Gepubliceerd: 16 januari 2014
Indiener(s): Angelien Eijsink (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-V-53.html
ID: 33750-V-53

Nr. 53 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 januari 2014

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft op 20 november 2013 overleg gevoerd met Minister Timmermans van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 14 november 2013 houdende de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad van Ministers van de OVSE op 5 en 6 december 2012 (Kamerstuk 33 750 V, nr. 14);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 januari 2013 houdende het verslag van de OVSE Ministeriële Raad (6–7 december 2012 te Dublin) (Kamerstuk 33 400 V, nr. 108).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor

Voorzitter: Eijsink

Griffier: Westerhof

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Eijsink, Van Bommel, De Caluwé, Servaes en Sjoerdsma,

en Minister Timmermans van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn Ministerie.

Aanvang 15.30 uur

De voorzitter: Ik open het algemeen overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en heet de Minister van Buitenlandse Zaken, zijn medewerkers, de leden van de commissie, de mensen op de publieke tribune en de luisteraars thuis van harte welkom. Wij spreken vandaag over de geannoteerde agenda voor de bijeenkomst van de Raad van Ministers van de OVSE op 5 en 6 december en het verslag van de OVSE Ministeriële Raad van 6 en 7 december 2012 te Dublin.

Ik stel voor om een spreektijd van vier minuten te hanteren. Ik stel voorts voor dat eenieder twee interrupties heeft. Dat mogen er overigens ook wel drie zijn. Het gaat allemaal lukken!

Het woord is allereerst aan de heer Servaes van de PvdA-fractie.

De heer Servaes (PvdA): Voorzitter. Ik merk dat de verwachtingen hooggespannen zijn. Dat is echter niet het geval ten aanzien van de OVSE-bijeenkomst, zo valt te lezen in de tweede alinea van de brief van de Minister. In de brief staat zelfs dat de verwachtingen over de uitkomsten van deze Ministeriële Raad evenals vorig jaar niet hooggespannen zijn. Dat lokt natuurlijk niet echt uit tot een diepgravende reactie. Wij hebben dat echter wel gedaan. Ik vind die zin over de verwachtingen wel veelzeggend. De OVSE bestaat inmiddels uit 57 lidstaten en 12 partnerlanden. Er vindt besluitvorming plaats op basis van consensus, maar er is eigenlijk geen overeenstemming over de interpretatie van het acquis van deze organisatie. In de brief passeert een heel groot aantal onderwerpen de revue. Voordat ik op een paar concrete zaken inga, roept dat toch de vraag op of het wel de goede kant op gaat. Een brede forumfunctie voor de OVSE kan op zichzelf nuttig zijn, maar de organisatie houdt zich hier en daar ook bezig met competenties die eigenlijk bij andere internationale organisaties thuishoren. Wellicht zouden die daar dan ook beter behandeld kunnen worden. Dit wordt overigens ook een aantal keer in de brief gesteld. Het meest concrete voorbeeld in de brief is het onderwerp visumfacilitatie en -liberalisatie. Dat is op zich een onderwerp dat met landen die niet onder de visumcode van de EU vallen, vanzelfsprekend als belangrijk wordt geacht, maar waarvan het kabinet terecht zegt dat het eigenlijk gewoon in EU-verband besproken zou moeten worden. Mijn fractie zou het goed vinden als de OVSE zich ook echt wat meer focust op haar kerncompetenties, zoals het waarnemen bij verkiezingen, het bemiddelen in de frozen conflicts – voor zover daar nog beweging in te krijgen is – en het faciliteren van een dialoog over belangrijke veiligheidsissues. Dat zouden de drie kernpunten moeten zijn. Kijkt de Minister daar ook zo tegenaan? Is hij bereid om die wat meer fundamentele discussie in OVSE-kader te agenderen en te voeren?

In de brief wordt een aantal concrete punten besproken. Ik begin met de actualisering van het OVSE Actieplan ter bestrijding van mensenhandel. Dat is een belangrijk actieplan dat eerder onder Nederlands voorzitterschap in 2003 tot stand is gekomen. Wat wordt de Nederlandse inbreng bij de discussie over de actualisering van dat plan? Waarom konden toentertijd niet alle bestaande vormen van mensenhandel in het actieplan behandeld worden en welke nieuwe tendensen onderscheidt de Minister?

Libië is een van de landen waarbij sprake zou zijn van een partnerschap. Libië heeft een partnerschapsaanvraag ingediend. Het kabinet ziet inwilliging daarvan als een goed gebaar richting Libië ter ondersteuning van de opbouw van de democratische rechtsstaat. Wij hebben in het mondeling overleg dat direct voor dit overleg plaatsvond, al even over Libië gesproken. Wij zijn het volgens mij met elkaar eens dat het niet de goede kant op gaat met dat land en dat daar veel zorgen over bestaan. Je zou op zichzelf kunnen zeggen dat het aangaan van een partnerschap, een engagement, met Libië toe te juichen is, maar de timing oogt toch wat vreemd. Het is vreemd om juist op het moment dat er zo veel zorgen zijn, dit gebaar te maken. Hoe ziet de Minister dat? Acht hij dit de meest gelukkig timing?

