Kamerstuk 33625-230

Verslag van een algemeen overleg

Hulp, handel en investeringen

Gepubliceerd: 12 oktober 2016
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: internationaal organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-230.html
ID: 33625-230

Nr. 230 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 oktober 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 14 september 2016 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 juni 2016 over het Nederlands beleid inzake gezondheidssystemen (Kamerstuk 33 625, nr. 215);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 3 juni 2016 over de Nederlandse inzet voor de VN High Level Meeting on HIV/AIDS van 8–10 juni in New York (Kamerstuk 33 625, nr. 214);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 augustus 2016 met het verslag van de VN High Level Meeting on HIV/AIDS van 8 tot en met 10 juni 2016 in New York (Kamerstuk 33 625, nr. 220);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 8 juli 2016 met de kabinetsreactie op de IOB-evaluatie «Voorkomen is beter dan genezen» (Kamerstuk 33 625, nr. 229).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de algemene commissie, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Jasper van Dijk, Van Laar, De Roon en Taverne,

en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 13.36 uur.

De voorzitter:

Van harte welkom bij dit algemeen overleg. Wij hebben twee uur de tijd. Er staan vier brieven op de agenda. Ik zie op dit moment drie woordvoerders van de kant van de Kamer. De spreektijd is zes minuten met twee interrupties per fractie in deze ronde.

Het woord is aan de heer Taverne.

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Het onderwerp waar wij vandaag over spreken is belangrijk en neemt een bijzondere positie in in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid: gezondheid rondom seksuele en reproductieve rechten. In de brief van 8 juni staat terecht dat Nederland sinds 2011 actief is en dat het op dat gebied al het een en ander voor elkaar heeft gekregen. «Fundamenteel uitgangspunt», zo kunnen wij lezen, «is de keuzevrijheid en zeggenschap van vrouwen en mannen over hun eigen seksualiteit.» Dat is natuurlijk een heel belangrijk en fundamenteel uitgangspunt.

Verderop wordt terecht gesteld: «Veel vrouwen die moderne anticonceptie willen gebruiken, kunnen daar niet aan komen. Daardoor neemt vooral in Afrika de bevolking sterk toe.» Dat laatste is een onderwerp van grote zorg wat de VVD-fractie betreft. Dat onderwerp is ook bij de begrotingsbehandeling vorig jaar uitvoerig aan bod gekomen. Dat onderwerp heeft wat de VVD-fractie betreft recentelijk weer aan belang gewonnen, omdat er, nog even los van de eerder vrijgegeven VN-prognose over de bevolkingstoename in Afrika, weer wat recentere cijfers zijn die nog alarmerender zijn. Kortom, de bevolkingsgroei is een cruciaal onderwerp dat de wereld, ook ons deel van de wereld, voor grote uitdagingen stelt. Seksuele en reproductieve gezondheid en het beleid dat daarop wordt gevoerd kunnen daar van groot belang voor zijn.

Dat brengt mij op de vraag die ik de Minister zou willen voorleggen. In hoeverre, voor zover dat niet al gebeurt, zou de aandacht zich niet zozeer moeten richten op de seksuele rechten, in die zin dat iedereen vanzelfsprekend zijn of haar seksualiteit op de gewenste manier moet kunnen beleven, als wel op de gevolgen daarvan? Kort en bondig gezegd, de aandacht zou wat de VVD-fractie betreft misschien nog meer gericht moeten zijn op de vraag of vrouwen kinderen willen en, zo ja, hoeveel. Zolang er in het hebben van veel kinderen een zekere mate van bestaanszekerheid wordt gezien, zal die bevolkingsgroei blijven toenemen. Kan de Minister bevestigen dat dat nog meer prioriteit zou moeten krijgen?

Verderop in de brief wordt genoemd dat Nederland steun verleent aan een uniek partnerschap van vier ngo's op het gebied van abortus, ter uitvoering van de motie-Van Laar/Sjoerdsma (33 625, nr. 76). Die moet een goede invulling krijgen. Dat roept bij mij de vraag op: is ook hier voorkomen niet beter dan genezen? Het is goed dat wij kunnen helpen bij veilige abortussen, maar het zou nog mooier zijn als het niet tot abortussen hoeft te komen.

Verder wordt gerapporteerd over de effectiviteit van de World Health Organization (WHO), onder andere naar aanleiding van de ebolacrisis. Daar werd destijds de Zr.Ms. Karel Doorman bij ingezet. De kosten daarvan werden verdeeld over een aantal departementen. Graag hoor ik van de Minister hoe die verdeling ook alweer was en of daar ook ODA-middelen (ODA: Official Development Assistance) voor zijn gebruikt, want ik kon dat zo gauw niet vinden.

Dat brengt mij bij de hervorming van de ODA-norm. Ook daar hebben wij eerder over gesproken. Ik heb daar al een tijdje niets meer van gehoord. De wereld verandert en daarmee ook het karakter van de hulprelaties. Wat de VVD betreft zou de ODA-norm met die ontwikkelingen moeten meegaan om een afspiegeling te blijven vormen van die relaties. Het is geen verrassing dat de VVD van oordeel is dat uitgaven aan militaire veiligheidsoperaties ter bevordering van stabiliteit van landen voortaan ook onder die norm zouden moeten vallen. In dat licht zou ik graag willen weten hoe het staat met de hervorming van de ODA-norm. Welke discussies vinden daarover plaats? Wat is de laatste stand van zaken? Leidt dat ertoe dat er meer onder de ODA-norm gaat vallen? Want, al heeft het geen militair doel, uiteindelijk brengt ook dit type militaire inzet kosten met zich mee die wat ons betreft onder de ODA-norm zouden moeten vallen.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid heeft dit algemeen overleg aangevraagd naar aanleiding van de onlangs uitgekomen evaluatie van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) «Voorkomen is beter dan genezen», het nog altijd hoge aantal hiv-besmettingen, de ebola- en zika-epidemieën en de stoel die Nederland sinds kort voor drie jaar in de uitvoerende raad van de WHO zal bezetten. Dus aanleiding genoeg.

Laat ik maar met de deur in huis vallen. De Partij van de Arbeid gelooft er niet in dat wij de inzet van Nederland in isolatie moeten bekijken en daar conclusies uit kunnen trekken. De conclusie in de IOB-evaluatie dat Nederland meer bij zou moeten dragen aan basisgezondheidssystemen en minder aan SRGR (seksuele en reproductieve gezondheid en rechten) delen wij dan ook niet. De Partij van de Arbeid vindt SRGR basisgezondheidszorg. Wij zien geen tegenstelling tussen die twee. Vrouwen en mannen hebben goede reproductieve gezondheidszorg nodig om te kunnen functioneren en om hun gezinsgrootte zelf te kunnen bepalen.

