordt om de zoveel tijd een speciaal thema gekozen. De «fifth round of mutual evaluations» (in 2009 van start gegaan en thans nagenoeg voltooid) ging over «financial crime and financial investigations». Vrijwel alle EU-landen zijn op dit thema doorgelicht.

Voor de bestrijding van corruptie zijn er VN-, OESO- en Raad van Europa verdragen met bijbehorende implementatiemechanismen. Speciale vermelding verdient de «UN Convention against Corruption», die een innovatief peer review systeem kent, waarbij twee verdragspartijen een derde verdragspartij onder de loep nemen. Nederland neemt actief deel aan dit systeem van wederzijdse inspecties.

Corruptie en natuurlijke rijkdommen

Vraag

In het AIV-rapport wordt ruime aandacht besteed aan uitdagingen op het gebied van corruptiebestrijding. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat Nederland een bijdrage dient te leveren aan corruptiebestrijding, zeker in landen waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee heeft. Het is te vaak voorgekomen dat westers ontwikkelingsgeld verkeerd terecht is gekomen. Als blijkt dat de bestrijding van corruptie onvoldoende vruchten afwerpt, moet dit gevolgen hebben voor de hulprelatie. Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat de hulprelatie bevroren of beëindigd dient te worden als blijkt dat de bestrijding van corruptie onvoldoende vruchten afwerpt?

Antwoord

Corruptie doet zich wereldwijd voor, niet alleen in Nederlandse partnerlanden maar ook dichter bij huis. Vermeend en bewezen misbruik van Nederlands ontwikkelingsgeld dient te worden aangemeld bij het Meldpunt Malversaties en Sancties dat eind 2006 door BZ is opgericht. Naast het registreren van malversaties en de opgelegde sancties rapporteert het meldpunt alle bewezen malversaties aan het Parlement. Bewezen malversaties kunnen aanleiding zijn tot het opleggen van sancties en voor verscherpt toezicht en dialoog om herhaling te voorkomen. Indien dit onvoldoende bijdraagt aan het bestrijden van corruptie kunnen, op basis van langere termijn trends, verdergaande maatregelen worden genomen en kan, in het uiterste geval, besloten worden de hulprelatie te bevriezen of te beëindigen.

Vraag

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat Nederland een voortrekkersrol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het UNCAC-review mechanisme en dat dit mechanisme ook goed werkt. In de kabinetsreactie wordt verwezen naar een aanbeveling uit het AIV-rapport die aangeeft dat ondersteuning van anti-corruptie-agentschappen in ontwikkelingslanden waar corruptie op grote schaal voorkomt zinvol is. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten in welke landen Nederland anti-corruptie-agentschappen ondersteunt? Waarom specifiek deze landen? Zal het aantal landen worden uitgebreid? Vanuit welk kanaal worden deze agentschappen bekostigd? Kan het kabinet voorbeelden geven van behaalde successen?

Antwoord

Zoals aangegeven in het AIV-rapport is corruptiebestrijding één van de aspecten van goed bestuur en is het bevorderen van transparantie een belangrijke voorwaarde bij het voorkomen en bestrijden van corruptie. Om de legitimiteit en capaciteit van overheden te verbeteren werkt Nederland samen met internationale en maatschappelijke organisaties gericht op verbetering van bestuur en bevordering van de democratie. Zo wordt in het kader van de juridische assistentie aan Indonesië met een breed scala instanties in dat land samengewerkt waaronder het Indonesische anti-corruptie agentschap.

Ambassades kunnen in partnerlanden activiteiten ter bestrijding van corruptie uit eigen gedelegeerde middelen financieren, indien deze relevant zijn voor hun bilaterale programma.

Ook kan een aantal partnerorganisaties op het terrein van goed bestuur de komende jaren op een (core) bijdrage rekenen, bijvoorbeeld het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD), International Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA) en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Mede met Nederlandse steun kan Transparency International zijn wereldwijd leidende rol op het gebied van transparantie en corruptiebestrijding continueren.

