Kamerstuk 33625-69

Verslag van een algemeen overleg

Hulp, handel en investeringen

Gepubliceerd: 14 januari 2014
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: internationaal organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-69.html
ID: 33625-69

Nr. 69 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 januari 2014

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 13 november 2013 overleg gevoerd met Minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 9 oktober 2013 inzake samenwerking met het maatschappelijk middenveld in een nieuwe context (Kamerstuk 33 625, nr. 39);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 oktober 2013 met een reactie op het verzoek van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de Nederlandse inzet voor kinderrechten (Kamerstuk 33 625, nr. 40).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: Van Bommel

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Bommel, De Caluwé, Van Laar, Agnes Mulder, Sjoerdsma, Smaling en Voordewind,

en Minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 12.00 uur

De voorzitter: Ik open dit AO van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik verwelkom de Minister en alle andere aanwezigen. Dit AO is gepland van 12.00 uur tot 14.00 uur. We zijn iets later begonnen en indien nodig, zullen we ook iets langer doorgaan. Ik stel een spreektijd van vijf minuten in eerste termijn voor.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Mij ontbreekt de tijd om het belang van maatschappelijke organisaties binnen ontwikkelingssamenwerking goed neer te zetten. Ik zal daartoe dus geen poging doen en me concentreren op de brief. Ik hoop wel dat bekend is dat het genoemde belang door mij persoonlijk en door mijn partij zeker onderschreven wordt.

De PvdA ondersteunt het beleid van de Minister zoals dat geformuleerd staat in de brief. We delen de overweging van de Minister en steunen haar in de weg die ze met deze brief inslaat. De kerntaak van maatschappelijke organisaties is het organiseren van tegenmacht. Binnen een agenda van hulp, handel en investeringen is het cruciaal dat een vitaal maatschappelijk middenveld bedrijven en regeringen aanspreekt op misstanden, maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en mensenrechtenschendingen. We juichen daarom van harte de stap van de Minister toe om het subsidiekader juist op die waakhondfunctie te richten. Wat is de visie van de Minister op de samenwerking tussen het maatschappelijk middenveld en de overheid gedurende het strategisch partnerschap? Hoe ziet ze de visie op verantwoord vertrouwen van dertien onafhankelijke experts op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? In hoeverre kunnen organisaties afwijken van de activiteiten die overeengekomen zijn in de afspraak, wanneer dit ten goede komt aan de effectiviteit en de resultaten van die activiteiten? Hoe zal de Minister omgaan met mislukte projecten? Dat zijn de aanbevelingen van deze groep.

In haar brief stelt de Minister dat de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) in ontwikkelingslanden een grote professionaliseringsslag hebben doorgemaakt. We vragen de Minister daarom het budget voor strategische partnerschappen ook open te stellen voor zuidelijke organisaties. Dit zal dan wel moeten in een alliantie met een Nederlandse organisatie om het aantal aanvragen behapbaar te houden. Wat ons betreft is gelijkwaardigheid tussen de noordelijke en de zuidelijke organisaties het uitgangspunt. En een Nederlandse organisatie die haar hoofdkwartier wil verplaatsen naar het zuiden, moeten we niet in de weg staan met ons eigen subsidiekader. Wellicht kan er in de voorstellen een bonus ingebouwd worden voor organisaties die de zuid-zuidsamenwerking bevorderen en die de besluitvorming over projecten meer naar het zuiden verplaatsen. Dat past binnen de huidige tijdsgeest en binnen de verhoudingen tussen de landen. Ziet de Minister hiervoor mogelijkheden?

Kan de Minister bevestigen dat de financiering voor strategische partnerschappen ook besteed mag worden aan thema’s buiten de zes internationale publieke goederen (IPG’s) en de vier speerpunten die in de nota genoemd zijn? Ik denk dan bijvoorbeeld aan kinderrechten. De PvdA vraagt aandacht voor de positie van kinderrechtenorganisaties en vakbonden. Kinderrechten dreigen minder nadruk te krijgen door de inzet op de internationale publieke goederen en de vier speerpunten. Wat ons betreft zijn straks meerdere kinderrechtenorganisaties strategische partners, natuurlijk op voorwaarde dat ze goede voorstellen indienen. Wat is de visie van de Minister op de rol van kinderrechtenorganisaties binnen het subsidiekader voor strategische partnerschappen?

Ook leggen we de nadruk op de positie van vakbonden als mogelijke strategische partner gezien hun belang en hun programma, zeker in het licht van het nieuwe ontwikkelingsbeleid. Juist waar we meer investeren in het bedrijfsleven en in het ontwikkelen van de private sector, moet de tegenmacht in orde zijn. Hoe ziet de Minister de rol van de vakbonden als mogelijke strategische partner?

Meer dan alleen capaciteitsopbouw zijn ervaringen in ontwikkelingslanden voor ons een voorwaarde voor een strategisch partnerschap. Organisaties moeten niet alleen lobbyen, maar ze moeten legitimiteit en geloofwaardigheid hebben in de landen waarin ze actief zijn. Deze partnerorganisaties moeten activiteiten ontplooien die hun uit de eerste hand informatie opleveren die ze vervolgens moeten omzetten in bijvoorbeeld beleidsinzet. Deze organisaties moeten zich niet alleen richten op het beïnvloeden van beleid of het oproepen tot nieuw beleid, maar ook tot het naleven van bestaande wetten en regelgeving. In ontwikkelingslanden zorgt juist een gebrekkige implementatie van bestaand beleid vaak voor problemen, en niet zozeer het gebrek aan beleid zelf. In India staat gratis en verplicht onderwijs voor alle kinderen al sinds 1956 in de grondwet, maar dat betekent niet dat alle kinderen in India daadwerkelijk naar school gaan. Wat is de visie van de Minister hierop?

Door nieuwe projecten en door nieuwe organisaties kan de sector zich vernieuwen. Al jaren zien we dat particuliere initiatieven uitgroeien tot grote organisaties. Een hoge drempel daarbij is de omslag van vrijwilligersorganisatie naar professionele organisatie. Binnen het Innovatiefonds willen we een klein deel gereserveerd zien voor capaciteitsversterking van particuliere ontwikkelingsorganisaties in de groei. Dit budget zal de vernieuwing van de sector stimuleren doordat het bijvoorbeeld een tiental organisaties in staat stelt meer te investeren in de professionalisering van hun organisatie. Vaak hebben organisaties die van projectsubsidie naar projectsubsidie gaan, hiervoor te weinig tijd en aandacht.

In het AO over de beleidsnota Wat de wereld verdient heeft de PvdA de Minister gevraagd naar de mogelijkheden voor een legal aid fund. Daarnaar hebben we maandag ook weer gevraagd. We zijn blij dat dit legal aid fund nog steeds onderweg is, om het zo maar even te zeggen, en dat de Minister binnenkort met resultaten komt.

Voor de zomer hebben we discussies gehad over het totale budget dat beschikbaar is voor het maatschappelijk middenveld. Het is nu minder duidelijk hoeveel geld er beschikbaar is, omdat het niet alleen uit de pot voor maatschappelijke organisaties komt, maar ook uit de pot voor de speerpunten en de private sectorontwikkeling. De inzet van de PvdA was voor de zomer dat het budget voor maatschappelijke organisaties over de jaren heen ongeveer gelijk moest blijven, of in ieder geval het percentage van het budget dat naar maatschappelijke organisaties gaat. Hoe ziet de Minister dit? Kan ze hierover al meer zeggen en hierin meer inzicht geven?

De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Van Laar stelt de vraag aan de minister, maar uit de brief, althans uit het tabelletje voor de speerpunten 2012, wordt duidelijk dat de maatschappelijke organisaties 7% van het bedrag uit het budget voor de speerpunten hebben gekregen. De Minister heeft wel gezegd dat dit eigenlijk een kwart zou moeten zijn, maar de cijfers wijzen anders uit. De bedragen zijn wel degelijk lager. De bezuiniging op het maatschappelijk middenveld zal dus niet gecompenseerd worden via de speerpunten, terwijl de heer Van Laar die compensatie wel graag wil. Wat is zijn reactie daarop?

De heer Van Laar (PvdA): Volgens mij geven de uitgaven van 2012 weinig zekerheid over mogelijke uitgaven in 2016. Dat lijkt me niet helemaal een goede vergelijking. Het gaat er ons niet zozeer om dat we schotten tussen die budgetten zetten. We hebben net nog een discussie gehad met de Algemene Rekenkamer over de manier waarop je bedragen kunt toewijzen aan verschillende kanalen. We weten allemaal dat ook via de multilaterale organisaties uiteindelijk weer geld naar het maatschappelijk middenveld gaat. In die zin wil ik dat niet zo heel statisch zien. We hebben de vraag gesteld wat het inzicht van de Minister hierin is en hoe we dat straks terug kunnen zien. Dat gaat dus niet over 2012, maar over 2016 en verder.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als we het dan over die cijfers hebben, zegt de Minister dat het totale speerpuntenbudget gaat stijgen van 51% naar 57%. Dat klinkt heel leuk, maar in absolute euro’s gaat het wel degelijk dalen. Elk budget moet immers meedoen in de bezuinigingen, en in absolute getallen gaat het dan echt over een daling. Omdat we met elkaar een amendement hebben ingediend, komt er bijvoorbeeld voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) nog 33 miljoen bij. Anders was dat ook op nul gesteld. Voor voedselzekerheid gaat er 60 miljoen af, voor water gaat er 150 miljoen af. Hoe ziet de heer Van Laar concreet de compensatie van het maatschappelijk middenveld gecompenseerd in het speerpuntenbudget, als het budget zelf daalt?

De heer Van Laar (PvdA): Het gaat ons niet om compensatie. Het gaat erom dat het beste voorstel, het voorstel dat het meeste effect bereikt, gefinancierd wordt. Wij denken dat maatschappelijke organisaties daarbij waardevolle partners zijn, ook binnen de speerpunten, en dat hun rol uitgebreid kan worden. Datzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor de private sectorontwikkeling. Afgelopen maandag hebben we nadrukkelijk gepleit voor een grotere rol voor de maatschappelijke organisaties binnen de private sectorontwikkeling en binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF), zowel in het flankerend beleid als in het zoeken naar ondernemers die daarbij aanvragen kunnen doen. Op al deze manieren kunnen maatschappelijke organisaties hun projecten gefinancierd krijgen. Het gaat er ons om dat er zicht moet zijn op het totaal en wat aanvaardbaar is.

De heer Sjoerdsma (D66): De heer van Laar stelt feitelijk dat het totaalbedrag aan beschikbaar geld voor maatschappelijke organisaties gelijk moet blijven. Wat gaat de PvdA doen als dat niet het geval blijkt te zijn?

De heer Van Laar (PvdA): Als-vragen moet je nooit beantwoorden, zeker niet als je net vragen aan de Minister hebt gesteld en daarop nog geen antwoord hebt gekregen. Het lijkt me iets voor de tweede termijn.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil toch nog even doorprikken. Dit is namelijk niet zo’n heel hypothetische vraag, als je de cijfers bekijkt op de manier waarop die door de heer Voordewind zijn uitgelegd. Het lijkt er namelijk op dat daaruit blijkt dat niet gebeurt wat de PvdA wil, namelijk de totale hoeveelheid geld op niveau houden. Laat ik de vraag anders formuleren. Hoe gaat de PvdA om met de huidige situatie?

De heer Van Laar (PvdA): Ik heb vragen gesteld aan de Minister over de manier waarop we de huidige situatie gaan veranderen.

De heer Smaling (SP): Ik worstel nog met de suggestie dat maatschappelijke organisaties ook kunnen putten uit het DGGF. Ik vraag me af of dat werkelijk zo is. Is de laatste vraag van de heer Van Laar aan de Minister waarin hij aangeeft dat hij eigenlijk wil dat de budgetten voor het maatschappelijk middenveld ongeveer op niveau blijven, een retorische vraag, gezien het feit dat het DGGF die ruimte niet biedt? Ik vraag me af of dit een spel is of vraagt hij de Minister uit het hart dit budget alstublieft op peil te houden?

De heer Van Laar (PvdA): We hebben maandag uitgebreid gedebatteerd over onder andere het bedrijfsleveninstrumentarium en de rol die maatschappelijke organisaties daarin spelen. Ook binnen het DGGF zullen maatschappelijke organisaties een rol spelen. Kijk maar naar organisaties als SPARK en ICCO Coöperatie. Die zijn al heel erg bezig met het stimuleren van private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden en het vinden van en investeren in ondernemers. Die kunnen daarin zeker een grote rol spelen.

De heer Smaling (SP): In de eerste twee zinnen van zijn bijdrage zei de heer Van Laar toch dat hij niet helemaal in kon gaan op wat het maatschappelijk middenveld allemaal betekend heeft. We hebben PvdA-bewindspersonen gezien, vanaf Pronk via Herfkens tot Koenders, die heel hard hebben gelopen voor dat maatschappelijk middenveld. Vervolgens zegt de heer Van Laar in drie zinnetjes dat hij verder niet ingaat op wat er allemaal is gerealiseerd. Ik ben er toch erg verbaasd over dat dit zo wordt afgedaan door met name de PvdA.