Ik heb ten slotte een punt dat niet in de brief wordt genoemd. Dat betreft Syrië, een punt waarvoor ik ook al eerder aandacht heb gevraagd. Het gaat om het gebruik van conventionele wapens, zoals chemische brandbommen, die meer dan gemiddeld schade toebrengen. Ik heb gevraagd om dat op basis van een rapport van Human Rights Watch in EU-kader te agenderen. Men heeft Syrië gedwongen om toe te treden tot het Verdrag Chemische Wapens. Zou dat land niet ook de internationale conventies met betrekking tot conventionele wapens moeten ondertekenen? Ik vind het wel een goed idee om het punt ook in een overleg als dit, waar ook Rusland aan tafel zit, op de agenda te zetten. Rusland is wel partij bij een aantal van die verdragen. Dat land zou je dus ook op die verdragsverplichting kunnen aanspreken. Ziet de Minister mogelijkheden daartoe? Hij heeft deze meer juridische aanvliegroute ook weleens verstandig geacht in een ander verband ten aanzien van Rusland.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Het gebeurt inderdaad niet vaak dat meteen aan het begin van een brief duidelijk wordt gemaakt dat de verwachtingen laaggespannen zijn. Dat roept de vraag op, wat er nog uit deze top zou kunnen komen. Ik wil eerst even in algemene zin over de OVSE spreken, over het steeds breder wordende takenpakket en het steeds smaller wordende budget. We zien aan de ene kant dat de ambitie van de OVSE verbreed wordt en we zien aan de andere kant dat de financiële middelen afnemen. In aansluiting op de vragen van mijn voorganger over de visumtaken vraag ik me ook af welke waarde het Nederlandse kabinet hecht aan de economische milieupijlerdimensie van de OVSE. Wat doen we daar wat we niet elders in andere internationale organisaties of binnen de Europese Unie beter kunnen doen? Hoe kijkt de Minister, terugkijkend, aan tegen de sluiting van de OVSE-missie in Georgië enkele jaren geleden en de sluiting van de missie in Minsk? Die sluiting was overigens niet alleen maar financieel ingegeven. Het mandaat van missies lijkt steeds meer te gaan om zaken die niet de kern van de OVSE raken. Dat gaat ten koste van essentiële missies zoals in Georgië en Minsk.

Een van de kerntaken van de OVSE is de verkiezingswaarneming. ODIHR is een belangrijk waarnemingsinstituut dat ons heel nuttige informatie levert over de kwaliteit van democratische verkiezingen. We zien echter wel steeds vaker dat ODIHR in een directe concurrentiestrijd is met diverse andere waarnemingsorganisaties, die vaak worden georganiseerd door de Centraal-Aziatische staten zelf. Die andere organisaties zijn in toenemende mate kritisch over ODIHR en ze zijn in toenemende mate niet-kritisch over slecht verlopen verkiezingen. Hoe ziet de Minister dat speelveld? Welke bedreigingen ziet hij daarin voor ODIHR? Ik zal een paar verkiezingen noemen. Ik noem allereerst Tadzjikistan, waarvan ODIHR heeft gezegd dat de verkiezingen slecht zijn verlopen. Welke gevolgen krijgt een dergelijk stempel eigenlijk namens de OVSE-landen? Wat is de appreciatie van wat er in Noord-Kosovo is gebeurd bij de recente gemeenteraadsverkiezingen en de rol die de OVSE daarin heeft gespeeld?

De Minister en ik vonden elkaar tijdens het vorige overleg over de OVSE over de uitbanning van de doodstraf. De Minister wilde zich daar hard voor maken. Ik moedig dat nog steeds aan. Sindsdien heeft in ieder geval Letland de doodstraf afgestraft. Dat is een goede zaak. Er blijven nog twee landen binnen OVSE-kader over die nog wel de doodstraf hebben: Wit-Rusland en de Verenigde Staten. Ziet de Minister nog mogelijkheden om voortgang op dit punt te boeken?

Een volgend punt is het aankomend voorzitterschap van Servië, na Zwitserland. Servië heeft aangegeven, nadrukkelijk werk te willen maken van het verbeteren van de betrekkingen met andere Balkanlanden. Kan de Minister een korte appreciatie geven van de wijze waarop Servië dat zou kunnen doen? Mij bekruipt ook wel een beetje het gevoel dat Servië zijn eigen mediator zou willen zijn. Ik weet niet of dat terecht is.

Mijn laatste punt betreft Nagorno-Karabach. Het is een langdurig frozen conflict. Naar ik begrijp is er wel voortgang, in de zin dat binnenkort de president van Armenië en de president van Azerbeidzjan elkaar zouden willen ontmoeten. Welke verwachtingen heeft de Minister van dergelijke ontmoetingen?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Zoals al eerder is gezegd, is de komende bijeenkomst in Kiev de opvolger van teleurstellende Ministeriële Raad in Dublin. In Dublin lag er een bescheiden onderhandelingspakket op tafel, omdat in 2011 geen enkel besluit in de menselijke veiligheidsdimensie haalbaar bleek. Binnen de OVSE Parlementaire Assemblee speelt hetzelfde dilemma. Resoluties op het gebied van mensenrechten, democratieën en de ontwikkeling van de rechtsstaat haalden afgelopen zomer zelfs de plenaire behandeling niet. Het probleem was dat deze resoluties zich meestal op landen in Oost-Europa richtten, die vervolgens en masse en gezamenlijk de resoluties in het Standing Committee wegstemden. Dat gebeurde dus nog voordat ze de plenaire zaal konden bereiken. Er is binnen de OVSE een nieuwe Oost-Westtegenstelling aan het ontstaan die verlammend werkt op de organisatie.

De Minister heeft het in zijn brieven ook over de geringe kans op succes voor het ontwerpbesluit inzake de bescherming van journalisten tegen geweld, bedreiging en intimidatie. Mijn ervaring in de Parlementaire Assemblee is dat door die tegenstellingen op het gebied van mensenrechtenbeleid de economische en milieupijler steeds belangrijker wordt en zich ook steeds meer uitbreidt, omdat daar nog gezocht wordt naar consensus. Is de Minister voornemens om dit heikele punt ook tijdens de Ministeriële Raad daadwerkelijk aan te snijden?