Wij willen wel dat Nederland goed samenwerkt met andere donoren en actoren en dat het ook zijn partners stimuleert om dat te doen. Andere financieren wel veel basisgezondheidszorg. Wij moeten ervoor zorgen dat die investeringen elkaar aanvullen. Persoonlijk heb ik nog nooit een volledig geïsoleerd One Stop Centre gezien waar verkrachte vrouwen terechtkunnen. Die zitten altijd in een bestaand ziekenhuis of bestaande kliniek. Die samenwerking is er dus en die moet ook vooral zo blijven. Ziet de Minister naar aanleiding van de evaluatie kansen om die samenwerking te verbeteren? Ook Nederlandse maatschappelijke organisaties zijn heel actief in zowel de basisgezondheidszorg als de SRGR, maar de samenwerking op dat terrein kan nog verbeteren.

Wij vinden het ook geen goed idee om een Nederlandse global health strategy te gaan maken, want dat moet, zoals de naam al zegt, op mondiaal niveau gebeuren. Wij kunnen wel een Nederlandse strategie bedenken en de Duitsers een Duitse en de Engelsen een Britse, maar dan komen wij niet heel veel verder. De internationale gemeenschap heeft de taak om gezamenlijk op te trekken om de gezondheidszorg wereldwijd zo veel mogelijk te verbeteren. Helaas slaagt die gemeenschap daar nog niet voldoende in. Door de structurele organisatorische zwakte van de World Health Organization nemen haar budgetten en daadkracht alleen maar af. In reactie daarop ontstaat versnippering.

Zo is UNAIDS ooit opgericht omdat de WHO geen antwoord had op de aidsepidemie. Wij zien inmiddels organisaties als Gavi (Global Alliance for Vaccines and Immunization), The Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) en nu weer een nieuw centrum van Bill Gates en de regering van Noorwegen om epidemieën te bestrijden, omdat de WHO heeft laten zien dat zij dat niet kan. Het zijn stuk voor stuk geweldige organisaties, maar die versnippering is niet altijd praktisch. Toch vraag ik de Minister hoe zij aankijkt tegen die nieuwe epidemieënbestrijder. De partners die daarin samenwerken, hebben eerder voor succes gezorgd en Gavi is ongeveer op eenzelfde manier tot stand gekomen. De World Health Organization heeft echt laten zien niet tegen die epidemieën opgewassen te zijn, dus nieuw bloed lijkt welkom.

AIDS moet volgens de werelddoelen in 2030 de wereld uit zijn. Ik sprak vanmorgen nog een specialist die zei dat dat op geen enkele manier realistisch is. Volgens de beste prognoses hebben wij in 2070 een afname van 85% van de besmettingen. Wel zei hij dat in 2030 misschien een AIDS-vrije generatie mogelijk is. Hoe ziet de Minister dat? Deelt zij de ambitie van de werelddoelen? Denkt zij dat die realistisch zijn of is er meer nodig? Het aantal hiv-besmettingen lijkt ook niet meer af te nemen. Er was ook een melding van een toename, maar die schijnt weer ingetrokken te zijn. Daar krijg ik graag duidelijkheid over.

Wij zien dat het aantal besmettingen met name onder jonge vrouwen in sub-Sahara Afrika hoog is en misschien zelfs wel stijgt. Wat doet de Minister daaraan? Wat is het antwoord van de wereldgemeenschap op die toename en wat zou dat moeten zijn? De wereld komt al bij elkaar om het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria te financieren. Daar zou wat ons betreft een krachtig antwoord moeten volgen. Als wij dat doel van 2030 dichterbij en het aantal besmettingen omlaag willen brengen, moet de financiering van het Global Fund omhoog. Die organisatie doet geweldig werk en de noodzaak blijft hoog. Bovendien heeft zij goed gereageerd op ons signaal van vorig jaar dat meer samengewerkt moest worden met maatschappelijke organisaties, specifiek om moeilijke doelgroepen te bereiken, zoals transgenders, prostituees en lgbti's (lesbian, gay, bisexual, transgender/transsexual and intersexed). De Partij van de Arbeid wil dan ook dat de Nederlandse bijdrage aan het Global Fund toeneemt. Wij vragen de Minister dan ook toe te zeggen dat zij gaat zoeken naar ten minste 10 miljoen euro om die bijdrage te verhogen. Een deel van de dekking hebben wij al kunnen vinden in haar recente brief over Mozambique. Daar wordt een bedrag gekort. Daar blijft in ieder geval nog 5 miljoen over. Ik denk dat de Minister, als zij goed zoekt, nog wel meer geld vindt dat niet besteed kan worden zoals het beoogd was. Dan is het toch goed om het aan het Global Fund te besteden, vraag ik de Minister.

Ondertussen kunnen wij de World Health Organization niet opgeven. Het is positief dat Nederland de komende drie jaar in de uitvoerende raad van de World Health Organization zit. Dit betekent dat wij echt kunnen bijdragen aan de hervorming ervan en aandacht kunnen vragen voor de onderwerpen die voor Nederland belangrijk zijn. Voor de Partij van de Arbeid zijn dat in ieder geval interne hervormingen die tot een daadkrachtiger en minder log instituut moeten leiden, zoals het breken van de macht van de regionale subkantoren. Daar schijnt veel mis te gaan. In Genève zijn de intenties goed, maar vervolgens komt het niet tot uitvoering op lokaal en regionaal niveau.

Ook het verwezenlijken van een internationale gezondheidsregeling is belangrijk, oftewel een regeling waarmee landen in een vroeg stadium de verspreiding van overdraagbare ziektes kunnen tegenhouden. Daarnaast moedigen wij het kabinet aan om de mondiale agenda tegen overmatig antibioticagebruik met kracht in WHO-verband door te zetten.

De heer Taverne (VVD):

Ik heb met veel belangstelling naar collega Van Laar geluisterd. Hij leek het eens te zijn met de inzet die de VVD al langer heeft om de versnippering in de WHO tegen te gaan. Maar wat stelt hij dan voor? Hij zegt namelijk ook dat het belangrijk is om in die bestuursraad te zitten. Dat is ook zo, maar heeft hij ook eigen ideeën over hoe het dan beter kan?