De heer Van Laar (PvdA): Dank aan de heer Smaling dat hij mij wat meer tijd geeft om een en ander uit te leggen en te benadrukken. Het ligt er een beetje aan hoe je het meet, maar ontwikkelingssamenwerking bestaat al zo’n 64 jaar en de PvdA is al net zo lang verbonden met heel veel maatschappelijke organisaties binnen dit veld. We hebben ook altijd gekeken naar de manier waarop we maatschappelijke organisaties hierin een goede plek konden geven. Het vorige kader, het Medefinancieringsstelsel 2011–2015 (MFS II), is natuurlijk gericht op alliantievorming. Daarover horen we heel positieve, maar ook minder positieve verhalen. Het blijft wel een feit dat maatschappelijke organisaties een enorme impact kunnen hebben in ontwikkelingslanden en die hebben ze ook. Daarom vindt de PvdA het belangrijk dat die organisaties betrokken blijven bij het beleid. De ingezette brief gaat er nu van uit dat we via dit fonds het beleid en het beïnvloeden financieren, maar dat we de daadwerkelijke activiteiten van de maatschappelijke organisaties via de speerpuntfondsen, via de private sectorontwikkeling et cetera financieren.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik hoorde onze PvdA-collega bij de beantwoording van een vraag van de SP-woordvoerder zeggen dat organisaties als SPARK zouden kunnen putten uit het DGGF. Ik heb hierover maandag ook een aantal vragen gesteld aan de minister. Wat is flankerend beleid? Wat is technische assistentie? Wat zijn de beheerskosten? Hoe moeten we die in relatie tot elkaar zien? Ik neem SPARK als voorbeeld. Ik was in de veronderstelling dat het puur financiële gedeelte ondergebracht wordt bij een bank in de landen waar het werkzaam is, maar ik had niet het beeld dat het hele flankerende beleid uit het DGGF zou worden gefinancierd. Ik vind dit wel een mooi voorbeeld om vandaag scherp te krijgen. Maandag was dat me kennelijk nog niet helemaal gelukt. Ik ben blij dat ik nu een herkansing krijg. Hoe ziet de PvdA dit dan?

De heer Van Laar (PvdA): Voor het flankerend beleid voor DGGF is 75 miljoen gereserveerd. Dat is bedoeld om de projecten binnen het DGGF tot een succes te maken. Maatschappelijke organisaties kunnen daaraan ook bijdragen, net als een consultant of een PUM-manager (Programma Uitzending Managers) uitgezonden wordt. Overigens is PUM natuurlijk ook een maatschappelijke organisatie. Die middelen kunnen we dus inzetten. We hebben bijvoorbeeld zelf gezien in Ethiopië dat een aardappelboer samen met SNV Netherlands Development Organisation de coöperaties van boeren begeleidt bij het verbeteren van hun productiemethode en het goed uitzetten van zo’n nieuw product. Daarin zien we een samenwerking tussen het bedrijfsleven dat een beroep doet op het DGGF en een ngo die daarnaast flankerend beleid voert om zo’n project nog meer impact te laten hebben in zo’n land. En ook ontwikkelingsorganisaties zoeken actief naar ondernemers die dat soort multipliereffecten kunnen bereiken.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Als ik het goed begrijp, is de volledige 75 miljoen euro beschikbaar voor flankerend beleid dan wel technische assistentie. Het is maar net hoe je het formuleert. Daarbovenop komen de beheerskosten binnen het fonds, die gewoon binnen het fonds gefinancierd zullen worden zoals de Minister afgelopen maandag heeft aangegeven. Begrijpen we elkaar zo goed?

De heer Van Laar (PvdA): De Minister heeft aangegeven dat de beheerskosten tussen de 5% en 15% zijn. Die worden uit het revolverende deel van het fonds betaald, om het maar zo te zeggen, want dat is misschien het meest begrijpelijk. Daarnaast is er geld voor flankerend beleid. Dat gaat op, dat revolveert dus niet. Met name daaruit kunnen activiteiten van maatschappelijke organisaties gefinancierd worden. Organisaties als ICCO zijn nu bezig om met eigen kapitaal ondernemers te steunen. Als ze dat op een andere manier via het DGGF kunnen doen, scheelt dat natuurlijk ook weer.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. De Minister schrijft in haar brief dat ze de regeldruk wil verminderen, meer wil focussen op een beperkt aantal landen en aandachtsgebieden en veel flexibeler wil inspelen op veranderende situaties in de partnerlanden. De VVD staat hier zeer positief tegenover. Voor alle spelers op het gebied van ontwikkelingssamenwerking geldt dat flexibel ingespeeld moet kunnen worden op veranderende situaties en dat handelingsvrijheid niet al bij voorbaat uitputtend dicht gereguleerd moet worden.

Bij het toekennen van subsidies moet bekeken worden welke behoeftes er in lage- en middeninkomenslanden zijn in combinatie met Nederlandse specialisaties op basis van de speerpunten. Daarbij moeten specialisaties van ontwikkelingsorganisaties niet alleen gewaardeerd worden, zoals de Minister schrijft. Volgens de VVD moeten die een vereiste zijn. Er zijn in Nederland zo’n 300 organisaties actief op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. We hebben het gemerkt: er was bijna geen plek meer in de zaal om te zitten. Vele van deze organisaties specialiseren zich in een specifiek onderwerp en dat is goed. De laatste jaren echter heeft een behoorlijk aantal organisaties het vooral in de breedte gezocht, van condooms tot zaadveredeling. En dan heb ik het bij dat laatste toch echt over groenten. Bovendien kunnen organisaties, veel meer dan nu gebeurt, worden aangemoedigd om de krachten te bundelen, en niet alleen voor het verkrijgen van budget. De VVD ondersteunt de inzet van de Minister om zich bij de toekomstige samenwerkingsverbanden te beperken tot 25 organisaties. We zien daarbij graag dat de Minister inzet op organisaties die zich specialiseren op terreinen waarop hun inzet gevraagd wordt, en niet op organisaties die zich richten op onderwerpen waarvoor geld beschikbaar is. Is de Minister het met de VVD eens dat er alleen nog subsidies moeten worden gegeven aan gespecialiseerde organisaties met een duidelijke corebusiness om tegen te gaan dat ngo’s achter de geldstromen aanlopen?

De Minister zet op het vlak van strategische partnerschappen uitsluitend in op een van de activiteiten, namelijk pleiten en beïnvloeden. Ons bereiken signalen dat maatschappelijke organisaties in het verleden vooral bezuinigd hebben op de uitvoering in ontwikkelingssamenwerkingslanden (OS-landen) en niet op de eigen kosten in Nederland. De media hebben hieraan vorig jaar al eens aandacht besteed. Indien de Minister inzet op pleiten en beïnvloeden, hoe voorkomt ze dan dat de organisaties hun medewerkers massaal gaan omkatten tot beleidsbeïnvloeders en lobbyisten om daarmee bezuinigingen in Nederland af te wenden? En dan wijs ik weer even op de volle tribune. Hoe waarborgt de Minister dat ook lokale organisaties daarbij worden betrokken, iets waarvan de Minister toch een groot voorstander is, ook in het kader van de zogenaamde internationale ontwikkelingssamenwerking deals (Io-deals)?

Organisaties kunnen ook nog aanspraken maken op gelden uit speciale fondsen voor water, voedselveiligheid, klimaat, gender, SRGR, veiligheid en rechtsorde, mensenrechten en humanitaire hulp. Hoeveel budget denkt de Minister dat er in de toekomst in totaal naar het maatschappelijk middenveld gaat en hoeveel wordt er eigenlijk bezuinigd ten opzichte van 2013? Waarom is de Minister zo positief over de activiteiten van onder andere gemeentes op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Is de Minister het eens met de VVD dat de gemeenten alleen experts moeten leveren voor projecten die via VNG Internationaal lopen en dat ze zich niet moeten bezighouden met allerlei eigen OS-hobby’s?

Tot slot heb ik nog een belangrijk punt over de brieven over mogelijke malversaties. Die worden met enige regelmaat ter inzage gelegd voor de Kamerleden. In een vorig debat heeft de Minister beloofd om ons ook over de voortgang in te lichten, dus niet alleen over de melding. De meldingen worden echter nooit openbaar. Misstanden op andere vlakken zijn wel openbaar. Waarom worden misstanden over het algemeen open en eerlijk besproken en kunnen deze meldingen niet besproken worden? Ik overweeg een motie op dit punt.

De heer Smaling (SP): Interessant wat mevrouw De Caluwé zegt over die corebusiness, waarbij ze dan die condooms noemt. Ik heb het idee dat mevrouw De Caluwé twee dingen vergelijkt die niet hetzelfde zijn. Of je nu condooms of wat voor product dan ook als corebusiness hebt, is één ding. Dat is toch iets anders dan het ontwikkelen van pleitcapaciteit of het ontwikkelen van beïnvloeding, of dat nou het aanspreken van een overheid ergens in een land betreft of het aanspreken van het bedrijfsleven op zijn gedrag. Dat is toch een ander soort vaardigheid. Pleiten en beïnvloeden kan rond een product of iets dergelijks georganiseerd zijn. Ik heb het idee dat mevrouw De Caluwé die dingen onnodig uit elkaar haalt.

Een ander punt is die gemeentekwestie. Ik heb gisteren met heel veel moeite geprobeerd om Minister Schultz ertoe te bewegen om gemeentes te steunen om permanente bewoners van recreatiehuisjes uit de brand te helpen, maar ze wil op rijksniveau niets met gemeentes te maken hebben. Nu vraagt een VVD-Kamerlid aan de Minister of ze de gemeentes misschien kan stoppen in het bedrijven van ontwikkelingssamenwerking. Dat kan ik niet goed rijmen vanuit het liberale gedachtegoed.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat waren twee vragen. De eerste ging over de corebusiness van maatschappelijke organisaties. Advocacy, ja, dat moeten ze allemaal doen, maar nu houden veel organisaties zich bezig met SRGR én met bedrijvigheid én met voedsel én met weet ik wat allemaal nog meer. Die organisaties gaan zich heel erg in de breedte ontwikkelen. Ik heb wel eens het idee dat dit een spelletje is van «put your mouth where the money is». Op het moment dat we heel erg gaan focussen op het bedrijfsleven, zien we de verandering ook in de richting van het bedrijfsleven, maar er valt niets anders af. Er zijn ook maatschappelijke organisaties met een heel duidelijke focus. Artsen zonder Grenzen zegt bijvoorbeeld: wij richten ons op hulp aan slachtoffers; wij zenden medici uit. Andere organisaties doen aan advocacy op bepaalde terreinen. Ik vind dat maatschappelijke organisaties heel goed hun unique selling point en hun toegevoegde waarde moeten bekijken. Ze moeten niet proberen alles te doen, waardoor ze zich eigenlijk nergens in specialiseren en nergens een toegevoegde waarde op hebben.

Met betrekking tot de tweede vraag vind ik het nog wel iets anders of een gemeente gaat over huisjes die op eigen gemeentegrond staan, of dat een gemeente met geld dat zij van het Rijk uit het Gemeentefonds krijgt voor de uitvoering van allerlei zaken op gemeentelijk terrein, in een partnergemeente ergens in Afrika een schooltje gaat bouwen. Ik vind het toch wat anders als een gemeente voor inwoners een tender uitschrijft waarop ze kunnen inschrijven, of zegt dat ze voor een leuk plan € 35.000 kunnen verdienen. Ik denk dan: houd je bezig met je corebusiness en die betreft ook vakantiehuisjes op gemeenteterrein. Maar huisjes of scholen in Timboektoe behoren niet tot de corebusiness van gemeentes.