De VVD vindt het een positieve ontwikkeling dat de Oekraïense voorzitter samen met de komende voorzitters Zwitserland en Servië om de tafel heeft gezeten voor de borging van het Helsinki+40-proces. Volgens de Minister ligt er nu onder het Oekraïense voorzitterschap een gebalanceerd onderhandelingspakket. In navolging van de vorige sprekers is mijn vraag: hoe duidt de Minister het verschil tussen bescheiden en gebalanceerd? Op welke manier wijkt dit pakket af van dat van voorgaande jaren, waar vrij weinig mee is gebeurd?

Ik heb nog een paar concrete zaken. Cybercrime wordt een steeds groter wereldwijd probleem. Het is goed dat dit wordt onderkend. Nederland zet in op een brede inhoudelijke steun. De VVD steunt de Minister op dit punt en is blij dat er kennelijk concrete maatregelen op tafel liggen. Nederland heeft veel expertise op dit vlak. Hoe zorgt de Minister ervoor dat deze expertise wordt ingezet en hoe verhoudt die inzet zich tot de inzet binnen de EU en de Benelux op het gebied van cybercriminaliteit? Zijn we nu in alle gremia, op alle niveaus, precies hetzelfde aan het doen?

Ik kom te spreken over de politiek-militaire veiligheidsdimensie. Op het gebied van conventionele wapenbeheersing zijn niet alle OVSE-deelnemende staten partij bij relevante verdragen. Binnen de OVSE zal er desondanks over gesproken worden. Het kabinet steunt de pogingen van het Oekraïense voorzitterschap om op het gebied van conventionele wapenbeheersing in OVSE-kader een complementaire bijdrage te leveren aan het werk in meer gespecialiseerde gremia, zoals het IAEA en de OPCW. Kan de Minister hier meer toelichting op geven? Welke rol zal Nederland hierin willen spelen binnen de OVSE?

Ik heb nog een vraag over LHBT's. Dit punt wordt niet in de brief genoemd. In de hele menselijke veiligheidsdimensie komen deze rechten niet aan bod. De VVD hecht er groot belang aan dat de Minister, net als vorig jaar, speciale aandacht vraagt voor de situatie van deze groep, omdat in veel landen, ook OVSE-landen, hun veiligheid in het geding is. De VVD onderschrijft daarin de woorden van de Minister dat het niet aan autoriteiten is om te interveniëren in de rechten van het individu. Kan de Minister aangeven hoe hij in Kiev op dit onderwerp wil inzetten? Kan hij daarbij ook aangeven of zijn inzet beïnvloed zal worden door de antihomowetgeving die in de Oekraïne van kracht is? Het is kennelijk mogelijk om vijf jaar celstraf te krijgen voor het verspreiden van zogenaamde homopropaganda.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De SP vindt de OVSE een belangrijke organisatie. Deze organisatie kan met overwegend civiele middelen in landen een inzet plegen ter voorkoming van conflicten en ter versterking van de stabiliteit en zij kan ook in een post-conflictsituatie van grote betekenis zijn. We moeten wel constateren dat de organisatie in moeilijkheden verkeert. Dat heeft alles te maken met onenigheid over de interpretatie van het OVSE-acquis, met besluitvorming bij consensus en met de houding van sommige landen, die we ook met namen mogen noemen. De houding van een land als Rusland, dat vorig jaar voor de aanvang van de OVSE-bijeenkomst nog stelde dat de organisatie slechts de belangen van een select aantal landen dient, levert geen positieve bijdrage aan de ontwikkeling van een sterkere OVSE. De vraag is nu hoe met deze knelpunten moet worden omgegaan. Hoe kan het probleem als gevolg van het verschil in inzicht met betrekking tot het OVSE-acquis worden opgelost of verkleind? Hoe kan de houding van Rusland beïnvloed worden door een discussie in de OVSE zelf? Wat wordt de inzet ten aanzien van het meerjarige herijkingsproces Helsinki+40? Hoe kan dat een succes worden? Dat moet uiteindelijk leiden tot een beleidsagenda voor de toekomst van de OVSE in de periode na 2015. In de geannoteerde agenda staat echter weinig over de Nederlandse inzet hiervoor. Er is nog weinig inhoudelijke richting te onderkennen in dat proces. Ik vraag me af wat de inzet van Nederland daarbij wordt.

De vorige spreker heeft het ook al gehad over cybersecurity. Mijn fractie is zeer bezorgd over de opkomst en de inzet van digitale oorlogsvoering. Het is van groot belang dat risico's van misverstanden, escalatie en conflict voortvloeiend uit de inzet van informatie- en communicatietechnologie worden gereduceerd. De OVSE wil op dat onderwerp een inzet plegen. Kan de Minister de Nederlandse inzet op dit punt nader toelichten?

In de brief staat dat er mogelijk een verklaring komt inzake het transitieproces van partnerland Afghanistan. Onderdeel hiervan is de vraag, welke rol de OVSE eventueel kan spelen. Tegen de achtergrond van voorbereidingen van een nieuwe militaire NAVO-missie naar Afghanistan en daarmee de voortzetting van de oorlog in dat land, is deze vraag voor onze SP-fractie uitermate relevant. Welke rol ziet de Minister voor de OVSE weggelegd in Afghanistan?

De Minister schrijft over de Veiligheidsraadresolutie 1325 van de VN inzake de positie van vrouwen, vrede en veiligheid dat hij er een voorstander van is om genderkwesties op een gestandaardiseerde wijze te vervlechten in het werk van de OVSE. De SP-fractie steunt dat streven, maar zij hoort graag hoe die vervlechting er in de praktijk zal uitzien.

Er is een gebrek aan consensus over de bescherming van journalisten tegen geweld, bedreiging en intimidatie. De SP deelt de teleurstelling die de Minister hierover heeft uitgesproken. Wij steunen de inzet van de Minister op dit punt en we verwachten niet dat de uitzending van PowNews daar vanavond verandering in gaat brengen.