Ook vraagt hij om meer geld. Het is altijd hartstikke goed om een verlanglijstje te hebben, al vind ik het wat vroeg. Hij probeert dat voor de begroting te regelen. Dat lijkt mij niet helemaal de juiste weg, want hij zegt al 5 miljoen te hebben gevonden. Dan blijft nog 5 miljoen over. Waar zou die vandaan moeten komen? En is het de bedoeling dat wij straks bij de begroting niets meer te bespreken hebben? Dat is immers de plek waar wij uiteindelijk de werkelijke cijfers krijgen.

De heer Van Laar (PvdA):

Dit waren een paar interrupties in één keer, maar daar hebben wij ook wel ruimte voor.

Wat de hervormingen betreft heb ik al eerder gezegd dat de belangrijkste zwakte van de WHO lijkt te zijn dat de regiokantoren enorme macht hebben en organisaties op zich zijn. Die macht moet gebroken worden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan in internationaal verband, maar dat is wel van belang. Anders kan de organisatie niet effectief zijn. Als je vervolgens moet kiezen op welk vlak de WHO effectief moet zijn, verbaast het mij altijd dat de WHO zo veel aandacht geeft aan overgewicht, terwijl dat over het algemeen een probleem is in landen waar de gezondheidszorg redelijk op orde is, terwijl er nog heel veel landen zijn waar nog zo veel ontbreekt. Daar is dan te weinig aandacht voor. Met de ebola-epidemie was heel lang één persoon bezig. Dat is bijna onverteerbaar. Die hervormingen moeten echt plaatsvinden.

De tweede vraag was waar dat geld dan vandaan zou moeten komen. Zoals de heer Taverne waarschijnlijk weet, is een begroting wat wij ons voornemen, wat wij vorig jaar met elkaar hebben afgesproken. Door ontwikkelingen in de wereld, bijvoorbeeld in Mozambique, Burundi en Jemen, een partnerland van Nederland, kunnen die middelen niet altijd worden besteed zoals gepland. Daardoor blijft er in de loop van het jaar geld over binnen de begroting van Ontwikkelingssamenwerking. Ik vraag de Minister nu om voor de pledging conference, die volgens mij volgende week of over twee weken plaatsvindt, met een stofkam daardoorheen te gaan. Dan moet dat bedrag voor het Global Fund worden toegezegd, dus dat kan niet wachten op de begroting. Daarom vraag ik de Minister om in dit lopende jaar – het gaat dus niet over de begroting voor volgend jaar – te bekijken of daar een bijdrage voor te vinden is. Ik heb in ieder geval al 5 miljoen gevonden. Die staat gewoon in de brief van de Minister. Zij kan daar met meer precisie naar kijken, dus dat moet lukken.

De heer Taverne (VVD):

Vragen staat natuurlijk vrij, maar ik vertrouw erop dat de Minister in haar antwoord niet op de begroting zal vooruitlopen. Ik deel de kritiek van de heer Van Laar op de ebola-aanpak van de WHO. Die wordt heel breed gedeeld; die was niet goed.

Wat de obesitasaanpak betreft, de World Health Organization heet niet voor niets de Wereldgezondheidsorganisatie. Ik vind het ook weer een beetje gek om dan te zeggen: aan sommige delen van de wereld moeten wij dan maar geen aandacht besteden.

Maar belangrijker is het eerste punt. De macht van de regionale kantoren breken is allemaal mooi, maar ik verwacht bij dat soort misschien terechte eisen wat meer ideeën van collega Van Laar over hoe dat dan moet. Alleen maar zeggen «die macht moet gebroken worden, maar ik weet ook niet hoe» is aan de makkelijke kant. Nogmaals, hij vindt mij aan zijn zijde bij een kritische benadering van de WHO, maar ik hoop op iets meer doordenken. Ik ben benieuwd naar het antwoord daarop.

De heer Van Laar (PvdA):

Dit waren weer allerlei interrupties in één. De eerste vraag was?

De heer Taverne (VVD):

De eerste vraag was meer een opmerking, namelijk: vragen staat vrij. Maar ik ga het gewoon opnieuw doen.

Ten eerste, vragen staat vrij, maar ik vertrouw erop dat de Minister niet op de begroting zal vooruitlopen. Ten tweede, de Wereldgezondheidsorganisatie heet niet voor niets Wereldgezondheidsorganisatie. Daarom geeft zij ook aandacht aan andere delen van de wereld dan alleen Afrika. Ten derde, ik wees op het gebrek aan ideeën over de oplossing van de problemen bij de WHO die de heer Van Laar aan de orde stelt.

De heer Van Laar (PvdA):

Ik ga er ook van uit dat de Minister niet op de begroting vooruitloopt. Mijn vraag heeft dan ook geen betrekking op de begroting maar op de lopende rekening. Het gaat over dit jaar: de begroting voor 2016 en de jaarrekening zoals die uiteindelijk komt. Het enige waar wij naar kijken is hoe het gaat met het lopende jaar en welke middelen daarin over zijn. Op geen enkele manier vraag ik de Minister om vooruit te lopen op de begroting. Dat kan natuurlijk ook niet. Dat zouden wij niet durven vragen.

De tweede vraag was hoe wij de WHO willen hervormen.

De heer Taverne (VVD):

Dat was de eerste vraag. De tweede vraag was dat de Wereldgezondheidsorganisatie ook andere problemen in de wereld moet aanpakken.

De heer Van Laar (PvdA):

Daar verschillen wij dus van mening over. Dan ging de derde vraag over die structuur. Ik vind dat die organisatiestructuur aangepast moet worden. Dat betekent dat je de bevoegdheden van regiodirecteuren af moet nemen of dat je de centrale organisatie de bevoegdheid geeft om daarop in te grijpen en daaroverheen te gaan. Dan wordt vergaand ingegrepen in zo'n organisatie. Dat doet stof opwaaien. Dat hebben wij ook gezien bij de Wereldbank en de FAO (Food and Agricultural Organization), waar vergaand hervormd is. Bij de WHO zal dat ook moeten. Dat betekent wel dat die organisatie twee, drie jaar vooral naar binnen gericht zal zijn. Dat is heel spijtig, maar dat is tot nu toe altijd het geval. Daarom zien wij die versnippering met allerlei organisaties die taken van de WHO gaan overnemen. Ik hoop dat het proces daarna ook weer omgedraaid kan worden, de samenwerking toeneemt en de krachten misschien zelfs gebundeld kunnen worden, maar zolang de WHO faalt, zullen wij de aanpak van epidemieën en van hiv moeten blijven intensiveren. Dan moet je dat toch met andere organisaties doen.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Dijk van de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik mag dit debat overnemen van mijn gewaardeerde collega Smaling. Ik moet helaas eerder weg, maar ik kan de Minister verzekeren dat de ondersteuning meeluistert. De antwoorden worden nauwgezet gevolgd.