De heer Smaling (SP): Ik zit te denken: Philips verkoopt niet meer alleen gloeilampen en DSM is niet meer alleen bezig met chemie. Bedrijven bewegen ook mee met de markt. Wat voor suggesties heeft mevrouw De Caluwé voor de organisaties waarover we het vandaag hebben? Ze zegt namelijk dat sommige duidelijk heel relevant zijn en dat andere misschien of the old school zijn, en dat die laatste dan misschien niet meer levensvatbaar zijn. In het bedrijfsleven beweegt men echter mee met de vraag. Wat is de oplossing van mevrouw De Caluwé? Moet er een pool van deskundigen zijn op het gebied van het maatschappelijk middenveld waaruit geput kan worden, al naar gelang de behoefte? Wat is het model van mevrouw De Caluwé voor de toekomst van het maatschappelijk middenveld?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Het maatschappelijk middenveld is zelf verantwoordelijk voor de keuze waarop het wil inzetten. Het gaat wel om financiering van de activiteiten door de overheid. Ik vind dus dat we met de Minister moeten bekijken waaraan behoefte is en welke organisaties hiervoor het beste toegerust zijn. We moeten niet kiezen voor organisaties die alles doen, maar voor organisaties de expertise hebben op het vlak waarvoor we die nodig hebben. Dat vind ik belangrijk.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): In de beleidsbrief van de Minister kunnen we lezen dat het creëren van flexibiliteit een belangrijk punt is om te kunnen inspelen op de aanwezige behoefte in de markten en de samenlevingen daar. Ik kan dat niet rijmen met wat ik de woordvoerder van de VVD hoor zeggen, namelijk dat je nergens van toegevoegde waarde bent als je te breed bent. Het CDA vindt dat dit toch echt aan de organisaties zelf is. Ik kan me voorstellen dat mevrouw De Caluwé geen goed gevoel heeft bij een organisatie die puur en alleen subsidiegedreven is. Dat heb ik ook niet als een organisatie opereert op een manier van: nu gaat het die kant op, snel even daarop inzetten. Ik denk ook dat de plank dan misgeslagen wordt. In die zin volg ik mevrouw De Caluwé echt wel. Als je echter stuurt op resultaten, maakt het voor mij niet uit of organisatie A, B of C het doet, als de resultaten effectief en efficiënt worden bereikt met ons belastinggeld. Graag hoor ik daarover nog wat meer van mevrouw De Caluwé. Ziet zij dit ook zo?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik denk dat we een misverstand hebben over twee verschillende definities van flexibiliteit. Ik ben er absoluut voor dat we flexibiliteit moeten hebben op het moment dat je ergens met een programma bezig bent. Neem bijvoorbeeld Mali. Daar hebben we van alles gedaan in het verleden. Het was een mooi stabiel land. Daar zijn nu vreselijke dingen gebeurd waardoor er nu andere dingen nodig zijn. Je moet de flexibiliteit hebben om je programma te wijzigen en niet star vast te houden aan datgene wat je nu eenmaal oorspronkelijk in een Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) hebt afgesproken. Die flexibiliteit vind ik belangrijk. En ja, als organisaties zich in de breedte willen ontwikkelen, ben ik de laatste om te zeggen dat ze dat niet mogen doen. Dat kunnen ze zelf doen door hun donateurs aan te sporen om de financiering daarvoor te vinden. Op het moment echter dat je als overheid geld geeft aan organisaties om bepaalde doelen te bereiken, wil je ook de organisaties hebben die daarvoor het best zijn toegerust. Ik ben het met mevrouw Mulder eens dat we op resultaten moeten sturen, dus ik kies dan voor organisaties die zich echt hebben gespecialiseerd. Het kan dan best zijn dat ze twee specialisaties hebben en dat we er maar eentje aanboren. Maar in het algemeen geldt dat hoe meer je in de breedte werkt, hoe minder je je specialiseert. Dat geldt voor bedrijven en dat geldt ook voor organisaties. Dus ik zou de beste mensen willen hebben, of de beste organisatie, in een bepaald expertiseveld.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik kan een heel eind meegaan met mevrouw De Caluwé. Maar als een organisatie zich in den brede heeft ontwikkeld, bijvoorbeeld een heel goede afdeling voor SRGR heeft en goede resultaten heeft, dan zeg ik niet dat zo’n organisatie niet mee mag doen en dat alleen een gespecialiseerde organisatie het mag doen. Sluit de VVD een brede organisatie eigenlijk al van tevoren uit?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Nee, ik denk dat wij elkaar een heel eind kunnen naderen. Als een grote organisatie vier verschillende specialisaties heeft, terwijl je er maar een van nodig hebt, zeggen we niet: u hebt er vier, maar we nemen alleen een organisatie die alleen die ene specialisatie heeft. Het gaat mij erom of een organisatie een bepaalde expertise heeft opgebouwd. De laatste jaren doen organisaties heel erg veel in de breedte en pakken ze heel erg veel onderwerpen aan waardoor de expertise verdwijnt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Wat mevrouw De Caluwé wil, gebeurt natuurlijk al. De bredere strategische partnerschappen van maatschappelijke organisaties worden voor de helft gekort en de Minister zet in op de speerpunten, waarop trouwens ook nog eens bezuinigd moet worden. Er blijft dus weinig geld over. Als we dit beleid doorzetten, spelen we straks kluitjesvoetbal. Dan zou je alleen nog nieuwe speerpunten krijgen door toedoen van een minister, en die wisselt hier tegenwoordig historisch gezien elke twee jaar. De organisaties moeten dan elke twee jaar weer tegen hun partner zeggen: sorry, er is weer een nieuw speerpunt, dus we moeten weer stoppen met uw programma. De meerwaarde van de brede maatschappelijke organisaties was juist dat ze niet allemaal in hetzelfde land zaten, dat ze hun partnerschappen konden kiezen en langjarige programma’s konden aangaan. Mevrouw De Caluwé wil kluitjesvoetbal. Dat haalt dus de expertise en de langetermijnvisie van die brede organisaties weg en dat zou erg jammer zijn.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat ben ik absoluut niet met de heer Voordewind eens. De speerpunten wisselen niet om de twee jaar. Ik ben heel erg blij dat deze Minister heeft voortgeborduurd op datgene wat de vorige Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, de heer Knapen, heeft ingezet, nadat het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) was uitgekomen. Die speerpunten blijven. Ik ben ook heel blij dat de Minister langjarige relaties wil aangaan. Dat hebben we bij MFS II gedaan, maar dat is op een manier gegaan die tot heel veel rompslomp heeft geleid: veel administratie en gelegenheidscoalities die meer budgetgedreven dan focus- of onderwerpgedreven handelden. Daarom vind ik dat we moeten vasthouden aan de speerpunten voor de langere termijn. Daarmee zijn we ook al tweeënhalf jaar of drie jaar bezig. Ik ben ook absoluut voor langetermijnrelaties. Binnen die langetermijnrelaties moeten we kiezen voor de organisaties met de juiste expertise en moeten we flexibel kunnen zijn. Als er iets anders gaat dan verwacht, moeten we iets meer op dit en iets minder op iets anders kunnen inzetten.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als je die lijn zou doortrekken, dan moeten volgens de lijn van de VVD bijvoorbeeld ook bij multilaterale organisaties de speerpunten bekeken worden. Dat doet de Minister niet. De Minister zegt: een organisatie als UNICEF zet in op onderwijs; dat is voor ons geen speerpunt meer, maar we blijven UNICEF toch financieren. Vindt mevrouw De Caluwé dat die lijn doorgetrokken moet worden naar de multilaterale organisaties? Dat zou ik zeer betreuren. En de thema’s wisselen wel degelijk. We hadden eerst gezondheidszorg en onderwijs als thema’s. In genoeg rapporten stond te lezen: als jullie investeren in ontwikkelingslanden, investeer elke euro dan in het onderwijs. Veel organisaties in de breedte hebben dat gedaan, maar dat speerpunt is weer gestopt.

Mevrouw De Caluwé (VVD): We zijn er niet om de organisaties in leven te houden. Ik vind het heel erg goed dat we met bilaterale organisaties ervoor zorgen te focussen op die speerpunten. Over multilaterale organisaties hebben we gezegd dat die er zijn voor de dingen die wij loslaten, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Ik ben er absoluut voor om, voor zover dat kan, ook bij de multi’s te bekijken waar er de grootste toegevoegde waarde kan zijn en welke multi’s we het beste kunnen steunen. Ik wil niet bij voorbaat bekijken welke multi’s we in leven moeten houden, maar eerder waar er een toegevoegde waarde is en welke multilaterale organisaties daar het beste steun kunnen verlenen. Andere landen hebben weer een andere focus en andere speerpunten. Het is heel goed om zo dicht mogelijk bij je speerpunten te blijven.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Deze Minister hecht aan een sterke rol van maatschappelijke organisaties bij het realiseren van haar agenda. Ze ziet maatschappelijke organisaties als een onmisbare partner bij de uitvoering van haar beleid op de thema’s. Ze wil de pleitende en beïnvloedende rol van het maatschappelijke middenveld versterken. Deze Minister zegt dat maatschappelijke organisaties de samenleving verbinden en vertegenwoordigen en ze beschouwt hen als een essentiële partner bij het nastreven van gelijke kansen voor alle lagen van de bevolking. De voorzitter voelt hem al aankomen. Uit een dergelijke complimenteuze opsomming kan de Minister logischerwijs natuurlijk maar een conclusie trekken, namelijk hard bezuinigen op dat maatschappelijke middenveld.

D66 is positief over de weg die de Minister inhoudelijk inslaat met deze partnerschappen. Deze Minister ziet de meerwaarde van het maatschappelijke middenveld scherp. Ze heeft oog voor de wereldwijde context en zet terecht in op flexibiliteit, vertrouwen, de advocacy role en het beperken van de regeldruk. Toch heeft D66 een aantal kritische vragen over de financiering, over de rol van zuidelijke ngo’s en over politieke onafhankelijkheid en daarnaast heeft D66 een eigen voorstel voor een hefboomfonds.

Allereerst wil ik het toch nog even over die bezuinigingen hebben. De Minister heeft mooie ambities, maar hoe wil ze deze ambities waarmaken, terwijl ze tegelijkertijd het budget kort? Graag krijg ik een reactie. Mijn fractie begrijpt goed dat een korting onvermijdelijk is, dat er onder druk van de VVD ook gekozen is voor meer nadruk op de private sector. Echter, als de Minister haar partnerschappen echt zo hoog waardeert, kan ze dan niet wat meer ruimte bieden aan het veld om te doen wat de Minister vraagt? D66 vraagt daarom de Minister om het evenwicht iets te herstellen, bijvoorbeeld via geld dat gereserveerd is voor de speerpunten.

Daarnaast gaan de strategische partnerschappen in 2016 van start, maar de korting in dat jaar bedraagt slechts 115 miljoen in plaats van 230 miljoen. Dat betekent dat er in 2016 nog budget beschikbaar is. Kan de Minister toelichten waar dat geld precies naartoe gaat?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De heer Sjoerdsma geeft aan dat D66 het evenwicht wil herstellen in de richting van de maatschappelijke organisaties en dat er daarom misschien wel wat van het budget voor de speerpunten af zou kunnen. In eerdere bijdragen heb ik vandaag de vraag gehoord hoeveel de maatschappelijke organisaties kunnen bijdragen via de speerpunten. Het wordt bijna een beetje semantische discussie, maar kan de heer Sjoerdsma mij wat verder meenemen in zijn gedachtegang?

De heer Sjoerdsma (D66): Het is ook een beetje een semantische discussie, want volgens mij zijn we het hierover met elkaar eens. Het is niet van de speerpunten afhalen, maar op het gebied van de speerpunten via maatschappelijke organisaties uitgeven.

Ik kom op het gebied van de lokale organisaties. De Minister stelt dat het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden sterker is geworden. De eerste bevindingen van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) tonen aan dat directe financiering van dergelijke organisaties via ambassades goed werkt. D66 beaamt dat. Ngo’s in ontwikkelingslanden brengen relevante kennis, ervaring en kwaliteiten in. Ze lopen juist voorop in demonstraties en ze laten hun stem gevraagd en ongevraagd horen als voorvechters voor de vrijheid van meningsuiting. Dat roept de vraag op waarom deze Minister nauwelijks kiest voor steun aan lokale organisaties. Ik stel voor dat de Minister of meer geld reserveert voor het Accountability Fund of de partnerschappen openstelt voor lokale organisaties. Kan de Minister dit nog eens goed bekijken?

Onafhankelijke expertise is noodzakelijk om de kwaliteit van hulp te waarborgen. Ook de Minister erkent hierin de toegevoegde waarde van maatschappelijke organisaties. Tegelijkertijd kiest ze voor strategische samenwerking. Dat is begrijpelijk, maar kan de Minister garanderen dat de onafhankelijkheid van dergelijke organisaties in Nederland en elders, gewaarborgd blijft? Kunnen ze straks als waakhond onbeperkt kritiek blijven uiten op het Nederlandse beleid? Kan de Minister garanderen dat strategische partners de vrijheid krijgen om eigen thema’s te kiezen?

Tot slot, de Minister en ik hebben er tijdens het notaoverleg al over gesproken dat veel maatschappelijke organisaties niet per se willen werken met Nederlands overheidsgeld, maar wel een kleine Nederlandse bijdrage nodig hebben om substantiëlere steun van bijvoorbeeld het United States Agency for International Development (USAID) of de Europese Commissie, binnen te halen. Hierbij kan een Nederlandse bijdrage een vliegwieleffect hebben. Kan de Minister onderzoeken of ze binnen de beschikbare middelen ruimte kan vinden voor dergelijke financieringsconstructies, wellicht in de vorm van een hefboomfonds?

Ik vraag de Minister dus om meer aandacht voor de balans tussen de private sector en het maatschappelijk middenveld, meer steun aan lokale organisaties en waarborging van de politieke onafhankelijkheid om zo alle maatschappelijke actoren ook echt de ruimte te geven om hun onmisbare rol te vervullen.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Het maatschappelijk middenveld heeft mij altijd zeer aangesproken. Ik heb een boek meegenomen dat al tien jaar oud is. Het heet Reputaties op het spel en is geschreven door Rob van Tulder en een collega. Ik weet niet of de mensen in de zaal het ook kennen. Dit boek heeft me altijd zeer geïnspireerd in het hardmaken van de raison d’etre, als ik dat zo mag zeggen, van een maatschappelijk middenveld. Wat is de rol daarvan en hoe zou de maatschappij eruitzien als er geen maatschappelijk middenveld was? Je kunt iedere maatschappij schetsen in een driehoek waarbij de staat, de markt en de burgerij op de punten van die driehoek zitten. Het maatschappelijk middenveld speelt een rol in die driehoek, misschien wat meer bij de burgerij dan bij de andere twee, maar de noodzaak ervan is heel duidelijk vast komen te staan.

Je hebt ook schaal en massa nodig. Maatschappelijke organisaties verlenen ook schaal en massa aan individuele burgers. Een groep burgers kan als straatje in opstand komen tegen een windmolen in de achtertuin, maar dan is het vrij gauw nimby (not in my backyard). Er is natuurlijk heel veel wat van zachte waarde is. Een minder begenadigd deel van de mensheid, laat staan dier, plant en planeet, dat niet voor zichzelf kan opkomen, heeft mensen nodig die georganiseerd tegen degradatie en misbruik daarvan in opstand komen. Je ziet zelfs in een stad als Den Haag dat bewonersgroepen uit Benoordenhout wel snel de route naar de wethouder weten te vinden als het park Oostduin op het spel staat, maar voor bewoners uit de Schilderswijk of Laak ligt dat veel minder voor de hand.

Er zijn talloze voorbeelden waarbij de organisatiegraad op een bepaald niveau essentieel is. Er zijn ook heel veel voorbeelden door de jaren heen. De Minister is hierbij ook altijd nauw betrokken geweest. Vroeger ging het over de traditionele medefinancieringsorganisaties en de laatste tijd over landroof en investeringsbeschermingsovereenkomsten. Ik zou niet weten hoe ik daarvan kennis had kunnen nemen, als het Transnational Institute, SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen), Both ENDS en dergelijke zich daarover niet druk hadden gemaakt. De round-tables over heel dwingende gewassen zoals palmolie en soja zijn buitengewoon noodzakelijk om partijen in gesprek te houden. Fair Food heeft zich gemanifesteerd. Tussen Shell en de regering van Nigeria moet ook iets zitten wat blootlegt wat er aan de hand is. Dat kan via Chinua Achebe in Anthills of the savannah; het kan ook via Wikileaks. Als het maar gebeurt, want die internationale balans in de maatschappij is gewoon nodig. Behind the Brands is nuttig geweest. Bridging the Gap Foundation is nuttig. Ik kan zo heel lang doorgaan. In die zin zal het niemand verbazen dat de SP-fractie een warme plek heeft voor het maatschappelijk middenveld.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat alles eindeloos bij hetzelfde blijft. Af en toe treden er verschuivingen op in prioriteiten en in een vraag-aanbodstelling. Ik praat nu even voor de minister: wat heb ik nu nodig aan maatschappelijk middenveld? Het is legitiem dat de Minister zich afvraagt hoe belangrijk dat maatschappelijk middenveld voor haar is. Ik wil niet uitvlakken dat deze vraag af en toe aan de orde gesteld moet worden. Het behoud van en de versterking van natuurlijk en sociaal kapitaal is echter wel een corebusiness op een hoger abstractieniveau voor het maatschappelijk middenveld. Dat wil ik hier wel melden. Misschien is het ook noodzakelijk dat het maatschappelijk middenveld dat af en toe weer eens heel puntig en duidelijk voor zichzelf formuleert, voordat het uiteenvalt in verschillende disciplines.