Het laatste punt op de agenda betreft de partnerschapsstatus van Libië. De vraag die gesteld moet worden, luidt: welk Libië wordt daarmee bedoeld? In het oosten van het land is een autonome regering uitgeroepen. Het centrale gezag heeft nauwelijks macht en de feitelijke macht ligt misschien wel meer in handen van de vele, zwaarbewapende milities. Wat betekent het daarom in werkelijkheid als Libië straks een partnerland wordt?

De verkiezingswaarneming is een van de kerncompetenties van de OVSE. Er is sprake van een dieptepunt in de relatie tussen ODIHR en de Parlementaire Assemblee. De samenwerkingsovereenkomst tussen beide instellingen is opgezegd. Wij hechten er zeer aan dat er met dit onderdeel van de OVSE wordt doorgegaan. We hebben grote zorgen over de verstoorde relatie tussen beide instellingen. Kan de Minister aangeven wat op dit moment de stand van zaken is?

Ik heb nog een concreet punt met betrekking tot de verkiezingswaarnemingsmissie naar Azerbeidzjan. We zagen dat verschillende organisaties, zoals de Assemblee van de Raad van Europa en het Europees Parlement, tot de conclusie kwamen dat er sprake was van vrije, eerlijke en transparante verkiezingen, terwijl ODIHR met een volstrekt tegengestelde visie op die verkiezingen kwam. Nu hecht ik eigenlijk meer aan de waarneming van ODIHR. Deze instantie zit er al langer en doet haar werk grondiger. Wat is nu de visie van de Nederlandse regering op die verkiezingen en op de beoordeling door de verschillende instanties die daar hebben waargenomen?

Minister Timmermans: Voorzitter. Ik vrees dat ik op sommige onderdelen niet ontkom aan een herhaling van zetten uit het algemeen overleg over de NAVO dat voorafgaand aan dit overleg heeft plaatsgevonden, omdat sommige onderwerpen, met name Libië, in beide vergaderingen uitvoerig aan de orde zijn gekomen en er bij dit overleg andere Kamerleden zijn aangeschoven. Ik zal wel proberen om dat zo kort mogelijk te houden.

Ik ben het met de leden van de commissie eens dat er weinig reden is om vrolijk te zijn over de OVSE en de stand van zaken daarvan. Ik heb in die organisatie gewerkt in een tijd dat die zeer actief en relevant was en zeer grote prestaties leverde. Dan is het contrast met de huidige stand van zaken enorm. De kern van het probleem ligt in het feit dat voor een aantal heel belangrijke landen de OVSE op dit moment niet het forum is waarin zij denken hun belangen het beste te kunnen dienen. Dan leggen ze het maar liever lam dan dat ze er actief aan bijdragen. Dit heeft ook te maken met de samenstelling: die loopt van Vancouver tot Vladivostok, maar dan niet via de korte route. De OVSE heeft nooit de status van een internationale organisatie bereikt. De organisatievorm en de uitvoering zijn altijd wat wankel geweest. Bovendien spelen de onderwerpen waarvoor de OVSE ooit is opgericht, in heel andere vorm in de post-Koude Oorlogssituatie. De OVSE is immers indertijd opgericht om het wantrouwen te verminderen en de veiligheid te vergroten tussen het Oostblok en de NAVO-landen. Daarbij werden de niet-geallieerde landen in dat hele gebied betrokken. Ik denk dat wij daarom slechts zeer bescheiden verwachtingen kunnen hebben van wat de OVSE in de komende tijd vermag.

Natuurlijk moeten we blijven investeren in afstemming en samenwerking, met andere organisaties maar ook binnen de OVSE. We moeten beter dan tot nu toe kijken naar complementariteit, naar de vraag wie wat doet op welk terrein. Er is vaak sprake van concurrentie met de Raad van Europa en de Parlementaire Assemblees. De organisaties proberen elkaar vliegen af te vangen. Dat geldt ook op het terrein van verkiezingswaarneming. Je ziet soms dat parlementariërs uit hetzelfde nationale parlement met rode koppen tegenover elkaar staan, omdat de een niet wil dat de ander iets zegt over een verkiezingsuitslag en ook per definitie bijna een andere conclusie wil trekken, om maar onderscheidend te zijn. Dat is allemaal nogal beschamend en dat doet de zaak geen goed.

Ook de ruzie tussen ODIHR en de Parlementaire Assemblee, die nu al een aantal jaren voortduurt, is geen schoolvoorbeeld van een correcte onderlinge samenwerking. Ik vrees dat die ruzie voor een deel ook gewoon te maken heeft met ruzie tussen persoonlijkheden. Dat betreft zowel mensen uit de staf van ODIHR als uit de staf van de Parlementaire Assemblee. Dan wordt het toch gauw een wedstrijdje wie het verste stenen kan gooien; laat ik het netjes houden! Dat is natuurlijk te triest voor woorden als je beseft waar het om gaat: het proberen te bewerkstelligen dat er eerlijke verkiezingen plaatsvinden. Ik heb daar vorig jaar in Dublin zowel de vertegenwoordiger van de Parlementaire Assemblee als de directeur van ODIHR rechtstreeks op aangesproken. De enige respons die ik kreeg, was een tirade over die vent die niet deugt, et cetera. Dat is dan het niveau! Dat kun je mensen in landen met kwetsbare democratische stelsels niet aandoen. Ik hoop dus dat we op dat punt verbeteringen kunnen aanbrengen. Ik heb de indruk dat het inmiddels iets beter gaat tussen beide organisaties. We kunnen op dit punt wellicht spreken van een gedeelde verantwoordelijkheid. Ik heb waarschijnlijk wat meer invloed op ODIHR, terwijl de leden van de Kamer zeker meer invloed hebben op de Parlementaire Assemblee. Het als Minister aanspreken van de Assemblee is vaak niet de meest productieve manier om iets te bereiken. Misschien moeten we met elkaar afspreken dat we van beide kanten een inzet zullen plegen. We hoeven ze niet met de koppen tegen elkaar te slaan, maar we kunnen ze in ieder geval dwingen om tot een betere samenwerking te komen dan tot nu toe het geval is.