Het is goed dat wij vandaag het Nederlandse beleid op gezondheidssystemen onder de loep nemen. De SP vindt het versterken van gezondheidssystemen erg belangrijk. Dat mag u van ons aannemen. Vandaar dat wij vorig jaar bij de begroting samen met de heer Taverne een amendement (34 300-XVII, nr. 26) over de versterking van die gezondheidssystemen met een grote meerderheid aangenomen hebben gekregen. Wij zijn heel benieuwd wat de Minister daarmee heeft gedaan. Ter herinnering: het ging om 1 miljoen euro structureel bedoeld om, aanvullend op andere initiatieven, zoals het strategisch partnerschap en de bijdrage aan bijvoorbeeld de Wereldgezondheidsorganisatie, het Global Fund en Gavi, actie te ondernemen om de gezondheidssystemen te versterken. Het amendement gaf als voorbeeld de ebolalanden. De begroting komt volgende week, dus het is wellicht te vroeg, maar kan de Minister alvast een tipje van de sluier oplichten als het gaat om de uitvoering van dit amendement?

Als ik de IOB-evaluatie lees, dan vrees ik dat er nog een tandje bij moet. De Minister blijft uitdragen dat met name seksuele en reproductieve gezondheid het belangrijkste onderdeel van het Nederlandse beleid is. Dat blijkt ook uit die IOB-evaluatie en de reactie van de Minister. Maar kijk nu eens naar deze zin uit die evaluatie: «het versterken van basisgezondheidssystemen (is) ook een essentiële voorwaarde om de Nederlandse doelen op SRGR-gebied te kunnen realiseren.» Kan de Minister daarop reageren? Is zij het eens met ons dat het een en-enverhaal is? Is zij bereid om op dat punt het beleid rond gezondheidssystemen aan te passen?

Een ander citaat luidt: «een slecht functionerend internationaal gezondheidssysteem (kan) ook gevolgen voor Nederland hebben.»

De heer Van Laar (PvdA):

De heer Van Dijk zegt: het is en-en. Natuurlijk is het en-en; zowel SRGR als basisgezondheidszorg. Zelfs als je die twee los van elkaar ziet, is het logisch dat je ze allebei versterkt, maar waarom zou Nederland dat allebei moeten doen? Wij werken enorm samen met mondiale organisaties, VN-organisaties, andere donoren. De Britten hebben een enorme expertise op het gebied van het versterken van de basisgezondheidszorg. Laat hen dat doen. Dat amendement ging om 1 miljoen euro, maar wat kunnen wij nou met 1 miljoen euro doen om de basisgezondheidszorg wereldwijd te verbeteren? Dat is een soort symbolische actie, die echt geen impact gaat hebben. Als je dat los besteedt, is dat gewoon een weggegooid miljoen, zou ik bijna zeggen. Gelukkig is het toch nog goed besteed, want het is gewoon naar het Global Fund gegaan. Maar als Nederland ergens los 10 miljoen of zo aan besteedt, wat doen we dan eigenlijk? Is het niet veel beter om je te specialiseren en, zoals Nederland, onze specialisatie in seksuele rechten en reproductieve gezondheid hoog in het vaandel te houden?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daar staan wij anders in, zoals ik net beargumenteerde. En wij voelen ons gesteund door de IOB. Ik hoor graag een reactie van de Minister.

Ik ga terug naar mijn citaat: «een slecht functionerend internationaal gezondheidssysteem (kan) ook gevolgen voor Nederland hebben.» Dit zagen wij bij de uitbraak van zowel het ebola- als het zikavirus. Het kwam dichtbij met krantenkoppen als «Mogelijk ebola in LUMC» en «Nederlanders besmet met ebola». Kan de Minister de titel «Voorkomen is beter dan genezen» van de IOB-evaluatie eer aandoen en preventie een groter onderdeel van het Nederlands beleid maken?

Tot slot heb ik een concreet voorstel. Kan de Minister jaarlijks bij de voortgangsbrief over de speerpunten en de begroting rapporteren over de manier waarop Nederland bijdraagt aan het versterken van gezondheidssystemen en over de geboekte resultaten? Graag krijg ik een toezegging.

De voorzitter:

De Minister geeft aan dat zij onmiddellijk wenst te antwoorden.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik begin met het laatste, deels omdat de heer Van Dijk weg moet en deels omdat dat de hoofdvraag is die zich opdringt naar aanleiding van de IOB-evaluatie en de intensieve en hinderlijke lobby die daarop volgde.

Nee, ik ga het beleid niet wijzigen. «Voorkomen is beter dan genezen» is een prima uitspraak, maar mijn mantra is «vrouwen eerst». Ik weet niet hoe het komt, maar of het nou in Vrij Nederland is of op websites – zelfs mijn geliefde Jasper van Dijk bezondigt zich eraan – het valt mij altijd op dat het altijd mannen zijn die zeggen: die seksuele reproductieve rechten zijn best belangrijk, maar eerst moeten we investeren in basisgezondheidszorg. Ik doe daar niet aan mee. De rechten van vrouwen staan voorop. Zij moeten niet alleen kunnen kiezen met wie en of ze seks willen hebben, en of ze willen dat daar kinderen uit voortkomen, maar ook fatsoenlijke zorg krijgen. Die wordt in dat soort faciliteiten altijd geboden. Vind ik basisgezondheidszorg niet belangrijk? Natuurlijk vind ik die belangrijk. Denk ik dat Nederland het verschil kan maken? Nee. Ga ik daarover rapporteren en daarmee bijdragen aan die eindeloze papierberg die de Kamer toekomt? Nee, want het staat al ergens. Ik vind dat er verstandige aanbevelingen in de IOB-evaluatie staan, maar dit is er geen.

De heer Van Laar (PvdA):

Amen! Ik neem het niet vaak op voor mannen, maar er zijn ook mannen die het licht al wel gezien hebben. Dat is ook een groeiende groep. Misschien kan de Minister daar ook wat erkenning voor opbrengen.