Ik houd van brieven waarin eerst de analyse zodanig krachtig is dat wat er daarna volgt aan beleidsprioriteiten daarmee samenhangt. De analyse in de brief van de Minister vind ik sterk. Ik heb wel wat vragen over wat eruit volgt. Die ga ik dan nu stellen.

Het budget vind ik problematisch omdat het ineens zo’n knal naar beneden is. Mijn verzoek aan de Minister is om te bekijken of die landing niet iets zachter kan. Ze heeft het in haar brief expliciet over expertise op het gebied van fragiele staten en expertise op het gebied van handel en investering. Maandag hebben we het zowel over het DGGF als over het Budget Internationale Veiligheid (BIV) gehad. Vooral het laatste is in onze ogen toch een ongeoormerkt miljard. Neem daar een hap uit en bekijk of voor het speerpunt fragility, dat budgetartikel zit ook onder het BIV, toch nog iets mogelijk is om die landing zachter te maken.

Ik vrees dat het DGGF een hele bureaucratie gaat creëren waarvan de Minister bij het maatschappelijk middenveld juist af wil. Tegen de partnerships wordt gezegd: niet meer op de manier waarop dat in MFS II was georganiseerd. Het DGGF gaat precies dat doen waarop nu bij de strategische partnerschappen wordt teruggekomen. Dus ook in die zin zou ik zeggen: leer van het verleden en bekijk of een deel van het DGGF niet overgezet kan worden naar een nuttige bijdrage voor het maatschappelijk middenveld. Het is terecht dat het verandert en dat op gegeven moment ook de budgetten veranderen en het is terecht dat er private fondsen beschikbaar zijn, maar wees niet zo bruut als nu, minister.

Strategische partnerschappen zijn fijn, maar partnerschappen op zich zijn geen doel. Er kan nog wel een tandje bij met betrekking tot de vraag wat die moeten gaan doen. Met betrekking tot een accountability fund, lokaal en noordelijk-zuidelijk, is mijn ervaring op de posten dat men toch wel graag werkt met lokale ngo’s. Die kunnen namelijk vaak net dat doen wat je bilateraal niet kunt met een ontvangend ministerie en dat is nuttig. Maar ik zou het ook heel erg aan de posten overlaten om te kiezen wie ze erbij willen betrekken. Het is vaak zo dat we hier gaan vaststellen wat de ambassades moeten doen. Dat leidt soms tot enige ergernis en dat vind ik wel terecht. De mensen daar hebben immers te maken met het land en de omstandigheden. Dus laat die keuze vooral daar.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik begrijp van de heer Smaling dat het heel belangrijk is dat er maatschappelijke organisaties zijn die zich bezighouden met pleiten en beïnvloeden. Dat ben ik absoluut met hem eens. De corebusiness, om het maar even zo te zeggen, van dit soort maatschappelijke organisaties is om misstanden aan de kaak te stellen. Wat mij verbaast is dat de SP dan meteen een link legt naar de financiering ervan. De bakker heeft de taak om brood te bakken, ook een eerste levensbehoefte, maar we financieren de bakker niet. Is het niet aan deze organisaties om in eerste instantie voor hun eigen financiering te zorgen en is het dan niet aan de overheid om die organisaties erbij te betrekken als ze een toegevoegde waarde hebben voor de uitvoering van het beleid?

De heer Smaling (SP): De vraag is terecht, maar ik kijk er toch anders tegen aan. We hebben door de jaren heen een geweldig engagement opgebouwd rondom ontwikkelingssamenwerking in brede zin. Dat heeft zich ook vertaald in heel veel expertise, en niet alleen Nederlandse, want de betrokken organisaties werken ook in ontwikkelingslanden en hebben hier ook mensen van buiten Nederland die voor hen werken. Dat moet je niet zomaar weggooien. Vertrouwen komt te voet en vertrekt te paard. Dat geldt ook hierbij. Als je zo bruut het mes zet in de financiering, vernietig je een heleboel kapitaal. Als je op termijn zegt: nou jongens, jullie kunnen ook bij oom Bill en tante Melinda langs, is dat bespreekbaar en kun je daarop je financiering afstemmen. Maar zo het mes zetten in iets wat door de jaren heen is opgebouwd en waarin Nederland zo veel te bieden heeft, gaat mij te ver.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat verbaast mij toch een beetje. Zei de heer Smaling net niet dat bedrijven zich aan moeten passen, als markten veranderen? Dat zou ik hierbij dus ook wel willen zien.

De heer Smaling (SP): Mevrouw De Caluwé, de beste bedrijven hebben natuurlijk kapitaal en kunnen een investeringsbeslissing nemen op basis van hun hele financiële positie. Die kijken vooruit en kunnen ook een deel van hun winst herinvesteren in producten waarvoor op termijn een markt is. Dat is hierbij natuurlijk niet aan de orde.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin mijn bijdrage wel met het uitspreken van mijn waardering voor het maatschappelijk middenveld en alles wat ze doen, en voor de manier waarop ze in de breedte investeren in de langdurige ontwikkeling van landen. Daarin ben ik niet de enige. Ik word gesterkt door het WRR-rapport. Daarin heeft de WRR geschreven dat die maatschappelijke organisaties een essentiële bijdrage leveren aan het ontwikkelingsproces, dat ze vaak beter dan overheden in staat zijn om kwetsbare groepen te bereiken en dat ze daarnaast ook nog een belangrijke signaalfunctie vervullen.

Ook deze Minister beschrijft in haar inleiding de unieke rol van particuliere organisaties. Als je de rest van de notitie doorbladert, kun je alleen maar tot de conclusie komen dat die mooie woorden eigenlijk heel hard terugslaan op het budget. Als je alles bij elkaar optelt, komen de maatschappelijke organisaties in 2017 230 miljoen tekort, terwijl de private sectorontwikkeling van 315 naar 400 miljoen gaat. Tel daarbij nog eens die 700 miljoen voor het DGGF op. Dan kom je op een plus van 800 miljoen voor het bedrijfsleven voor de private sectorontwikkeling ten opzichte van een min van 230 miljoen. En dat voor een Minister die zelf gewerkt heeft bij een maatschappelijke organisatie. Dat vond ik totaal verrassend en ik begrijp het ook niet. Ook niet, als je ziet hoe die organisaties zich in de breedte vaak bewezen hebben.

Dan ga ik naar de inhoud van het programma. De Minister heeft eerder gezegd dat het klopt dat er bij maatschappelijke organisaties geld af gaat, maar dat het budget voor de speerpunten gaat groeien van 51% naar 56%. Ik heb het nog eens nagerekend, maar de speerpunten gaan netto in bedragen achteruit. Het is dat het amendement van de Kamer waarin wij het voortouw hebben mogen nemen, bijvoorbeeld het aidsbudget nog opplust met 33 miljoen, de inzet op de kwetsbaarste kinderen, waardoor dit speerpunt nog enigszins in de plus komt.

De Minister zei hierover in het vorige debat dat maatschappelijke organisaties ervan uit mogen gaan dat ze bij de speerpunten een marge kunnen krijgen van 16% tot 28%. Als we de huidige stand van zaken bekijken, zien we dat die op dit moment 7% is. Ik vraag de Minister of ze op zijn minst een ondergrens kan aangeven hoeveel die particuliere organisaties uit dat speerpuntenprogramma van de Minister kunnen krijgen. Is dat inderdaad die 28% die de Minister ons eerder heeft voorgespiegeld of is dat de huidige 7%? Dan zou ik me heel grote zorgen maken, want ook de PvdA heeft gezegd ervan uit te gaan dat de organisaties een deel van hun budget zouden compenseren. En we zitten hier inderdaad niet om organisaties te compenseren. We zitten hier om organisaties de ruimte te geven om hun kunde en hun kennis die ze op die speerpunten hebben opgedaan, ook in te zetten.

Met betrekking tot de inhoud van de strategische partnerschappen is het goed dat de particuliere organisaties de vrijheid krijgen om eigen thema’s te kiezen, maar dan nog is het wrang dat ze hun budget gehalveerd zien en dat zelfs het budget voor de speerpunten ook verminderd wordt. Welke ruimte hebben de organisaties binnen de bestaande speerpunten, bijvoorbeeld voedselzekerheid, om aandacht te besteden aan die waakhondfunctie voor het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (imvo) binnen de bestaande speerpunten? Kan de Minister dat aangeven?

Ik dank de Minister voor haar brief, als het gaat om de kinderrechten. Ze heeft heel goede woorden geschreven over de manier waarop ze de komende jaren de kinderrechten wil versterken. Ook daarover gaat ons amendement. Ik ben blij dat we met een ruime meerderheid van de Kamer daarvoor ook extra geld kunnen reserveren. Kan de Minister een overzicht geven van de bedragen die ze van plan is uit te geven voor het versterken van die kinderrechten, het bestrijden van kinderarbeid en kinderprostitutie, en de bescherming van aidswezen? Die hoor ik graag.

Samengevat vraag ik de Minister dus om ruimte te geven binnen de speerpunten voor de ngo’s en in ieder geval een ondergrens aan te geven, en om ruimte te geven voor die waakhondfunctie.

De heer Van Laar (PvdA): Dat was een knap betoog van de heer Voordewind. Hij goochelt met cijfers en telt een jaarlijkse investering op bij de eenmalige vulling van het fonds. Dan kom je vanzelf op een heel groot bedrag. Dat gaat geheel naar private sectorontwikkeling en de maatschappelijke organisaties gaan alleen maar naar beneden omdat er nu naar één functie wordt gekeken en niet meer naar het totaal. Een feit is echter dat deze Minister kiest voor een functie van het maatschappelijk middenveld, pleiten en beïnvloeden, en dat daarvoor meer geld beschikbaar is dan voorheen. Er was nooit zo veel geld beschikbaar voor pleiten en beïnvloeden alleen. Het lijkt erop dat we nu met zijn allen hebben gevraagd hoe het zit met de financiering via de speerpunten. Daarover is dus nog geen duidelijkheid. Trekt de heer Voordewind niet iets te sterke conclusies op basis van de informatie die we nu hebben?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Over strategische partnerschappen hoeven we niet in het donker te tasten. Er staat dat 185 miljoen voor strategische partnerschappen beschikbaar is. In het MFS II was daarvoor over de 300 miljoen beschikbaar. Er gaat straks dus structureel 230 miljoen van af. Dat zijn de feiten. Dat lees ik gewoon. De heer Van Laar zegt dat we nog over de speerpunten in het duister tasten. Nou, ik niet. Ik heb die stukken allemaal gekregen. Ze zitten gewoon bij de nota van de Minister en er zit een overzichtje bij van de cijfers doorgerekend tot 2017. Ik zie een min staan bij voedselzekerheid; ik zie bij watermilieu en klimaat een min staan van 150 miljoen; ik zie bij noodhulp een min staan. Die plussen we dan ook op met het amendement. Ik zie bij veiligheid, rechtsorde en goed bestuur een min van 125 miljoen staan. Dat zijn de harde cijfers voor 2014 en je kunt ze doortrekken naar 2017.

De heer Van Laar (PvdA): De heer Voordewind goochelt rustig door. We hebben een appel, namelijk MFS II, en die appel vergelijkt de heer Voordewind met een ei, namelijk het nieuwe fonds voor pleiten en beïnvloeden. Dat is niet hetzelfde. Dat zijn ook niet dezelfde activiteiten. Een van de activiteiten uit het MFS II zal nu via het budget voor pleiten en beïnvloeden gefinancierd worden, en voor een deel zal dat via de speerpuntfondsen en de private sectorontwikkelingsfondsen gebeuren. De heer Voordewind trekt echt verkeerde conclusies. Natuurlijk wordt er bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking in totaal, maar dat betekent niet dat wat de heer Voordewind hier schetst ook waar is.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan gaan we pleiten en beïnvloeden bekijken. Daar wordt 15 miljoen voor gereserveerd. Ik constateer dat er nog 185 miljoen voor de strategische partnerschappen beschikbaar blijft en dat er nog een klein bedrag via de ambassades kan worden uitgegeven. Die vraag had ik nog niet kunnen stellen, maar dat doe ik dus bij dezen. Hoe gaat de Minister de ambassades toerusten om die bedragen uit te geven? Dat liep voorheen vaak via maatschappelijke organisaties. Die moesten ook de rapportages maken en zich bezighouden met de capaciteitsopbouw. Gaat de ambassade nu massaal OS-deskundigen sturen naar die programma’s en gaan die ook geld direct aan die lokale organisaties uitgeven? Ik kan me dat voor een deel voorstellen, maar er is dan wel een capaciteitsprobleem, want de ambassades moeten alleen maar bezuinigen. Hoe gaat de Minister dat straks oplossen?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. We spreken vandaag over de rol van maatschappelijke organisaties en ontwikkelingssamenwerking. Als CDA willen we graag een groot compliment geven aan de vele medewerkers van de organisaties die zich dagelijks met hart en ziel inzetten voor een betere wereld. Daarvoor hebben we veel respect. Sommige organisaties, zoals de Stichting Woord en Daad zetten zich al 40 jaar in voor het goede doel. En al die tijd vinden onze maatschappelijke organisaties zich steeds opnieuw uit en staan ze klaar voor de mensen die dat echt nodig hebben. Die rollen kunnen verder gaan dan die van waakhond en beleidsbeïnvloeder. Ook in deze dagen is er hulp nodig, bijvoorbeeld voor de mensen in de Filipijnen.