Er is ook sprake van bemoedigende verkiezingswaarnemingsoperaties. Zo levert de operatie in Albanië geen reden tot kritiek op. Volgens mij is het in Georgië ook goed gegaan. Ik vond de ruzie over Azerbeidzjan die tussen verschillende internationale spelers ontstond, echter beschamend. Dat moeten we zien te voorkomen.

Ik ben het eens met de leden die zeggen dat de OVSE zich moet concentreren op de kerncompetenties. Het probleem is alleen dat de participerende landen het niet met elkaar eens zijn over de vraag wat die kerncompetenties zijn. Men doet dus maar een beetje van alles, in de hoop dat betere tijden zullen aanbreken.

Wij steunen het stap voor stap implementeren van het Helsinki +40-proces. Daarbij zijn prioriteiten en posterioriteiten vastgesteld. In de praktijk valt op dat het bijna niet mogelijk is om aan te geven waarom in de praktijk het ene een prioriteit is, terwijl er met de posterioriteiten gewoon op dezelfde manier wordt doorgegaan. Ik zal in Kiev met de secretaris-generaal van de OVSE spreken en daarbij de wijze waarop hij het organiseert aankaarten. Ik hoop dat ik samen met hem tot een verbetering kan komen.

Een volgend punt is de mensenhandel. Het actieplan uit 2003 is, wat ons betreft, nog steeds een goed document. Er zijn inmiddels nieuwe instrumenten gekomen, zoals het Verdrag tegen Mensenhandel van de Raad van Europa en een recente richtlijn in de Europese Unie. Die gaan bij de bescherming en opvang van slachtoffers soms verder dan in OVSE-kader is vastgesteld. Onze inzet is erop gericht dat we de OVSE optrekken naar het niveau van de Raad van Europa en de EU op dit punt. Daarover zijn onderhandelingen gaande. Het actieplan uit 2003 is beperkt tot de basisdefinitie van mensenhandel uit het VN-Mensenhandelprotocol. Die definitie geldt nog steeds voor iedereen, maar zij is wel heel algemeen geformuleerd. Je zou willen dat het preciezer geformuleerd was, want het is nu toch vaak een schot hagel. Naast seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en handel in menselijke organen zouden ook andere en nieuwe vormen van mensenhandel belicht moeten worden, zoals de georganiseerde en gedwongen bedelarij door kinderen en gedwongen huwelijken onder bepaalde omstandigheden, namelijk tegen betaling of door uitbuiting. Wij hebben in het vorige overleg al gesproken over de bijna industrieel georganiseerde smokkel van mensen over de Middellandse Zee, met die zogenaamde moederschepen.

De heer Servaes heeft ook gevraagd hoe het zit met wapens en Syrië. Kunnen wij Rusland hierop aanspreken in de OVSE? Russen zijn heel formalistisch in dergelijke dingen. Bilateraal kun je ze hierop zeker aanspreken, maar als je het in OVSE-kader doet, zullen zij zeggen dat dat niet de juiste plek is omdat de OVSE daar niet over gaat. Wij kunnen dit aansnijden in de bilaterale contacten die wij hebben. Wij kunnen Rusland ook telkens weer aanspreken op ondertekening van het Arms Trade Treaty. Dat doen wij ook. In OVSE-kader als zodanig past dit onderwerp helaas niet.

Ik zal kort herhalen wat ik daarstraks over Libië heb gezegd. Dit land bevindt zich op de rand van een failed state. Het dreigt uiteen te vallen in gebieden die door verschillende groepen worden gecontroleerd. Het heeft geen enkele geschiedenis met staatsstructuren die niet in handen zijn van de opperste politieke leider. Bij het wegvallen van de door Kadhafi geïnstalleerde clanstructuur ontviel de hele staatsstructuur dus aan Libië. Het is dus noodzakelijk om die weer op te bouwen. Wij hebben het al gehad over de zaken die de NAVO mogelijk zou kunnen doen en de zaken waar de EU mee bezig is. In OVSE-verband liggen de mogelijkheden vooral in de partnerschapsstatus, die de mogelijkheid opent voor dialoog en technische samenwerking. Verder kan Libië op het gebied van mensenrechten meedoen aan de Human Dimension Implementation Meeting. Ook kan aan samenwerking op het gebied van verkiezingen gedacht worden: technische samenwerking, organisatie en zo mogelijk waarneming van de verkiezingen. Onze prioriteit ligt vooral bij democratisering en opbouw van de rechtsstaat. Daar heb ik ook voor gepleit toen ik in Libië was. Dit moet zo veel mogelijk complementair zijn aan wat de EU en de NAVO doen en wat bilateraal gedaan moet worden. Wij moeten ons vooral focussen op de vraag of er überhaupt een staatsstructuur en staatsgezag kan worden opgebouwd in Libië. Op dit moment ziet dat er niet heel stevig uit.

De heer Van Bommel (SP): Alle lof voor die inzet, maar de relevante vraag is natuurlijk wie de partners zijn. Hier bestaat zelfs de kans dat je conflicten de OVSE in zuigt door niet de juiste partners te kiezen. Dat is ongetwijfeld niet de bedoeling, maar je kunt ook niet iedereen uitnodigen om dat te voorkomen. Hoe wordt naar de juiste partners gezocht?