Minister Ploumen:

Natuurlijk. Mijn tweede zin had moeten zijn: gelukkig is er de heer Van Laar. Ik denk eigenlijk ook dat dat geldt voor de heer Taverne.

De heer Taverne (VVD):

Zeker.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit gaat echt te ver, hoor. Nu begint mijn feministische hart wat harder te kloppen. De Minister gaat nu het hele rijtje noemen behalve de heer De Roon en mij. Dat begint op seksisme te lijken.

Minister Ploumen:

Misschien moeten wij het er dan op houden dat de heer Van Dijk hier als vervanger is, al spreekt de SP-fractie natuurlijk met één mond. Misschien geldt dat als verzachtende omstandigheid. En het klopt; er zijn steeds meer mannen die het belang inzien. Ik ben hier zo fel op omdat ik nationaal en internationaal een niet aflatende, hinderlijke lobby ervaar die telkens zegt: iets specifieks doen, bijvoorbeeld focussen op hiv/aids of reproductieve zorg, kan niet omdat de basiszorg niet op orde is. Ik geloof heel graag dat wij met elkaar echt het verschil kunnen maken, maar als ik kijk naar de investeringen in basisgezondheidszorg, ons budget, onze prioriteiten en expertise, dan zou ik zeggen: andere landen en instituties zijn echt beter toegerust.

In dat opzicht wil ik iets zeggen over de respons van Nederland op de ebolacrisis. Wij hebben al eerder van gedachten gewisseld over de manier waarop er in eerste aanleg op werd gereageerd, maar met alle kritiek die er was, heeft Nederland heel snel en doelgericht kunnen handelen. De Hr. Ms. Karel Doorman, die overigens met ODA-geld op reis is gegaan, is ingezet. Wij hebben een UNICEF-programma kunnen bijsturen, zodat het zich daar meer op zou richten. Wij hebben laboratoria gestuurd. Wij hebben echt gebruikgemaakt van de nationale expertise. Als de internationale gemeenschap niet goed lijkt te reageren op problemen met de basisgezondheidszorg of op epidemieën, dan zijn wij in staat om het goede te doen. Ik zeg nadrukkelijk «wij», want collega Schippers, Hennis en ik hebben dit echt met z'n drieën gedaan. Ik ben het eens met wat Kamerbreed werd gezegd, namelijk dat de respons op de ebola-uitbraak niet goed genoeg en te laat was, maar toen eenmaal duidelijk werd dat het internationale antwoord tekortschoot, konden wij doen wat wij moesten doen.

Ik kom op het partnerschap rondom veilige abortus. Ik ben het met de heer Taverne eens dat het altijd beter is om een abortus te voorkomen. Als het dan moet en vrouwen daarvoor kiezen, dan moet het vaak in heel verschrikkelijke omstandigheden. Ik ben dus erg trots op dat partnerschap. Onze inzet is gericht op de voor- en nazorg. Wij bekijken ook in andere programma's hoe wij, als er toch contact is met die vrouwen, een gesprek met hen kunnen hebben over voorbehoedsmiddelen en eventueel die middelen ook kunnen aanbieden. Ik ben het eens met de heer Taverne: je zou eigenlijk één pakket willen aanbieden. Zo gaat dat in Nederland ook. Dat gun je eigenlijk alle vrouwen. Hij vroeg: kan de Minister nog eens kijken naar de balans tussen seksuele rechten – ik ben ervoor om daarvoor op te komen, want dat doen er niet veel – en het feitelijk verstrekken van voorbehoedsmiddelen? Ik wil dat doen. Volgens mij is die balans redelijk op orde. Vorig jaar hebben we 880 miljoen condooms gedistribueerd, onder andere via het Global Fund, dat zich daar ook zeer op richt. Ik vind het een goed idee om daar, misschien ook op basis van de resultatenrapportage die binnenkort naar de Kamer komt, in de aanloop naar de behandeling van de begroting nog even naar te kijken: zijn er programma's die we misschien kunnen bijsturen en zijn er programma's die zich afspelen in een context waarin het voor vrouwen zo moeilijk is om aan voorbehoedsmiddelen te komen dat we daar misschien een extra duw aan zouden moeten geven? Het lijkt mij dus prima om die aanbeveling van de heer Taverne, als ik die zo mag opvatten, op te volgen.

De heer Van Laar (PvdA):

Ik las laatst – ik weet echt niet meer waar – de interessante suggestie dat mannenbesnijdenis eigenlijk effectiever zou zijn dan condoomverspreiding. Als dat zo zou zijn, is het natuurlijk zonde als we daar te weinig aandacht aan besteden. Zou de Minister nu of wanneer zij daarop terugkomt, kunnen aangeven hoe we de keuzes tussen verschillende manieren van ingrijpen maken?

Minister Ploumen:

Ik heb die berichten ook weleens gelezen; die dateren al van een tijdje geleden. Ik ga me daarin verdiepen. Op zich sta ik erg voor de integriteit van het lichaam. Ik ben dus niet meteen genegen om te zeggen: wat een goed idee. Maar ik heb die berichten wel gelezen. We komen daar volgens mij bij de begrotingsbehandeling op terug. Laten we daar dan op basis van de feiten en de cijfers op terugkomen, zoals u eigenlijk ook vraagt. Als een man daarvoor kiest, is dat prima. In de realiteit is natuurlijk niet altijd een moment van keuzevrijheid ingebouwd. Ik denk dat ik hiermee mijn eerste uithaal naar de man in het algemeen ruimschoots heb goedgemaakt.

De voorzitter:

De heer Van Laar is tevredengesteld door het antwoord, maar de heer Taverne nog niet.

De heer Taverne (VVD):

Nee, ik heb – zonder een vraag aan de heer Van Laar te stellen – een vraag aan de Minister na deze oproep tot misschien wel vergaande mannelijke zelfkastijding. Het gaat natuurlijk om seksuele rechten en gezondheid, maar ik weet niet hoe mannenbesnijdenis helpt bij het vermijden van zwangerschappen. Daarom ben ik blij met het antwoord van de Minister, want alles is belangrijk: seksuele rechten, het recht op seksualiteit en gezondheid zijn allemaal ongelooflijk belangrijk. We zijn trots op een abortusprogramma, maar ik wijs ook op de ontwikkeling van de demografische cijfers en op wat ik bij bezoeken aan Afrika inmiddels zelf van mensen heb gehoord over de nog steeds heel hoge sociale druk en de verhouding tussen mannen en vrouwen, die in veel samenlevingen nog steeds zodanig is dat heel veel vrouwen niet in de gelegenheid zijn om te zeggen: «nu wil ik geen kinderen». Het is dus heel goed dat er tonnen condooms worden uitgekeerd, maar dat helpt niet als die in de sociale context nog steeds niet gebruikt worden. Natuurlijk is dat een kwestie van keuzevrijheid, maar laat ik het er maar op houden dat ik blij ben dat de Minister de zorgen over en het belang van het geboortebeperkingsaspect van dit deel van het beleid met mij deelt.

