Gepubliceerd: 3 januari 2014
Indiener(s): Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-IX-13.html
ID: 33750-IX-13

Nr. 13 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 januari 2014

Mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst hecht ik er waarde aan om gezien de recente berichtgeving rond de verhoging van de percentages ter vaststelling van het zogenoemde eigenwoningforfait (hierna: EWF) per 1 januari 2014, uw Kamer nader te informeren over hoe deze verhoging tot stand is gekomen. Daarbij wens ik te benadrukken dat het de toepassing betreft van het sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bestaande wettelijk regime voor indexering. Samen met deze brief sturen de minister van Wonen en Rijksdienst en ik u de gezamenlijke beantwoording toe op de door de leden Knops, Omtzigt en Bashir gestelde vragen rond dit onderwerp.

De voor de berekening van het EWF benodigde percentages worden jaarlijks geïndexeerd op grond van de daartoe bestaande bepaling in de Wet IB 2001 te weten artikel 10.3.1 Deze bepaling verplicht mij om de hoogte van het EWF jaarlijks opnieuw vast te stellen conform deze bepaling, die in de kern ongewijzigd is sinds de invoering van de Wet IB 2001. Bij de vaststelling van de betreffende percentages spelen twee verschillende indexcijfers een rol. Ten eerste is dat het indexcijfer voor de woninghuren dat wordt vastgesteld door het CBS. Dit is het verhoudingsgetal tussen de gemiddelde huurprijzen over juli in het laatste voorafgaande kalenderjaar (in casu juli 2013) ten opzichte van de gemiddelde huurprijzen over juli in het tweede voorafgaande kalenderjaar (in casu juli 2012). Dit heeft tot gevolg dat als de huurprijzen in deze periode stijgen, dat een opwaarts effect op de percentages voor het eigenwoningforfait heeft. Ten tweede is dat het indexcijfer over de ontwikkeling van de huizenprijzen, dat wordt vastgesteld door de Waarderingskamer. Dit is het verhoudingsgetal tussen de gemiddelde eigenwoningwaarde in (in casu) 2012 ten opzichte ven de eigenwoningwaarde in (in casu) 2013. Dit heeft tot gevolg dat als de huizenprijzen in deze periode stijgen dat een neerwaarts effect op de percentages voor het eigenwoningforfait heeft en huizenprijsdalingen vice versa een opwaarts effect.

De achtergrond van het huurindexcijfer is dat hiermee recht wordt gedaan aan het oogmerk van de wetgever dat het eigenwoningforfait een belasting is op het woongenot van de huiseigenaar omdat deze niet hoeft te huren. Dit voordeel neemt uiteraard toe naarmate de huren stijgen. De achtergrond van het woningprijsindexcijfer is dat hiermee de verschuldigde EWF onafhankelijk is van huizenprijsstijgingen of -dalingen. De mutatie van het EWF-percentage door het woningprijsindexcijfer neutraliseert de waardemutatie van de WOZ-waarde.

Nu sprake is geweest van een stijging van de huren en een daling van de woningprijzen hebben beide indexcijfers een opwaarts effect op de percentages voor de vaststelling van het eigenwoningforfait in 2014 tot gevolg. Dit effect wordt voor 2014 in belangrijke mate versterkt, als gevolg van de in artikel 10.5 Wet IB 2001 opgenomen afronding van deze percentages op 0,05% nauwkeurig, waarbij de wet een afronding naar beneden – in het voordeel van de belastingplichtige – voorschrijft. Bij de berekening van de betreffende percentages wordt steeds uitgegaan van de onafgeronde percentages in het voorafgaande kalenderjaar. Het onafgeronde percentage voor woningen met een WOZ-waarde van meer € 75.000, maar niet meer dan € 1.040.000 voor 2013 bedroeg 0,6498 en werd daarom afgerond op 0,60%. Het onafgeronde percentage voor 2014 bedraagt 0,7189 en wordt dus afgerond naar 0,70%. De stijging naar 0,7% is dan ook voor een belangrijk deel te wijten aan deze afronding.