Tijdens onze reis naar Afrika werd er door alle partijen aandacht gevraagd voor het accountable houden van organisaties en overheden voor de gelden die vanuit ontwikkelingssamenwerking worden ingezet. Door accountability nemen de resultaten van de geboden ontwikkelingshulp toe, zo werd mij duidelijk. Bij het lezen van de brieven over maatschappelijke organisaties moest ik daaraan terugdenken. Onze organisaties in Nederland houden we ook accountable voor wat ze doen. Als er onder moeilijke omstandigheden in ontwikkelingslanden wat misgaat en ontwikkelingsgeld niet goed wordt verantwoord of niet aan het goede doel wordt besteed, is het voor ons van belang dat organisaties daarvan leren en tot verbeteringen komen. Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt. De manier waarop je daarmee omgaat, bepaalt of je een betrouwbare organisatie bent. We hebben het vertrouwen dat ontwikkelingsorganisaties dat goed kunnen oppakken. Daarom is het echt uit de tijd dat we van de Minister brieven krijgen over malversaties bij ontwikkelingsorganisaties en dat die brieven niet openbaar zijn. Op die manier is de informatie niet bruikbaar. Ook mijn collega van de VVD, mevrouw De Caluwé, had het hier al over. Ik snap dat organisaties niet voor een enkele fout aan de schandpaal genageld hoeven te worden, maar openheid kan wel helpen om fouten de wereld uit te helpen. Dat is geen schandpaalmentaliteit, maar een manier om ook deze organisaties serieus te nemen. Graag horen we van de Minister of zij dat ook vindt.

We zien een rol voor de maatschappelijke organisaties in relatie tot de speerpunten. Hoe ziet de Minister die rol precies? Hierover zijn al heel wat vragen gesteld, dus ik ga hierop niet verder in op dit moment.

Verder ziet het CDA een rol voor maatschappelijke organisaties op het gebied van flankerend beleid dan wel technische assistentie bij het DGGF. Doordat het debat afgelopen maandag wat kort was, had ik hierover nog wat vragen. Eén vraag heb ik al via een interruptie in het betoog van een collega kunnen stellen aan de minister. Een andere vraag is de volgende. Stel dat die 75 miljoen euro voor het DGGF inderdaad bedoeld is voor de technische assistentie en het flankerend beleid, dan mag je er dus van uitgaan dat de verhouding per geïnvesteerde euro in een lening zo is dat je ongeveer 10% van de kosten nodig hebt voor het flankerend beleid. We zijn benieuwd of de Minister op basis van ervaringen kan aangeven of dat realistisch is. Ik hoor ook wel percentages van 30 of 40 voorbijkomen. Ik vraag me dan af hoe het gaat werken. Is dat hetzelfde in fragiele landen? Hoe zit dat in andere landen? Hoe werkt dat precies? Graag krijg ik een aanvulling daarop.

De Minister vat in haar brief de vier belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het uitgebreide onderzoeksproces en de consultatie samen. Hieruit komt naar voren dat er behoefte is aan flexibiliteit, vertrouwen, een beïnvloedingsrol en een beperking van de regeldruk. Het CDA is het hiermee van harte eens. Het CDA staat voor een dienende overheid die vertrouwen en verantwoordelijkheid geeft aan de samenleving, direct aan inwoners en indirect aan maatschappelijke organisaties hier en verder weg. Het is aan de politiek en het bestuur om de kaders mee te geven. Wat het CDA betreft zijn dit hoofdzakelijk de speerpunten waarop wordt ingezet.

Het CDA vraagt, net als vele andere partijen hier aan tafel, aandacht voor de directe financiering van de zuidelijke maatschappelijke organisaties. Ik krijg graag een antwoord van de Minister op de vraag hoe we dat gaan doen. Een vraag die daarbij komt, is of er voldoende capaciteit op de ambassades is om een en ander te ondersteunen zodat er ook daadwerkelijk geld voor dit doel kan worden uitgegeven. Juist de countervailing power van het maatschappelijk middenveld kan door zuidelijke ngo’s goed worden ingezet. Dat is een van de redenen voor mijn amendement van vorig jaar om de begrotingssteun aan Rwanda in te zetten voor de maatschappelijke organisaties daar. Ik ben heel erg benieuwd hoe de Minister is omgegaan met dit amendement. Misschien kan ze dit aangeven in relatie tot wat we in dit AO bespreken.

We hebben net gehoord dat de PvdA-fractie ook graag een deel van het budget voor de particuliere organisaties wil inzetten. Het doet het CDA goed dat te horen. We hebben er het afgelopen jaar vaker voor gepleit, onder andere om te investeren in ESBOS. Daarvoor kregen we de handen niet op elkaar, maar ik ben benieuwd of we hiervoor toch samen een weg kunnen vinden.

Afrondend: in de brief van de Minister lezen we veel ambities. De vraag is natuurlijk hoe de Minister deze waar gaat maken met een sterk teruglopend budget. De andere fracties hebben dit ook al gevraagd. Graag krijg ik een reactie van de minister.

De voorzitter: De Minister kan direct antwoorden. Ik stel voor, haar eerst in de gelegenheid te stellen om wat algemene opmerkingen te maken voordat ze de vragen beantwoordt. Ik heb u ruim de gelegenheid gegeven elkaar te interrumperen, maar laten we eerst de Minister de gelegenheid geven om de vragen te beantwoorden voordat u de Minister interrumpeert.

Minister Ploumen: Voorzitter. Dank aan de leden van de commissie voor alle vragen, opmerkingen en bemoedigingen die zij geuit hebben. Het is goed om nog even kort aan te geven op welke wijze ik aankijk tegen de rol van maatschappelijke organisaties. Dat zegt namelijk ook iets over de wijze waarop we aan de slag kunnen binnen de speerpunten en de ideeën die ik daarover heb. En dan kan ik gelijk de vragen beantwoorden die daarover gesteld zijn.

De rol van maatschappelijke organisaties is onmisbaar. Dat schreef ik al in mijn brief. Ik constateer, en de voorzitter van deze commissie beaamt dat, dat maatschappelijke organisaties de afgelopen decennia zeer goed in staat zijn geweest hun rol aan te passen aan wat de samenleving van hen vraagt. Dat is niet zo raar, want ze vertegenwoordigen de samenleving. De heer Smaling zei dat zeer puntig.

Er komt weliswaar meer financiering beschikbaar vanuit private fondsen zoals de Bill & Melinda Gates Foundation. Tegelijkertijd zie ik bij dat type financiers wat aarzeling om het onderdeel van het maatschappelijk middenveld dat ik zo belangrijk vind, namelijk macht en tegenmacht, stem en tegenstem, te financieren. Ik zeg het misschien wat generaliserend, maar er is een zekere terughoudendheid.

Ik heb die terughoudendheid in het geheel niet. Ik zeg meteen tegen de heer Sjoerdsma dat dit inderdaad betekent dat de onafhankelijke positie, ook van organisaties binnen strategische partnerschappen, gewaarborgd is. Ik zou niet weten hoe dat anders zou moeten. Ik ga daarvan ongetwijfeld af en toe van wakker liggen. Ik ga daarvan ongetwijfeld af en toe spijt van krijgen. Ik ga daarvan ongetwijfeld soms tandenknarsend kennisnemen. Die organisaties zullen ongetwijfeld niet alleen maar globale problemen aankaarten als rechteloosheid en ze zullen zich heus niet alleen maar richten op het falen van de overheid van Congo. Die organisaties zullen ook wel eens een keer de Minister aan haar jasje trekken over bijvoorbeeld belastingbeleid. Tax Justice heeft daar toch mooie successen kunnen boeken, denk ik. Er is dus geen twijfel over de onafhankelijke positie. Dit ten eerste. Ik vind het belangrijk en ik vind het bovendien belangrijk dat Nederland daarin positie kiest en daarin een voorbeeldfunctie kan gaan vervullen ten opzichte van andere donoren. Dat hoop ik dan maar.

Ten tweede, maatschappelijke organisaties hebben een rol als pleiter en beïnvloeder, maar niet alleen maar die rollen. Dat hebben we met elkaar geconstateerd. Het doet me ook genoegen om te zien dat maatschappelijke organisaties ook een rol kunnen spelen bij het behalen van de doelstellingen rond de speerpunten. Ik heb daarover al eerder waarderende woorden gesproken.

Toen we maandag spraken over het bedrijfsleveninstrumentarium en in een eerder overleg over multilaterale instellingen, heb ik al gezegd dat ik niet wil sturen op kanaalkeuze, voor de insiders, maar op resultaat. Ik voel dus de bewogenheid van de heer Voordewind, als hij me vraagt om een ondergrens. Tegelijkertijd weet ik dat hij, net als ik, de resultaten het belangrijkste vindt en niet de bedragen. Ik hoop dat hij van mij wil aannemen dat het feit dat ik geen harde ondergrens wil geven, niet betekent dat ik tot nul wil zakken, maar dat ik juist wil voorkomen dat ik organisaties of activiteiten alleen moet steunen om een zeker percentage te halen, terwijl de resultaten niet geborgd zijn. Ik denk dat niemand in deze Kamer dat wil.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De Minister heeft inderdaad in het vorige debat gezegd dat ze niet wil sturen op percentages. Door mij daartoe verleid, heeft ze die percentages toen wel genoemd. Dat waardeer ik ook. Toen noemde ze een percentage van 16 tot 28 met betrekking tot speerpuntenbesteding maatschappelijk middenveld. Zegt de Minister nu opnieuw dat dit goede marges zijn? Ik dacht zelf meer aan een ondergrens van 30%. Als de Minister een ondergrens van 20% met een marge naar boven noemt, geeft dat de maatschappelijke organisaties wat meer zekerheid om te bezien waar ze met hun speerpunten weer op de speerpunten van de Minister kunnen inschrijven.

Minister Ploumen: De heer Voordewind zou een uitstekende kandidaat zijn voor een datingprogramma, want hij probeert me nu te verleiden tot het bevestigen van uitspraken die ik zelf niet heb gedaan. Dat is een kwaliteit die in dat soort programma’s onmisbaar is om succes te hebben, maar ik ben niet van gisteren. Ik wil zeer zeker met de heer Voordewind meegaan. Dat zeg ik overigens ook tegen de heer Van Laar die niet minder over de genoemde kwaliteiten beschikt. Ik wil zeer zeker meegaan in het pleidooi om die maatschappelijke organisaties een significant deel van het speerpuntenbeleid te laten uitvoeren, uitsluitend en alleen omdat ze daarop goede resultaten boeken. Ik geef geen ondergrens, maar ook geen bovengrens. Als ik hierop niet ga sturen, is het moeilijk voor mij om te zeggen: dit is een vast percentage. Ik weet hoe we getrouwd zijn: dan moet ik me daarover terecht verantwoorden. Die sturing geef ik niet, dus het wordt ook moeilijk me daarover te verantwoorden. Ik zeg dus, ook tegen de heer Van Laar en de andere leden van de commissie die hierover vragen hebben gesteld, dat ik me aan mijn woord houd over de marges die ik voor de zomer heb aangegeven. Dat zijn namelijk ervaringscijfers en er is geen reden om aan te nemen dat daarin heel rigoureuze veranderingen komen. Ik wil echter geen onder- of bovengrenzen geven en ik wil ook geen garanties geven. Ik wil me natuurlijk wel graag verantwoorden over de keuzes die ik in het speerpuntenbeleid heb gemaakt.

De voorzitter: Ik dacht dat hiermee de vraag beantwoord was. Als bewaker van de orde en kijkend naar de klok en de Minister horend, wil ik de Minister vragen de Kamerleden niet uit te dagen wanneer ze zelf aan mij gevraagd heeft eerst de beantwoording te mogen geven.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Even een korte conclusie, voorzitter.

De voorzitter: Dat kan wel even wachten. De vraag is beantwoord.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Die is niet bevredigend beantwoord. Ik wil graag nog een kleine verheldering.

De voorzitter: Als u dat kort kunt doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja, dat zal ik doen. Ik ben blij met de bevestiging dat dat de marges die de Minister de vorige keer heeft genoemd, die 16% tot 28%, die ze gekoppeld heeft aan het maatschappelijk middenveld, ongeveer de marges kunnen zijn. Ik constateer alleen voor 2012 dat het nu 7% is, 7% voor het maatschappelijk middenveld. Dat betekent dat we dat percentage dan nog wel mogen zien groeien. Kan ik daarvan uitgaan?

Minister Ploumen: Het jaar 2012 ligt alweer achter ons. Bij de opbouw van het speerpuntenbeleid duurt het altijd even voordat het tot volle wasdom komt. De heer Voordewind en anderen weten dat ook. Ik wil niet onaangenaam zijn, maar als er een jaar om moverende redenen, namelijk dat het percentage blijkbaar voor de bijdrage aan de resultaten voldoende was, wat minder besteed wordt, wil ik niet dat er een debat wordt ontketend over de vraag of dat percentage in latere jaren weer verhoogd moet worden. Mijn informatie is dat we in 2012 ook rond de 16% zitten. Maar goed, 2012 ligt achter ons. Ik heb de Kamer gezegd dat percentages tussen de 15 en 25 of 16 en 28 meer in de aard der zaken liggen, en die zijn gebaseerd op de huidige cijfers en de inschatting van de effectiviteit van de maatschappelijke organisaties. Dat is tegelijkertijd natuurlijk ook een compliment voor hen.

Ik ga door met de strategische partnerschappen en de manier waarop we die nu zien. Een aantal van de commissieleden had hierover vragen en die kan ik wellicht in één keer adresseren. Met betrekking tot de strategische partnerschappen heb ik woorden gekozen die natuurlijk multi-interpretabel zijn, dat zie ik zelf ook wel. Die woorden staan echter voor vertrouwen, flexibiliteit en ook voor het niet-vastketenen van elkaar aan precieze projecten en precieze resultaten. De leden hebben dat zeer goed geduid, waarvoor dank. Dat betekent dat we van beide kanten wel wat risico’s nemen. We gaan immers een partnerschap aan op basis van wat bredere afspraken. Dat doen we natuurlijk op basis van een trackrecord. Ik kom daarop straks terug bij het Innovatiefonds en wat de heren Van Laar en Sjoerdsma daarover zeiden. Dat betekent natuurlijk ook dat we niet blind in een partnerschap stappen, maar dat we met elkaar werkenderwijze dat partnerschap opbouwen.

