Kamerstuk 33687-13

Toezeggingen wetsvoorstel wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot

Dossier: Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot

Gepubliceerd: 24 september 2013
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33687-13.html
ID: 33687-13

Nr. 13 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2013

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot op 18 september jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 2) heb ik u toegezegd een brief te sturen met daarin een reactie op en duiding van een aantal punten die tijdens het debat niet afdoende afgerond konden worden. In de bijlage bij deze brief wordt op een aantal ervan al meer specifiek ingegaan, andere punten vergen nog nader beraad.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel heeft als doel om bij het bepalen van de hoogte van de AOW-partnertoeslag niet alleen het (mogelijke) inkomen van de jongere partner te verrekenen, maar ook het met het inkomen van de inmiddels AOW-gerechtigde partner rekening te houden. Dit leidt ertoe dat de partnertoeslag niet alleen (deels) vervalt bij een inkomen van de jongste partner (dit is nu al zo), maar ook als het (pensioen)inkomen van de AOW-gerechtigde partner hoog is (gezamenlijk inkomen AOW+€ 50.000).

In 1995 is reeds vastgesteld dat het niet meer verantwoord is dat automatisch een uitkering gegeven wordt aan een jongere partner van een AOW-gerechtigde, met als enige reden dat men getrouwd is met deze AOW-gerechtigde. Daarnaast vindt dit kabinet participatie van belang.

Gezien de inkomensgevolgen van deze maatregel is gekozen om deze alleen door te voeren bij een hoog gezamenlijk inkomen1. Tevens is gekozen voor een aankondigingsperiode van één jaar en een ingroeipad van drie jaar. Gezien het gemiddelde leeftijdsverschil tussen partners, zal de meerderheid van de echtparen niet geconfronteerd worden met de maximale korting op de toeslag. Hoewel het gezamenlijk inkomen al hoog is, bestaat door het ingroeipad nog tot 2018 de tijd om de inkomensachteruitgang bijvoorbeeld door participatie te compenseren.

Amendement SGP

Dhr. Dijkgraaf en dhr. Bisschop (SGP) hebben een amendement ingediend waarmee het recht op partnertoeslag kan herleven als het gezamenlijk inkomen op een gegeven moment lager is dan de in het wetsvoorstel gehanteerde inkomensgrens (Kamerstuk 33 687, nr. 8).

Tijdens het debat ontstond er enige onduidelijkheid over het precieze doel van het amendement. Ik heb inmiddels begrepen dat de indieners zich beraden op de precieze tekst en de dekking van het amendement.

Motie 50PLUS/CDA

Dhr. Klein (50PLUS) en dhr. Omtzigt (CDA) hebben een motie ingediend waarbij ze om een juridisch-wetenschappelijke onderbouwing vragen van een onafhankelijke jurist waaruit blijkt dat onderhavige wetswijziging in lijn is met artikel 1 van het protocol nummer 1 bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de fundamentele vrijheden en de desbetreffende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Kamerstuk 33 687, nr. 9).

Zoals ik reeds tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heb aangegeven wil ik deze motie ontraden. De toets waar de motie om verzoekt is een toets aan het EVRM. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over het wetsvoorstel een blanco advies uitgebracht, waaruit kan worden afgeleid dat de Raad van oordeel is dat er geen sprake is van strijdigheid met het internationaal recht, w.o. het EVRM, en evenmin van strijdigheid met algemene rechtsbeginselen, zoals behoorlijke wetgeving en rechtszekerheid.

In dit kader kan verder nog worden gewezen op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 3 juli 2012 waarin voorlichting wordt gegeven over de mogelijke kaders bij de keuze voor en de minimale vereisten bij de vormgeving van overgangsrecht op het moment dat er sprake is van wijzigen van aanspraken in de socialezekerheidswetgeving dan wel de pensioenwetgeving ten nadele van (potentiële) uitkeringsgerechtigden (W12.12.0147/III). Het bedoelde advies is in het najaar 2012 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 400 XV, nr. 7). Ik heb geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het genoemde kader niet meer toereikend zou zijn. Het heeft derhalve geen meerwaarde om de toetsing van de Raad van State over te laten doen door een onafhankelijke jurist.