Minister Timmermans: Zoals u weet, werkt de OVSE samen met de regering van Libië. Dat begrip is minder precies dan in de meeste andere landen, maar dat zijn de gesprekspartners. Wij benadrukken hierbij voortdurend dat die regering zo inclusief mogelijk moet zijn. Een spoorboekje heb ik echter niet voor de heer Van Bommel, omdat het op dit moment toch een beetje een kwestie van tasten in het duister is. Wij proberen verkeerde keuzes in dezen te vermijden, maar de verhoudingen in Libië zijn nog lang niet uitgekristalliseerd. Zowel in Misrata als in Benghazi zijn ook tendensen van centrifugale bewegingen waarneembaar. Dat is reden voor zorg, maar ik vrees dat de OVSE op dit vlak verder niet veel kan bereiken. Ik denk dat de EU-samenwerking, de NAVO-samenwerking en de bilaterale samenwerking met een aantal geïnteresseerde landen als Italië en Frankrijk op dit gebied meer disciplinerend zouden kunnen werken.

De heer Van Bommel (SP): Dat laatste ben ik zeer met de Minister eens. Je moet je als volledige OVSE-partner dan ook afvragen of dit wel een tijdig moment is om deze stap met Libië te zetten. Ik stel deze vraag heel open, want ik heb ook weinig antwoorden ten aanzien van Libië, maar misschien is dit wel een heel ongelukkig gekozen moment. Vindt de Minister dat zelf ook?

Minister Timmermans: Wat is dan wel een goed gekozen moment? Ik denk niet dat het binnen afzienbare tijd opeens veel beter zal gaan. Als je vindt dat het nu te slecht is, weet ik niet of het op een ander moment beter is. Bovendien is alles binnen OVSE-verband zo licht! Het is niet dat wij perspectief bieden op een of ander lidmaatschap. Wij zetten geen stappen die onjuiste verwachtingen of onterechte woede kunnen opwekken. Ik heb hierover dus geen grote zorgen.

Er zijn veel vragen gesteld over cybersecurity, mede omdat de OVSE zich op dit punt heeft geprofileerd. Er wordt al twee jaar onderhandeld over een eerste set van elf veiligheidsbevorderende en vertrouwenwekkende maatregelen. Ik heb hoop dat dit ook tot een conclusie kan leiden in Kiev. Wij weten dat nog niet zeker, maar laten wij hopen dat er iets uitkomt. Dat zou die set maatregelen kunnen zijn. Het betreft een gedeeld begrippenkader, informatie-uitwisseling over cyberdreigingen en incidenten, nationale cyberinstanties, -strategieën en -programma's, maatregelen voor publiek-private samenwerking, best practices, consultaties hoe wij de risico's van mispercepties of politieke en militaire spanningen kunnen verminderen en de verankering in de dialoog, die drie keer per jaar zou moeten plaatsvinden in bijeenkomsten over de CBM's. Dit is een sjabloon dat nog uit de Koude Oorlog komt, waarbij wij op het gebied van wapens en dergelijke CBM's invoerden. De OVSE heeft hier dus veel ervaring mee en kan dit goed hanteren. De ambassadeurs die de landen in de Permanente Raad vertegenwoordigen, kunnen dat ook goed.

Het belang hiervan moeten wij vooral zien in het met elkaar aan tafel laten zitten van landen die op dit gebied niet echt met elkaar spreken, de Verenigde Staten en Rusland. Ik denk niet dat die landen last zouden hebben van wat meer vertrouwen onderling. Snowden heeft op dit gebied diepe wonden tussen beide landen geslagen. Dit kan dus helpen. Voor Nederland is het van belang om een eerste stap op strategisch niveau te zetten met 57 landen. In de uitvoering moeten wij wel maximale flexibiliteit houden, zodat dit een plek van dialoog blijft en de uitvoering er niet toe leidt dat mensen niet meer met elkaar willen praten. Het is ook heel belangrijk om, zonder participerende landen weg te jagen, aansluiting te vinden bij andere organisaties waar dit debat ook gevoerd wordt, zoals de VN, de EU en de NAVO. Nogmaals, de OVSE is een geschikte organisatie voor dialoog omdat zij die ervaring heeft op andere terreinen. Wij willen dat stimuleren en hebben er ook zelf voordeel van, als kennis- en ICT-land. In 2015 hebben wij de vierde internationale cyberspaceconferentie in Nederland. Die wordt nu voorbereid door mijn ambtsvoorganger Rosenthal. De CBM's van de OVSE kunnen een aardig kader vormen om de cyberconferentie uit te bouwen.

Is LGBT nog een prioriteit voor Nederland? Nou en of, absoluut! Ik zal dit thema ter plekke aan de orde stellen. Ik zal mij ook met de Oekraïners verstaan op dit punt. De wet over strafbaarstelling van propaganda voor homoseksualiteit is in eerste lezing aangenomen, maar in tweede lezing niet. Dat kan nog wel gebeuren, maar dat heeft ook te maken met het onderwerp dat intussen ook speelt, al dan niet ondertekening van het associatieakkoord. Dat speelt nu enorm. Onze inzet moge echter duidelijk zijn. Ik ga daar onverdroten meer door. Wij worden hier ook op herkend. Ik heb dit vorig jaar in mijn toespraak tijdens de ministeriële raad ook prominent aandacht gegeven, overigens onmiddellijk in reactie op een eerdere interventie van de vertegenwoordiger van de Heilige Stoel, die voor mij sprak en die het had over het respecteren van ieder mens. Dat vond ik een interessant haakje om meteen iets te zeggen over hoe wij dat zien. Ik zeg niet dat het komt door onze interventie, maar ik merk dat paus Franciscus er alweer iets anders over denkt dan zijn voorganger. Er is dus nog hoop!

De sluiting van missies is een traditioneel ingewikkeld onderwerp binnen de OVSE. Landen zijn wel bereid om een missie te accepteren, maar dan willen zij er ook weer vanaf, liefst zo snel mogelijk. Omdat de OVSE geen internationale organisatie is, is de status van die missies altijd een stuk lichter dan andere vertegenwoordigingen. Vroeg of laat komt er altijd een moment waarop een participerende staat genoeg steun heeft weten te krijgen om een einde te maken aan die missie. Dat hebben wij in het verleden meegemaakt met de Baltische landen en nu speelt het met Azerbeidzjan en Belarus. Dit heeft niets met geld te maken, maar is een puur politieke beslissing.