Op twee manieren is in de partnerschappen een rol weggelegd voor zuidelijke organisaties. Ten eerste, veel van de Nederlandse organisaties waarmee we die partnerschappen afsluiten, werken met organisaties in de partnerlanden of in andere landen. Ten tweede, zuidelijke organisaties kunnen ook deel uitmaken van een alliantie die zo’n partnerschap wil vormen. Ik neem dus de suggestie van de heer Van Laar over, maar ik ben in deze fase wat terughoudend om zuidelijke organisaties of buitenlandse organisaties penvoerder te laten zijn. Daarvoor heb ik twee redenen. De eerste reden is dat dit een nieuwe vorm is van met elkaar samenwerken. Laten we het eerst proberen in elkaars nabijheid, waar we elkaar makkelijk kunnen vinden en elkaar makkelijk in de ogen kunnen kijken. De tweede reden is dat de wereld wel heel erg groot is, als de partnerschappen openstaan voor organisaties buiten Nederland. Als me tegelijkertijd wordt gevraagd eens te kijken naar een zachtere landing, wordt de landing zoals die nu is en die door sommigen niet als zacht wordt gezien, alleen maar harder en botsender. Mijn voorstel is om voor deze periode te starten met strategische partnerschappen met Nederlandse organisaties waarin plaats is voor zuidelijke organisaties. Laten we in de evaluatie hiervan meenemen welke toegevoegde waarde het kan hebben om zuidelijke en buitenlandse organisaties penvoerder te laten zijn. Ik geloof dat we elkaar daarin wat meer kunnen vinden.

De heer Van Laar (PvdA): Dan zijn we vier jaren verder en volgens mij is deze discussie in feite al een paar jaar oud. Waarom kunnen zuidelijke organisaties niet allang aanspraak maken op dit budget? Juist als je niet meer kijkt naar kanalen, maar naar effectiviteit, moet je toch organisaties in open competitie met elkaar brengen. Dat geldt zowel voor het budget voor multilaterale organisaties als maatschappelijke organisaties als noordelijke en zuidelijke organisaties. Er zijn organisaties die zich laten tegenhouden om hun hoofdkantoor naar het zuiden te verplaatsen, omdat ze hier afhankelijk zijn van subsidiekanalen en Utrecht als vestigingsplaats moeten houden omdat ze anders geen subsidie meer krijgen. Ons kader houdt vernieuwing dus tegen. De vernieuwing in de sector is al veel verder dan ons kader nu toestaat. Ik denk toch dat het tijd wordt dit open te breken.

Minister Ploumen: De kwestie waaraan de heer Van Laar refereert, namelijk dat Nederlandse organisaties aarzelen om hun kantoren te verplaatsen omdat ze zichzelf daarmee buiten het subsidiekader stellen, vind ik toch van een andere orde dan de kwestie van organisaties die home-grown zijn in een land als Rwanda, waaraan mevrouw Mulder nog refereerde. De heer Van Laar en ik constateerden gisteren nog in een andere discussie dat «noord» en «zuid» eigenlijk achterhaalde begrippen zijn. Het is dus lastig is om in deze tijd te zeggen dat een organisatie uit Rwanda wel het penvoerderschap zou kunnen voeren, maar een organisatie uit het Verenigd Koninkrijk dat niet zou kunnen, terwijl ik die laatste in deze fase nog niet wil toelaten. Ik zeg tegen de heer Van Laar het volgende. Ik probeer te bekijken of er een mogelijkheid is om praktische problemen en bezwaren in het strategische partnerschap weg te nemen, als die Nederlandse organisaties in de weg staan om te functioneren op een manier die ze vinden passen bij deze tijd. Ik voel zeer goed wat de heer Van Laar zei. Nogmaals, als we zonder beperkingen de deur openzetten voor organisaties buiten Nederland in den brede, doen we het Nederlandse maatschappelijke middenveld tekort met betrekking tot de toegevoegde waarde daarvan. Wellicht kunnen we nog eens bekijken hoe we elkaar daarin tegemoet kunnen komen, maar dit is mijn voorstel.

De heer Van Laar (PvdA): Het is meer een principiële keuze. Als je kiest voor effect, dan moet je kiezen voor het effectiefste kanaal. Praktisch gezien heb ik daarbij een duidelijke inperking gegeven, namelijk dat er altijd een Nederlandse organisatie in zo’n alliantie moet zitten die mede getoetst wordt op de organisatie- en de voorsteltoets. Dat zou dan een substantiële organisatie moeten zijn die zich ook zelfstandig zou kwalificeren om aan het programma mee te doen. Daarmee perk je het dermate in dat niet opeens duizenden organisaties een aanvraag gaan doen. En waarom zouden organisaties uit andere West-Europese landen geen penvoerder kunnen zijn? Ik zie dat probleem niet. Als ze het effectiefste resultaat bereiken, is dat heel mooi.

Minister Ploumen: Het is de heer Van Laar natuurlijk duidelijk dat ik naar de geest een heel eind met hem op kan lopen, maar naar de letter wordt het wel ingewikkeld om de redenen die ik net al schetste. De heer Van Laar, maar ook anderen, en zeker de mensen in de zaal weten dat het geheel ook juridisch houdbaar moet zijn. Ik ben wel bereid het even goed te bekijken. Mijn inschatting is echter dat het ook vanuit een juridische invalshoek erg lastig zal zijn om te zeggen dat een organisatie uit bijvoorbeeld Rwanda wel penvoerder mag zijn en een organisatie uit het Verenigd Koninkrijk niet. Ik zeg er gelijk eerlijk bij dat ik die deur niet meteen wil openzetten, ook vanwege de beschikbare middelen. Misschien moet ik voorstellen dat we het subsidiekader verder uitwerken. Dat doen we natuurlijk op inhoud en met name op resultaten. We bekijken dan natuurlijk ook de juridische implicaties. Ik wil op zijn minst de mogelijkheden even goed onderzoeken. De manier waarop we die uitwerking tot de commissie laten komen staat nog niet vast, maar ik stel voor dat we er in een volgend overleg of in een brief nog eens op terugkomen.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil dat pleidooi van de heer Van Laar eigenlijk wel steunen, ook vanuit de analyse die de Minister zelf loslaat. Traditioneel was het natuurlijk via de noordelijke organisaties naar de zuidelijke organisaties. Dat was lang geleden. Nu concludeert de Minister in haar brief ook dat de capaciteit bij die lokale organisaties dermate gegroeid is dat er wellicht mogelijkheden zijn om dit direct te doen. Volgens mij doet Nederland dit ook. Volgens mij concludeerde de IOB in 2008 dat er al rechtstreeks 200 miljoen via ambassades en andere programma’s werd uitgegeven. Dat is behoorlijk substantieel. In dat kader sluit ik me inderdaad aan bij de oproep van de heer Van Laar. Is het mogelijk om zuidelijke organisaties rechtstreeks te laten meedoen? Ik snap wel dat de Minister daarbij Britse en Franse organisaties wil uitsluiten. Het gaat namelijk om die strategische partnerschappen. Het gaat gedeeltelijk dus ook om Nederlands beleid. Met dien verstande steun ik de oproep van de heer Van Laar. Ik vraag me wel af hoe het Accountability Fund met een beperkt aantal miljoen euro zich verhoudt tot het mensenrechtengeld dat soms rechtstreeks op ambassades wordt uitgegeven. Hoe is dat in elkaar gevlochten?

Minister Ploumen: De vraag van de heer Sjoerdsma brengt ons op het tweede onderdeel en dat is het Accountability Fund. Hierover zijn waarderende woorden gesproken door de commissieleden. Daarmee willen wij inderdaad lokaal ambassades in de gelegenheid te stellen om goede zuidelijke organisaties te steunen. Met het Accountability Fund geven we daaraan nog iets specifieker richting. Het is natuurlijk ook nadrukkelijk gericht op wat we good governance zouden kunnen noemen. Mevrouw Mulder had het ook over het belang van accountability naar de lokale bevolking. Dat past hierbij ook erg goed. Kijkend naar wat er nu aan middelen beschikbaar is op de verschillende ambassades, kun je de facto zeggen dat het inrichten van het Accountability Fund een intensivering van de mogelijkheden op dat terrein met een factor 2 à 3 betekent.

Het betekent ook dat er meerdere relaties direct met lokale organisaties worden onderhouden. Ik ben het ook zeer eens met de heer Sjoerdsma en/of de heer Van Laar. Die zei: zorg er ook voor dat die ambassades vrijheid van handelen krijgen en ga het niet vanuit een desk in Den Haag aansturen. Daarin hebben ze natuurlijk groot gelijk. Juist de ambassades zijn daar onze ogen en oren en die moeten de vrijheid en de flexibiliteit hebben om dit op een goede manier te kunnen doen.

Ik zeg er wel bij dat het nieuw is. Dat betekent dat we ervoor moeten zorgen dat er voldoende capaciteit op de ambassades is. Zeker in de partnerlanden is er voldoende capaciteit voor het ondersteunen van het beleid van hulp en handel, en dan vooral beide facetten. Het gaat dus niet alleen over economische diplomatie, maar ook over ontwikkelingssamenwerking, voor zover je die nog kunt scheiden. We zullen zorgvuldig monitoren en aan de Kamer rapporteren hoe het verloopt. Ik ben niet zo bevreesd dat er onvoldoende capaciteit is. We moeten zorgvuldig opereren omdat we organisaties direct gaan financieren. Daarmee stellen we de organisaties in de gelegenheid om wat meer in de wind te gaan staan. Dat betekent ook dat we ze de bescherming die daarbij hoort, moeten kunnen bieden. In de brief heb ik daarover een aantal zaken aangegeven. Tegen de heer Sjoerdsma zeg ik dat er zeker ook uitdagingen zullen zijn, maar dat zal hem niet verbazen.

De heer Sjoerdsma (D66): Deze woorden van de Minister kan ik alleen maar aanmoedigen. Als ik de kopjes «nieuw» en «meer» bekijk, zie ik dat nieuwe niet zo. Ook vanuit mijn eigen ervaring van mijn vorige baan als diplomaat weet ik dat heel veel ambassades al rechtstreeks maatschappelijke organisaties financieren. Dat kunnen mensenrechtenorganisaties zijn die voor die tegenkracht zorgen, zoals de Minister graag wil, of organisaties die meewerken op het gebied van de speerpunten. Ik noemde net het IOB-onderzoek: in 2008 al 220 miljoen. Dat brengt me naar het kopje «meer». Hoeveel meer is dit nu eigenlijk?

Minister Ploumen: We moeten met elkaar vaststellen dat de 220 miljoen van 2008 het bedrag van 2008 is. We zijn inmiddels in 2013. In feite hebben we nu een doorkijkje, om dat vreselijke woord maar te gebruiken, naar 2016. Daarin is die 220 miljoen niet meer zo aan de orde. Het lijkt me prima om het in de uitwerking van mei 2014 te specificeren. Gegeven de beschikbare middelen schatten we nu in dat we voor dit specifieke type activiteit inderdaad kijken naar een verdubbeling of verdrievoudiging van de beschikbare middelen. We gaan immers bepaalde activiteiten heel gericht ondersteunen terwijl we dat daarvoor toch minder deden.

Dat brengt mij bij het derde onderdeel, namelijk het Innovatiefonds. Ik wil allereerst de heer Van Laar accommoderen. Hij vraagt of er ruimte is om binnen het Innovatiefonds nadrukkelijk ook in te zetten op professionalisering. Ja, die ruimte is er. Die 10 miljoen zijn natuurlijk niet oneindig maar ik vind professionalisering, nieuwe organisaties in staat stellen om hun professionaliteit uit te bouwen, wel een belangrijk element. Dat is natuurlijk gekoppeld aan ideeën. Ik heb de heer Van Laar niet horen vragen om iets wat dat niet is.

De heer Sjoerdsma vroeg of ik eens kon onderzoeken of het ook mogelijk is, wellicht binnen de kaders van het Innovatiefonds, organisaties te financieren die met een relatief kleine bijdrage, maar wel met het keurmerk van de Nederlandse overheid, bij anderen terecht komen. Ik interpreteer het maar even zo. Ook daarvoor geldt dat de middelen niet oneindig zijn. Ik wil zeer zeker in het kader waarop ik nog terugkom, heel nadrukkelijk aangeven dat daarvoor een mogelijkheid bestaat. Ik moedig natuurlijk andere organisaties die binnen de partnerschappen in aanmerking komen voor subsidies, aan om de financiering van de Nederlandse overheid ook op die manier in te zetten. Zo maak je er alleen maar meer van.

Volgens mij heb ik hiermee meteen een aantal vragen geadresseerd. Ik kijk even naar wat de heer Smaling van mij vroeg, namelijk een zachtere landing. Ik doe het niet graag, maar ik moet hem toch teleurstellen in de zin dat de zachte landing zit in het gegeven dat het financiële kader zeer ruim van tevoren aangekondigd is aan de maatschappelijke organisaties. Hun voorbereidingstijd is daarmee ook heel ruim. Dit is wat ruimer dan hier en daar voor andere organisaties, ook binnen het multilaterale kanaal, mogelijk is gebleken. Financieel zie ik geen mogelijkheden om te schuiven. Een van de heren vroeg mij ook of het klopt dat er in 2016 wel meer geld beschikbaar is, omdat het lijkt alsof er minder gekort wordt. Volgens mij was het de heer Sjoerdsma. Hij heeft toch ongeveer dezelfde voor- en achternaam. Dus als je de ene weet, zou je de andere ook moeten weten, maar dat gaat nu niet helemaal op.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik maak niet veel kans in uw datingprogramma, begrijp ik.

Minister Ploumen: Nee, hoe u heette, ben ik vergeten. Daarover zijn prachtige liederen geschreven. We hebben al eerder wat gewisseld over dit onderwerp. Ik moet ook de heer Sjoerdsma een beetje teleurstellen, want het betreft een zogenaamde kasschuif. Dus vanaf 2016 is het bedrag gewoon gereserveerd. Maar nogmaals, ik ben blij dat we dit debat nu kunnen hebben en dat het niet doorgeschoven is naar 2014. De kaders die we hier nu met elkaar bespreken, maken het voor maatschappelijke organisaties mogelijk om te anticiperen.