Minister Ploumen:

Ik ben allang actief op dit terrein en mijn ervaring is dat die twee dingen heel vaak samengaan. Als een vrouw zelf kan beslissen, beslist zij doorgaans dat zij minder kinderen wil. We komen hier in de begroting op terug, maar dit is niet altijd een kwestie van het verschuiven van geldstromen. Het ene kost soms immers wat minder maar moet bijvoorbeeld langer worden volgehouden – daarbij denk ik aan het veranderen van normen en het met elkaar hierover praten – en het andere is feitelijk een kwestie van distributie. Het zijn dus onvergelijkbare grootheden in een begroting, maar ik vind het wel goed om hier op voorstel van de heer Taverne eens over door te praten.

De heer Van Laar (PvdA):

Mannenbesnijdenis heeft soms natuurlijk te maken met religie, maar vaker met hygiëne. Daarom is mannenbesnijdenis bijvoorbeeld in de VS zo populair. Als je je laat besnijden, heb je ook veel minder kans op het krijgen dan wel verspreiden van seksueel overdraagbare aandoeningen, waaronder hiv. Daarom is mannenbesnijdenis effectief. Er zijn natuurlijk heel veel seksuele contacten waarbij het krijgen van kinderen juist het doel is of waarbij dat aspect überhaupt geen rol meer speelt omdat er al op een andere manier voor wordt gezorgd dat er geen kinderen gekregen worden. Mannenbesnijdenis is een veel goedkopere manier dan je hele leven lang condooms gebruiken om dat soort risico's te verkleinen. In combinatie met een nieuw vaccin en al bestaande middelen, zoals PrEP, kun je de besmettingskans op allerlei manieren verkleinen. Het zou mooi zijn als we die in combinatie met elkaar bekijken en als we daar gericht op inzetten.

De voorzitter:

Dat was volgens mij niet echt een vraag.

Minister Ploumen:

Nee, maar dit onderstreept hoe belangrijk het is om hier op een later moment op terug te komen. Dit heeft natuurlijk ook te maken met de inschatting van het realiteitsgehalte van het bereiken van het 2030-doel op het gebied van hiv/aids. Daar moeten we natuurlijk alle zeilen voor bijzetten, zowel via innovatieve medicatie als via gedragsverandering. Ik heb in juni tijdens een bijeenkomst aangegeven dat ook het bestrijden van ongelijkheid heel belangrijk is, omdat je nu vooral bij jonge vrouwen in Sub-Sahara Afrika, drugsgebruikers en mannen die in andere delen van de wereld seks hebben met mannen, een toename van het aantal besmettingen ziet. Dat zijn gemarginaliseerde mensen die niet gezien en gehoord worden, die vaak niet voorkomen in gezondheidsstatistieken of die men liever niet wil zien; dat geldt met name voor de twee laatstgenoemde groepen. Het is dus echt belangrijk om de hierbij behorende ongelijkheid en taboes aan te pakken.

Het Global Fund doet in zijn nieuwe strategie juist op deze terreinen meer dan voorheen. Daar hebben we ook fors op aangedrongen. Ik ben zeker niet tegen een extra bijdrage voor het Global Fund. Ik voel een beetje mee met de heer Taverne, die daar ook niet tegen is maar die vraagt waar zo'n harde belofte ineens vandaan komt. De heer Van Laar zei dat dit niet iets is voor de begroting voor 2017, maar dat er kan worden bekeken of er in 2016 iets overblijft. Die toezegging durf ik wel te doen. Er zijn hier veel lege stoelen, maar in vorige debatten was er steeds brede steun van de Kamer voor de hiv/aids-bestrijding maar ook voor de aanpak van het Global Fund, met het bedrijfsleven en mensenrechtenorganisaties erbij. Ik ben dus bereid om daar welwillend naar te kijken. Het lijkt mij goed als ik de Kamer daar verslag van kan doen.

De heer Taverne (VVD):

Ik heb een technische vraag: is het wel ordentelijk om op die manier geld nu al min of meer die kant «op te denken»? Hoort dat niet gewoon met een suppletoire begroting te gebeuren? Ik vind dit nogal vroeg. Ik zou daar bezwaar tegen maken.

Minister Ploumen:

De reden waarom ik daar op dit moment iets over zeg en dit niet naar voren of naar achteren schuif, heeft te maken met het feit dat de conferentie waarop landen zeggen wat zij gaan doen, vrijdag plaatsvindt. In mijn ideale wereld voel ik dus voor het door de heer Taverne genoemde proces – dat zeg ik met een beetje spijt in het hart tegen de heer Van Laar – maar inhoudelijk is dat een beetje moeilijk. Ik stel mij dus voor dat ik dit welwillend zal bekijken. Ik vind de suggestie van 5 miljoen uit de korting voor Mozambique verstandig. Ik doe in Montreal nog geen harde toezeggingen, maar ik zal mij daar in dezelfde bewoordingen uitdrukken. Ik hoop dat de heer Taverne net als de heer Van Laar wel het belang van dit werk inziet. Volgens mij is dat zo, want dat heb ik hem al horen zeggen.

De heer Taverne (VVD):

Ja, zonder meer. Ik kan de Minister er niet van weerhouden om te zeggen wat zij hoopt en wat zij graag zou zien, maar ik hecht net iets meer aan de procedure die wij hiervoor te volgen hebben, ook om geen precedenten te scheppen voor de toekomst. Ik snap dat het in de tijd misschien niet handig uitkomt. Daar heb ik alle begrip voor, maar niet zo veel begrip dat ik namens de VVD-fractie kan zeggen: Minister, hartstikke goed; doe dat zo! Ik hecht eraan dat wij hier de overeengekomen financiële afspraken en procesregels volgen. Hoe vervelend dat misschien ook is, die staan het nu al uitspreken of ergens een bedrag kan worden gepledged, in de weg. Ik weet precies hoe dat gaat: dan wordt er straks gezegd dat dit toch is gepledged en dat dat misschien geen juridische verplichting is, maar enzovoorts. Ik zou de Minister dus echt op het hart willen drukken om eerst de financiële en procedurele regels te volgen. Ik voel met haar mee dat het jammer is dat dit nu even niet uitkomt, maar dat is even niet anders.

Minister Ploumen:

Ik viel even stil, want ik zoek naar een manier waarop ik de inhoudelijke welwillendheid die ik proef, naar voren kan brengen zonder dat ik mij nu vastleg. Dat is een beetje «hom en kuit», «koe en haas» en «wal en schip».

De heer Taverne (VVD):

De Minister is vast in staat om het nog veel beter te formuleren, maar ik zou zeggen: Nederland vindt het hartstikke belangrijk, maar ik kan nu geen geld toezeggen; toedeloe en we sturen nog een e-mail.

De voorzitter:

Ik geef de heer Van Laar de gelegenheid om ook het zijne hierover in te brengen.

De heer Van Laar (PvdA):

Er verschuift voortdurend geld op de begroting en als dat gebeurt, wordt de Kamer daarover geïnformeerd. Er zijn allerlei redenen om dat te doen. Er komen ook pledgeconferenties en noodhulpverzoeken voorbij, et cetera. Dat hoeft echt niet allemaal via de ministerraad en zeker niet via een suppletoire begroting. We krijgen gewoon de Najaarsnota, ergens in december. Daarin wordt alles samengevat wat in de tussentijd is meegedeeld. Zolang de Kamer het goed vindt, kan het. Volgens mij vindt de Kamer dit goed. Als de heer Taverne er blij van wordt, wil ik morgen best een VAO organiseren, nog voor de stemmingen, en de motie dan gelijk in stemming laten brengen. Maar dat lijkt wij nogal overdreven, want zoals gezegd heeft het kabinet al aangekondigd dat die 5 miljoen vrijvalt en er is vast nog meer vrijgevallen geld. Misschien is het een oplossing als de Minister ons voordat zij naar die conferentie gaat, desnoods na de ministerraad van vrijdag als het daardoorheen moet – volgens mij hoeft dat niet – per brief laat weten of die ruimte er is. Dan kan zij op die conferentie ook een harde toezegging doen.

De voorzitter:

Minister, wilt u nog reageren?

Minister Ploumen:

Alleen om voor de orde te zeggen dat we mutaties van begrotingen niet via de ministerraad doen. Ik zag de heer Taverne knikken. Ik weet niet hoe ik dat moet interpreteren. We zouden het als volgt kunnen doen; dit is een beetje een ordevoorstel. We hebben een bedrag vastgelegd voor het Global Fund; dat staat verder buiten kijf. Ik hoor, gelet op de problematiek, steun voor de gedachte om daar eventueel nog iets bij te doen. Ik hoor echter ook reserves over de procedure die we daarbij gaan volgen. Zou ik, dit gehoord hebbende, preciezer kunnen bekijken of ik die 5 miljoen inderdaad hiervoor zou kunnen inzetten en zou ik de Kamer daar bijvoorbeeld met een briefje snel over kunnen informeren? Ik zie de heer Taverne heel moeilijk kijken.

De heer Taverne (VVD):

Als geld dat voor iets was bedoeld, bijvoorbeeld voor Mozambique, niet wordt uitgegeven, kun je dat volgens mij niet zomaar aan iets anders besteden. Ik moet de regels er nog even op naslaan, maar die hebben we niet voor niets. Bij mijn beste weten is de suppletoire begroting hiervoor de eerste gelegenheid. Dat zijn volgens mij de regels die de Minister van Financiën heeft vastgesteld. Ik wil best bekijken hoe die regels in elkaar zitten, maar zolang ik niet precies weet hoe dat zit, zal ik de Minister – voor zover ik daartoe in staat ben – niet letterlijk een vrijbrief geven om het zo te doen.

De voorzitter:

Dat allemaal gehoord hebbende, heb ik de indruk dat we nu een beetje heen en weer aan het pingpongen zijn op hetzelfde punt. Volgens mij mogen wij concluderen – dat stel ik in ieder geval voor – dat het uiteindelijk aan de Minister is om te bepalen wat zij gaat doen. Ik ga ervan uit en ik vertrouw erop dat de Minister daarbij zorgvuldig let op alle voorschriften. Kunnen we daarmee volstaan?

De heer Van Laar (PvdA):

Om één suggestie recht te zetten: de heer Taverne is nu woordvoerder Ontwikkelingssamenwerking en hier werken dingen toch net iets anders dan bij de rest van de begroting. Geld dat vrijvalt doordat het niet besteed wordt, blijft namelijk ODA-geld. Dat is zo omdat we een vast percentage hebben. Daardoor moet het ook in hetzelfde jaar opnieuw besteed worden, anders haal je het vastgestelde ODA-percentage niet. Daarom zijn er altijd verschuivingen tussen verschillende programma's, zelfs tussen landen en zelfs tussen organisaties zodat het geld dat vrijvalt weer opnieuw besteed moet en kan worden. Daarom is dit al heel lang het gebruik. Maar goed, ik vertrouw erop dat er een goede brief komt, met uitleg over en misschien ook een toelichting op de procedure.

Minister Ploumen:

Tja, de Minister dacht dat ze een avond vrij had, maar nu moet ze een brief gaan maken! Mag ik het als volgt zeggen? Ik heb heel nadrukkelijk de wens van de heer Van Laar gehoord. Ik heb inhoudelijk geen bezwaar gehoord van de heer Taverne, maar wel een heel stevig procedureel bezwaar. Ook heb ik u gehoord, voorzitter, toen u zei: Minister, bezint u eens even daarop en laat de Kamer snel weten waar u op uitkomt. Volgens mij is dat een goede leidraad voor mij. Zullen we dat zo maar afspreken?

Nu we het toch over geld hebben, ga ik ook direct in op de vraag van de heer Taverne over de hervorming van de ODA-norm. In februari is de moderniseringsoperatie grotendeels afgerond. Er zijn twee belangrijke uitkomsten die voor Nederland belangrijk waren. We hebben daar overigens hard op moeten inzetten. De ene uitkomst is dat onder bepaalde, strikte voorwaarden het trainen van militairen in het humanitair recht, bijvoorbeeld op het gebied van vrouwenrechten, onder ODA gebracht kan worden. Dat is een hercapaciteitsversterking van militairen. De andere is dat leningen en investeringen ten behoeve van de private sector kunnen meetellen voor ODA. We hebben dus niet alles binnengehaald – ik kan hier geen mooie praatjes houden – maar we hebben op deze punten wel belangrijke stappen kunnen zetten. De agenda van Nederland blijft natuurlijk dat we daarop voortborduren.