Vraag

In de brief geeft het kabinet aan dat het van belang is dat er goede doortimmerde systemen worden ontwikkeld om tracering en certificering instrumenten minder kwetsbaar te maken voor corruptie. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of en hoe het kabinet daar concreet mee bezig is? Zijn er door Nederland op Europees of internationaal niveau voorstellen gedaan?

De leden van de SP-fractie merken op dat de AIV in het rapport aangeeft dat tracering en certificering van grondstoffen en diamanten instrumenten zijn die kwetsbaar kunnen zijn voor corruptie. Daarom is het van belang om goed doortimmerde systemen te ontwikkelen. De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet deze aanbeveling van de AIV deelt en zo ja, welke voorzorgsmaatregelen het kabinet heeft getroffen of gaat treffen om te voorkomen dat certificering onderhevig is aan corruptie.

Antwoord

Het kabinet deelt het zorgvuldig afgewogen oordeel van de AIV over certificeringsmechanismen. De wenselijkheid van goed doortimmerde certificeringsmechanismen voor grondstoffen uit conflictgebieden als de DRC staat buiten kijf. Tegelijk moet worden geconstateerd dat het instellen van sluitende certificeringsmechanismen, juist in dit soort woelige gebieden, buitengewoon moeilijk is. In dit verband wijst de AIV op de discussies omtrent de effectiviteit van het Kimberleyproces dat beoogt te voorkomen dat diamanten uit conflictgebieden op de markt worden gebracht. Corruptie is daarbij één van de vele problemen, maar ook het feit dat het centrale staatsgezag in een aantal van de producerende landen niet over het hele land gevestigd is. Met het door de AIV genoemde tin initiatief heeft Nederland de aanzet gegeven tot de ontwikkeling op een beperkt en overzichtelijk gebied van een sluitend traceringsysteem, een pilot-project dat als geslaagd kan worden beschouwd. Thans wordt bekeken hoe dit initiatief kan worden bestendigd. Het behoeft geen betoog dat Europese stappen meer gewicht in de schaal leggen dan initiatieven van Nederland alleen. Er bestaan dan ook verschillende initiatieven in EU-verband om het verantwoord betrekken van natuurlijke hulpbronnen uit conflictgebieden te bevorderen. Behalve de verordening inzake voornoemde certificering via het Kimberley-proces zijn de verordening omtrent de verplichtingen van deelnemers aan de markten voor houtproducten, alsook de richtlijn betreffende financiële overzichten, belangrijke stappen in de richting van een meer geïntegreerde Europese aanpak. Ook hebben Europese partijen te maken met de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid («OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas»). De Europese Commissie is in maart jl. met een mededeling over mineralen uit conflictgebieden gekomen met daaraan gekoppeld een voorstel voor een verordening tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering voor importeurs van zogenaamde 3T mineralen en goud uit conflictgebieden. Het Commissievoorstel bouwt voort op de beschreven eerdere initiatieven alsook op het door Nederland geïnitieerde «Conflict Free Tin Initiative» (CFTI). De lidstaten bekijken momenteel het Commissievoorstel. Het kabinetsstandpunt zal middels een BNC-fiche met de Kamer worden gedeeld.

Vraag

In de kabinetsreactie wordt ook ingegaan op de Nederlandse pilot met betrekking tot traceerbare tin. De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met deze pilot en de resultaten. De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet om deze pilot verder uit te breiden ook met betrekking tot andere grondstoffen. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten wat de vervolgstappen van deze succesvolle pilot zullen zijn?

Ook de leden van de SP-fractie merken op dat de pilot van traceerbare tin uit de Congolese provincie Zuid-Kivu een succes mag worden genoemd. Kan het kabinet aangeven of dit succes voor herhaling vatbaar is, c.q. of soortgelijke projecten ook gestart zullen worden voor de certificering van andere grondstoffen in Congo of in andere landen?