Welke rol kan de OVSE in Afghanistan spelen? Ook hierbij gaat het om de bekende activiteiten waar de OVSE goed in is. Het is absoluut niet mogelijk dat de OVSE rollen overneemt die door de NAVO vervuld worden, als er een akkoord tussen de VS en Afghanistan is. De opmerking van de heer Van Bommel dat zo'n akkoord betekent dat de oorlog in Afghanistan wordt voortgezet, zou ik niet voor mijn rekening willen nemen. Wij zijn in een fase van versterking van instituties en staatsstructuren beland en wij zijn niet meer in oorlog. De inzet van de OVSE is vooral gericht op het voorkomen van spillover naar Centraal-Azië, omdat er participerende landen uit Centraal-Azië in de OVSE zitten. Via het Border Management Staff College worden 100 Afghaanse grensbewakers in Tadzjikistan getraind. Nederland draagt hieraan € 100.000 bij. Via de training van twaalf Afghaanse politieofficieren in Rusland, in Domodedovo, wordt de bestrijding van drugshandel versterkt. Daaraan draagt Nederland € 40.000 bij. Verder ondersteunen wij verkiezingswaarnemingen en het opbouwen van verkiezingsmogelijkheden.

Het Border Management Staff College legt het accent op de bewaking van de zuidgrens van Tadzjikistan, de noordgrens van Afghanistan, en leidt daartoe mensen op. Dat zijn geen militaire activiteiten, maar pure douaneactiviteiten. De verkiezingen in Tadzjikistan zijn vreedzaam verlopen, maar er was geen sprake van veel keuze. De verkiezingen kunnen dan wel goed verlopen zijn, maar het democratisch gehalte was beperkt tot de pluriformiteit van de deelnemers. Dat is het voorlopige oordeel van de ODIHR-missie. Ik kies mijn eigen woorden, maar dat is de essentie van het oordeel over de verkiezingen: vreedzaam verlopen, maar geen keuzevrijheid en pluralisme in de verkiezingen.

De heer Sjoerdsma (D66): Welke gevolgen zou dit oordeel van ODIHR over het verloop van de verkiezingen in Tadzjikistan moeten hebben voor de rol van Tadzjikistan in de OVSE?

Minister Timmermans: Dat Tadzjikistan erop wordt aangesproken en dat duidelijk wordt gezegd dat dit weliswaar correct verlopen, maar geen democratische verkiezingen zijn. Ik denk niet dat dit leidt tot een situatie waarin Tadzjikistan zou moeten worden geschorst of iets dergelijks. Daar is het karakter van de conferentie ook niet naar. Duidelijk uitgesproken teleurstelling en afwijzing lijken mij echter op zijn plaats, in ieder geval door Nederland, maar hopelijk ook door de EU, binnen de OVSE. Wij zullen ons daarvoor in ieder geval inzetten.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik ben het met de Minister eens dat dit niet bij het karakter van de OVSE past, maar dit roept wel de vraag op hoeveel zo'n missie nog toevoegt. Als ODHIR een dergelijk duidelijk oordeel velt, maar als dat het ook is en als Tadzjikistan kan schermen met conclusies van andere waarnemingsorganisaties die vele malen positiever zijn, hoeveel verder brengt ons dit dan uiteindelijk? Wat is op de keper beschouwd de meerwaarde van dergelijke missies als wij er uiteindelijk niks mee bereiken?

Minister Timmermans: Dat is een heel algemeen gestelde vraag. Het antwoord zit in casuïstiek. In sommige landen gaat het wel vooruit; daar hebben wij wel successen geboekt. Er werd bijvoorbeeld een vraag gesteld over Noord-Kosovo. De verkiezingen daar zijn niet perfect verlopen, maar wel veel beter dan wie dan ook korte tijd geleden had durven hopen. Dat heeft ook te maken met de waarnemingen en de hulp van OVSE en ODIHR daar, mede door de wijze waarop op allerlei andere plekken vooruitgang is geboekt. Ik vind het te moeilijk om nu te zeggen dat dit ondermijnend werkt op het hele systeem. Daarmee geef je meteen een karakterisering van de OVSE. Soms is er sprake van stilstand, soms van lichte achteruitgang, soms van lichte vooruitgang. Daar moeten wij het mee doen. Het is niet anders. Ik zou het ook liever anders zien, aangezien ik de organisatie ook anders heb gekend, maar de periode van snelle, grote politieke en maatschappelijke transformatie die wij na de val van de Berlijnse Muur hebben meegemaakt, is voorbij. Wij moeten daaraan wennen. Op sommige gebieden kan het snel gaan. Servië is een goed voorbeeld hoe snel het kan gaan als de politieke wil er eenmaal is. Op andere gebieden gaat het echter langzamer. Wij moeten niet de illusie hebben dat wij revolutionaire verbeteringen te zien krijgen in Centraal-Azië. Dan is het huiselijk gezegd toch doormodderen in OVSE-kader.

De heer Sjoerdsma heeft gevraagd naar de economische en ecologische veiligheidsdimensie. Dit heeft te maken met energieverduurzaming. Dit is voor veel landen een prioriteit, maar dat heeft niet zozeer met verduurzaming te maken als wel met het streven om zich los te maken van de afhankelijkheid van één energieleverancier die niet nader genoemd hoeft te worden. Verduurzaming kan daarbij natuurlijk een enorm behulpzaam element zijn. De diversificatie van energietoelevering, het vinden van nieuwe energiebronnen en het verduurzamen van de energiemix zijn directe bijdragen aan de stabiliteit in Europa. In die context is het belangrijk dat ook de OVSE daar actief is, maar dit is toch echt vooral een zaak van het Internationaal Energieagentschap en andere organisaties. Omdat de organisatie nu eenmaal bestaat, kan de neiging ontstaan om iets nieuws te verzinnen omdat de organisatie geen vooruitgang boekt op de terreinen waarvoor zij verantwoordelijk is, maar dat lijkt mij niet goed. Daar moeten wij dus voor oppassen.