Dan kom ik te spreken over de samenwerking bij epidemieën. De heer Van Laar plaatste dit in de context van versnippering: de WHO doet het niet goed genoeg en daardoor komen er andere initiateven op. Ik denk dat het helder is dat de WHO de coördinerende organisatie moet blijven. Dit blijkt ook uit alle evaluaties. Dat er daarnaast uitvoeringsorganisaties komen, is helemaal niet erg. Ik vind dat ook niet per definitie vallen onder versnippering, juist omdat de WHO de coördinerende taak houdt. Wel vinden we dat er een betere samenwerking moet zijn en dat de WHO haar coördinerende functie wat beter zou kunnen uitvoeren. Daarom is er een tijdelijk initiatief genomen door de secretaris-generaal van de VN, de zogenoemde Global Health Crisis Task Force, om de WHO op dit onderdeel te ondersteunen.

Er zijn absoluut concrete stappen gezet in relatie tot de hervormingen van de WHO. Zo is er een nieuw Health Emergency Programme, is er een noodfonds en zijn er medische hulpteams. Dus naar aanleiding van de ebolaepidemie is er echt wel wat gebeurd, maar het klopt dat we ondanks al het goede werk nog steeds zorgen hebben.

Het is goed om nog even precies in te gaan op het amendement-Smaling. De heer Van Dijk is er niet en de heer Smaling ook niet, maar er wordt meegeluisterd. We hebben al in maart, tijdens het AO over inclusieve ontwikkeling gesproken over dit amendement. We zijn een meerjarige samenwerking, voor vier jaar, aangegaan met de ngo Population Services International. Deze ngo werkt in een aantal landen aan het versterken van de hele keten die nodig is om jongeren te bereiken als het gaat om seksuele en reproductieve gezondheid. Geheel in de lijn die we net hebben besproken gaat het dan om het informeren van jongeren: wat is je recht? je lichaam is van jezelf; hoe kun je jezelf beschermen?; hier heb je een condoom of welk ander voorbehoedsmiddel ook. Dit past bij wat de heer Taverne zei, maar het past ook heel goed wat de heer Smaling wilde, omdat het juist gaat om de hele keten van zorg. Het gaat dus niet om geïsoleerde informatie maar om het samenwerken met gemeenschapswerkers in het kader van de publieke gezondheidssystemen. Dat doen we er dus mee.

Volgens mij ben ik hiermee gekomen aan het einde van mijn beantwoording.

De voorzitter:

Er is nog enige ruimte voor een tweede termijn. Ik zie dat daaraan behoefte bestaat. Drie minuten en één interruptie per fractie.

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Dank aan de Minister voor haar uitvoerige beantwoording. Dank aan de voorzitter voor het toestaan van verklarende conversaties.

Ik zie uit naar de brief die de Minister zal sturen. Ik vind het vervelend dat daar een zomeravond voor moet worden opgeofferd, maar het onderwerp is belangrijk genoeg, juist ook omdat wat de VVD betreft – ik begrijp dat de heer Van Laar er een beetje anders over denkt – OS en de Minister van BuHa-OS zich gewoon moeten houden aan de begrotingsregels. Ik zie graag in de brief terug hoe dat werkt en uitwerkt voor dit voornemen, maar dat heeft de Minister al toegezegd.

Ik ben verheugd over de medestand die ik van de Minister heb ondervonden voor wat betreft het meer nadruk leggen op het voorkomen van abortussen en daarmee het voorkomen van heel grote gezinnen daar waar dat ongewenst is.

Verder ben ik verheugd over de voortgang die is geboekt ten aanzien van de modernisering van ODA-criteria. Ik kan mij voorstellen dat dit een heel korte samenvatting was van wat er is uitgekomen en dat de Kamer er nog preciezer over zal worden geïnformeerd. Ik heb er nog geen brief over gezien, maar zou daar wel geïnteresseerd in zijn.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. Ik zal kort zijn, want net als gisteren heb ik weinig licht kunnen ontdekken tussen mijn inbreng en de antwoorden van de Minister. Dat is dus verheugend. Ik wens de Minister veel succes komende vrijdag.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Er komt binnenkort meer informatie in het kader van een bredere brief over de ODA-hervorming. Bij gelegenheid kunnen we daar verder over praten.

Ik ga met de aanbevelingen van zowel de heer Taverne als de heer Van Laar aan het werk. Het is jammer dat ze niet een-op-een met elkaar matchen. Ik hoop dat we daar een mouw aan kunnen passen, zodat zij zich alle twee gehoord en gerespecteerd voelen. Vrome woorden mijnerzijds, voorzitter!

De voorzitter:

Daar kunnen we niet overheen!

We zijn aan het einde van dit overleg gekomen. Als de griffier klaar is met het opschrijven van de toezeggingen, zal ik deze voorlezen. Ik stel voor dat u goed luistert of ze correct zijn weergegeven, voor zover u daar belang aan hecht.

  • De Minister zal de Kamer in aanloop naar de begrotingsbehandeling informeren over de mogelijkheden om binnen SRGR-programma's meer prioriteit te geven aan seksuele rechten en zwangerschapspreventie.

De heer Taverne (VVD):

Ik wil niet haarkloven, maar we zijn het eens over het belang van seksuele rechten. Het gaat met name om dat anticonceptieonderdeel, het voorkomen van zwangerschappen, family planning.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat we de term «seksuele rechten» uit deze toezegging schrappen.

Minister Ploumen:

Ja. Dan komen we daar gewoon op terug.

De voorzitter:

Dan kom ik op de andere twee toezeggingen.

  • De Minister gaat na of er binnen het lopende begrotingsjaar financiële ruimte gevonden kan worden voor een extra bijdrage aan het Global Fund en zal de Kamer hierover per brief informeren.

  • De Kamer ontvangt een brief over de stand van zaken betreffende de ODA-hervorming.

Minister Ploumen:

In het kader van een bredere brief, die heel binnenkort naar de Kamer komt.

De voorzitter:

«In het kader van een bredere brief» en het feit dat de brief binnenkort komt, zullen we nog aan de toezegging toevoegen.

Dank aan de Kamerleden voor hun inbreng en aan de Minister voor haar beantwoording. Ik dank iedereen voor zijn of haar belangstelling voor deze sessie.

Sluiting 14.31 uur.