De heer Smaling (SP): Onze rol is natuurlijk ook om te pleiten en te beïnvloeden. De begroting van de Minister is wat dat betreft een openingsbod. We zitten hier om daarover te praten en over een paar weken wordt daarover door deze Kamer een finaal oordeel geveld. De meerderheden geven dan uiteindelijk de doorslag. Dat is zo. Maar om het zo af te doen van: ja, ik kan de heer Smaling niet op zijn wenken bedienen. De analyse in de brief van de Minister is goed. Dat die dan leidt tot een keuze voor een budget voor dit deel van het domein van ontwikkelingssamenwerking zoals die gemaakt wordt, kan ik niet rijmen met de analyse die aangeeft dat toch heel veel bereikt is dankzij het maatschappelijk middenveld. Dus als er intern mogelijkheden zijn om die landing zachter te maken, en die zijn er volgens mij, zie ik niet in waarom die vraag zonder veel argumentatie van tafel wordt geschoven.

Minister Ploumen: Misschien iets preciezer nog: ik zie enerzijds die mogelijkheden niet, daar waar de heer Smaling ze wel ziet. Een inhoudelijker argument dat hier ook gewisseld moet worden, is dat pleiten en beïnvloeden. Ik zeg tegen de VVD dat dit iets anders is dan omkatten. Het moet inderdaad geen omkatten worden. In een relatie die gebaseerd is op vertrouwen, vertrouw ik ook op de maatschappelijke organisaties dat ze dat niet met die intentie zullen doen. Omkatten is niet iets waarover we enthousiast kunnen worden.

Maar ik ga even terug naar de vraag van de heer Smaling. Pleiten en beïnvloeden vraagt wel om een andere financiële structuur. Ik neem even een relatief simpel voorbeeld omdat dat vaak het best werkt. Bij dienstverlenende programma’s, bijvoorbeeld een gezondheidsprogramma dat mede kan bestaan uit het onderhouden van mobiele klinieken en het uitrollen van inentingsprogramma’s, is er natuurlijk een heel ander financieel perspectief dan bij het bepleiten en beïnvloeden van een overheid in Oeganda om de eigen gezondheidszorg zo te organiseren dat deze de mensen die deze zorg nodig hebben ook bereikt. Ik vind oprecht dat dit om een heel ander financieel kader vraagt. Met de mogelijkheden die ik nu bied, gekoppeld aan de wens om dat pleiten en beïnvloeden voorop te stellen en gekoppeld aan de mogelijkheid om voor die dienstverlenende programma’s inderdaad financiering bij Bill en Melinda Gates te vinden, vind ik dit een financieel kader dat zeer te verdedigen is, ook op inhoudelijke gronden.

De heer Smaling (SP): Ik kan de Minister wel volgen, maar ik zit dan toch te denken aan de 27 miljoen onlangs voor een loskade in Mombasa. Waarom is dat geld beter weggezet dan wanneer het gestopt was in goedlopende programma’s waarbij maatschappelijke organisaties betrokken zijn? Is die afweging gemaakt of was het meer van: jongens, we moeten nu echt meer de businesskant op? Zo’n haven heeft natuurlijk een enorme spin-off naar Oost-Afrika. Dat geef ik gelijk toe. Ik wil het verhaal daarachter dus horen, ik wil horen waarom het nu beter zou zijn om reserveringen die kant op te maken in plaats van de kant waar het voorheen naartoe ging.

Minister Ploumen: Ik meen dat ik de achtergrond van dat beleid geschetst heb in de nota Wat de wereld verdient. We moeten inzetten op inclusieve groei. Economische groei op zich is waardevol, maar is niet genoeg. Trickledowneffecten geloven we niet in. Ik weet dat de heer Smaling en ik het daarover absoluut eens zijn. Dat betekent enerzijds dat we die groei willen bevorderen door bijvoorbeeld projecten op het gebied van infrastructuur te steunen. Anderzijds ben ik tegelijkertijd realist genoeg om te weten dat bijvoorbeeld zo’n project in de haven van Mombasa niet meteen ten goede komt aan alle armen in Kenia, maar soms wel neveneffecten heeft waarvan de heer Smaling en ik vinden dat die gesignaleerd en gemitigeerd moeten worden. Daarbij kan het maatschappelijk middenveld juist weer een goede rol spelen. Natuurlijk zet het beleid van hulp en handel nadrukkelijk in op de rol van de private sector en op het versterken van een enabling environment. Ik meen dat de keuzes die ik in de nota heb gemaakt op basis van dit denken, evenwichtig zijn. Ik hoor de heer Smaling zeggen dat hij daarin voor een deel kan meegaan, maar toch niet de weg tot het einde mee kan lopen. Dat spijt me, maar ik denk wel dat het is zoals het is.

De voorzitter: Voordat ik mevrouw De Caluwé de gelegenheid geef tot een interruptie, wil ik zowel de leden als de Minister vragen om iets compacter te zijn in het stellen van de vragen in de interrupties en zeker ook in de beantwoording, met het oog op de klok.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik wil terugkomen op dat omkatten wat de Minister net even in een tussenzin noemde. Vertrouwen is goed, maar is het niet nog beter, zeker als de Minister stuurt op resultaat, om in de contracten met deze strategische partners af te stemmen dat het werk daar wordt uitgevoerd en dat het geld en het budget daar terecht komt waar het nodig is? We willen namelijk iets in die landen bereiken.

Minister Ploumen: Ik meende dat ik mevrouw De Caluwé het net ook hoorde zeggen. De organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor wat ze doen. De resultaten tellen. Ik denk dat mevrouw De Caluwé en ik het erover eens zijn dat we natuurlijk bekijken op welke manier de organisaties die effecten willen bereiken, als we ze beoordelen of ze kwalificeren als strategisch partnerschap. We bekijken hoe effectief en efficiënt ze opereren en dan vindt die afweging plaats. Ik wil niet treden in de vraag of organisaties nu ergens vijf of zeven mensen op een positie moeten hebben. Dat zou terug zijn naar een tijd die we allemaal niet meer willen. Ik ben het onmiddellijk met mevrouw De Caluwé eens dat effectiviteit vooropstaat.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Dus ik kan ervan uitgaan dat er ook in de contracten heel duidelijk wordt gestuurd op resultaten en dat deze resultaten ook concreet worden benoemd?

Minister Ploumen: Ja, voor zover ze passen in dat bredere framework zoals ik dat in mijn brief heb geschetst en waarin mevrouw De Caluwé zich kan vinden. We gaan niet begrotingspostje voor begrotingspostje monitoren, want dan tuigen we dat weer op waarvan we af wilden. Vanzelfsprekend wil ik wel graag een verbinding zien tussen de doelstellingen van de organisaties en de bijdragen aan mijn beleid.

Mede met het oog op het verzoek van de voorzitter kijk ik nog even snel naar de vragen die ik na deze algemene inleiding nog niet beantwoord heb. Ik begin met de vraag van de heer Van Laar of er plek is voor organisaties die actief zijn op het gebied van kinderrechten binnen die strategische partnerschappen. Het compacte antwoord is ja.

De heer Voordewind vroeg hoeveel geld er eigenlijk naar de agenda van kinderrechten gaat, voor zover dat nog niet geduid is in de brief. Het is lastig om daarover heel exacte cijfers te geven, omdat het onderdeel is van een wat breder thematisch budget. Daarom heb ik dat nog niet op de euro kunnen en willen duiden in mijn brief. De heer Voordewind repte zelf al over zijn amendement. Volgens mij gaat 43 miljoen daarvan naar de kinderrechtenagenda. Dat is voor een deel additioneel voor wat er al in de brief staat. Natuurlijk kunnen we hierop later terugkomen. Als er organisaties mee willen doen in de strategische partnerschappen op het gebied van kinderrechten, kan ik dat nog niet helemaal voorzien. De heer Voordewind kan er natuurlijk op vertrouwen dat het niet om 10 miljoen voor het gehele beleid zal gaan. Het lijkt me dat hij dat al deed.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik wil hierop nog even doorgaan. We hebben inderdaad een brief van de Minister gehad over het speerpunt kinderrechten. Daarin wordt hier en daar een bedrag genoemd, maar ik heb geen totaalbedrag kunnen vinden. Het amendement plust daar inderdaad 43 miljoen bij. Ik zou het op prijs stellen als de Minister nog eens op een rijtje zet hoe ze dit nu ziet, want ik neem aan dat ze voor 2014 gewoon bedragen moet reserveren. Dat hoeft niet nu, maar dat zou later in het jaar kunnen.

Minister Ploumen: In de loop van de komende maanden wordt dat budget natuurlijk verder ingericht en volgt die informatie min of meer vanzelf. We houden wat vrijheidsgraden, ook vanwege die strategische partnerschappen. Ik denk dat het geen enkel probleem is om op zeker moment tegemoet te komen aan de vraag van de heer Voordewind.

Mevrouw De Caluwé en mevrouw Mulder vroegen naar de openbaarmaking van de vermoedens van fraude. Ik ben het zeer eens met het pleidooi voor openbaarheid. Dat wil ik graag doen nadat het onderzoek is afgerond om te voorkomen dat organisaties valselijk worden beschuldigd. Je weet hoe die dingen gaan. Valselijk beschuldigen is niet goed voor die organisaties, maar ook niet voor de juridische positie van mijn ministerie omdat we een aantal zaken voor de rechter brengen. Met deze aanmerking kom ik hun verder graag tegemoet. Ik zie dat mevrouw De Caluwé zich daarin geheel kan vinden.

Dan kom ik bij de vraag over de TA-percentages en het DGGF. Ik vraag de commissie om op inhoud de terminologie «technische assistentie» even over te nemen. Als we het flankerend beleid er ook nog bij gaan halen, komt het voor een deel ook weer op het terrein van de private sector development, zoals we die wisselden. Bij het DGGF zijn de percentages bij investeringen ongeveer 10%, dus spoor 1, lokaal mkb spoor 2 15%, exportfinanciering 5%. Die percentages zijn gebaseerd op ervaringscijfers, onder andere op basis van ervaringen van het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) en de Nederlandse Financieringmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO). Natuurlijk zullen die percentages wat hoger uitvallen bij financieringen in fragiele staten en middeninkomenslanden, zeg ik tegen mevrouw Mulder. We gaan ervan uit dat het zich ongeveer gaat uitmiddelen. Dat klinkt iets huiselijker dan we het berekend hebben. Dat is ook de ervaring van andere instrumenten.

Hoe zit het nu met de maatschappelijke organisaties in Rwanda op basis van de schuif die we daar in 2013 hebben gezien? Ik heb daarover een brief geschreven op 23 augustus 2013.Er is sprake van omzetting van sectorale begrotingssteun naar steun voor ngo’s met name op het terrein van vrije media, traumaverwerking en etnische verzoening. De uitvoering ligt op schema. De keuze voor ngo’s worden of zijn gemaakt. We hebben tegemoet kunnen komen aan wat mevrouw Mulder, gesteund door een meerderheid, vroeg.

De heer Van Laar vroeg naar de positie van de vakbonden. In de totale afweging worden inderdaad de vakbonden meegenomen. We zitten nog eventjes met het financieringskader. Daarom vind ik dat we echt tot meer harmonisatie moeten komen. Ik ben blij dat de Kamer dit lijkt te steunen. Het financieringskader voor de vakbonden loopt af in 2016 en dat is een jaar later dan het medefinancieringskader. Ik probeer dat te harmoniseren, maar het spreekt voor zich dat de vakbonden daaraan mee kunnen doen, in het programma voor private sector development. Ik ga nog even bekijken hoe ze daarin het beste tot hun recht komen. Die inzet heb ik op dat punt en daarmee doe ik recht aan wat de heer Van Laar aan mij vroeg.

Over onafhankelijkheid van ngo’s heb ik al iets gezegd. We moeten nog even de vraag adresseren over de rol van de gemeenten. Over het hefboomfonds heb ik het ook al gehad. Het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om te kiezen op welke manier ze internationale samenwerking binnen hun beleid vormgeven. Zelf steun ik een programma over het versterken van lokaal bestuur in partnerlanden. Dat is ontzettend belangrijk. Dat hebben we al eerder gewisseld. Decentraal bestuur is ook belangrijk. Daarbij maak ik graag gebruik van de kennis van gemeenten en de professionals van VNG International. Dat gaat dan in de aard der zaak per definitie om experts. Hiermee meen ik recht gedaan te hebben aan de vragen en opmerkingen van de leden van de commissie.

De voorzitter: Er is nog gelegenheid voor een korte tweede termijn. Dat hoeft niet per se, zoals u weet. Ik zie dat er wel behoefte aan is. Ik stel voor dat we dat in één minuut per fractie proberen te doen.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording en de toezeggingen. Als ik de voor ons belangrijkste punten langs loop, ben ik blij met de toezegging dat de zuidelijke organisaties deel uit kunnen maken van een alliantie. Ik verwacht wel dat we een motie indienen om hen ook penvoerder te kunnen laten zijn, met een achterdeur voor de Minister als ze kan aantonen dat dit om wat voor reden dan ook tot desastreuze gevolgen leidt. Ik ben ook blij met de toezegging en het duidelijke antwoord over de kinderrechten en de vakbonden.

Ik had nog een vraag gesteld over legitimiteit en geloofwaardigheid. Die is nog niet beantwoord. Die vraag ging erover dat het belangrijk is dat organisaties ook geworteld zijn in de dagelijkse praktijk in de landen waar ze lobbyen en dat daarnaar ook in de voorsteltoets en de organisatietoets gekeken wordt. Ik weet bijvoorbeeld dat in het MFS programma’s zijn ingediend die werden uitgevoerd in landen waarin de organisatie nog niet actief was en waar iets heel nieuws opgebouwd moest worden. Gezien het feit dat er veel bezuinigd wordt, is het toch handiger om de beste programma’s door te zetten in plaats van nieuwe programma’s op te zetten.

Dank voor de toezegging om de vernieuwing van de sector te stimuleren. Mag ik Minister vragen om dat voorstel samen met Partos uit te werken? Partos heeft met name zicht op welke organisaties dat zijn en waaraan ze behoefte hebben.