Antwoord:

Het doel van het «Conflict Free Tin Initiative» (CFTI) was om aan te tonen dat het mogelijk is om in conflictgebieden een keten van traceerbare conflictvrije tin op te zetten. Deze pilot, die dit jaar afloopt, is daarin geslaagd. Het is nu zaak dat het systeem door de belanghebbenden ter plaatse – de mijnwerkers en hun gemeenschappen, de lokale overheden, de handelaren – wordt voortgezet. Het kabinet realiseert zich dat opschaling van dit initiatief van groot belang is, zowel voor tinmijnen in Oost-Congo als voor andere grondstoffen. Mogelijke steun aan verdere opschaling van CFTI wordt op dit moment bezien, waarbij de inzet is om ook andere donoren te betrekken. Er is sprake van een toenemende betrokkenheid van de internationale gemeenschap en dit biedt goede kansen om meer gezamenlijk te doen op dit vlak. Bij het hierboven genoemde voorstel van de Europese Commissie voor een verordening om te komen tot een systeem van zelf-certificering voor importeurs van 3T mineralen en goud is gebruik gemaakt van de lessen die geleerd zijn in het CFTI.

Om ervoor te zorgen dat ook elders grondstoffen een positieve bijdrage kunnen leveren aan de economische ontwikkeling van de bronlanden, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken recentelijk het «Dutch Resource Fund» opgericht. Dit heeft als doel in ontwikkelingslanden capaciteitsopbouw voor verantwoord beheer van natuurlijke grondstoffen («resource governance») te stimuleren. Zo is met behulp van dit fonds onlangs een project gestart in Zimbabwe gericht op het versterken van de capaciteit van parlement, maatschappelijke organisaties, vertegenwoordigers van de overheid en burgers om meer effectieve vormen van regulering en toezicht tot stand te brengen op de mijnbouwsector in dat land en een dialoog tussen alle betrokken partijen te bevorderen.

Vraag

Deze leden wijzen het kabinet erop dat de steenkolen die gebruikt worden voor de energieopwekking van Nederlandse huishoudens voor een groot deel afkomstig zijn uit Colombia. Steenkoolwinning veroorzaakt in Colombia ernstige sociale en ecologische problemen. Kan het kabinet aangeven welke inspanningen Nederland verricht om een einde te maken aan deze onwenselijke situatie?

Antwoord

Met het oog op het sluiten van een convenant voert de Nederlandse overheid gesprekken met alle energiebedrijven die actief zijn op de Nederlandse markt om zeker te stellen dat zij bij de mijnen waarbij zij inkopen, aandringen op het naleven van internationale MVO-standaarden. De energiebedrijven geven invulling aan hun ketenverantwoordelijkheid via het «Bettercoal Initiative», waarin een groep Europese energiebedrijven het voortouw heeft genomen voor een meer verantwoorde inkoop van steenkool die verbetering van omstandigheden bij steenkoolmijnen bevordert. Daarbij gaat het om een samenspel tussen de inspanning van bedrijven hier en steenkoolmijnen elders in de wereld met betrokkenheid van overheden, belanghebbenden en maatschappelijke organisaties.

Bettercoal organiseert in 2014 bij circa acht mijnen «site assessments», die door onafhankelijke auditors worden uitgevoerd. Colombia is hierbij een prioriteitsland. Daarnaast wordt een groot aantal mijnen benaderd voor «self assessments». De assessments zijn gebaseerd op de Bettercoal Code, waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot mensenrechten, arbeidsrechten en milieu. De moederbedrijven van de energiebedrijven die actief zijn op de Nederlandse markt, hebben zich in het kader van Bettercoal verplicht om op individuele basis verantwoordelijkheid te nemen om de resultaten van de assessments te betrekken bij hun inkoopproces. Onder meer door aan te dringen op eventueel noodzakelijke verbeteringen bij de mijnen, waarbij – in het uiterste geval – het (tijdelijk) verbreken van de inkooprelatie een optie is. Tussen de overheid en de energiebedrijven wordt gesproken over de inzet van de bedrijven binnen Bettercoal en eventueel aanvullende afspraken op het vlak van transparantie en geschillenbeslechting.

In Colombia is primair de Colombiaanse overheid verantwoordelijk voor de (handhaving van) wetgeving op het gebied van milieu, arbeid, landeigendom en mensenrechten.

De Colombiaanse overheid staat positief tegenover Bettercoal als een initiatief dat het huidige beleid op het gebied van milieu- en sociale omstandigheden in de mijnbouw kan ondersteunen en versterken. De Colombiaanse overheid geeft daarnaast aan dat versterking van haar capaciteit op zowel nationaal als lokaal niveau van belang is om te komen tot verbeteringen in de mijnbouwregio’s.

In het najaar van 2014 vindt er een handelsmissie naar Colombia plaats. Onderdeel van deze missie zijn gesprekken over maatschappelijk verantwoord ondernemen in de steenkoolketen met nationale en lokale overheden, mijnbouwbedrijven, lokale gemeenschappen en vakbondsvertegenwoordigers. Vertegenwoordigers van de in Nederland actieve energiebedrijven en Bettercoal zijn uitgenodigd om mee te reizen. Dit zal ook worden gevraagd aan vertegenwoordigers van betrokken maatschappelijke organisaties. Gezamenlijk kan worden bezien op welke wijze de diverse partijen vanuit hun kennis, ervaring en netwerk van betekenis kunnen zijn om te komen tot verbeteringen.

Europese aspecten

Vraag

Het kabinet geeft aan dat thans wordt gewerkt aan een nieuw vijfjarig programma voor Europese agentschappen als Europol, Eurojust en Frontex. De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de omvang van de uitdagingen op het gebied van grensoverschrijdende bestrijding van criminaliteit eerder toeneemt dan afneemt. De leden van deze fractie beschouwen samenwerking op deze terreinen dan ook als goede voorbeelden van terreinen waarop intensievere samenwerking gewenst is. Kan het kabinet toelichten welke functie deze agentschappen in de toekomst zouden moeten vervullen en hoe deze agentschappen nog efficiënter zouden kunnen opereren?

Antwoord

Nederland is voorstander van verdere versterking van de operationele slagkracht van de genoemde Europese agentschappen alsook van nauwere samenwerking tussen de agentschappen en relevante derde landen. Voor Nederland is daarbij uitgangspunt dat deze agentschappen verantwoord opdrachtnemerschap tonen en de operationele behoeften van lidstaten als uitgangspunt nemen. Goede samenwerking tussen de agentschappen onderling moet voorts bijdragen aan de stroomlijning van de door hen te verlenen ondersteuning van de (operationele) activiteiten van de lidstaten. Waardevol is voorts de samenwerking tussen de lidstaten en de agentschappen bij het opstellen en implementeren van operationele actieplannen in het kader van de EU-beleidscyclus georganiseerde criminaliteit. Daarnaast is het van belang dat de werkprogramma’s van de agentschappen aansluiten op de strategische prioriteiten van de EU-beleidscyclus.

Europol heeft meer specifiek tot taak de lidstaten te ondersteunen bij de bestrijding van criminaliteit, vooral de zware georganiseerde en grensoverschrijdende vormen daarvan. Europol doet dit door het opstellen van analyses met betrekking tot trends in en soorten van criminaliteit (Serious Organised Crime Threat Assessments) en door het uitwisselen van informatie en best practices met lidstaten en andere agentschappen alsook een aantal derde landen. Ook bij politieonderzoek in concrete zaken kan Europol door zijn Europa-brede kennis en expertise belangrijke ondersteuning bieden aan de werkzaamheden van nationale politieorganisaties. De rol van Europol zal op basis van de nieuwe Europol-verordening in de toekomst verder ontwikkeld en versterkt worden.

Eurojust vervult een belangrijke rol in het kader van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten in strafzaken met vertakkingen in twee of meer lidstaten. De regering is van mening dat de interne organisatie van Eurojust versterkt moet worden om deze organisatie nog effectiever te maken. Nederland neemt dan ook actief deel aan de besprekingen over het voorstel van de Europese Commissie inzake de Eurojust-verordening. Verwezen zij naar het BNC-fiche terzake (Kamerstuk 22 112, nr. 1683).

Frontex speelt een belangrijke rol in de ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het grensbeheer van de Europese buitengrenzen. Zo coördineert het agentschap operaties aan de buitengrenzen, voert risicoanalyses uit en verzorgt trainingen voor grenswachters van lidstaten. Frontex levert, in samenwerking met andere agentschappen zoals Europol en de lidstaten zelf, een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder mensensmokkel en mensenhandel. Met de laatste wijziging van de Frontex-verordening eind 2011 zijn verdere maatregelen genomen om de slagvaardigheid van het agentschap te vergroten. In 2014 zal de implementatie van de Frontex verordening wederom worden geëvalueerd.

Vraag

Voorts zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat een verruiming van de bevoegdheden van Frontex wenselijk is, zodat een echte, slagvaardige kustwachtorganisatie wordt ontwikkeld. Grote uitdagingen op migratiegebied onderstrepen de noodzaak van een slagvaardige Europese kustwachtorganisatie. Tegelijkertijd vinden de leden van de VVD-fractie het belangrijk dat Frontex geen dienst wordt die alsmaar asielzoekers oppikt. Hoe kan worden voorkomen dat Frontex een dergelijke functie gaat vervullen?

Antwoord

Hoewel Nederland de optimalisering van de Europese kustwachtsamenwerking steunt, moet hier duidelijk worden gesteld dat Frontex (waarvan de verordening eind 2011 is gewijzigd) geen kustwachtorganisatie is. Dit EU-agentschap voor de buitengrenzen ondersteunt, onder andere door gezamenlijke operaties, lidstaten die te maken hebben met grote druk van illegale migratie. Hoewel Frontex operaties coördineert, blijven lidstaten primair verantwoordelijk voor hun grensmanagement, inclusief de besluitvorming over toelating, uitzetting of detentie van migranten dan wel het veilig aan wal brengen van mensen. Tijdens maritieme operaties, al dan niet onder coördinatie van Frontex, zijn lidstaten gehouden aan de internationale regelgeving op het terrein van onderschepping, opsporing en redding van drenkelingen. Daarom is het ontschepen of op andere wijze overdragen van migranten aan autoriteiten in derde landen niet toegestaan als er een risico is op refoulement. In de nieuwe verordening voor Frontex zee-operaties zijn stappen vastgelegd ten aanzien van onderschepte of geredde migranten die bescherming behoeven en over de locatie van het aan wal brengen conform het internationale recht. Dit zal bijdragen aan meer uniform handelen van lidstaten. De duidelijker regels komen ook ten goede aan de veiligheid van mensen die internationale bescherming behoeven. Ten slotte zij erop gewezen dat Frontex naast operaties een breed palet aan taken heeft (monitoren van migratiestromen, risicoanalyse, trainingen, terugkeervluchten, capaciteitsopbouw etc.). Ook heeft Frontex een belangrijke rol in het opzetten, onderhouden en implementeren van Eurosur, het systeem dat de lidstaten een beter beeld moet geven van de buitengrenzen, ook op zee.

Vraag

In de kabinetsreactie wordt aangegeven dat Nederland groot voorstander is van de Joint Investigation Teams en deze ook regelmatig toepast. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe vaak Nederland deze teams al heeft toegepast? Wat is de meerwaarde van het toepassen van deze teams?

Antwoord

Nederland heeft in de periode 2005–2012 in totaal 31 keer deelgenomen aan een «Joint Investigation Team» (JIT) met een of meer andere lidstaten en met tussenkomt van Eurojust. In 2013 was Nederland als vragend land betrokken bij in totaal vijf JIT’s (drie nieuwe JIT’s in 2013 en twee uit voorgaande jaren die nog actief waren in 2013) en als gevraagd land bij in totaal acht JIT’s (twee nieuwe JIT’s in 2013 en zes uit voorgaande jaren die nog actief waren in 2013).

Er zijn vele voordelen aan het gebruik van dit instrument:

  • De mogelijkheid om rechtstreeks onderzoekshandelingen te verrichten, om dwangmaatregelen te verzoeken en informatie binnen het JIT uit te wisselen zonder afzonderlijke rechtshulpverzoeken te moeten indienen;

  • De teamleden kunnen aanwezig zijn wanneer in het andere land de opsporingshandelingen, zoals doorzoekingen en verhoren, plaatsvinden;

  • Een JIT biedt de mogelijkheid om opsporingshandelingen te coördineren en gespecialiseerde kennis uit te wisselen;

  • Het nauwe contact tussen de deelnemende instanties kan ook toekomstig onderzoek vergemakkelijken;

  • Een JIT is een vorm van Europese samenwerking die deels mogelijk wordt gemaakt door subsidies van Eurojust; een JIT biedt landen met een klein budget een oplossing voor grootschalige opsporingen.