Mogelijkheid langere overgangsperiode

De ChristenUnie-fractie heeft gevraagd of voor de maatregel niet een langere overgangs- of aankondigingsperiode kan gelden, zodat mensen een langere periode hebben om zich op de inkomensachteruitgang voor te bereiden.

Een verlenging van de overgangsperiode met meer dan de huidige 4 jaar (waarvan 1 jaar aankondigingsperiode) brengt forse kosten met zich mee. Mede omdat de omvang van de doelgroep snel afneemt en de besparingen van dit wetsvoorstel (cumulatief € 230 miljoen tot en met 2018) juist op korte termijn worden gerealiseerd.

Bij een afbouwpad van 5 jaar in plaats van 4 jaar bedraagt het besparingsverlies (in de periode 2015–2018) cumulatief € 45 mln. Bij een eerste korting in 2016 en een afbouwpad van 4 jaar bedraagt het besparingsverlies € 110 mln. cumulatief.

Omdat het wetsvoorstel beoogt een bijdrage te leveren aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de korte en middellange termijn zie ik daarom geen mogelijkheid om tegemoet te komen aan de wens van de fractie van de ChristenUnie.

Voorlichting SVB

De PvdA-fractie heeft aangegeven dat ze graag zou zien dat mensen na het aannemen van het wetsvoorstel individueel geïnformeerd worden. De SVB zal na publicatie van de wetswijziging bestaande klanten informeren over de gevolgen van de wetswijziging. Dit zal gebeuren via een schriftelijke mailing.

De schriftelijke mailing zal moeten uitgaan naar alle AOW-gerechtigden die recht hebben op een partnertoeslag. Een belangrijke reden hiervoor is dat de hele groep geraakt kan worden met wijzigingen in inkomen, zodat niet vooraf is in te schatten wie er uiteindelijk wordt getroffen. De groep die uiteindelijk te maken krijgt met deze wetswijziging, komt pas in beeld als de inkomensgegevens bekend zijn. Eind 2014 zullen de klanten waarbij de nieuwe korting wordt toegepast een beslissing toegestuurd worden. Dit zal ook gebeuren bij de verlagingen als gevolg van het overgangsrecht die de SVB in de drie volgende jaren toepast.

Mensen die na de publicatie van de wet een beschikking krijgen over hun recht op partnertoeslag, krijgen bij die beschikking ook informatie over de wetswijziging.

Jaarsystematiek en rekenvoorbeelden

De CDA-fractie heeft gevraagd of het niet mogelijk is een jaarsystematiek toe tepassen in plaats van een maandsystematiek. De SVB heeft mij laten weten dat een jaarsystematiek een grote inspanning voor de uitvoering zou betekenen. De SVB is nu geheel ingesteld op een maandsystematiek, ook omdat voor een groot gedeelte gebruik wordt gemaakt van gegevens uit de polisadministratie die op maandbasis zijn gebaseerd.

De toets die nu wordt voorgesteld in dit wetsvoorstel sluit aan bij de reeds gangbare praktijk in de systematiek van de partnertoeslag. Hiermee ligt het voor de hand om ook voor deze toets een maandsystematiek toe te passen. Mensen zijn hier bovendien al mee bekend.

De CDA-fractie heeft daarnaast gevraagd naar een rekenvoorbeeld hoe het maandelijkse inkomen berekend wordt indien iemand zzp’er (zelfstandige zonder personeel) is, omdat er fiscaal gezien alleen een jaarinkomen is. Op 18 september jl. heb ik een aantal rekenvoorbeelden aan de Tweede Kamer toegezonden. De specifieke casus die de heer Omtzigt zou aanreiken heb ik echter nog niet ontvangen.

Zodra ik de door de heer Omtzigt toegezegde casus heb ontvangen zal ik die nader toelichten.

Uitstel stemmingen

Ik heb begrepen dat er een voorstel komt om de stemming uit te stellen. Ik zal u zo spoedig mogelijk nader informeren.