Het is heel moeilijk om te zien hoe de OVSE concrete uitwerking kan geven aan resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad. Ook hier hebben wij weer veel last van sommige landen. Ik noemde de Heilige Stoel al eerder. Zoals de Kamer weet, is ook de Heilige Stoel nodig voor consensus, en zonder consensus gebeurt er in de OVSE niks. Ook op dit punt hoop ik op een iets andere wind uit Rome. Ik durf er niet op te rekenen, maar wij zullen in Kiev zien of er iets van te merken is.

Ik ben niet extreem hoopvol over Nagorno-Karabach. Laatst was ik op een conferentie waarop een aantal landen verschrikkelijk tekeerging tegen de Armeniërs. Daaruit maakte ik op dat het nog niet echt de goede kant op gaat. Overigens is Azerbeidzjan in de OVSE een van de grootste difficulteerders, die voortdurend consensus frustreert. Ik ben op dit punt dus niet heel optimistisch gestemd.

Wij blijven ons inzetten voor afschaffing van de doodstraf. Ook in Rusland is de doodstraf overigens nog niet afgeschaft, maar slechts opgeschort. Wij blijven ons hiervoor inzetten. Uiteraard spreken wij ook de Verenigde Staten aan, maar de Kamer moet weten dat de mensen die vanuit de Verenigde Staten in de OVSE komen, het altijd verwelkomen als wij over de doodstraf beginnen. Zij zijn het namelijk met ons eens, maar zij hebben thuis een probleem met de staten waarover het gaat.

De voorzitter: Dank u. Is er behoefte aan een tweede termijn bij de Kamer? Wij houden een kort veegrondje. De heer Servaes ziet af van een bijdrage. De heer Sjoerdsma ook. Mevrouw De Caluwé?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Ik bedank de Minister voor de beantwoording van de vragen. Vrolijk word je er niet van, maar dat ligt niet aan de Minister.

Ik wil kort terugkomen op de waarnemingsmissies en het probleem tussen ODIHR en de Parlementaire Assemblee. Het is goed dat de Minister zegt dat wij van beide kanten druk moeten blijven uitoefenen op de OVSE om dit in betere banen te leiden. Ik heb tegen de voorzitter van het bureau van de OVSE al eens gezegd dat wij de C van Cooperation anders wel uit de term OSCE kunnen slopen. Als wij zelf niet kunnen samenwerken, kunnen wij dat ook niet aan anderen opleggen. De voorzitter van de Nederlandse delegatie, de heer Smaling, heeft namens ons allen een brief gestuurd aan de Assemblee om hiervoor aandacht te vragen. Laatst ben ik in Georgië geweest en daar ging het goed, maar dat kwam mede doordat de voorzitter van de ODIHR-delegatie een oud-lid van de Assemblee was. Je ziet dan dat het wel gaat als iemand met die gevoelige materie kan omgaan. Er is echter nog een wereld te winnen.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik heb gevraagd naar het Helsinki+40-proces. Eerder was geen overeenstemming te bereiken over de beleidsprioriteiten. Kan de Minister hier iets meer over zeggen? Kan er misschien wel overeenstemming over een deel van de beleidsprioriteiten binnen handbereik komen te liggen? Of zit dat proces gewoon vast? Dan weten wij dat wij op dat punt ook niet zo veel hoeven te verwachten.

Minister Timmermans: Voorzitter. Mevrouw De Caluwé had een opmerking, geen vraag aan mij.

Om te zien of er überhaupt nog vooruitgang zit in Helsinki+40, heb je waarschijnlijk een slowmotioncamera nodig. Waar wij vooruitgang zien, willen wij die echter stimuleren. Wij proberen om vanuit de traditionele verworvenheden van de OVSE en de kennis die er in de OVSE is, nieuwe uitdagingen op dezelfde manier te benaderen. Wij hadden het daarnet al over verkiezingswaarnemingen en andere onderwerpen die actueel blijven. De wereld is voor alle participerende landen veranderd, maar ook als je het oneens bent over bepaalde onderwerpen, blijft de dialoog belangrijk. Wij moeten proberen om die dergelijke zaken weer in de OVSE te laten landen. Ik ben niet optimistisch over zaken als ontwapening. Ik ben ook niet optimistisch over traditionele zaken uit de menselijke dimensie. Ik ben optimistischer over nieuwe uitdagingen als cybersecurity. Wellicht kan daar wel vooruitgang worden geboekt. Nederland zal alle kansen die er zijn, blijven benutten om het Helsinki+40-proces te stimuleren, maar er zijn zo'n beetje 57 verschillende visies wat dit precies zou moeten inhouden. Dat maakt het niet makkelijker.

Tot slot nog één opmerking: wij hebben een nieuwe ambassadeur bij de OVSE, mevrouw Kopmels. Zij is plotseling heel ziek geworden. Ik wil dat met de Kamer delen omdat zij via de Parlementaire Assemblee onze mensen bij de OVSE tegenkomt. Ik hoop dat ik mevrouw Kopmels mede namens uw commissie beterschap mag wensen bij de revalidatie, die nog wel enige tijd zal duren.

De voorzitter: Ik bedank de Minister voor zijn antwoord in tweede termijn. Heel attent dat u dit met ons wilde delen, Minister. Dit beroert uiteraard ook de leden van de commissie.

Ik wens de Minister 5 en 6 december in Kiev een heel goede vergadering met zijn 56 collega's. Ik bedank ook zijn medewerkers, de belangstellenden op de publieke tribune en de leden.

Sluiting 16.25 uur.