Europees Openbaar Ministerie

Vraag

Ook de leden van de VVD-fractie zijn, anders dan de AIV, geen voorstander van een Europees OM dat taken van het nationaal OM overneemt. Als een dergelijke organisatie in ontwikkeling is, dient het een specifiek taakgebied te hebben, bijvoorbeeld fraude met EU-gelden. Recente berichtgeving over verkeerde besteding van gelden van de Europese Commissie toont aan dat op grote schaal is gefraudeerd met EU-gelden. Is het kabinet van mening dat op dit gebied behoefte bestaat aan een Europees OM? Verwacht het kabinet dat de Europese Commissie zodanig rekening houdt met deze zienswijze dat het nieuwe voorstel ter voorbereiding van een EOM een voor Nederland aanvaardbaar taakgebied zal krijgen?

De leden van de SP-fractie constateren dat het kabinet ook in de reactie op dit advies wederom niet of nauwelijks een eigen standpunt inneemt over de mogelijke oprichting van een Europees Openbaar Ministerie. Het kabinet stelt dat de oprichting van een EOM een bijdrage aan de bestrijding van fraude kan leveren (hetgeen naar de mening van de leden van de SP-fractie nog maar de vraag is), maar dat bij de wijze waarop het EOM wordt ingericht, kanttekeningen worden geplaatst. Waarom ontloopt het kabinet de meer fundamentele vraag of een Europees Openbaar Ministerie überhaupt wenselijk is voor Nederland, en voor de EU als geheel, en of fraude met EU-geld niet op betere, slimmere en effectievere wijze bestreden kan worden (zoals door het bestaande Eurojust) zonder de oprichting van een nieuwe instituut dat inbreuk maakt op de nationale strafrechtstelsels? Hoe is deze afwachtende houding te verklaren? Waarom kiest het kabinet hiervoor? De leden van de SP-fractie zouden graag zien dat het kabinet zelf het standpunt inneemt dat Nederland aan de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie geen behoefte heeft.

Antwoord

Zoals toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 26 maart jl. (Kamerstuk 33 709, nr. 6) is het voorstel van de Commissie inzake de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie (EOM) voor de aanpak van fraude met Europese subsidies ingrijpend veranderd door het Griekse voorzitterschap. Het voorstel dat thans voorligt, bouwt weliswaar voort op de oorspronkelijke tekst van de Commissie en schetst de taken, structuur en bevoegdheden van het EOM. Het document wijkt echter op deze punten sterk af van de oorspronkelijke tekst van de Commissie, al moet het niet worden gezien als een volledig alternatief voorstel.

De Kamer wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie nauwgezet op de hoogte gehouden van de besprekingen in Brussel over het idee van een EOM en de Nederlandse inbreng in deze discussie, laatstelijk door middel van de brief aan de Tweede Kamer van 28 mei jl. inzake het recente voorstel van het Griekse Voorzitterschap (Kamerstuk 33 709, nr. 7). In deze brief is naar voren gebracht dat Nederland in de ambtelijke besprekingen kritische en verduidelijkende vragen heeft gesteld over de nieuwe tekst. Het kabinet houdt rekening met de bezwaren van uw Kamer en het position paper van het Kamerlid tevens rapporteur Ard van der Steur, dat door een grote meerderheid van uw Kamer wordt gesteund.

Monitoring kwaliteit rechtsstaat binnen EU

Vraag

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met het feit dat het kabinet voorstander is van een EU-breed mechanisme op grond waarvan de lidstaten elkaar kunnen aanspreken op de kwaliteit van de rechtsorde en de naleving van fundamentele waarden. De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat dit instrument goed moet aansluiten op al bestaande procedures. De Europese Commissie zal in 2014 komen met een mededeling met ideeën om het EU-instrumentarium op dit terrein te versterken. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of het kabinet hier nog nauw bij betrokken is? Zo ja, in welke rol en zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals uiteengezet in de Staat van de Unie 2014 zet het kabinet zich nog altijd onverminderd in voor een mechanisme dat in de EU de dialoog over de rechtsstatelijke ontwikkelingen in de brede zin van het woord mogelijk moet maken, zowel op structurele als op ad hoc basis. Hierbij ligt het primaat bij de lidstaten, maar is er een duidelijke, afgebakende rol voor de Commissie. Belangrijk uitgangspunt voor Nederland is synergie met bestaande instrumenten binnen de Unie, zoals het Justitie Scorebord, inbreukzaken en het Schengenevaluatiemechanisme, en buiten de Unie, met name in de Raad van Europa. Oude en nieuwe mechanismen moeten elkaar versterken en aanvullen. Onnodige overlap en administratieve lasten moeten worden voorkomen.

De Commissiemededeling «Kader ten behoeve van de rechtsstaat» is op 11 maart jl. verschenen. Tijdens de Raad Algemene Zaken van 18 maart jl. heeft een eerste gedachtewisseling over de Mededeling plaatsgevonden. De Mededeling werd door het overgrote deel van de lidstaten verwelkomd. Daarbij werd gewezen op het versterken van het onderling vertrouwen en de geloofwaardigheid van de Unie. Lidstaten benadrukten het belang van gelijke behandeling van lidstaten in het mechanisme en van synergie met het werk in de Raad van Europa (Venetië Commissie). Met vele andere lidstaten heeft Nederland erop aangedrongen dat de Raad verder spreekt over de Mededeling met het oog op de ontwikkeling van een eigen rol van de Raad op dit terrein. Het kabinet blijft derhalve nauw betrokken en speelt een actieve, constructieve rol in de discussie. Naar aanleiding van het verschijnen van het AIV-advies «De rechtsstaat: waarborg voor Europese burgers en fundament van Europese samenwerking», de genoemde Commissiemededeling en het EU-Scorebord voor Justitie 2014 heeft het kabinet op 24 april jl. een gecombineerde reactie op deze documenten aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 877, nr. 19). Ook hierin bevestigt en benadrukt het kabinet zijn actieve rol op dit terrein. Hierover heeft op 14 mei jl. een Algemeen Overleg met de betrokken Vaste Kamercommissies plaatsgevonden.

Rol krijgsmacht

Vraag

Het kabinet geeft aan dat de passages over de rol van de krijgsmacht vrij summier zijn, terwijl in de adviesaanvraag om een nadere duiding was gevraagd van de rol van de krijgsmacht als volwaardige veiligheidspartner in de strijd tegen drugs, terrorisme, illegale migratie en piraterij. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of het kabinet nog een apart advies gaat aanvragen over deze specifieke rol van de krijgsmacht?

Antwoord

De krijgsmacht beschikt over een breed scala aan middelen die ook kunnen worden ingezet om civiele autoriteiten bij te staan bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, in binnen- en buitenland. Het gaat daarbij om zeer uiteenlopende taken, variërend van de bestrijding van piraterij in verre zeeën tot het assisteren van de politie in eigen land door middel van specialistische capaciteiten zoals de door de AIV genoemde Defensie Duikgroep. De Ministeries van Veiligheid en Justitie en Defensie werken momenteel aan verdere versterking van de militair-civiele samenwerking. Onderdeel daarvan is de nauwere samenwerking tussen de Nationale Politie en Defensie. Daarnaast werken de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee, als onderdeel van Defensie, al nauw samen op verschillende terreinen zoals identiteitsfraude, mensenhandel/mensensmokkel en bewaken en beveiligen. Deze samenwerking vindt plaats vanuit de nationale taken die de Marechaussee heeft op grond van artikel 4 Politiewet. Met deze taken is de Koninklijke Marechaussee veiligheidspartner in de strijd tegen drugs, terrorisme en illegale migratie. Tegen deze achtergrond zijn er op dit moment geen plannen om bij de AIV of een andere onderzoeksinstelling een nieuwe adviesaanvraag in te dienen met betrekking tot de rol van de krijgsmacht bij de bestrijding van criminaliteit. Het is echter niet uitgesloten dat dit in een later stadium alsnog gebeurt of dat deze rol van de krijgsmacht wordt betrokken in bredere adviesaanvragen.