Het belangrijkste punt blijft toch het budget. We blijven hierover met de Minister discussiëren. We zijn het helemaal met de Minister eens dat we niet meer op kanalen gaan sturen. De Minister moet iets meer zeggen over de manier waarop het budget dan wel verdeeld gaat worden. Worden maatschappelijke organisaties in open competitie gebracht met multilaterale instellingen om bijvoorbeeld voor fondsen in aanmerking te komen of gaat de Minister die zelf toewijzen? Moeten de organisaties wachten tot er een telefoontje komt dat ze een nieuw programma krijgen? Dat lijkt me ingewikkeld. Bij multilaterale organisaties is dat iets makkelijker omdat dat bestaande programma’s zijn waaraan Nederland meefinanciert. Daarover wil ik graag wat meer duidelijkheid. Voor organisaties is het nu vaak heel erg zoeken naar waarop ze aanspraak kunnen maken. Wat mij betreft gaan we geen minimale of maximale percentages noemen, maar zeggen we in ieder geval wel dat het een substantieel bedrag kan zijn en dat ook zal blijven.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van mijn vragen. Veel is nu helder. Ik heb nog twee punten over. Ten eerste, in antwoord op de vragen van de ChristenUnie heeft de Minister aangegeven dat ze maatschappelijke organisaties zo veel mogelijk wil betrekken bij de uitvoering van de speerpunten. Ik vraag me een beetje af of het dan toch weer niet sturen op kanalen wordt in plaats van op resultaat. In het verlengde daarvan wil ik nog even terugkomen op mijn vraag die nog niet helemaal beantwoord is, namelijk hoeveel er in totaal aan maatschappelijke organisaties uitgegeven gaat worden. Als ik alles bij elkaar optel, kom ik tot een behoorlijke som en ik vraag me dan af hoeveel er nu bezuinigd wordt.

Ten tweede, het was niet mijn bedoeling om een verdenking op malversaties meteen openbaar te maken. Dat komt het onderzoek niet ten goede, zou men bij het Openbaar Ministerie zeggen. Mijn bedoeling was om de bevindingen van het onderzoek te publiceren in het kader van de transparantie. Dat hebben we vorig jaar een keer gezien bij een organisatie die een enorme fraudezaak had. Die is daarmee na intern onderzoek wel naar buiten gekomen. Ik vind dat alleen maar positief en ik geloof dat mevrouw Mulder dat ook gezegd heeft.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden in de eerste termijn. Ik zal mijn initiële conclusies uit die eerste termijn niet herhalen. Ik dank de Minister dat ze bereid is om te onderzoeken of die hefboomfunctie binnen de bestaande middelen kan worden onderzocht. Ik vraag de Minister wanneer ze daarop terugkomt.

We hebben ook gesproken over directe steun aan lokale organisaties. Ik heb daarover nog een vraag in aanvulling op wat we daarover al hebben gewisseld. De Minister schrijft dat in sommige landen directe steun aan organisaties niet mogelijk is. In welke landen is dit volgens de Minister op dit moment het geval?

Hoe is de Minister gekomen tot de geldverdeling tussen de drie fondsen? Is die verdeling in steen gebeiteld?

Ik aarzel een beetje om de flexibiliteit van de Minister op het gebied van de partnerschappen te ondermijnen, maar ik vraag me af hoe de Minister staat tegenover het voldoen aan open data standaarden voor de strategische partners.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik zit even te denken welke popklassieker ik van toepassing vindt op de Minister vandaag. Dat is Shine on you crazy diamond geworden. Er zitten twee complimenten in, maar ook een belediging. Het rare is dat ik altijd het gevoel heb dat we wel aardig hetzelfde denken, maar dat het toch lastige korset van de PvdA en VVD samen in de regering misschien maakt dat de Minister af en toe nog een masker moet opzetten. Maar goed, dat is nu eenmaal de situatie waarin ze zich bevindt.

Als ik de Minister zo beluister, vind ik het jammer dat er geen enkele mogelijkheid is om toch iets te schuiven waardoor er toch iets meer lucht in de hele begroting komt ten aanzien van groepen waarover we het vandaag hebben. Ik heb naar de Minister geluisterd en ik kan mezelf herhalen, maar dat zal ik niet doen.

Ik ben zelf niet zo voor de suggestie van de heer Van Laar om het penvoerderschap van de strategische partnerschappen open te stellen voor buitenlandse organisaties. Ik ben er niet echt tegen, maar het tijdsgewricht is wel zodanig dat je wel heel erg gekke henkie zou worden. De PVV staat hoog genoeg in de peilingen, dus ik zou het niet doen. Laten we ons maar gewoon op onze eigen expertise verlaten

Het Innovatiefonds vind ik heel nuttig. Laat er vooral een beetje gideonsbende-achtige initiatieven loskomen. Beperk dat ook niet te veel door te zeggen dat de organisaties waarmee we al partnerschappen hebben, daartoe geen toegang hebben, want die kunnen dat wel aanjagen en dan krijg je vanzelf nieuwe 1%-clubs of clubjes die er nog helemaal niet zijn. Ik wil nog wel even zeggen dat ik dat een heel goed idee vind. En dan heb ik toch vrolijk afgesloten?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het mag duidelijk zijn dat de ChristenUnie niet blij is met dit beleid en de keuzes van de Minister met betrekking tot het ophogen van het bedrijfslevenprogramma. Als je alles bij elkaar optelt inclusief het DGGF, kom je echt tot een plus van 800 miljoen. Bij de particuliere organisaties, het maatschappelijk middenveld, kom je op een min van 230 miljoen in 2017. Ik vind dat nog steeds zeer te betreuren.

Waar de Minister en ik elkaar dan wel in vinden – en daarvoor hebben we geen datingsite Second love nodig, want daartegen hebben we nog wel wat bezwaren – is dat de Minister serieus die 16% en 28% met betrekking tot de speerpunten en de beschikbaarheid van de maatschappelijke organisaties gaat bekijken. Daarvoor dank ik de minister. Ik begrijp dat de coalitiepartijen overwegen een VAO aan te vragen. Ik overweeg er nog ietsje steviger op in te zetten via een motie.

Het Accountability Fund is bedoeld voor lokale organisaties, maar zet de Minister ook erop in om partnerschappen met Nederlandse organisaties hieraan te koppelen? Ik denk dan even aan Hivos en kinderrechten waarop het een heel sterk programma heeft. Zijn daarmee nog combinaties mogelijk?.

Ik dank de Minister voor haar toezegging om een financieel overzicht met betrekking tot de bestedingen voor kinderrechten te zijner tijd aan de Kamer te sturen. Ik neem aan dat dit het einde van het jaar is.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. De PvdA-fractie heeft in tweede termijn aan de Minister gevraagd nog eens precies aan te geven wat ze met die particuliere organisaties gaat doen. Daar zijn wij ook heel erg benieuwd naar.

Verder dank ik haar voor de beantwoording en voor het feit dat ze de begrotingssteun voor Rwanda om wil zetten naar een maatschappelijke organisatie. Die brief heb ik kennelijk even gemist. Ik zal hem er nog even bij zoeken. Als dat weer tot verdere vragen leidt, kom ik daarop wel bij de behandeling van de begroting terug.

Ik dank de Minister ook voor haar antwoorden over de malversaties bij organisaties en hoe we daarmee in 2013 omgaan. Als er toch een VAO komt, komt er mogelijk nog een motie op dat punt.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik loop even de vragen en opmerkingen langs. Ik dank de commissie voor het debat. Hoe zal ik het zeggen? Er zat muziek in.

In antwoord op de eerste vraag van de heer Van Laar merk ik op dat legitimiteit enorm belangrijk is. Het is ook ontzettend belangrijk, zoals in eerste termijn werd gezegd, om in te zetten op handhaving van bestaande regelgeving in plaats van alleen te focussen op nieuwe regelgeving. Ik ben het geheel eens met wat de heer Van Laar daarover zei.

Zijn tweede punt ging over professionalisering van organisaties. Mevrouw Mulder vraagt of ze dat mag begrijpen als professionalisering van kleine particuliere organisaties. Die kunnen inderdaad ook aanspraak hierop maken, maar niet alleen zij. Het gaat echt om professionalisering en vanzelfsprekend doen we dat graag met Partos, zoals de heer Van Laar suggereerde.

Ik kom bij alle opmerkingen en vragen over de percentages binnen het speerpuntenbudget. Over niet al te lange tijd hebben we een debat over de begroting. Ik denk dat het daarin iets duidelijker kan worden, want dan gaan we ook 2014 al bekijken en hoeven we niet alleen maar te praten over de cijfers van 2012 waarover we wat verschil van inzicht hebben. Dus bij dat debat kom ik hierop graag terug.

De heer Van Laar (PvdA): Mogen we de Minister een brief vragen voor de begrotingsbehandeling waarin ze aangeeft hoe zij de deelname van de maatschappelijke organisaties aan het speerpuntenfonds voor zich ziet? Ziet ze die in open competitie met andere kanalen, want die kanalen gaan we niet meer handhaven?

Minister Ploumen: Dat zeg ik graag toe aan de heer Van Laar.

Nee, we gaan niet sturen op kanalen. Het is goed mevrouw De Caluwé op dat punt nog eens gerust te stellen. We gaan echt sturen op effectiviteit. In de brief die ik net toezegde aan de heer Van Laar, zal ik wat meer inzicht geven en wat meer comfort voor mevrouw De Caluwé, als ze dat nodig heeft.

Ik ben het ermee eens dat openbaarheid na bewezen fraude alleen maar goed is, zeker als die gekoppeld kan worden aan lessen die daaruit geleerd worden. Ook hierover bestaat dus geen verschil van inzicht.

Ik stel voor het hefboomdeel van het Innovatiefonds mee te nemen in de uitwerking die ik rond mei 2014 van plan ben naar de Kamer te sturen.

Tegen de heer Sjoerdsma zeg ik dat het moeilijk is om te generaliseren in welke landen de inperking van het direct steunen van maatschappelijke organisaties nu een rol speelt. In sommige landen gebeurt dit alleen maar op bepaalde thema’s. Ik denk dan bijvoorbeeld aan rechten voor LHBT. Soms wordt in landen de ruimte voor maatschappelijke organisaties als geheel enorm ingeperkt. Ik kan me voorstellen dat ik bij de uitwerking van het Accountability Fund eens bekijk of ik er iets over kan zeggen. Soms wil je ook niet dat de werkelijkheid waar wordt door die op papier te zetten. Ik weet zeker dat de heer Sjoerdsma precies begrijpt wat ik daarmee bedoel.

Ik ben het geheel eens met de opmerking van de heer Sjoerdsma over open data standaarden. Het enige voorbehoud dat ik daarbij maak, is dat het juist voor zuidelijke kleine nieuwe organisaties moeilijk is. Ik zou aan de heer Sjoerdsma het uitgangspunt «comply or explain» willen voorstellen en daarover zijn we het geheel eens.

Ik ben het ook geheel eens met de suggestie van de SP om de gideonsbende-achtige kwaliteiten te belonen, terugkomend op wat de heer Smaling in eerste termijn zei, namelijk dat het zo belangrijk is dat mensen zich organiseren. Ik heb ooit zelf aan de wieg gestaan van een programma rond de Gay Games in Amsterdam dat als titel had Get organized. Daarover gaat het precies. Ik vind ook dat er in het Innovatiefonds ruimte moet zijn voor nieuwe organisatievormen. Dat beantwoordt aan wat de heer Smaling zei.

De Minister is doorgaans wellicht iets vrijzinniger dan de uitgangspunten van de ChristenUnie, maar ook ik ben geen voorstander van datingsite Second love, al was het alleen maar omdat dit bij mij thuis niet goed valt.

Mag dat Accountability Fund gekoppeld worden aan Nederlandse organisaties? Kijk, ik zal daarover zeker iets in de uitwerking schrijven. Ik begrijp de heer Voordewind zo dat hij zegt dat het zou moeten kunnen, als dat extra bescherming of extra kwaliteit of extra convering power geeft. Ik zou zeggen dat het ook weer niet de financiële ruimte weg moet halen, zeker niet bij lokale organisaties. Maar ik denk niet dat hij dit bedoelt. Ik zal er in mijn brief even goed naar kijken en die toezegging doe ik graag.

Ik meen dat ik ook de vragen en opmerkingen van mevrouw Mulder heb kunnen adresseren en dat er voor haar niets meer openstaat.

De voorzitter: Ik stel vast dat alles aan de orde is geweest. Ik herhaal de toezeggingen door deze Minister nog even zodat daarop bevestigend door de Minister kan worden gereageerd.

De Minister stuurt de Kamer voor de begrotingsbehandeling een brief over de rol van maatschappelijke organisaties bij het speerpuntenbeleid. Dat is akkoord.

De tweede toezegging betreft ook een brief. De Minister stuurt een brief aan de Kamer over de samenwerking met maatschappelijke organisaties in mei 2014. Ook dat wordt bevestigd.

Dit zijn de toezeggingen die gedaan zijn aan de Kamer. Er is nog een opmerking van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had nog een overzichtje gevraagd van de bestedingen kinderrechten, in het najaar. Dat heeft de Minister toegezegd.

Minister Ploumen: Ja, per brief.

De voorzitter: U zou de Kamer daarover informeren, maar komt die informatie apart per brief?

Minister Ploumen: Ik denk dat dit de handigste manier is om het te doen.

De voorzitter: Dan noteer ik als toezegging dat de Minister per brief nog een overzicht stuurt van de bedragen die precies worden besteed aan kinderrechten.

De heer Van Laar (PvdA): De Minister heeft toegezegd om samen met Partos een voorstel uit te werken om de vernieuwing binnen de sector door nieuwe organisaties, professionalisering en capaciteitsversterking te stimuleren en dit naar de Kamer te sturen.

Minister Ploumen: Ja.

De voorzitter: Ook dat is dus toegezegd. De Minister stuurt ook nog een brief met betrekking tot die uitwerking in samenwerking met Partos. Als de Minister de Kamer daarover per brief informeert, is dat een toezegging. Alle andere toezeggingen komt de Minister ook gewoon na, maar dat gebeurt dan niet per brief.

Minister Ploumen: Daarover komt een keer een brief. Ik kan me zo voorstellen dat die komt als het overleg is afgerond.

De voorzitter: Dan noteren we ook als toezegging dat de minister, zodra het overleg over die uitwerking in samenwerking met Partos gerealiseerd is, daarover een brief naar de Kamer stuurt.

Dan zijn alle toezeggingen hierbij bevestigd door de Minister en kan ik komen tot een afronding van dit AO onder dankzegging aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en alle andere aanwezigen.

Sluiting 14.10 uur.