Zoals hierboven uiteengezet is de vaststelling van de percentages ter vaststelling van het EWF dus volledig gebaseerd op de Wet IB 2001 en vindt deze indexering al sinds de invoering van de Wet IB 2001 plaats. De toepassing van deze systematiek heeft in het verleden al vaker tot fluctuaties van het meest gebruikte percentage voor berekening van het EWF geleid. Bij invoering van de Wet IB 2001 bedroeg deze 0,8%, in 2004 0,85%, vanaf 2005 0,6% en vanaf 2007 0,55%. De dalingen van dit percentage in het midden van het vorige decennium zijn het gevolg van de sterke stijging van de woningprijzen in die periode ten opzichte van de stijging van de huren in diezelfde periode. In onderstaande tabel is weergegeven hoe de ontwikkeling van het voor de berekening van het EWF gebruikte percentage vanaf 2009 is geweest en wat de gevolgen daarvan op het EWF voor een woning met een (bij benadering) gemiddelde WOZ-waarde is geweest, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkeling van de huizenprijzen volgens het woningprijsindexcijfer zoals hierboven geschetst. Tevens wordt aangegeven wat het voordeel voor belastingplichtigen is geweest als gevolg van de afronding van het percentage naar beneden.

 

WOZ

EWF%

Bijtelling EWF (€)

EWF% onafgerond

bijtelling bij EWF-onafg

Voordeel afronding (€)

2009

250.000

0,55%

1.375

0,5504%

1.376

1

2010

251.000

0,55%

1.381

0,5637%

1.415

34

2011

245.227

0,55%

1.349

0,5865%

1.438

89

2012

240.322

0,60%

1.442

0,6091%

1.464

22

2013

231.671

0,60%

1.390

0,6498%

1.505

115

2014

219.161

0,70%

1.534

0,7189%

1.575

41

Het bedrag dat bij het inkomen wordt geteld bij de bepaling van het belastbaar inkomen en met een (bij benadering) gemiddelde woningwaarde bedraagt in 2014 dus € 1534 en in 2013 € 1390 (en in 2012 € 1442). Uitgaande van een marginaal tarief van 42% is de extra verschuldigde belasting als gevolg van de stijging van het percentage van 0,6 naar 0,7 dan 42% van (€ 1534 – € 1390) = € 60 ten opzichte van 2013. Uiteraard zal dit bedrag hoger of lager zijn afhankelijk van de WOZ-waarde van een individuele belastingplichtige.

De opbrengst van de stijging van het EWF-percentage in 2014 van 0,6% naar 0,7% kan niet worden berekend met behulp van de zogenoemde sleuteltabel, omdat een deel van de stijging samenhangt met de neutralisering van de daling van de WOZ-waarde en dus niet leidt tot extra opbrengst. Door de dalende huizenprijzen (WOZ-waarde) zorgt het woningprijsindexcijfer er slechts voor dat de EWF opbrengst op peil wordt gehouden. De dalende WOZ-waarden leiden immers op zichzelf tot een lagere belastingopbrengst. In absolute zin stijgen de belastinginkomsten van het EWF in 2014 met zo’n € 200 miljoen, waarvan ongeveer de helft het gevolg is van het beperktere voordeel dat belastingplichtigen hebben van de afronding van het percentage naar beneden in 2014 ten opzichte van 2013. Volgens de geldende begrotingsregels is de opbrengst van wettelijke indexeringsmechanismes niet lastenrelevant.

Tot slot hecht ik er waarde aan in te gaan op de vraag welk percentage voor het EWF door de belastingdienst wordt gehanteerd bij de voorlopige aanslag. In de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014, die zoals gebruikelijk eind november en begin december 2013 verstuurd zijn, is voor de berekening van het eigenwoningforfait uitgegaan van 0,65%. Dit percentage was het op dat moment meest actuele percentage waarin al wel rekening is gehouden met de huurontwikkeling. De andere voor het eigenwoningforfait relevante factor is de prijsontwikkeling op de koopwoningmarkt. Die is pas bekend geworden nadat de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014 administratief zijn vastgesteld. Gezien het massale proces is deze vaststelling al enige tijd voor het moment van verzending van de voorlopige aanslagen.

Als een belastingplichtige een nieuwe aanvraag doet of een wijziging van een voorlopige aanslag 2014 doorgeeft is voor de berekening van het eigen woningforfait bij het vaststellen van de aanslag uitgegaan van een percentage van 0,7%. Vanaf eind november waren deze cijfers voor het jaar 2014 bekend en opgenomen in het Aanslag Belastingen Systeem van de Belastingdienst. Bij het gebruik van het programma «Verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2014» wordt een proefberekening van de aanslag gemaakt. Hierbij wordt nog gerekend met 0,65%. Na ontvangst van het verzoek wordt een definitieve berekening gemaakt waarbij wel wordt uitgegaan van 0,7%. Bij nieuwe verzoeken of wijzigingen van de voorlopige aanslagen wordt de aanslag dus op basis van de juiste cijfers vastgesteld. Deze maand zal de proefberekening worden aangepast zodat ook in die berekening wordt uitgegaan van 0,7%.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers