Kamerstuk 33625-35

Verslag van een algemeen overleg

Hulp, handel en investeringen


Nr. 35 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 juli 2013

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben op 29 mei 2013 vervolgoverleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de Beleidsnota «Wat de wereld verdient: een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen»

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn 12 leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Jasper van Dijk, Van Klaveren, Leegte, Maij, Agnes Mulder, Van Ojik, De Roon, Sjoerdsma, Van der Staaij, Voordewind en Jan Vos,

en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar Ministerie.

Aanvang 10.00 uur

De voorzitter: Dames en heren, welkom bij de voortzetting van het algemeen overleg over de nota van de Minister van Buitenlandse Handel met als titel Wat de wereld verdient. Dit is de tweede termijn. Ik zal de spelregels nog even voor iedereen duidelijk noemen. De spreektijden zijn voor VVD en Partij van de Arbeid elk vijf minuten, te verdelen over meerdere woordvoerders. De SP heeft drie minuten. PVV, CDA en D66 hebben eveneens elk drie minuten, plus één minuut die ze nog over hebben van de eerste termijn. Die hebben ze toen niet gebruikt en mogen ze doorschuiven naar de tweede termijn. PVV, CDA en D66 hebben dus elk vier minuten spreektijd. GroenLinks, ChristenUnie, SGP en Partij voor de Dieren hebben elk twee minuten. Mevrouw Thieme van de PvdD heeft zich trouwens laten excuseren. Zij is er vandaag niet. En nee, wij gaan haar spreektijd niet verdelen.

Mevrouw Mulder heeft een vraag.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Het is meer een opmerking. Ik denk dat ik genoeg heb aan drie minuten en ik wil mijn extra minuut graag schenken aan mijn buurman, de heer Van Ojik.

De voorzitter: Een minuut gaat naar de heer Van Ojik.

Dit is zoals gezegd de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik ga in deze termijn geen interrupties toestaan. Ik vraag alle woordvoerders om eventuele interrupties te bewaren voor de tweede termijn van de Minister. Zij hebben in de eerste termijn uitgebreid kunnen interrumperen. In deze termijn sta ik geen onderlinge interrupties toe. Ik houd de sprekersvolgorde aan van de vorige keer. We beginnen bij de VVD en uiteraard bepaalt de fractie wie er als eerste spreekt. Dat is in dit geval de heer Leegte.

De heer Leegte (VVD): Voorzitter. Dank aan de Minister dat we zo snel al die tweede termijn hebben kunnen organiseren. In mijn eerste termijn heb ik de Minister opgeroepen, zich niet te laten afleiden van de grote opgave waar Nederland voor staat. De Nederlandse economie draait slecht, net zoals de Europese economie. Dat heeft alles te maken met het wegvallen van de vraagzijde van de economie. Overheden en de private sector saneren schulden en schrijven bezittingen af. Daardoor blijft er te weinig geld over voor consumptie of investeringen. Juist externe vraag en handel zijn middelen om de vraaguitval te kunnen compenseren, maar dan moeten we wel de goede dingen doen. Nieuwe initiatieven passen dan niet, maar Bengaals geld in Bangladesh op een andere manier besteden, in lijn met en volgend op het bedrijfsleven daar, is natuurlijk prima.

In de eerste termijn had de heer Van der Staaij met zijn voorbeeld van de barmhartige Samaritaan niet mooier kunnen uitleggen waarom wij van hulp naar handel zouden moeten. Niet alleen hield de Samaritaan geld en goed over om weg te kunnen geven, hij had ook geen wereldlijke overheid nodig om hem aan zijn verantwoordelijkheid tegenover de medemens te herinneren. Eigen verantwoordelijkheid is natuurlijk spannend, zeker als je daarbij ook het vertrouwen krijgt om het waar te maken. Als de overheid de samenleving beide geeft, krijgt de samenleving iets prachtigs. Immers, met de eigen verantwoordelijkheid kunnen we ons niet meer verschuilen achter de brede rug van de overheid. We moeten dan met onszelf dealen en onszelf de vraag stellen: wat zie ik als ik in de spiegel kijk?

Voorzitter. Ik ga in op de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA's). Wie een «honest broker» wil zijn, kiest geen positie, en landen die wel een handelsverdrag afsluiten, krijgen een enorme bonus, namelijk handel en welvaart. Door die handel ontstaat er een middenklasse die belasting gaat betalen, en wie belasting betaalt, zal aan de regering vragen wat er met dat geld gebeurt. Wie als regeringsleider geen handel wil, kan niet anders dan bang zijn voor parlementaire controle op rijksinkomsten en rijksuitgaven. Wie als regering doorheeft dat er toch een hulprelatie blijft bestaan, weet zijn Zwitserse privérekening gevuld. Laten wij iedere naïviteit van ons afschudden. Landen zijn autonoom en mogen zelf keuzes maken. Wil je handel drijven, ben je meer dan welkom. Wil je dat niet, prima, dan is dat je eigen keuze, maar dan kan het niet zo zijn dat wij geld blijven pompen in dat land. Daarmee is geen enkel Nederlands belang gediend en wij kunnen onze tijd en het geld dat wij hebben, beter in iets anders steken. Ik wil de Minister dan ook vragen om te bezien of zij de hulprelatie kan stoppen, als een land weigert een EPA af te sluiten. Ik overweeg om hierover een motie in te dienen.

Dan heel kort: als ondernemer gaat de overheid mij vaak niet snel genoeg, maar toch wil ik het Ministerie een compliment maken. In 2010 werd het Ministerie van EZ samengevoegd met LNV, en vervolgens verhuisde het deel Buitenlandse Economische Betrekkingen naar Buitenlandse Zaken. Een logische keuze voor het Nederlandse beleid, maar tegelijkertijd een enorme opgave voor de mensen die daar werken en die ook geconfronteerd werden met een grote inhoudelijke beleidsaanpassing. Die beleidsaanpassing is zelfs zo groot dat sommige prominenten uit niet nader te noemen partijen afscheid nemen van de partij, uit de angst die ze hebben voor alle nieuwheid en de schoonheid die daaruit voort kan komen. Een compliment aan het Ministerie, en daarmee sluit ik af.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de uitvoerige beantwoording in eerste termijn. We hebben heel erg veel gesproken over het Dutch Good Growth Fund. Er zullen drie keer 250 miljoen weggezet worden, of bij het bedrijfsleven in Nederland, of bij het bedrijfsleven in de OS-landen. Er is veel vraag naar financieringen in OS-landen. De bankensector kan daar niet voldoende leningen verstrekken en men is afhankelijk van het leenvermogen van westerse partners. Ook die hebben echter problemen om in Nederland bij reguliere banken aan geld te komen. Fondsen die betrokken zijn bij de gesprekken met Buitenlandse Zaken zoals de eerder genoemde Rabobank hebben veel ervaring in OS-landen. Zij kunnen die investeringen wegzetten. Bedrijven, fondsen en ngo's lopen bij mij de deur plat om aan te geven waar de mogelijkheden liggen. Ik maak me dus ook geen zorgen over het wegzetten van de investeringen en garanties tot aan 750 miljoen, maar ik vind wel dat we op heel korte termijn moeten kunnen starten. Begin 2014 moeten de eerste leningen en garanties kunnen worden verstrekt. Daarom bepleit ik nogmaals het inzetten van bestaande fondsen en dat er zo snel mogelijk wordt gestart.

Ik ben blij dat de Minister heeft toegezegd dat zij komt met inzetcriteria op basis van de OESO-richtlijnen en dat aanvullende regels zoals IFC Performance Standards alleen in uitzonderingsgevallen zoals genoemd in de nota worden toegepast. Ik zou ook bij het Dutch Good Growth Fund het grote bedrijfsleven niet geheel willen uitsluiten, bijvoorbeeld voor de levering van hijskranen of van ziekenhuisapparatuur. Dat moet je vaak bij grotere bedrijven kopen, maar het komt ook ten goede aan het mkb en aan de kleine ondernemer in ontwikkelingslanden. Ik kom dan ook zeker niet met moties. Ik zie daar geen reden toe. Ik wacht met belangstelling op het uitgewerkte plan.

Heel kort nog een vraag over de trilaterale samenwerking. Ik dank de Minister voor haar uitspraak dat zij graag samenwerking gaat zoeken met voormalige OS-landen. Is zij ook bereid om dat te doen met de huidige exit- en transitielanden?

Dan kom ik op het klimaat. Na het vorige overleg zijn er veel berichten gekomen op Twitter dat het bedrijfsleven zou gaan meebetalen aan klimaat. Mijn veronderstelling was: geen heffingen, maar slimme en duurzame bijdragen aan OS-beleid, die meetellen voor het behalen van de targets. Kan de Minister dit bevestigen?

Ten slotte kom ik kort te spreken over Bangladesh. De Minister zal 9 miljoen bijdragen over vier jaar voor hulp aan de kledingindustrie. Volgens de Minister komt dat geld uit het reguliere budget. Was dat geld niet gealloceerd? Wat doen wij dan niet meer als het geld uit het reguliere budget komt? En is de rol van de overheid niet juist faciliterend in plaats van dat zij ingrijpt met veel geld? Ik vraag dit temeer daar de Minister zelf Bangladesh in haar nota bestempeld als overgangsland.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording in eerste termijn. Het was een pittige eerste termijn, met een kritische Kamer en een Minister die op een kriebelig moment na onverschrokken en bevlogen antwoord gaf. Toch bekroop mij het gevoel dat wij gaandeweg het debat langzaamaan in het spiegelpaleis van de Minister belandden. Mijn grootste vrees is dat de Minister haar lovenswaardige ambities niet kan waarmaken. Doelstelling één: het uitbannen van extreme armoede in één generatie. Hoe wil de Minister deze ambitie nu eigenlijk verwezenlijken, met 1 miljard minder voor het koekoeksjong van klimaat dat het nest van OS bevuilt? De focus op de allerarmsten wordt in deze nota juist losgelaten. Doelstelling twee: duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. Hoe wil de Minister deze ambitie verwezenlijken, zonder versnelling van de uitvoering van de schijnbaar vergeten millenniumdoelstellingen en zonder het maatschappelijk middenveld? De Minister lijkt erop te vertrouwen dat wat goed is voor de bv Nederland, ook goed is voor de allerarmsten. Doelstelling drie: succes voor het Nederlandse bedrijfsleven. Hoe wil de Minister deze ambitie verwezenlijken? Geen intensivering op handel, op cruciale kennisinstellingen wordt gekort en dan noemt de Minister zich nog «honest broker» voor de EPA's, of zoals de VVD dat noemt: vrijhandel via dwang? Over een contradictio in terminis gesproken.

Het wordt niet duidelijk waarom er gesneden wordt waar er gesneden wordt, bij maatschappelijke organisaties, multilaterale instellingen en bij de speerpunten. Waar de Minister juist iets toevoegt – ik noem het wonderfonds en het BIV-fonds (Budget voor Internationale Veiligheid, BIV) – blijft de toegevoegde waarde vooralsnog onduidelijk. Zodra er kritiek klinkt of er wordt doorgevraagd, volgt er een brief of weer een debat. Dat wordt nog een drukke zomer.

D66 wil de kansen pakken. Mag ik de Minister daarom vier concrete voorstellen doen, waarover ik ook moties overweeg? 1. Faseer het wonderfonds in om bestedingsdruk te voorkomen. De VVD heeft de Minister al mee, althans in eerste termijn. Als zij dit alleen richt op het mkb, en liefst op jonge ondernemers, heeft zij de PvdA al mee. Als zij exportkredieten eruit haalt, zoals het congres van de PvdA wil, dan kan het overgebleven geld naar goed bestuur en corruptiebestrijding, randvoorwaarden voor handel, handelsloketten en economische diplomatie. 2. Laat het BIV-fonds geen grabbelton worden voor defensiekosten, maar maak het een echte proeftuin voor 3D-beleid. Zorg voor een duidelijke ontwikkelingsrelevantietoets en maak duidelijk dat patriot missies en investeringen in defensiematerieel hier niet onder kunnen vallen. 3. Klimaat: het is mooi dat de Minister 50% van de financiering van internationale klimaatgelden privaat wil verkrijgen. Kan zij duidelijk maken hoe ze dat wil bereiken en wat er gebeurt als zij daar niet in slaagt? 4. Een hefboomfonds. Gebruik de 18% groei bij de PSD voor de oprichting van een innovatief hefboomfonds voor het maatschappelijk middenveld, om die balans in de bezuiniging een beetje recht te trekken. Graag krijg ik een reactie van de Minister op deze voorstellen.

Een echt vergezicht schetste de Minister niet. Een meeslepend verhaal over haar hulp- en handelsagenda ontbrak. Gelukkig kwam Jan Vos de Minister tegemoet. Volgens hem past deze nota volledig in de geest van Jan Pronk en het sociaaldemocratisch gedachtengoed. Misschien moet er toch nog even overlegd worden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar beantwoording in eerste termijn. De heer Leegte heeft de barmhartige Samaritaan nog eens aangehaald. Ik wijs hem ook op heel veel teksten in het Oude Testament die via de profeten aandacht vragen aan de regering, de koning in dat geval, om vooral om te zien naar de armen, de weduwen en de wezen. Desgewenst kan ik hem die teksten aanreiken.

De inzet van de Minister is duidelijk. Handel moet een bijdrage leveren aan de armoedebestrijding. Vooralsnog zien wij echter vooral dat de armoedebestrijding de handel moet helpen, door middel van fondsen die beschikbaar worden gesteld aan het bedrijvenfonds en de verschuiving van het maatschappelijk middenveld naar de private sectorontwikkeling. De vraag is of op deze manier de doelstelling van de Minister gehaald kan worden, namelijk om de meest kwetsbare groepen naar boven te tillen via de economische groei. Wat het bedrijvenfonds betreft, is de vraag of het niet te groot is, te globaal, te weinig specifiek voor het mkb, met name in Afrika. De vraag is ook of daar de exportsubsidies in moeten zitten die vooral voor de grotere bedrijven winst zullen opleveren en die de kleinere ondernemers in Afrika mogelijk zelfs de markt uitprijzen. Kortom, de oproep van de ChristenUnie is: verklein het fonds, faseer het en richt het expliciet op het mkb in ontwikkelingslanden. Zo is het ook voorgesteld in de motie-Slob. Haal er in ieder geval de exportsubsidies uit. Ik overweeg om in het VAO moties op dit punt in te dienen.

Dan ga ik in op het mvo-beleid, het maatschappelijk verantwoord ondernemen. De inzet van de Minister is goed, maar het komt natuurlijk aan op het toezicht en de naleving van de OESO-normen. De Minister zegt dat het NCP daar een rol in zou kunnen spelen, de vakbonden en de ILO. Ik hoor graag duidelijk wat de speerpunten zijn en waar de concentratie van die toezichthoudende functie op de naleving door het bedrijfsleven gaat zitten. Welke sancties gaat de Minister opleggen als het bedrijfsleven niet transparant is en als er niet meegewerkt wordt aan de convenanten waar de Minister op uit is? Ik noem drie kledingbedrijven die op dit moment nog geen deel uitmaken van het textielveiligheidsconvenant: Cool Cat, Wybra en Prenatal.

Dan kom ik op de social protection. De Kampala-declaration is inmiddels getekend. Dat gebeurde op 19 april. Wat gaat de Minister doen om die child labour free zones middels de Kampala-declaration te ondersteunen?

Ten slotte het maatschappelijk middenveld. We zien dat geld daar echt weglekt. De bezuiniging loopt op tot 63%, gezien vanaf 2010. In het rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) van 2012 staat zelfs dat zonder een sterk middenveld de kans groot is dat de resultaten van de snelle groei alleen terechtkomen bij een kleine groep. Is de Minister bereid, opnieuw naar het budget en naar het maatschappelijk middenveld te kijken? Is zij ook bereid om te verzekeren dat die 28% voor het maatschappelijk middenveld die nu al uit de speerpuntenbesteding komt, ook nog gegarandeerd is in 2017? Op welke manier gaat de Minister het verlies van die 230 miljoen aan het maatschappelijk middenveld compenseren via het speerpuntenbeleid?

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dat juist de Partij van de Arbeid ervoor verantwoordelijk is dat ons land de norm van 0,7% eenzijdig opgeeft, is beschamend. Hiermee is de bodem onder de internationale solidariteit weggeslagen. Ik voorzie dat dit onherstelbaar zal blijken. Dit is geen foutief beleid, maar een verloochening van een kernbeginsel, aldus Jan Pronk, die zijn lidmaatschap van de Partij van de Arbeid gisteren heeft opgezegd. Graag hoor ik daarop een reactie van de Minister.

Ik heb een aantal punten naar aanleiding van de eerste termijn. Dank aan de Minister voor de toezegging om met haar collega, de Staatssecretaris van Financiën, in overleg te gaan over een onderzoek naar de brievenbusfirma's, naar aanleiding van het Oxfam-onderzoek. Wat als haar collega daar niets voor voelt? Graag hoor ik een toezegging dat de Minister hier echt werk van maakt.

Er is veel gezegd over het fonds. Wij zijn er erg kritisch over en zeggen in feite: besteed het geld anders, bijvoorbeeld aan onderwijs of aan aidsbestrijding. Als het er toch komt, dan heeft mijn fractie er een voorkeur voor dat het budget wordt uitgesmeerd over een langere periode dan drie jaar, en dat geen exportfinanciering deel uitmaakt van het fonds. Daarover wil ik moties indienen, evenals andere collega's. Dat komt dus helemaal goed.

Over onderwijs en aidsbestrijding heb ik in mijn eerste termijn gevraagd of de Minister zich ook na 2014 blijft inzetten voor het budget van het Global Partnership for Education. Graag hoor ik daarop alsnog een reactie. Ik heb de Minister ook gevraagd naar herstel van het budget voor The Global Fund in het kader van de aidsbestrijding. Dank aan de Minister voor de toezegging om tuberculose deel te laten uitmaken van het hiv/aids-beleid. Dat is echter expliciet zonder middelen en dat is dan wel weer teleurstellend. Ook daarover overweeg ik een motie in te dienen, tenzij de Minister daar straks goed nieuws over heeft.

Ik ga in op textiel en Bangladesh. Welke eisen gaat de Minister stellen aan de bedrijven met wie zij afspraken gaat maken? Gaat zij bijvoorbeeld bindende afspraken met bedrijven maken over de doelen en de concrete resultaten? Gaat zij een lijst met bedrijven maken die zich al of niet aan de afspraken houden? Dan hebben wij ook overzicht over de bedrijven – Prenatal is al genoemd – die zich daar niet aan houden. Gaat de Minister inkoopvoorwaarden stellen? Komt er een mechanisme voor genoegdoening?

Het debat over de EPA's komt nog. Ik kijk ernaar uit.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vele vragen die wij in eerste termijn hebben gesteld. De omvang van de bezuinigingen is kennelijk in beton gegoten. We onttrekken ons de komende jaren in rap tempo aan de afspraken waar we ons internationaal zo lang aan verbonden hebben. Het is bekend hoezeer mijn fractie dat betreurt. Over de verdeling van de steeds schaarser wordende middelen kunnen wij de komende tijd hopelijk nog spreken.

Nu we zo zwaar gaan inzetten op de financiering van particuliere investeringen en export, valt vooral op hoe weinig we eigenlijk weten van de effectiviteit van het bedrijfsleven-instrumentarium. Is de Minister dat met mij eens? Wanneer kunnen wij een eerste goede evaluatie verwachten? Ook heb ik haar gevraagd om de eisen die aan de inzet van overheidsgeld via bedrijven worden gesteld, in overeenstemming te brengen met wat wij vragen van ngo's, namelijk nulmeting, monitoring en evaluatie. Graag hoor ik daarop een reactie.

Het is goed dat de Minister de belastingverdragen onder de loep neemt. Ik ben benieuwd naar de uitkomst, maar is de Minister bereid om een dergelijke screening ook voor handels- en investeringsverdragen uit te voeren? Het mag daarbij uiteraard niet alleen gaan om de vergelijking met andere landen. Immers, als we net zo slecht zijn als de anderen, helpt dat de ontwikkelingslanden niet. Het fiscale beleid van een bedrijf hoort integraal onderdeel te zijn van de opdracht, maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen hoort ook transparantie, een transparantie die nu volledig ontbreekt. Waarom zijn «tax rulings» niet openbaar? Waarom zijn bedrijven niet verplicht, verantwoording af te leggen over hun fiscale beleid en de gevolgen daarvan? Waarom maakt de Nederlandse overheid niet inzichtelijk wat onze belastingverdragen betekenen voor ontwikkelingslanden? Goed dat er onderzoek komt, althans zo hoop ik, van de Algemene Rekenkamer. Dat is echter slechts een eerste stap. Ik heb de Minister gevraagd om maatschappelijk verantwoord ondernemen verplicht te maken voor alle bedrijven die op enigerlei wijze steun krijgen van de overheid. Bij een verplichting hoort ook toezicht, en er horen sancties bij als bedrijven niet doen wat ze beloven. Is de Minister dat met mij eens?

Het budget voor goed bestuur wordt tussen nu en 2017 ruwweg gehalveerd. Dat kan echt niet. Als je zo veel verwacht van het bedrijfsleven, dan is het essentieel dat er checks een balances zijn, dat overheden de vrijheid van meningsuiting en van organisatie garanderen, dat milieu en arbeidswetgeving wordt gehandhaafd et cetera. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Ik sluit af. Als in eerste termijn één ding duidelijk is geworden, dan is het wel dat er binnen de coalitie een wankele basis is voor het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel. Waar de PvdA na enig aandringen nog maar eens herhaalt hoe zwaar de bezuiniging haar op de maag ligt, benadrukt de VVD opnieuw, liever nog veel meer te willen bezuinigen. Waar de Minister ambitie toont om misstanden als die in Bangladesh te helpen beëindigen, noemt de coalitiepartner deze inspanningen overbodig en zonde van het geld. Waar de Minister bij de vastgelopen EPA's wil optreden als een honest broker, gaat de VVD alvast als een olifant door de porseleinkast: wie de EPA niet tekent, krijgt geen hulp meer. Met zo'n coalitiepartner heb je eigenlijk geen oppositie nodig. Ik wens de Minister en de PvdA veel sterkte de komende tijd.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de antwoorden in eerste termijn. Graag herhaal ik hier de toezeggingen die we van de Minister in eerste termijn hebben gekregen. Het CDA heeft aan de Minister gevraagd om het onderwijs, met name het beroepsonderwijs, te sparen waar het aansluit op de speerpunten. De Minister heeft toegezegd, dat te zullen verwerken in de begroting. Wij zijn heel erg benieuwd naar de uitwerking daarvan.

De Minister gaat de mogelijkheden onderzoeken voor een businesspark in Afrika en komt daarop eveneens bij de begrotingsbehandeling terug. Wij krijgen ook nog aanvullende informatie in een brief over de klimaatfinanciering. Verder heeft de Minister toegezegd dit jaar te onderzoeken in hoeverre het Deense model om bedrijven een bijdrage te vragen voor overheidsondersteuning in het buitenland mee te nemen in een evaluatie die in het najaar wordt gedaan. Wij kunnen ons voorstellen dat het beter zou zijn, dit mee te nemen in de visie op het postennetwerk. Dat willen we graag nog even onder de aandacht brengen van de Minister. Het kan ook meegenomen worden in de kabinetsbrede visie op bijvoorbeeld handel drijven met China.

We ontvangen een brief over de concrete actie van de Minister met betrekking tot de belastingstructuur. Daar is al meer over gezegd door collega's. Ik ga ervan uit dat die zaken daarin worden meegenomen.

Dan heb ik nog een paar resterende vragen. Er is een enorme bezuiniging op het maatschappelijk middenveld. We hadden het correct gevonden als er eerst een visie was gekomen en daarna pas de bezuiniging, of als die twee in ieder geval gelijk op waren gegaan. Nu is dat niet het geval. De Minister geeft aan dat zij ruimte ziet op de speerpunten om samen te werken met het maatschappelijk middenveld. Zo zijn wij blij met de toezegging over de steun voor het Institute for Multi-Party Democracy. Hoe zit het nu echter met de totale invulling van de speerpunten? Die vraag is ook eerder al door collega's gesteld.

Het belang van de betrokkenheid van de Nederlandse samenleving bij ontwikkelingssamenwerking zou moeten worden versterkt. Wij willen de Minister vragen hoe zij dat wil gaan doen en we overwegen een motie in te dienen op dit punt.

Dan nog de onduidelijkheid over de invulling van het revolverend fonds voor de rol van de bedrijven en het eventuele temporiseren van dat fonds. Wij kunnen ons voorstellen dat een technische briefing kan helpen om meer duidelijkheid te creëren. Mijn laatste vraag is waar het geld ook alweer vandaan komt voor het flankerend beleid bij het revolverend fonds.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik wil graag allereerst de Minister danken voor de bevlogen en heldere beantwoording op de punten die wij hebben aangedragen. Als de VVD over de barmhartige Samaritaan begint en daar warme woorden aan wijdt, kan de SGP natuurlijk niet achterblijven. Ik wilde toch even zeggen dat het een goede zaak is dat ook de VVD de barmhartige Samaritaan prijst, omdat er twee vooraanstaande mensen waren in dat verhaal, die voorbij liepen aan de nood van de gewonde man die langs de weg lag. Ze hadden beiden een goede reden om niets te doen, maar de Samaritaan deed wel wat. Dat is dus een goede zaak. Het is goed nieuws dat ook de VVD-fractie dat steunt, en dat eigenbelang dus niet dominant mag zijn en ook de nood van een ander op het netvlies moet staan. Een tweede punt was dat ze zeiden: het is de verantwoordelijkheid van particulieren om voor die man te zorgen en niet van de overheid, maar die man was wel slachtoffer van een rover. De overheid moet er wel voor zorgen dat rovers aangepakt worden, want anders komt er van de handel ook niets terecht. Als landen zelf de rovers niet goed kunnen aanpakken, moet je ze ook via ontwikkelingssamenwerking een handje helpen bij het verbeteren van hun infrastructuur en hun justitieapparaat. Indirect zie ik daar toch ook een pleidooi in voor goede ontwikkelingssamenwerking.

Ik heb nog een paar inhoudelijke punten aangaande de antwoorden van de Minister. We hebben al eerder uitgebreid gezegd wat we ervan vinden, maar laat ik er dit nog kort over zeggen: op zichzelf is het prachtig om hulp en handel goed en slim te combineren, maar blijf erop letten dat het daadwerkelijk de allerarmsten ten goede komt. Dan zullen wij ook de uitwerking van de plannen gaan steunen. Dat geldt ook voor het fonds. Als het ontwikkelingsrelevant is, kan het prachtige dingen doen, maar is de exportfinanciering – om maar eens een voorbeeld te noemen – nog wel voldoende ontwikkelingsrelevant? Ik hoor daarop toch graag een reactie van de Minister.

Ik ben blij met de toezegging om ook het lagere beroepsonderwijs een plek te geven binnen de speerpunten. Hetzelfde geldt voor de positieve reactie op faith-based organisations en de steun daarvoor. De Minister noemde Faith to Action als voorbeeld. Ik hoop van al die punten dat er binnen het programma ruimte is om daar ook substantieel invulling aan te geven, zodat het niet bij één projectje blijft.

Dan noem ik nog kort de coherentie. De Minister zei dat er op het terrein van het landbouw- en visserijbeleid van de EU een studie komt van EZ. Ik neem aan dat de Kamer daarvan op de hoogte wordt gesteld, zodat we daar nog apart over kunnen doorpraten.

Als allerlaatste punt heeft de Minister aangegeven: er is al heel veel wat particulieren kunnen doen en we moeten daar als overheid niet te veel tussen gaan zitten. Dat snap ik en daar ben ik het mee eens, maar het zou misschien goed zijn als mensen op de website van het Ministerie op dat spoor gebracht zouden kunnen worden. Nu ontbreekt een antwoord op de vraag: wat kan ik doen met al die informatie over ontwikkelingssamenwerking? Wat kunnen burgers en bedrijven doen? Als je ontwikkelingssamenwerking intoetst, kom je op prachtige sites, maar als je vervolgens gaat zoeken op «wat kan ik doen?», dan kom je bij het grof vuil terecht. Dat kan niet de bedoeling zijn. Graag daar nog aandacht voor.

De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Dat de Partij van de Arbeid haar ideologische veren heeft afgeschud, is natuurlijk geen nieuws meer, maar sinds gisteren weten we dat ook Jan Pronk is afgeschud. Gezien diens verknipte ideeën op het gebied van ontwikkelingshulp is dat helemaal zo slecht nog niet. Ik zou de Partij van de Arbeid op dit punt dan ook een compliment willen geven. Na de ideoloog en Sinterklaas Pronk, die overigens ooit dictator Robert Mugabe een voortreffelijk leider noemde, hoeven de socialisten alleen nog hun kiezers van zich te vervreemden, dan kan Nederland weer rustig slapen. Gezien de peilingen is men ook daar flink mee aan de slag gegaan. Dank daarvoor.

In aanvulling op wat ik in eerste termijn heb gezegd over de onzinnigheid van ontwikkelingshulp heb ik nog enkele andere vragen aan de Minister. In de nota wordt gesteld dat er vooral wordt ingezet, ook via de EU-moloch, op arme landen en middeninkomenslanden. Inmiddels woont 75% in landen als China en India. Graag hoort de PVV van de Minister waarom zij denkt dat deze landen, die wel in staat zijn om nucleaire wapens te bouwen en in het geval van China zelfs de ruimte in te gaan, niet in staat zouden zijn om wat inkomens te herverdelen. Uiteraard horen wij ook graag waarom dit VVD/PvdA-kabinet van mening is dat dit een taak is van de Nederlandse Staat.

Verder komen wij in de nota de absurde term «Arabische Lente» niet meer tegen. Hopelijk is dat een teken van voortschrijdend inzicht. We lezen wel dat in de zogenaamde transitielanden van de Arabische regio de rechten van vrouwen dreigen te worden ingeperkt. De PVV spreekt helder uit dat dit direct samenhangt met de toenemende invloed van de islam. De islam is funest voor de vrijheid van vrouwen, maar ook voor die van homo's, christenen en andersdenkenden. En nee, het zijn niet slechts enkelen die bijvoorbeeld in Egypte of de zogenaamde Palestijnse Gebieden die vrouwen hun vrijheid willen ontnemen. Meer dan 85% van de islamitische bevolking daar vindt dat vrouwen hun man altijd moeten gehoorzamen. 81% is voorstander van steniging bij overspel en bijna 100% is van mening dat dochterlief niet thuis mag komen met een niet-moslim. Durft deze Minister te erkennen dat de groeiende invloed van de islam leidt tot minder vrijheid? In aanvulling daarop: waar baseert de Minister het idee op dat in zogenaamde transitielanden net als in de fragiele staten meer vrijheid en ontwikkeling mogelijk is, terwijl het spook van de islam rondwaart en groeit? Nederland moet stoppen, geld te pompen in dit soort verwerpelijke pseudostaten en islamofascistische regimes, niet alleen bilateraal, maar ook via de EU en de Wereldbank.

Ik sluit af. Dit kabinet houdt zich bezig met heel de wereld, van onderwijs voor ex-piraten in Somalië tot vakbonden in Bangladesh, maar vergeet het eigen land. De 4 miljard had ook gebruikt kunnen worden voor het behoud van verzorgingstehuizen of voor het verlagen van de lasten van de Nederlandse burger, maar dit kabinet met steun van de VVD kiest voor Timboektoe en Verweggistan in plaats van voor het eigen land. Dat is triest. De PVV zal tijdens het VAO dan ook moties indienen om dit dwalende kabinet te corrigeren.

Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Wilt u mij na drie minuten waarschuwen, zodat mijn buurman ook nog wat kan zeggen?

De voorzitter: Dat doe ik.

Mevrouw Maij (PvdA): Oké, dank u wel. Dank aan de Minister voor de beantwoording in eerste termijn. De PvdA steunt de keus van de Minister voor hulp waar het moet en handel waar het kan en waar het kansen biedt, kansen voor het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden en voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Differentiatie van beleid en focus op de allerarmsten, het uitbannen van armoede in één generatie. We hebben in eerste termijn een aantal dingen gewisseld, maar er zijn een paar losse eindjes waar ik graag met de Minister nog even op door wil gaan. Ten eerste het maatschappelijke middenveld. We hebben vorige week uitgebreid gesproken over het belang van het maatschappelijk middenveld als actor om inclusieve ontwikkeling te bevorderen. Ik wil daar graag aan toevoegen dat het voor mijn fractie ook van belang is dat het maatschappelijk middenveld genoeg ruimte krijgt om zelf te bepalen op welke onderwerpen en in welke landen het aan de slag wil gaan en waar het zich op richt. Deze flexibiliteit is belangrijk, omdat het maatschappelijk middenveld zo zijn rol van waakhond optimaal kan uitoefenen. Is de Minister bereid om die ruimte ook te laten voor flexibiliteit in de financiering van de maatschappelijke organisaties? En blijft zij financiering beschikbaar stellen voor activiteiten van de organisaties die misschien niet in partnerlanden plaatshebben en die daar enigszins buiten vallen of buiten de speerpunten vallen? Heeft de Minister een percentage in gedachte met betrekking tot de invulling van de flexibiliteit in de financiering?

Verder zag ik dat de Minister binnenkort als bijzondere gast aanwezig zal zijn bij een conferentie over de rol van migranten en migrantenorganisaties bij het bestrijden van armoede. Hoe ziet de Minister de rol van migranten- en diasporaorganisaties in haar beleid? Is zij voornemens om ook de specifieke kennis en kunde van migranten te betrekken bij de uitvoering van haar beleid, en om migranten- en diasporaorganisaties daarbij te financieren?

Dan wil ik de Minister bedanken voor haar toezegging om uit te zoeken of een legal aid fund mogelijk is en om gesprekken te gaan voeren met verzekeraars en met organisaties om te bezien hoe dit vorm kan worden gegeven. Ik wil gebruikmaken van de gelegenheid om toe te voegen dat een dergelijk fonds ook nog een ander voordeel zou hebben: het draagt bij aan een gelijk speelveld voor die bedrijven die zich wel houden aan mvo-criteria en die wel goed functioneren en waarschijnlijk niet overgaan tot juridische intimidatie. Dat is juist ook het Nederlands bedrijfsleven dat op mvo-gebied een goede track record heeft.

We spraken uitgebreid over het Dutch Good Growth Fund en ik heb de Minister een aantal vragen gesteld over ontwikkelingsrelevantie. Ontwikkelingsrelevantie kent economische, maar zeker ook sociale componenten en milieucomponenten. Ik denk daarbij aan het bereiken van gemarginaliseerde groepen, fragiele regio's, belastinginkomsten voor ontwikkelingslanden, de structurele bijdrage aan regionale economische ontwikkeling en lokale werkgelegenheid, het respecteren van mensenrechten en het versterken van sociale voorzieningen, goed werk en eerlijk inkomen, het verduurzamen van handels- en productieketens. Ik wil de Minister vragen hoe zij deze voorwaarden voor ontwikkelingsrelevantie wil inpassen in het Dutch Good Growth Fund. Dit is voor onze fractie geen extensieve lijst, maar een lijst van zaken waar aandacht aan moet worden besteed.

Tot slot nog even een punt inzake vrouwenrechten. Ik bedank de Minister dat zij heeft aangegeven hierop niet te willen bezuinigen. De PvdA wil graag benadrukken dat het belangrijk is om specifiek beleid op gender- en vrouwenrechten te formuleren en dat beleid te integreren in de andere terreinen, met speerpunten zoals voedselzekerheid, water, veiligheid en rechtsorde.

De heer Jan Vos (PvdA): Voorzitter. Het nieuwe beleid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat wij hier bespreken, heb ik in mijn eerste termijn proberen te kenschetsen door aan te geven dat er een aantal kernwaarden zijn die door de tijd heen gelijk zijn gebleven. Die zijn door verschillende personen op verschillende manieren ingevuld, waarbij ook veranderingen optraden. Ik heb een aantal grote sociaaldemocraten genoemd. Ik heb ervoor gekozen om Willem Drees niet te noemen, maar vandaag wil ik hem memoreren, omdat hij tien jaar lang Minister-president was na de Tweede Wereldoorlog voor de Partij van de Arbeid. Hij was een groot sociaaldemocratisch politicus. In de jaren zeventig, toen de partij een linksere koers voer, heeft hij ervoor gekozen om zijn lidmaatschap op te zeggen op zijn oude dag, omdat hij het allemaal te links vond. Het verbaast mij dan ook niet dat iemand die in de jaren zeventig een belangrijke rol speelde en bekend stond als een links icoon van de PvdA, nu op zijn oude dag zegt: misschien dat die Partij van de Arbeid van mij wel te rechts is geworden. Het staaft namelijk mijn betoog dat de PvdA een lange traditie heeft, en uiteindelijk een rechte lijn trekt als het gaat om de ideologische kernwaarden.

Dank aan de Minister. Wij wachten met interesse op de eindrapportage over de steenkooldialoog en de appreciatie van de Minister van het eindrapport. Wij vragen haar ook om in de appreciatie te beschrijven wat de vervolgstappen zullen zijn die zij zet. Hetzelfde geldt voor de versterking van het toezicht op het mvo. Kan de Minister toezeggen dat het toezicht meegenomen zal worden in haar mvo-nota? Kan zij analyseren of de bevoegdheden op de juiste en meest efficiënte wijze zijn belegd?

Tot slot het Dutch Good Growth Fund. We hebben gesproken over een combinatie van OESO-richtlijn en IFC Performance Standards. Dat lijkt mij op zich een mogelijkheid, maar kan de Minister aangeven hoe ze deze combinatie in de praktijk zou brengen? Ik kan mij namelijk ook voorstellen dat beide standaarden volledig gelden of dat we bijvoorbeeld alleen de IFC Performance Standards aanhouden, die immers wereldwijd een voorbeeld zijn op het gebied van investeren in zich ontwikkelende economieën.

De vergadering wordt van 10.38 uur tot 10.48 uur geschorst.

De voorzitter: Wij gaan nu luisteren naar de beantwoording van de gestelde vragen door de Minister. Ik zal per fractie twee interrupties toestaan in deze termijn. Als we aan het eind van de spreektijd van de Minister nog tijd over hebben, kan ik bezien of er ruimte is voor meer interrupties, maar vooralsnog houden we het bij twee interrupties per fractie. Het woord is aan de Minister.

Minister Ploumen: Voorzitter. Hartelijk dank. Dank ook aan uw Kamer voor alle vragen en opmerkingen, niet alleen in deze tweede termijn, maar ook in de eerste termijn. Ik stel het buitengewoon op prijs dat we hier een politiek debat hebben, maar dat er tegelijkertijd vanuit uw Kamer ook een aantal inhoudelijke suggesties en ideeën zijn gekomen. Mijn kennis van het Oude Testament heeft ook een impuls gekregen, kan ik u zeggen.

De heer Van der Staaij (SGP): Excuus voorzitter, het is het Nieuwe Testament.

Minister Ploumen: Neemt u me niet kwalijk! Dat bewijst eens te meer dat de kwalificatie die ik mezelf ooit heb gegeven als huis-, tuin- en keukenkatholiek nog steeds op mij van toepassing is.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. De Minister had gelijk, want mijn tekst was uit het Oude Testament.

Minister Ploumen: Daarom is Bijbelexegese zo prettig en kunnen wij ons daar elke zondag mee bezighouden: er zijn toch altijd weer net wat verschillende interpretaties. Hoe dan ook, hartelijk dank aan uw Kamer daarvoor. Ik zal de vragen een voor een aflopen en doe de beantwoording niet in blokjes, omdat het anders gezien de volgorde van de vragen misschien een beetje ingewikkeld wordt.

De heer Leegte vroeg of we landen gaan korten op OS als zij geen EPA's tekenen. De heer Van Ojik zei daar het zijne van. Wij hebben altijd gesteld dat het tekenen van een EPA niet verbonden moet zijn met ontwikkelingshulp, niet in de zin dat men geen OS-geld krijgt als men niet tekent, en ook niet in de zin dat men extra OS-geld krijgt als men wel tekent. Ik wil «the carrot and the stick» buiten mijn rol als honest broker voor de EPA's houden. In Brussel leeft die gedachte ook niet. Nu kan de Kamer zeggen: als u daarin gelooft, Minister, dan moet u ervoor zorgen dat die gedachte in Brussel eveneens post vat. Dat zou ik ook doen, maar ik geloof er zelf niet in. In vind het voor mijn rol als honest broker belangrijk dat alles op tafel komt, dat we gaan wegen met elkaar en dat we gaan bezien op welke manier we die EPA's de komende jaren tot wasdom kunnen laten komen.

Ik heb daar overigens gisteren ook een gesprek over gehad met Eurocommissaris De Gucht. De EPA's zijn een competentie van de Europese Commissie, maar gezien het feit dat de zaak een beetje vastzit, wordt alle hulp verwelkomd, zeker als ik die aanbied in mijn rol van honest broker. Overigens heb ik daarover ook de secretaris-generaal gesproken van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap die ik zaterdag trof in Addis Abeba. Ik ben de afkorting even kwijt. Al die afkortingen zijn ook wel een uitdaging voor de Minister. Ook van die zijde wordt de rol van Nederland als honest broker vooralsnog verwelkomd. Er zit na een dag of tien echt weer een beetje vaart in de zaak.

De heer Van Ojik zei het goed te vinden dat ik inzet op EPA's en de rol van honest broker, maar vroeg of er niet ook gescreend moet worden op de impact van handelsverdragen en investeringsakkoorden. Ik heb daar in mijn eerste termijn al iets over gezegd. Voor de start van elk handelsakkoord wordt een sustainability impact assessment uitgevoerd. Dat gebeurt nu dus al. Er wordt in kaart gebracht wat de te verwachten impact is van het te sluiten akkoord op beide partijen, maar ook op derde landen, ook op onderwerpen als duurzaamheid en gender. De Europese Commissie heeft zich voorgenomen om dat ook te doen voor investeringsverdragen. Uiteraard ga ik dat heel precies volgen. De competentie daartoe is immers ook overgegaan naar de Europese Commissie. Wat mij betreft wordt daarmee voldaan aan de behoefte van GroenLinks, wat niet wegneemt dat het natuurlijk in elke onderhandeling wel zaak is om daarop te blijven letten. Aangezien ik Minister van hulp en handel ben, zit ik ook aan bij de Raad van Handelsministers. De Kamer kan er dus van op aan dat ik daarop toezie en daarover ook graag met haar van gedachten wissel.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik weet dat ik maar twee interrupties heb. Daar gaat dan mijn eerste. Ik begrijp wat de Minister zegt en zij heeft daar ook in eerste termijn al iets over gezegd. Ik herinner mij dat heel goed en het is goed dat dit gebeurt, maar Nederland heeft natuurlijk zelf ook tientallen bilaterale investerings-, handels- en belastingverdragen afgesloten. Naar die belastingverdragen wordt nu gekeken. Het gaat mij met mijn vraag niet zozeer om de EU-competentie, maar om al die verdragen die Nederland zelf heeft afgesloten. Ik wil dat die op dezelfde manier tegen het licht worden gehouden als nu gebeurt met die belastingverdragen.

Minister Ploumen: Het is goed om dat te verduidelijken. Handelsverdragen worden gesloten tussen de Europese Unie en een derde land of een andere samenstelling van landen, en niet bilateraal. Investeringsverdragen werden nog wel bilateraal afgesloten, maar dat verandert nu ook. Dat is vorige maand vastgesteld. Wij hebben in de overgang beklemtoond hoe belangrijk het is om de duurzaamheidseisen mee te nemen, evenals de impact van de verdragen op duurzaamheid, gender en andere sociale aspecten. Ik houd nog even vast aan het antwoord dat ik in eerste termijn heb gegeven: het is al zo en ik beschouw de interventie van de heer Van Ojik als een aanmoediging om het op zijn minst zo te blijven doen en waar nodig misschien nog een tandje bij te zetten.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat mag de Minister uiteraard doen. Ik kan niet voor mijn collega's spreken, maar voor mij is tamelijk onhelder wat de screening – of hoe je het ook moge noemen – die kennelijk al plaatsvindt, oplevert. Kan de Minister de Kamer per brief inzicht geven in wat het screenen van die verdragen, wat kennelijk al gebeurt, oplevert in termen van ontwikkelingsrelevantie? Het hoeft geen stuk van honderden pagina's te zijn.

Minister Ploumen: Dat zeg ik de Kamer graag toe. De heer Van Ojik kent zijn Ministers. Brieven van honderden pagina's zijn niet aan de orde. Ik zal daar kort en bondig op ingaan. Heel graag. Het is goed om dat onderwerp te bespreken.

De heer Leegte (VVD): Excuus dat ik net even weg was, maar ik moest in de plenaire zaal zijn. Dat had ik tegen de voorzitter gezegd, maar ik wil niet dat mensen hier in de zaal of thuis denken: hij loopt zomaar weg.

De Minister zegt dat de EPA's niet gaan werken met een wortel en een stok, want landen die een EPA afsluiten krijgen daarom geen extra hulp. Dat is nogal wiedes, want ze krijgen dan meer handel en dus meer welvaart. Gisteren spraken wij de Minister van Economische Zaken van Georgië, wat er een voorbeeld van is dat handel werkt. We hadden een delegatie uit Zuid-Korea op bezoek. Dat land laat ook zien dat handel werkt en wat de voordelen daarvan zijn. Welke stok ziet de Minister dan nog om ervoor te zorgen dat die EPA's afgesloten worden?

Minister Ploumen: We zijn nu in de fase – daarom hecht ik ook zo aan die rol van honest broker – waarin een aantal onderhandelingen tussen de EU en Afrikaanse regio's aan het vastlopen is. In een aantal andere zit nog wel beweging. Er zijn ook al interim--EPA's afgesloten. Juist in deze fase van onderhandelen is het belangrijk om alle issues nog eens op tafel te krijgen. In dat soort gesprekken wordt natuurlijk ook duidelijk waar de zorgen van de Afrikaanse landen/regio's liggen, maar er kan ook duidelijk gemaakt worden waar voor hen de voordelen zouden liggen. Dat is nu juist onderwerp van de onderhandelingen. In die zin wil ik de hele notie van wortel en stok niet inbrengen. Het gaat immers zowel voor de zich ontwikkelende landen als voor de EU juist om het grotere belang en over de inhoud van die verdragen. Daar zit straks ook ruimte om te manoeuvreren. Stok en wortel zie ik in deze onderhandelingen geen rol spelen.

De heer Leegte (VVD): Ik heb een vraag over het andere deel van het antwoord. Eurocommissaris De Gucht werd in een van de kranten vanochtend als Zonnekoning aangeduid in verband met zijn gedrag ten aanzien van zonnepanelen. Dat is ook een competentie van de Europese Commissie, en die vat dat nogal breed op, tegen de zin van Nederland in. Hoe ziet de Minister haar positie tegenover de Eurocommissaris? Ik denk toch dat zij het Nederlandse belang moet vertegenwoordigen. Bij zonnepanelen moet dat ook. Daar gaan we het nog over hebben, want het is slecht wat daarmee nu gebeurt. Volgens mij geldt dat echter ook voor de EPA's. De Gucht moet volgens mij gewoon doen wat in ons aller belang is en als er te weinig komt en hij zegt: ik ga dat doen, het is mijn competentie, dan zou ik toch willen dat wij daar een wat stevigere positie in kiezen.

Minister Ploumen: Dan heb ik mij niet scherp en helder genoeg uitgedrukt tegenover de heer Leegte. Ik heb met commissaris De Gucht besproken dat het buitengewoon belangrijk is dat die onderhandelingen vlot getrokken worden. Daar is hij het zeer mee eens. Formeel is het de competentie van de Commissie, maar hij verwelkomt de inbreng van Nederland daarop. Er is dus geen sprake van enig licht tussen Eurocommissaris De Gucht en de Minister. Het is goed dat wij met elkaar kijken hoe we die zaak vlot kunnen trekken. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit goed loopt, ook al zijn wij het op een aantal andere dossiers wellicht niet helemaal met elkaar eens.

Voorzitter. Dat hoppen van onderwerp naar onderwerp bevalt mij toch niet zo goed. Ik ga toch proberen om mijn antwoord in blokjes te doen en begin bij de heer Van Dijk, die vragen stelde over de belastingen. Dan zijn we bij de coherentie beland. De heer Van Dijk vroeg mij in eerste termijn naar aanleiding van het rapport van Oxfam Novib om te bezien of nader onderzoek mogelijk is naar belastingontwijking vanuit ontwikkelingslanden. Ik heb meteen met collega Weekers daarover gesproken. Wij spreken elkaar overigens sowieso regelmatig, want dit is een dossier dat ons beiden aan het hart gaat, dat zei de heer Van Dijk terecht. Wij hebben afgesproken dat wij het onderzoek willen afwachten dat nu wordt uitgevoerd door de Stichting Economisch Onderzoek naar de bijzondere financiële instellingen. Het rapport daarover verschijnt medio juni. Ik zie de zorg van de heer Van Dijk, maar ik wil voorkomen dat we onderzoek op onderzoek stapelen en voordat het ene onderzoek is afgerond, alweer met een ander starten, want daar heeft ook niemand wat aan. We wachten dat onderzoek af, de resultaten komen medio juni. Het onderzoek naar de belastingverdragen wordt eind juni afgerond. Dan kom ik graag bij de Kamer terug, samen met collega Weekers, op de vraag van de heer Van Dijk wat die onderzoeken hebben opgeleverd en of dat aanleiding geeft om verder onderzoek uit te voeren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb daar nog twee vragen over. Moeten we geen onderscheid maken tussen enerzijds de analyse van de Minister van de belastingverdragen met ontwikkelingslanden en anderzijds het onderzoek naar de brievenbusfirma's waar Oxfam Novib een eerste aanzet toe heeft gegeven, maar waarvan Oxfam Novib ook zegt: dat zou breder onderzocht moeten worden, bijvoorbeeld door de Rekenkamer?

Vraag twee: is de Minister het eens met mijn stelling dat net als bij de handelsverdragen ook bij de belastingverdragen impact assessments moeten worden toegevoegd, zodat we voorkomen dat er over vijf of tien jaar opnieuw onderzoek gedaan moet worden rondom de oneerlijkheid van die verdragen?

Minister Ploumen: Ik wil geenszins de indruk wekken dat ik alles op één hoop veeg. Dat is ook zeker niet de afspraak met Staatssecretaris Weekers. Ik heb willen zeggen dat er op dit moment meerdere onderzoeken lopen, die één-op-één te maken hebben met de vraag van de heer Van Dijk, of aanpalend zijn. Dat kunnen we toch op zijn minst zeggen. Vorige week in de eerste termijn van dit algemeen overleg is ook gesproken over de inbreng van de OESO op dit dossier. De zaak is in beweging en ik wil die dingen afwachten, dan kunnen we in het licht daarvan in één keer een reactie geven. Het wordt geen «soepje», zal ik maar zeggen, maar een precies antwoord op de vraag van de heer Van Dijk.

Op de vraag over de impact assessments heb ik in eerste termijn al antwoord gegeven. Dat mijn antwoord niet helemaal naar de zin van de heer Van Dijk was, blijkt uit het feit dat hij de vraag vandaag nogmaals stelt. Uit mijn hoofd zeg ik dat daarover in 2011 een brief naar de Kamer is gestuurd, waarin het kabinet schreef dat het in dezen zeer graag een gelijk speelveld wilde hebben. Zoals eveneens al in eerste termijn gezegd, heb ik er geen probleem mee om in de brief terug te komen op de fiscale verdragen, het debat daarover en de onderzoeken die nu lopen, in het licht van wat we nu weten en wat toen wellicht onderbelicht is gebleven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het laatste deel van dat antwoord is hoopgevend. In het eerste deel noemt de Minister het gelijke speelveld. Dat heb ik inderdaad ook genoemd in mijn eerste termijn, omdat het cruciaal is als de Minister de Nederlandse belastingverdragen wil analyseren. Vergelijk je die verdragen echter met die in de ons omringende landen, dan loop je het risico dat het niets opschiet. Het gaat om een authentieke beoordeling.

Minister Ploumen: Ik denk dat het goed is om nog even aan te geven dat Nederland naast het gelijke speelveld in het kader van de OESO-afspraken ook bereid is om de VN-richtlijnen inzake die verdragen te gebruiken. Dat is een stapje verder in de richting van de heer Van Dijk. Dat is in het verleden ook gebeurd, zeg ik om de heer Van Dijk op korte termijn wat geruster te stellen. Dan kom ik graag met de brief zoals ik de Kamer heb toegezegd.

Mevrouw De Caluwé vroeg naar Bangladesh. Was dat geld niet gealloceerd? Wat doen we nu niet meer? Moet de rol van de overheid niet meer faciliterend zijn? Ik begin met het laatste. Ik had gisteren een gesprek met Eurocommissaris De Gucht. Er is een aantal onderwerpen gepasseerd. We hebben het ook over Bangladesh gehad. Het is buitengewoon belangrijk dat ook de Europese Commissie zich engageert. Ze heeft zich een aantal weken geleden ook uitgesproken, want het grootste deel van de textielexporten van Bangladesh gaat naar de Europese Unie. Het is belangrijk dat wij daarin samen optrekken, niet alleen vis à vis de Bengaalse overheid, maar ook als Europese Commissie. De Commissaris heeft mij daarin niet teleurgesteld. Gisteren heb ik in de Raad van de Ministers van Ontwikkelingssamenwerking nogmaals gepleit voor een engagement voor de textielsector, zowel op het niveau van de EU als bilateraal. Ik heb ook al eerder gezegd dat het geen «race to the bottom» moet worden. Ik houd hier geen ellenlange verhandeling, maar maak toch eventjes gebruik van de gelegenheid. We zagen de textielindustrie zich verplaatsen van het ene lagelonenland naar het andere land met nog lagere lonen. We moeten voorkomen dat de «race to the bottom», als we straks orde op zaken hebben gesteld in Bangladesh, zich voortzet in het volgende lagelonenland, bijvoorbeeld Myanmar. Dat heb ik ook al gewisseld met mijn collega's en met De Gucht. Het is belangrijk om dat met elkaar te doen, omdat je als land nu eenmaal niet de hele wereld op je schouders kunt nemen. Alle waarschuwende woorden daarover heb ik ook gehoord.

Dan het geld. Ik kom nogmaals terug op Bangladesh. 9 miljoen voor vier jaar wordt gecomplementeerd met 5 miljoen van de private sector. Dat geld was gealloceerd voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden in de textielsector op een aantal terreinen. Er vallen geen activiteiten af die nog niet gecommitteerd waren. Ik vind dat de overheid faciliterend moet optreden. Het is een vreselijk woord. De overheid moet ervoor zorgen dat duidelijk is wat onze normen zijn, ze moet ervoor zorgen dat partijen bij elkaar gebracht kunnen worden, ze moet de agenda zetten en ze moet aanmoedigend zijn, maar ook de scherpte zoeken. Dat zeg ik ook alvast tegen de heer Vos, in antwoord op de vraag wat mijn inzet is ten opzichte van de steenkolendialoog. Appreciaties zijn er niet om ja en amen te knikken, om nog even in het Bijbelse thema te blijven. Wij zijn wellicht de eerste overheid, het eerste kabinet dat zich zo scherp heeft uitgesproken rondom de textielindustrie, maar er gaan zich een aantal overheden bij ons aansluiten. Dat is alleen maar heel erg goed en daarom voel mij ook zeer gesteund door een aantal collega's binnen de EU.

Mevrouw De Caluwé heeft vragen gesteld over trilaterale samenwerking. Kan dat ook met exit- en transitielanden? Ja, bij uitstek, zou ik willen zeggen. Een land als Indonesië zou daar een heel goed voorbeeld van zijn en ik heb ook alle reden om aan te nemen dat men er van die zijde ook naar uitkijkt.

Dan heeft de heer Voordewind een vraag gesteld over de child labour free zones. Wat gaat de Minister doen om de Kampala-declaration verder te brengen? Ik was zondag of maandag in Kampala in zo'n child labour free zone. Het was zondag, want het was ontzettend aardig dat de kinderen ook op zondag blijmoedig in dat klaslokaal zaten en hun ouders mij wilden doen geloven dat die kinderen dat ook leuk vonden. Ik zei: dan nodig ik u van harte uit om naar Amsterdam West te komen, want de kinderen die ik daar ken, vinden dat helemaal niet leuk. Wat daar ontzettend goed was – en dat is natuurlijk het hele concept van die child labour free zones – is dat het een aanpak is die niet alleen maar over de kinderen gaat en niet alleen maar over de ouders, maar over de hele gemeenschap. Met elkaar neem je die verantwoordelijkheid. Ik vroeg aan die ouders wat hun moeilijkste momenten zijn geweest. Die kinderen zitten nu op school. Dat betekent dat ze niet meer bijdragen aan het gezinsinkomen en dat men moet gaan nadenken over wat belangrijk is voor kinderen. Daarop zeiden zij: nadat wij ons eenmaal realiseerden dat kinderen naar school moeten, was het allermoeilijkste dat we telkens weer aan nieuwkomers moesten uitleggen dat kinderen naar school moeten. Er komen natuurlijk heel veel mensen vanaf het platteland naar Kampala toe, met – ik parafraseer die ouders – nog de ouderwetse denkbeelden dat kinderen moeten werken.

Ik vertel dit om aan te tonen dat wij hier achter deze tafel allerlei mooie ideeën kunnen hebben, maar het gaat er natuurlijk om dat die ouders elke keer weer zeggen: wij doen dat hier anders. Het project dat ik bezocht was overigens een project van Hivos, dat zich daarvoor inzet met steun van Nederland. Er is meer nodig dan het bezoeken en volgen van die initiatieven. Er moet ook beleidsmatige follow-up gegeven worden. Dat doen we tijdens de derde wereldwijde conferentie over kinderarbeid in Brazilië, komende oktober. De heer Voordewind mag er dus op rekenen dat de inzet van Nederland daar stevig zal zijn en dat we ook alert zullen zijn op waar het niet goed gaat met de child labour free zones.

Ik blijf even bij het onderwerp bestedingen. De heer Van Dijk van de SP is blij met mijn toezegging dat tb-bestrijding een onderdeel is van onze inspanning om de hiv/aids-epidemie te beteugelen. Daar zijn grote stappen in gezet. Hij vond het wel spijtig dat er geen extra financiële middelen naartoe gaan. Ik wijs erop dat dit een van de drie onderwerpen is waarop ik vanuit de beleidsvisie niet bezuinig. De vorige keer heb ik gezegd dat de nieuwe directeur van The Global Fund, Mark Dybul, zelf heeft gezegd dat hij veel meer aansluiting wil zoeken bij private partijen, ook in zich ontwikkelende landen. Hij wil daar de fondsen vandaan halen. Ik denk dat ik daarmee dit onderwerp niet alleen in woord maar ook in daad, dat wil zeggen financieel, recht doe op de wijze die het verdient.

De heer Sjoerdsma zei: laat de Minister ervoor zorgen dat het BIV geen grabbelton wordt voor Defensie, maar een proeftuin voor 3D-beleid. Dat zal ik graag meenemen in de brief daarover die binnenkort komt.

Over de klimaatdoelstellingen moeten wij niet te lichtvaardig doen. Daar beschuldig ik de Kamer ook helemaal niet van en zij mij gelukkig ook niet. Gisteren heb ik in Brussel overleg gevoerd met mijn Deense collega, die naar eigen zeggen fors commitment van het bedrijfsleven, van de private sector, heeft gekregen. Tegen mevrouw De Caluwé zeg ik: inderdaad niet in de vorm van heffingen, maar juist in de vorm van programma's die bijdragen tot het halen van de klimaatdoelstellingen. Ik kan mij herinneren dat ik al eerder heb gezegd dat het in financiële zin erbij betrekken van de private sector voor mij heel belangrijk is. Anders wordt de agenda ook een beetje geweld aangedaan. Iedereen moet bijdragen. Ik zal in overleg met mijn Deense collega nog wat preciezer bezien hoe men het daar heeft aangepakt om de bedrijven die bijdrage te laten leveren en wat wij daarvan kunnen leren.

Over de steenkolendialoog heb ik al iets gezegd.

Er is gevraagd of het versterken van het toezicht op de MVO kan worden meegenomen in de beleidsnota. Sterker nog, dat zal een belangrijk onderdeel daarvan worden. De heer Van Dijk ging nog nader in op een aantal kwesties rond de MVO. Ik heb in de nota aangekondigd dat wij met verschillende sectoren op basis van de risico-inschatting, «due diligence» in jargon, convenanten gaan afsluiten. In eerste instantie zijn dat verplichtingen die vrijwillig worden aangegaan. Duurzaamheid van inkopen is van groot belang. Ik heb gisteren in Brussel daarover nog mogen spreken in het kader van wat het IDH doet, het Initiatief Duurzame Handel, waarvoor wij allen mijn partijgenoot en voorganger de heer Koenders schatplichtig zijn. Het interessante van het IDH is dat er 200 bedrijven bij betrokken zijn, 30 ngo's en een zich steeds verder uitbreidend aantal ketens, zoals cacao, katoen en koffie. Er worden veelbelovende stappen gezet. Het is goed dat de Zwitserse en de Deense overheid zich hierbij aansluiten en financieel bijdragen.

De compensatie van slachtoffers is een zaak tussen bedrijven en slachtoffers. In het geval van Bangladesh is er een aantal stappen gezet. Je moet helemaal niet aan compensatie willen toekomen, daarover zijn de heer Van Dijk en ik het eens, maar als het dan toch zover komt: rond de brand is een aantal stappen gezet en worden mensen gecompenseerd. Ik draai er niet omheen dat er soms verschil van inzicht is over de vraag via welke weg die compensatie moet worden gegeven. Binnenkort, voor de zomer, komt de Nederlandse textielsector met zijn invulling van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik kan mij voorstellen dat men daarop zal ingaan. Als dit niet zo is, zal ik er zeker naar vragen.

Er is een aantal vragen gesteld over wat formeel het Dutch Good Growth Fund heet. Uw Kamervoorzitter heeft daarvoor ook een aantal andere namen genoemd, die wel tot de verbeelding van de Minister spreken. Ik ga ze niet allemaal herhalen. Ik was in Addis Abeba bij de top van de Afrikaans Unie. Daar sprak Amina Mama. Zij nam in 2004 de Prins Claus-leerstoel in. Zij sprak daar heel scherpe woorden over de rechten van vrouwen. Ik zal ervoor zorgen dat de heer Van Klaveren de tekst krijgt. Zij sprak voor de Afrikaanse Unie, dus het ging vooral om de Afrikaanse context. Zij gaf een aantal redenen waarom enerzijds de positie van vrouwen is verbeterd maar anderzijds er nog forse stappen gezet moeten worden. Dat had onder meer te maken met cultuur, met religie en met ingesleten gewoontes waarvan niemand meer weet waar ze vandaan komen. Zij zei ook iets anders. Zij hoort al tien jaar lang hoe geweldig goed het is dat vrouwen microkredieten krijgen. Maar waarom worden wij vrouwen eigenlijk afgescheept met microkredieten? Zo vroeg zij zich af. Ik parafraseer nu, want zij zei het iets eleganter. Die microkredieten zijn wel leuk, maar wij vrouwen hebben meer geld nodig, «to be able to scale up». Ook wij verdienen het om voorbij het niveau van die microkredieten te komen, hoe goed die ook zijn, aldus Amina Mama. Ik heb dat maar beschouwd als een aanmoediging voor de inzet van het Dutch Good Growth Fund. Van de 400 miljoen ondernemers in het midden- en kleinbedrijf in zich ontwikkelende landen is een groot deel vrouw. Zij kunnen een beroep op dat fonds gaan doen als zij goede plannen hebben. Dat geldt natuurlijk ook voor jongeren, zeg ik tegen de heer Sjoerdsma. Dat heb ik de vorige keer ook gezegd.

In de brief die de Kamer van mij tegemoet mag zien over het Dutch Good Growth Fund, dat vanaf 2014 van start moet gaan, zal ik goed uitwerken hoe ik de ontwikkelingsrelevantie zie. Er staan een paar dingen over in de nota, maar het is goed dat een aantal woordvoerders om enige uitwerking daarvan vraagt. Een onderwerp als het belang van mensenrechten zit al in de OESO-richtlijnen. Wordt het fonds ook ingezet in fragiele staten? Welnu, dat is inherent aan het feit dat ik vind dat wij ook wat risicovollere financieringen moeten aanvaarden. De Kamer kan er gerust op zijn. Ik heb alles heel precies genoteerd en zal het heel goed in de brief meenemen; dat geldt zowel voor de ontwikkelingsrelevantie, de doelgroep als de ontwikkelingsrelevantie rond exportfinanciering. Dat laatste zeg ik met enige nadruk. Door de Kamer is gesuggereerd dat dit niet te verenigen zou zijn. Ik denk daar echt heel anders over en ga de Kamer dat aantonen in die brief. Dan kunnen wij daarover natuurlijk alsnog een debat voeren als de Kamer dat van belang vindt.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik hoor de Minister een aantal toezeggingen doen op zaken die hier inderdaad allemaal naar voren zijn gebracht. Een van de andere punten is echter ook het doel van het fonds. Wanneer is het goed en wanneer zijn wij tevreden met elkaar? Ik hoop dat dit ook expliciet in de brief komt te staan.

Minister Ploumen: Jazeker, ik geloof dat ik in de eerste termijn al heb gezegd dat wij, los van het monitoren van elke afzonderlijke financiering, wat gewoon hoort bij de praktijk van zo'n fonds, na vijf jaar het fonds zullen evalueren. Ik zal goed aangeven op welke manier wij dat doen. Dit geeft mij de gelegenheid om meteen de vraag van de heer Van Ojik te beantwoorden over de effectiviteit van het bedrijfsleveninstrumentarium. Hij had daarover twee vragen.

De voorzitter: Ik zie dat nog meer leden willen interrumperen. Ik denk dat het beter is om daarvoor eerst gelegenheid te geven.

De heer Voordewind (ChristenUnie): In de eerste termijn heeft de Minister gezegd dat zij mogelijk nog eens zou gaan kijken naar de omvang. Ook zou zij bezien of er wellicht een verdere fasering moet plaatsvinden om niet zo veel geld in één keer weg te hoeven zetten, mede gelet op de onderbestedingen die er nu al bij de verschillende bedrijfslevenfondsen zouden zijn. Is de Minister bereid om in de brief specifiek daarop in te gaan en daarbij niet alleen te kijken naar de fasering, maar ook naar de omvang? Als je iets nieuws start ligt het toch voor de hand dat je daar in een kleiner verband mee begint, in een pilot, om te bezien of het werkt en aan de randvoorwaarden voldoet, voordat je het zo grootschalig neerzet?

Minister Ploumen: Ik ben hierover helemaal niet kriegelig, of welke kwalificatie je ook wilt geven, maar ik ga nog een keer zeggen dat het bijzonder is dat er 750 miljoen beschikbaar is gekomen om economische bedrijvigheid in zich ontwikkelende landen te stimuleren. Wij gaan dat ontwikkelingsrelevant doen. Er is vraag naar. Het is inderdaad nieuw, maar bouwt wel voort op bestaande ervaringen. Ik voel weinig voor een pilot. Dat zou erop duiden dat wij vooralsnog te weinig handvatten zouden hebben om het fonds te laten werken dat zowel revolverend als ontwikkelingsrelevant is. Ik ben ervan overtuigd dat wij dit kunnen. Gezien de markt gaan wij het geld besteden in drie tranches van 250 miljoen. Ik heb daar zo mijn opvattingen over, maar ik hoor ook wat de Kamer zegt. Ik heb een hekel aan de term «wegzetten», dus die gebruik ik liever niet. Ik zeg graag toe dat ik dit in de brief zal verwerken. Ook als ik niet kies voor een langere inlooptermijn, zal ik ingaan op de vraag waarom ik dat niet doe, want het is duidelijk dat de Kamer daar behoefte aan heeft. Ik doe dat allemaal wel in het kader van de revolverendheid van het fonds. Als je geld inzet voor een garantie, kun je dat een paar keer inzetten, maar als je het inzet voor een subsidie, kan dat maar één keer. Daarmee vervalt de revolverendheid. Die houd ik overeind, maar ik ga wel verstandig bezien of wij die 250 miljoen per jaar in drie jaar zullen besteden. Ik ga er vooralsnog van uit dat dit kan. Een aantal leden vindt van niet en dat is voor mij op zijn minst reden om het even heel serieus te bezien en in ieder geval nadrukkelijk de keuze te beargumenteren die ik maak. Dan kunnen wij daar altijd weer over spreken als daar behoefte aan mocht zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De Minister heeft het er steeds over dat zij met iets nieuws gaat beginnen. Wat is dan precies het nieuwe van dit fonds? Wij hebben immers ook FMO al. Als de Minister expliciet zegt dat het nieuwe erin zit dat wij dit specifiek gaan aanwenden voor het mkb in ontwikkelingslanden, ga ik met de Minister mee. Maar als de Minister zegt dat dit een heel breed fonds wordt, waarvan ook de multinationals en de grote bedrijven in Nederland kunnen meeprofiteren, hebben wij toch al het FMO-fonds? Kan de Minister iets specifieker zijn over de vraag wat het nieuwe van dit fonds nu is?

Minister Ploumen: De Minister dreigt nu in herhaling te vallen, maar dat doet zij graag. Ik heb al eerder gezegd dat FMO minder risicovolle financieringen op zich neemt. Dat heeft soms te maken met de schaal. Uit dit fonds worden kleinschaliger financieringen verstrekt dan FMO met diens faciliteiten op dit moment doet. Volgens mij moeten wij het daar even bij laten, want wij hebben het er al vaker over gehad. Ik verwijs naar mijn nota en naar de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over de inrichting van het fonds. Ik aarzel nu even of ik dit allemaal weer moet gaan zeggen. Sinds de nota en de eerste termijn – wanneer wij dat als de nulmeting zien – bestaat de enige verandering uit de inbreng van de Kamer, de zorgen van de Kamer op een aantal punten, de aanbevelingen van de Kamer en zelfs de aanmoedigingen van de Kamer. Die ga ik in de brief meenemen. Ik heb dit heel duidelijk gehoord en dank de Kamer ook voor die inbreng. Dat kan allemaal weer dienstig zijn voor het scherp neerzetten van de toegevoegde waarde van het fonds ten opzichte van het huidige instrumentarium, maar ook gegeven de bestaande financieringsbehoefte. Ik wil het daarbij laten, maar met de belofte dat ik al die onderwerpen zal uitwerken in de brief die ik al eerder heb toegezegd.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter...

De voorzitter: Ik kijk even naar de klok en naar het stapeltje antwoorden dat de Minister nog moet geven. Dat leidt mij tot de conclusie dat ik het aantal interrupties in deze termijn vooralsnog ga beperken tot één per fractie. De heer Sjoerdsma kan nu interrumperen als hij wil, maar als hij zijn interruptie liever even wil opsparen, is dat ook prima.

De heer Sjoerdsma (D66): Als ik plotseling in plaats van twee, één interruptie heb, spaar ik die nog even op.

Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de toezeggingen over het verder uitwerken van de elementen van ontwikkelingsrelevantie, niet alleen in economisch, maar ook in sociaal opzicht en in milieuopzicht. Ik zou de Minister willen meegeven om in de uitwerking en de brief een soort evaluatie- en monitoringselement in te brengen. Het gaat erom dat niet alleen van tevoren wordt bezien of zaken voldoen aan alle voorwaarden die wij hier hebben besproken, maar dat er ook tijdens de uitvoering van een en ander en achteraf nog momenten zijn om daarnaar te kijken. Zeker omdat het om leningen voor de langere termijn gaat, denk ik dat het belangrijk is om gedurende het proces te blijven monitoren.

Minister Ploumen: Dat zeg ik graag toe. Ik houd de antwoorden zo kort mogelijk.

De heer Van Ojik had het over de effectiviteit van het bedrijfsleveninstrumentarium. Hij had het ook over de eisen die worden gesteld aan het bedrijfsleven en aan maatschappelijke organisaties. Die effectiviteit is natuurlijk een hartstikke belangrijk punt. In het najaar komt er een evaluatie van de faciliteit Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO). In de brief over het bedrijfsleveninstrumentarium, over het fonds en over vraag hoe wij die twee op elkaar laten aansluiten, zal ik ingaan op de wijze hoe wij de instrumenten gaan evalueren en op wat wij tot nu toe hebben geleerd van evaluaties. Ik zal ook ingaan op de wijze waarop wij de monitoring waarover mevrouw Maij het had, gaan vormgeven. Zoals ik in de nota heb geschreven, wil ik met de maatschappelijke organisaties graag strategische partnerschappen aangaan. Ik heb ook al eerder gezegd dat ik af wil van een steeds hoger wordende controletoren. Daar is niemand mee gediend. Mijn indruk is dat de heer Van Ojik en ik hetzelfde pad bewandelen.

Als ik de Kamer van dienst kan zijn met een technische briefing over het fonds of over welk onderwerp dan ook, dan sta ik tot haar beschikking.

De heer Sjoerdsma vroeg hoe de Minister de duurzame inclusieve groei gaat bereiken, evenals de andere doelstellingen. Het antwoord daarop staat in de nota. De heer Sjoerdsma fronst daar af en toe de wenkbrauwen over en heeft er wellicht andere ideeën over. Hij vindt dat het hier en daar scherper, anders of wat dan ook moet. Daar voeren wij het debat over. Ik kijk uit naar de debatten die wij daarover de komende jaren zullen voeren. Wij investeren gericht in armoedebestrijding, op een aantal onderwerpen, speerpunten, ten aanzien waarvan Nederland echt toegevoegde waarde heeft. Niet alleen de Nederlandse bilaterale hulp heeft op die gebieden toegevoegde waarde, maar zeker ook die van maatschappelijke organisaties en van de private sector. Wij doen dat niet alleen en daarom blijf ik investeren in multilaterale organisaties. Daarom roer ik mij ook binnen de Europese Unie in de OS-raad en in de Handelsraad. Het gaat niet alleen om financiering, maar ook om handelsverdragen en EPA's. Dat is terecht door de Kamer opgemerkt. Dit is de nieuwe agenda, die laat zien dat het uitbannen van extreme armoede gediend is met een goede combinatie van hulp en handel. Als op macro-economisch niveau de cijfers goed zijn, wil dat nog niet zeggen dat iedereen ervan profiteert. Trickle-downeffecten treden niet vanzelf op, daar moet je een doel aan geven. Dat is nu juist wat Nederland gaat doen. Het is nieuw beleid, dus volgen er nog een aantal uitwerkingen. Ik zeg toe dat ik, als wij de komende jaren debatten hebben over deelonderwerpen, zal laten zien hoe ik op die onderwerpen die bijdragen zie, zonder in allerlei ingewikkelde monitoringsinstrumenten te vervallen. Een filosofisch niveau klinkt weer zo hoogdravend, maar ik zal toch aangeven hoe ik een ander beleidsmatig zie. Dat zou ik heel graag willen toezeggen.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik dank de Minister dat zij toch even hierop ingaat, want ik was bang dat wij van onderwerp naar onderwerp zouden dwalen, in plaats van het overkoepelende verhaal te behandelen. Dat was nu juist een belangrijk punt uit mijn betoog. Ik heb de nota gelezen, zo niet gespeld. Wat ik daarin zie, zijn drie lovenswaardige ambities, maar ik zie niet hoe de acties die de Minister kiest, aansluiten bij die ambities. Dat vind ik wel de kern van het beleid. Wat het uitbannen van extreme armoede in één generatie betreft: er is minder geld en er gaat meer geld naar klimaat. Maar de focus in de nota ligt volgens mij ook niet bij de allerarmsten. Ik heb de Minister dat ook niet horen bewijzen in haar betoog. Duurzame en inclusieve groei? In de nota staat eigenlijk niet hoe het bereiken van de millenniumdoelstellingen tot 2015 kan worden versneld. Daarbij gaat het juist om duurzame en inclusieve groei. Het is goed dat de focus al bij post-2015 ligt, maar er ligt ook nog een agenda voor nu. Ik sta ook achter succes voor het Nederlandse bedrijfsleven, maar de intensivering is wat mager. Dat hebben wij in de eerste termijn ook gewisseld. Ja dus tegen de ambities, maar de actie strookt volgens mij niet per se met de ambities die de Minister zelf formuleert.

Minister Ploumen: De wegen van de heer Sjoerdsma en de Minister scheiden hier, ten aanzien van alle drie de onderwerpen. Ik ga niet de hele nota voorlezen, maar geef wel op elk onderwerp nog even een precisering. Laat de heer Sjoerdsma de landenlijst die ik in de nota aanhoud, naast het human development report leggen, dat ik twee weken geleden heb gepresenteerd. De vorige keer had ik dit bij mij, maar nu niet. Ik ken niet de precieze positie van de betrokken landen. Ik weet wel dat landen als Afghanistan, Jemen, Mali en Burundi allemaal zo rond de 185 zitten. Dat is heel laag. Veel armer kun je niet worden. Daar wonen dus ook heel veel heel arme mensen. Zij zijn geholpen met interventies op het gebied van toegang tot water. Dan gaat het niet alleen maar om de technische toegang tot water. Het gaat er ook om, ervoor te zorgen dat mensen zeggenschap hebben over de natuurlijke hulpbronnen die van hen zijn. Daartoe behoort ook water. Daarom investeer ik in de landcoalitie. Verder noem ik de rechten van vrouwen. De heer Van Klaveren sprak daar ook over. Ook in de allerarmste landen, welke godsdienst ze aanhangen of welke cultuur ze ook aanhangen, worden de rechten van vrouwen met voeten getreden. Daarop grijpen wij in met de inzet op seksuele en reproductieve rechten. Vervolgens staat buiten kijf dat het ook ongelooflijk belangrijk is dat de allerarmste landen meeprofiteren van de groei van het continent Afrika die voorzien is, of van de groei van het continent Azië. Vandaar zo'n interventie in Bangladesh. Als Bangladesh opschuift in al die indexen, is het belangrijk dat die textielarbeidsters niet alleen goede arbeidsomstandigheden hebben, maar ook een fatsoenlijk salaris krijgen. Ik kan nog wel een aantal casussen aanhalen, maar wij zetten juist in op de allerarmste landen, waar al die allerarmste mensen leven. Wij moeten dat slim doen en wij moeten ervoor zorgen dat alle partners in ontwikkeling het beste van zichzelf geven. Dat daar nu ook de private sector bij hoort, zie ik als een verworvenheid, want vijftien jaar geleden was dat nog niet zo. Nu kom ik inderdaad ook veel Nederlandse bedrijven tegen, die niet alleen wegens charitatieve overwegingen bijdragen, maar die zich er echt voor inzetten om de handelsketens te verduurzamen waardoor wij allemaal met elkaar zijn verbonden, arm en rijk.

Over het intensiveren van handel zei de heer Sjoerdsma vorige week in eerste termijn dat de onderhandelingen over de handelsverdragen al lopen, of de Minister zich daarover nu druk maakt of niet. Natuurlijk is dat zo, en dat is maar goed ook. Wel heb ik aangegeven dat de inzet van Nederland scherp zal zijn. Daar waar nodig zullen wij duwtjes geven en wij zullen ons engageren in het debat, ook in het publieke debat dat wij daarover voeren. Juist de combinatie van hulp en handel heeft toegevoegde waarde. In de landen in Afrika waar ik kom, wordt dat breed gedeeld. Die twee belangen lopen soms niet vanzelf samen, maar je moet ze adresseren. Er zitten spanningen in en er zijn dilemma's. De heer Sjoerdsma heeft daarin gelijk. Ook de heer Van Dijk refereerde daar herhaaldelijk aan, evenals de heer Van Ojik. Daarom hebben wij hier elke keer een goed debat, waarin ik kan uitleggen hoe ik met die belangenafweging omga. De Kamer kan daarover het hare zeggen.

Het Nederlandse bedrijfsleven heeft natuurlijk belang bij een Minister die vaak eropuit gaat. Binnenkort staat er weer een handelsmissie naar Zuid-Duitsland op het programma. Wij gaan ook naar Indonesië en Brazilië. Het is belangrijk om daar de komende jaren intensief op te blijven inzetten. De heer Sjoerdsma heeft zijn punt gemaakt en ik hoop dat ik hem, als het niet in deze termijn is, in alle debatten die wij nog met elkaar gaan hebben, elke keer weer wat meer ervan kan overtuigen dat dit de juiste koers is.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb misschien een gevoelige snaar geraakt. De Minister noemt Afghanistan, Jemen en Burundi. Ik zal niet ontkennen dat deze Minister in die landen actief is. Ik zal niet ontkennen dat het partnerlanden zijn. Ik heb er zelf in een vorig leven als diplomaat gewerkt. Dat moedig ik aan, maar het aandeel van de Nederlandse begroting dat gericht is op de allerarmsten, of het nu de fragiele staten betreft of de allerarmsten in de middeninkomenslanden, is toch gewoon gedaald? Ik zou daarom graag de passie die de Minister zojuist liet zien voor de allerarmsten willen terugzien in het beleid en in de begroting. Ik zie de Minister nee schudden, dus misschien scheiden onze wegen zich hier inderdaad. Ik vind het echt een essentieel punt. Even inzoomend op de doelstelling voor de allerarmsten: het uitbannen van extreme armoede raakt mij toch wel een beetje. Ik hoopte graag op het pad te blijven dat Nederland traditioneel heeft bewandeld, als een voorloper op het gebied van ontwikkelingssamenwerking voor de allerarmsten en de stemlozen. Ik zie dat de Minister daar gaandeweg met de kaasschaaf wat dingetjes vanaf schaaft.

Minister Ploumen: De wegen van de heer Sjoerdsma en mij scheiden hier inderdaad. Overigens met van beide kanten de hoop dat wij elkaar ook weer gaan vinden. De heer Sjoerdsma heeft gelijk: Nederland heeft zich altijd een voorloper betoond. Het gaat juist om de combinatie van hulp en handel. Ik heb eerder gezegd dat trickle-downeffecten niet vanzelf optreden, daar moet je wat voor doen. Soms doe je dat met financiële inzet, soms met lobbyen en advocacy en soms vanuit de overheid. Vaak heb je er het maatschappelijk middenveld voor nodig. Daarom vind ik die rol van het maatschappelijk middenveld ook zo belangrijk. Juist dat type voorloper moeten wij willen zijn. Nogmaals, als ik kijk naar de bijval die ik in Europa en op andere continenten krijg voor de combinatie hulp en handel, laat ik dan zeggen dat ik bij de collega-Ministers een gevoelige snaar heb geraakt. De heer Sjoerdsma zegt dat de inzet op de allerarmsten belangrijk moet blijven. Ik vind dat dit in het nieuwe beleid juist het geval is. De Wereldbank en straks het High Level Panel met de nieuwe doelstellingen na 2015 zetten daar ook op in. Het moet mogelijk zijn om extreme armoede uit te bannen in één generatie. Dat wij dit niet meer langs de klassieke weg doen, alleen maar via ontwikkelingssamenwerking, maar ook via andere financieringsstromen, vind ik alleen maar toe te juichen. Hoe groter de betrokkenheid van al die partijen is, ook in financiële zin, hoe sneller wij die extreme armoede kunnen uitbannen. Het is mijn volle overtuiging dat Nederland met «Wat de wereld verdient» daaraan een significante bijdrage levert.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter...

De voorzitter: Wij zijn van twee interrupties naar één interruptie gegaan, en de interrupties die al zijn gepleegd, tellen mee.

Minister Ploumen: Ik zal proberen om een beetje de gedachten te lezen van de leden en de niet-gestelde vragen in interrupties die niet mogen, toch te beantwoorden.

Er zijn vragen gesteld over maatschappelijke organisaties. Binnen de speerpunten blijft er ruimte voor maatschappelijke organisaties. Het zou onverstandig zijn en strijdig met wat er in de nota staat als ik dat niet zou doen. Het zou ook onverstandig en strijdig met de nota zijn als ik daar percentages aan zou verbinden. Ik heb juist gezegd: laten wij nu eens uit de oude vormen en gedachten breken, in de trant van 10% hier en 15% daar. Laten wij vooral kijken naar de effectiviteit. Ik denk dat de Kamer er vertrouwen in kan hebben dat ik binnen die speerpunten genoeg ruimte inruim voor maatschappelijke organisaties in Nederland, maar zeer zeker ook in de partnerlanden. De percentages uit 2012 liggen ergens tussen de 16% en 28% voor de vier speerpunten. Dat geldt zowel voor daar als voor hier. Nogmaals, ik voel er niet veel voor om er percentages aan te verbinden. De Kamer moet dat vooral begrijpen vanuit de wens om flexibel te zijn en niet vanuit de wens om de percentages te doen verminderen.

In de nota staat ook dat de Nederlandse maatschappelijke organisaties zich niet per se vanuit de partnerschappen aan de vijftien landen en die vier speerpunten hoeven te houden. Wij zoeken naar complementariteit. Wij moeten niet al te zeer afdwalen. Ik ga echt niet vasthouden aan deze vijftien landen. De toegevoegde waarde van maatschappelijke organisaties en van het multilaterale kanaal is juist dat zij via andere wegen bijdragen aan het uitbannen van die extreme armoede, of dat nu in extreem arme landen is of in middeninkomenslanden. Migrantenorganisaties en diasporaorganisaties spelen een belangrijke rol, zowel met hun politieke inbreng als in de relaties die zij hebben met de landen van herkomst. Een aantal organisaties heeft zich gekwalificeerd voor MFSII. Straks met de strategische partnerschappen zijn zij, net als alle andere maatschappelijke organisaties die elk hun eigen bijdrage en toegevoegde waarde hebben, van harte welkom om daaraan weer mee te doen. Als zij de meest geschikte actor zijn, dan zijn zij de meest geschikte actor, zou ik willen zeggen.

De heer Voordewind had een vraag over het naleven van de OESO-richtlijnen. In de brief die voor de zomer komt over MVO en over de manier waarop wij toezicht gaan houden, wil ik daarop nadrukkelijk terugkomen.

Ik heb al iets gezegd in antwoord op de vraag van de heer Van Dijk hoe ik vind dat solidariteit en rechtvaardigheid op mondiaal niveau in deze nota worden geadresseerd. Dat gebeurt niet alleen door aan klassieke armoedebestrijding te doen in de allerarmste landen, maar juist ook door bijvoorbeeld zo'n onderzoek naar belastingverdragen te doen. Ik ben blij dat ik de heer Van Dijk aan mijn zijde vind en dat hij aanmoedigende geluiden laat horen. Twee tot drie jaar geleden was dit een nieuw onderwerp. Ik vind het tijdig en passend in de nieuwe agenda dat wij juist naar belastingverdragen, naar investeringsverdragen en naar handelsverdragen kijken. Het is echt van toegevoegde waarde dat dit nu bij één Minister is belegd.

De heer Van Dijk vroeg ook naar het Global Partnership for Education. Wij hebben commitment tot 2014. Ik doe daar niets aan af en heb niet de wens om een contract open te breken. Daarna wil ik vooral bijdragen aan onderwijs door in te zetten op beroepsonderwijs via de speerpunten. Mevrouw Mulder en de heer Van der Staaij zeiden daar iets over. Bij mijn bezoek aan Oeganda werd daar ook weer eens nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Daar zit op dit moment 60% van de jongeren zonder werk. Er is grote behoefte aan beroepsonderwijs. Waar dat binnen de speerpunten een plek kan krijgen, zal ik dat zeker niet nalaten.

Er is veel gezegd over de barmhartige Samaritaan, en terecht. De steenkolen heb ik geadresseerd. Ik meen dat ik alle vragen heb beantwoord of heb toegezegd dat ik op een later moment graag zal ingaan op de vragen en de zorgen die hier en daar leven bij de Kamer.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor de beantwoording in tweede termijn. Er is nog wat tijd over voor interrupties. Ik begin bij de fracties die nog helemaal niet hebben geïnterrumpeerd.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb een vraag over het beroepsonderwijs. De Minister ging daar zojuist al op in en had het daarbij over Oeganda. Gaat het dan om substantiële meerjarige projecten, zoals het «Skills For You»-programma in Noord-Oeganda? Zou dit soort dingen in de toekomst in het beleid kunnen passen? Ik heb er ook aandacht voor gevraagd dat burgers en bedrijven gemakkelijker de weg wordt gewezen naar wat zij zelf kunnen doen

Minister Ploumen: Dat laatste vind ik een heel goede suggestie van de heer Van der Staaij, dus die neem ik graag over. Wat het beroepsonderwijs betreft: zonder iets toe te zeggen over specifieke programma's, wat ook niet de intentie is van de heer Van der Staaij, merk ik op dat beroepsonderwijs zeer zeker iets is waar wij op de langere termijn in moeten investeren. Het gaat niet alleen om de klaslokalen, maar ook om de curricula. Daarin moet je langer investeren. Ik zal op dat punt zeker volhouden.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vragen. De Minister zei dat er ook landen zijn die niet islamitisch zijn waar de rechten van vrouwen niet optimaal zijn. Dat zal niemand ontkennen, maar de cijfers liegen natuurlijk niet. Wij weten dat wereldwijd meer dan 91% van de eerwraak plaatsvindt in islamitische landen door daders met een islamitische achtergrond. De vijf landen waar het het slechtst toeven is voor vrouwen op deze aardbol zijn allemaal islamitisch. In de Arabische regio staan de rechten van vrouwen onder druk door de opkomst van de islam. Dat staat ook in de nota. Ziet de Minister de negatieve relatie tussen de opkomende islam in de zogenaamde transitielanden in de Arabische regio en de inperking van vrouwenrechten?

Minister Ploumen: Over de kwestie van de vrouwenrechten heb ik gezegd dat wereldwijd om allerlei redenen de rechten van vrouwen niet zijn gegarandeerd. Het is belangrijk dat landen als Nederland en het Verenigd Koninkrijk stevig blijven inzetten op seksuele reproductieve rechten, omdat de rechten van vrouwen inderdaad met voeten worden getreden, of het nu gaat om beleid, uitvoering of het dagelijks leven van vrouwen. Ik heb niet voor niets op 8 maart extra geld beschikbaar gesteld voor vrouwenorganisaties in de MENA-regio, de landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Ik vind het belangrijk dat wij zij aan zij strijden voor de rechten van vrouwen, maar ook boter bij de vis doen en vrouwen in regio's waarvan wij vinden dat er aandacht moet zijn voor de vrouwenrechten, financieel ondersteunen. Er zijn allerlei mechanismen, soms op dorpsniveau en soms binnen families, maar soms ook vanuit religies, die maken dat vrouwen geen aanspraak kunnen maken op hun rechten. Een van de redenen waarom ik zo scherp inzet op een bijdrage aan de campagne «Girls Not Brides» is om dat soort praktijken uit te bannen, los vanuit welk motief men vindt dat meisjes op hun twaalfde zouden moeten huwen. Waar het mij om gaat, is dat wij dit niet acceptabel vinden en dat wij met elkaar, met die gemeenschappen, willen werken aan het verbeteren van die situatie.

De heer Van Klaveren (PVV): Wat de Minister zojuist zei is cruciaal: het gaat natuurlijk om de motieven. Die zijn heel helder, ik heb drie voorbeelden gegeven waarin de islam een supernegatieve rol speelt als het gaat om de rechten van vrouwen. De Minister geeft aan dat het eigenlijk niet relevant is wat die motieven zijn. Als er op welke manier dan ook ooit verbetering moet komen in de Arabische wereld op dit punt, zal de Minister toch echt moeten erkennen dat de islam een probleem is. Zij kan dan niet zeggen dat het niet relevant is wat de motieven zijn. Dat kan toch niet?

Minister Ploumen: Volgens mij heb ik de woorden «niet relevant» in deze context niet in de mond genomen. Wat ik heb gezegd, is dat er een aantal redenen zijn waarom vrouwen worden achtergesteld of hun recht niet kunnen halen. Een van de redenen is cultuur en een andere kan religie zijn. Verschillende religies hebben daar een handje van. Het is zeker belangrijk om in het oog te houden dat vrouwen zelf ondersteund moeten worden om die rechten te halen, maar het is ook van belang om onze solidariteit uit te spreken. Bijvoorbeeld in de MENA-regio waar de heer Van Klaveren specifiek op duidt, is het van belang om ervoor te zorgen dat vrouwen financiële middelen krijgen om voor hun rechten op te komen. Ik ben blij dat ik, voor de storm aan, bij de agenda voor het strijden voor vrouwenrechten de heer Van Klaveren aan mijn zijde vind.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik constateer dat wij nog acht minuten over hebben. Sommige leden willen nog een vraag stellen. Dat wordt dus heel krap en het kan alleen maar als wij het doen zoals het eigenlijk in het Reglement van Orde staat, namelijk een korte vraag of opmerking zonder inleiding. Ik kap iedereen af binnen 30 seconden, dat moet ook duidelijk zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb een vraag gesteld over het vertrek van de heer Pronk. De Minister heeft ongetwijfeld de brief van de heer Pronk gelezen en kent het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid nog beter. Is zij het dan met mij eens dat niet zozeer de heer Pronk de Partij van de Arbeid heeft verlaten, maar eerder de heer Samsom en deze Minister?

Minister Ploumen: Deze stijlfiguur heet een retorische vraag, geloof ik. Ik betreur het vertrek van Jan Pronk. Ik heb met Jan Pronk zolang ik mij kan herinneren scherpe en heel inhoudelijke debatten gevoerd, waarin wij elkaar soms vonden en soms niet. Hij heeft zijn motieven om zijn lidmaatschap op te zeggen. Deze nota biedt nieuw perspectief op het uitbannen van extreme armoede, maar ook op wat ik noem «inclusieve groei», dat wil zeggen groei waarvan iedereen kan profiteren. Daarmee voeg ik mij – dat doe ik heel graag en daar hoef ik geen enkele moeite voor te doen – in de traditie die binnen de Partij van de Arbeid op dit onderwerp staat. Die staat als een huis.

De heer Jasper van Dijk (SP): In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid staat dat er meer geld naar ontwikkelingssamenwerking moet in plaats van minder. Pronk zegt exact hetzelfde, althans hij zegt dat die 0,7% altijd stond als een huis in de sociaal-democratische traditie. Hij betreurt het dat er zo veel nadruk op het bedrijfsleven komt te liggen. Erkent de Minister dan dat niet hij zijn partij heeft verlaten, maar eerder dit kabinet als het gaat om ontwikkelingsbeleid?

Minister Ploumen: Volgens mij heb ik daar al antwoord op gegeven. Deze nota is naar mijn volle overtuiging anno 2013 de manier om armoede te bestrijden. Dat het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid niet het regeerakkoord is geworden, kan ik vervelend vinden, maar zo worden coalities in Nederland gevormd. Inhoudelijk vind ik dat ik, met het samenbrengen van hulp en handel, waarbij de nadruk erop ligt om iedereen op een eerlijke manier in de groei mee te nemen, recht doe aan de beginselen van de Partij van de Arbeid.

De voorzitter: Het moet toch nog korter dan de heer Van Dijk nu heeft gedaan. Het moet zonder inleiding; ik wil alleen een vraag horen. Wij gaan het proberen. Het is moeilijk, maar ik weet zeker dat de heer Van Ojik het kan.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Dank voor de aanmoediging, voorzitter. Als je wilt dat economische ontwikkeling wordt omgezet in armoedevermindering – ik heb begrepen dat dit nog steeds is wat dit kabinet wil – kun je eigenlijk niet bezuinigen op goed bestuur. Het hebben van checks and balances in een samenleving, zoals sterke vakbonden, een sterk maatschappelijk middenveld, maar vooral ook een sterke overheid, is essentieel om ervoor te zorgen dat economische groei vertaald wordt in armoedevermindering. Daarom begrijp ik niet waarom daarop wordt bezuinigd. Ik heb de Minister daarover een vraag gesteld en daarop zou ik graag een antwoord willen hebben.

Minister Ploumen: In de eerste termijn heb ik gezegd dat ik «goed bestuur» in zijn algemeenheid een containerbegrip vind. Ik vind het juist belangrijk om in het kader van de speerpunten goed bestuur handen en voeten te geven. Ik geef een kort voorbeeld. Binnen «Private Sector Development» – daaruit komen overigens de middelen voor het flankerend beleid van het fonds – is het belangrijk om de International Land Coalition te blijven steunen. Wat water betreft heb ik gezegd dat het belangrijk is om niet alleen vanuit technisch perspectief toegang te geven tot water, maar ook om ervoor te zorgen dat het recht op water wordt geëerbiedigd. Dat doe je allemaal door dit te vertalen in die speerpunten. Dat is mijn opvatting van goed bestuur. Misschien zijn de heer Van Ojik en ik het ook wel niet eens. Ik heb er niet zo'n vertrouwen in dat goed bestuur, met al die modewoorden, als generiek onderdeel een begroting dwars doorsnijdt. Ik maak het liever concreet en heel toepasbaar. Dit is wat goed bestuur betekent als het gaat om waterbeheer en zo ga ik daaraan bijdragen. Ik ben er echt van overtuigd dat dit effectiever is dan al die losse postjes op een begroting waarvan iedereen zich afvraagt wat het nu eigenlijk oplevert.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat begrijp ik wel, maar het probleem is nu juist – dan heb ik het meer over het totale beeld – dat op al die speerpunten, met uitzondering van SRGR, waarvoor wij de Minister uitbundig hebben geprezen, over de hele linie wordt bezuinigd. Als één ding opvalt in het debat, is het dat de Minister in de negen uur dat wij hebben gedebatteerd op geen enkele wijze een appreciatie heeft gegeven van de manier waarop zij met dat kleinere budget van 1 miljard dit allemaal kan doen. De VVD heeft gezegd dat zij meer wil bezuinigen. De PvdA heeft na enig aandringen gezegd: het ligt ons als een steen op de maag. Voortbouwend op de vraag van de heer Sjoerdsma ...

De voorzitter: Het is nu echt wel duidelijk wat u wilt weten, ik geef het woord aan de Minister.

Minister Ploumen: Met de nieuwe agenda van hulp en handel werken wij aan nieuwe criteria voor wat wij als internationale gemeenschap bijdragen aan armoedebestrijding. De ODA-criteria stammen uit 1969. ODA is buitengewoon belangrijk geweest als norm, maar «the times, they are changing», zeg ik tegen de heer Van Ojik. De keuzes die in de nota zijn gemaakt, verhouden zich tot die nieuwe werkelijkheid. Ik zoek naar maximale effectiviteit en volgens mij is het daarover de volle negen uur gegaan.

De voorzitter: Dan geef ik nu het woord aan de heer Sjoerdsma. Ik vraag hem, kort te formuleren. Ik vraag ook de Minister om dat te doen.

De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw Maij en ik hadden nog een voorstel voor een fonds voor het maatschappelijk middenveld, eventueel gefinancierd uit de groei van het bedrijfsleveninstrumentarium. Daar wil ik graag een reactie op hebben. Daarnaast vraag ik een VAO aan met het oog op het indienen van moties.

Minister Ploumen: Er wordt steeds uitgegaan van een ongebreidelde groei die voor het bedrijfsleveninstrumentarium beschikbaar zou zijn. In de brief daarover zal ik de zaken nog eens precies op een rijtje zetten. Er blijft na 2016, en dus terecht met een lange en goede voorbereidingstijd voor de maatschappelijke organisaties, een fors bedrag beschikbaar voor het maatschappelijk middenveld; apart, vanuit de «watchdog»-rol, maar ook binnen de speerpunten. Als men die financiering vanuit Nederland binnen de financiële kaders wil inzetten als hefboom, vind ik dat prima. Ik wil heel graag vanuit het Ministerie meedenken hoe wij dit het beste kunnen doen. Los van de financiële kaders zie ik inhoudelijk geen meerwaarde in het apart zetten van geld. Ik zou juist zeggen: hoe meer hefbomen, hoe beter.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De Minister zegt dat het 28% was en dat zij probeert dit te handhaven. Dan hebben wij nog wel een status quo, namelijk de bezuiniging van 230 miljoen voor de maatschappelijke organisaties. Hoe ziet de Minister dat organisaties dit bedrag kunnen compenseren, gezien het feit dat zij deze rol zo cruciaal vindt, los van de speerpunten?

Minister Ploumen: De bijdrage aan de maatschappelijke organisaties binnen de speerpunten varieert per speerpunt. De marge ligt tussen de 16 en 28%. Het ligt niet vast dat het 28% is. Voor een enkel speerpunt is dit het geval. Er is inderdaad een voorbereidingstijd voor maatschappelijke organisaties om zich te bezinnen op de vraag hoe zij met een vermindering van de bijdrage van de Nederlandse overheid kunnen blijven doen wat zij belangrijk vinden en of zij daarin andere accenten kunnen leggen. Het is echt aan die organisaties. Ik heb er alle vertrouwen in dat men dit kan. Zij staan zeker niet stil en hebben nooit stilgestaan. Toen ik nog bij Cordaid werkte, zei ik wel eens: wij zijn «in the business of change». Dat moet ook helemaal in je DNA zitten. Tegelijkertijd zeg ik tegen de heer Voordewind: dit zijn de financiële kaders. Ik ben vrij precies geweest in wat ik wil bijdragen aan de ongelooflijk belangrijke rol die maatschappelijke organisaties spelen. Het zou unfair zijn geweest als ik had gezegd: ik vind dat zij alles voor iedereen moeten blijven doen, maar ik geef er veel minder geld voor. Ik heb echter vanuit de inhoud redenerend – waar heeft Nederland toegevoegde waarde en waar zijn maatschappelijke organisaties juist nu relevant, ook in die nieuwe agenda? – gezegd: het gaat om die «watchdog»-rol. Men is daar zeer bedreven in en wat mij betreft kan dit binnen de financiële kaders.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Er zijn twee korte vragen van mij blijven liggen. Kan er bij de visie op het postennetwerk ook een reactie komen op het Deense model? Zou het misschien handig zijn om een technische briefing te hebben om meer duidelijkheid te creëren?

Minister Ploumen: Dat laatste heb ik al toegezegd: «any time, any place, any onderwerp». Het is goed dat wij elkaar op die manier informeren. Wij hebben al een beetje zoiets als het Deense model als het gaat om het uitvoeren van marktscans. Daaraan wordt bijgedragen. In de eerste termijn heb ik al toegezegd dat ik de mate waarin wij daarmee gaan werken zal meenemen in de brief over het bedrijfsleveninstrumentarium. Ik betoon mij zeer actief, in de EU en in de OESO. Het bijkomend voordeel is dat ik veel contacten heb, niet alleen met mijn Deense collega, maar ook met andere collega's. Wij wisselen veel ervaringen uit, soms in de formele vergadering, maar vaak ook in de «informal pull-asides». Mevrouw Mulder kan erop rekenen dat ik niet alleen met de Denen, maar ook met anderen, steeds weer bezie wat zij doen, wat wij daarvan kunnen leren en of wij eventueel iets kunnen overnemen.

De heer Van Klaveren (PVV): De PVV vindt het zeer treurig om te constateren dat ook deze Minister niet expliciet de rol van de islam durft te benoemen als het gaat om de slechte positie van vrouwen in de Arabische regio. Mede wegens die «wegkijkpolitiek» steunen wij dit beleid natuurlijk niet.

De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van deze vergadering.

De Minister heeft de volgende toezeggingen gedaan.

  • 1. De Minister onderzoekt de mogelijkheden om het toezicht op het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen vorm te geven binnen het kader van de aangenomen motie-Verhoeven/Sjoerdsma, ingediend op 2 april 2013, met betrekking tot dit onderwerp, en informeert de Kamer in de MVO-beleidsnota.

  • 2. De Kamer ontvangt voor medio juni de resultaten van het onderzoek naar belastingontwijking, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op belastingontwijking via in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappijen die gelieerd zijn aan ontwikkelingslanden. Er komt ook een kabinetsreactie, waarbij zal worden ingegaan op de resultaten van het onderzoek naar belastingverdragen met ontwikkelingssamenwerkingslanden.

  • 3. De Kamer ontvangt binnenkort de resultaten van het onderzoek van de Ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken naar de impact van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid op ontwikkelingslanden.

  • 4. De Minister zal in de brief over de uitwerking van het Dutch Good Growth Fund een technische verduidelijking opnemen met betrekking tot de toedeling van middelen en de eventuele mogelijkheden voor temporisering. Zij zal daarbij ingaan op doel, doelgroep, ontwikkelingsrelevantie, evaluatie en monitoring.

  • 5. De Kamer ontvangt voor het zomerreces een brief met een nadere uitwerking van het Budget Internationale Veiligheid.

  • 6. De Minister gaat in de brief over de modernisering van het bedrijfsleveninstrumentarium ook in op de onderuitputting van fondsen en het Deense model.

  • 7. De Minister informeert de Kamer per brief over concrete plannen en doelstellingen voor transitielanden om de inzet op trilaterale samenwerking te bewerkstelligen.

  • 8. De Minister geeft in een brief met resultaatfiches per speerpunt, die de Kamer voor de begrotingsbehandeling zal ontvangen, ook een overzicht van de financiële bijdrage per kanaal.

  • 9. De Minister informeert de Kamer per brief over de screening van handels- en investeringsverdragen en de resultaten die dit oplevert, juist ook vanuit het criterium van ontwikkelingsrelevantie.

Het verslag van dit algemeen overleg zal worden aangemeld voor de plenaire agenda, met als eerste spreker de heer Sjoerdsma. Ik kan u melden dat dit waarschijnlijk morgen bij de regeling van werkzaamheden aan de orde komt. Het VAO zelf zal waarschijnlijk volgende week donderdag op de agenda staan.

Ik dank de leden voor hun uitvoerige inbreng en de Minister voor de uitvoerige beantwoording.

Sluiting 12.08 uur.

Volledige agenda

1. Beleidsnota Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen

Kamerstuk 33625-1 – brief regering d.d. 5 april 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

2. Beantwoording vragen commissie over de beleidsnota Wat de wereld verdient: een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen

Kamerstuk 33625-5 – brief regering d.d. 16 mei 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

3. Nadere informatie over de verschillen tussen algemene en sectorale begrotingssteun en stabiliteitssteun

Kamerstuk 31271-11 – brief regering d.d. 24 mei 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

4. Reactie op een tweetal adviezen van de AIV Ongelijke werelden: Armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking (nr. 80) en Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking: Naar flexibiliteit en vertrouwen (nr. 82)

Kamerstuk 33625-2 – brief regering d.d. 22 april 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

5. AIV-advies Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking

Kamerstuk 33400-V-125 – Brief regering d.d. 4 april 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

6. Reactie op verzoek commissie inzake de kabinetsvisie op de post-MDG-ontwikkelingsagenda

Kamerstuk 32605-124 – brief regering d.d. 16 april 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

7. De Nederlandse inzet in de post-2015 ontwikkelingsagenda

Kamerstuk 32605-120 – brief regering d.d. 22 januari 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

8. Verslag van een bezoek aan Zuid-Sudan en Ethiopië, twee partnerlanden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking

Kamerstuk 22831-85 – brief regering d.d. 25 maart 2013

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

9 Reactie op het position paper 2012 van de Netherlands-African Business Council (NABC)

Kamerstuk 29237-145 – brief regering d.d. 17 december 2012

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

10. Voortgang Uitfasering Bilaterale Ontwikkelingssamenwerkingprogramma’s

Kamerstuk 32605-115 – brief regering d.d. 2 november 2012

Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

11. Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking

Kamerstuk 32605-114 – brief regering d.d. 2 november 2012

Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

12. Verslag van het bezoek aan Vietnam door de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van dinsdag 9 tot en met donderdag 11 oktober

Kamerstuk 33400-V-7 – brief regering d.d. 31 oktober 2012

Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen