Kamerstuk 33625-206

Verslag van een algemeen overleg

Hulp, handel en investeringen

Gepubliceerd: 16 maart 2016
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: internationaal organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-206.html
ID: 33625-206

Nr. 206 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 maart 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 27 januari 2016 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 28 augustus 2015 inzake een extra humanitaire bijdrage aan Jemen (Kamerstuk 33 625, nr. 177);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 28 augustus 2015 inzake humanitaire hulp aan Syrië regio en Irak (33 625, nr. 178);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 september 2015 inzake de besteding van 110 miljoen euro aan noodhulp aan Syrië en buurlanden (Kamerstuk 32 623, nr. 155);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 20 januari 2016 inzake de IOB beleidsdoorlichting Humanitaire Hulp 2009–2014 (Kamerstuk 31 271, nr. 21);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 januari 2016 inzake de besteding van humanitaire hulp in 2015 en houdende een indicatieve planning voor 2016 (Kamerstuk 32 605, nr. 176).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: Gesthuizen

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bruins, Gesthuizen, Van Laar, Agnes Mulder, Taverne en Van Veldhoven,

en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 10:30 uur.

De voorzitter: Goedemorgen. Welkom aan de mensen op de publieke tribune, aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en aan de collega's van de verschillende fracties. Op dit moment zijn er vier fracties aanwezig. Ik stel voor om aan de agenda van dit AO toe te voegen de onlangs ontvangen reactie op de IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie) beleidsdoorlichting Humanitaire Hulp 2009–2014, het overzicht van de besteding van het budget voor noodhulp in 2015 en een planning voor 2016, en de Nederlandse inzet in Jemen. Ik stel vast dat iedereen daarmee akkoord is. Uitstekend. De spreektijd bedraagt vijf minuten.

De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Ik wil allereerst de Minister bedanken voor de documenten en brieven over de besteding van de noodhulp en de planning voor 2016, die zij naar de Kamer heeft gestuurd. Die hebben wij met grote belangstelling gelezen. Ik heb daar twee vragen over.

De eerste heeft betrekking op het noodhulpfonds. De Minister schrijft in haar brief dat in 2015 uiteindelijk 213 miljoen euro uit het noodhulpfonds is uitgegeven. Voor 2016 gaat het kabinet uit van 200 miljoen in plaats van de eerder gerapporteerde 150 miljoen. In 2014 is al 100 miljoen uitgegeven. Dat brengt het totaal van 2014, 2015 en 2016 op 513 miljoen. Aangezien het totale noodhulpfonds voor de periode tot 2017 570 miljoen bedraagt, is er nog 57 miljoen over voor 2017 als de ramingen voor 2016 uitkomen, zo probeer ik dat als eenvoudige jurist die niet kan rekenen, uit te rekenen.

Nou valt noodhulp vanzelfsprekend niet te voorspellen, maar dat lijkt gelet op de uitgaven van de afgelopen jaren wat aan de lage kant, om niet te zeggen onrealistisch. Wij hebben net gelezen dat de Minister 45 nog wat miljoen aan Syrië wil geven. Ik neem aan dat dat al allemaal in de bedragen zit die nu gelden. De Minister is verantwoordelijk voor haar begroting. Ik wil graag van haar de toezegging dat het hierbij blijft, dat ze linksom of rechtsom voor volgend jaar uitkomt en dat ze iets aanpast in het huidige jaar als ze die 57 miljoen onrealistisch zou vinden. Het kan niet zo zijn dat wij nu al een voorschotje nemen op een tekort aan geld straks, zodat het weer ergens anders vandaan moet komen. Dus graag krijg ik een geruststelling van de Minister.

Mijn tweede vraag gaat over de grote verschillen tussen de geoormerkte bijdragen aan acute en chronische crises in 2015 en 2016. In 2015 bedroeg het totaal hiervoor 300 miljoen. Dat daalt dit jaar naar 127 miljoen. Vooral in Syrië wordt flink gesnoeid: van 174,5 miljoen naar 45,4 miljoen euro. In hoeverre is hierbij ook sprake van realistische ramingen? En in hoeverre is het wishful thinking? De bedragen voor 2016 lijken onze fractie op zijn minst voorzichtig. Wij hebben dat ook gezien bij de ramingen voor asielzoekers. Het waren voorzichtige ramingen. Uiteindelijk bleek het toch weer erger te zijn en moest er weer iets. Door al dit soort ervaringen lijkt het verstandig vast verder vooruit te blikken en maatregelen te nemen.

Wij hebben van de Minister de beleidsdoorlichting van de IOB ontvangen. Daarin wordt geconcludeerd dat ngo-subsidiëring te veel heeft plaatsgevonden vanuit Nederlandse subsidie-overwegingen en te weinig vanuit het perspectief van het land en de mogelijke meerwaarde die deze ngo's daar zouden kunnen hebben. Dat is een nogal alarmerende conclusie wat de VVD betreft. Kan de Minister een overzicht geven van alle maatregelen die zij neemt naar aanleiding van deze conclusie?

De IOB concludeert dat de zogenaamde «hands off»-mentaliteit van het ministerie ervoor heeft gezorgd dat de balans zoek is geraakt tussen vertrouwen in en het kritisch volgen van VN-organisaties. Een geoefend lezer weet inmiddels dat het ministerie op zijn minst zeer moeilijk zelf nog kan beoordelen of het belastinggeld effectief is besteed. Daar hebben wij vorig jaar uitvoerig met de Minister over gesproken.

Wij accorderen hier ieder jaar de begroting van de Minister. Zij geeft veel geld aan VN-organisaties, ongeoormerkt. De Kamer hoort dan achteraf dat de effectiviteit van sommige van die VN-clubs slechts zeer beperkt meetbaar is. Welke middelen heeft de Minister naast de scorecards om te controleren of VN-instellingen goed functioneren en bijvoorbeeld niet te veel overheadkosten hebben? De Minister vermeldt in haar reactie op de IOB-evaluatie dat Nederland pleitbezorger is van onafhankelijke evaluaties van programma's. Kan zij toezeggen dat zij geen VN-organisaties meer geld geeft zonder onafhankelijke evaluaties? Hoe staat zij tegenover het idee de IOB de effectiviteit van de VN-instellingen te laten onderzoeken?

Een van de aanbevelingen van de IOB is dat er winst te behalen is door het aantal te financieren activiteiten te reduceren. De Minister zegt dat zij kritisch kijkt naar interne processen en dat zij betrouwbare organisaties langdurig financiert, maar dat het terugbrengen van het aantal activiteiten geen doel is op zichzelf. Waarom neemt zij de aanbeveling van de IOB niet integraal over om het aantal activiteiten terug te brengen?

De heer Van Laar (PvdA): Ik vroeg mij af of de heer Taverne ook nog positieve dingen heeft gelezen in de beleidsdoorlichting van de IOB, waar hij blij van werd en wat wij zeker moeten blijven doen. Daar stond ook genoeg over in, maar daar hoor ik hem niet over, misschien vanwege een gebrek aan tijd. Bij dezen heeft hij wat extra spreektijd.

De voorzitter: De heer Taverne had inderdaad nog anderhalve seconde over. Wellicht dat het daaraan ligt.

De heer Taverne (VVD): Dat is helemaal waar. Bedankt. Nee, het is heel goed dat wij die evaluatie hebben gekregen. Dat is het positieve nieuws. Het is met name positief dat in een evaluatie een aantal kritische kanttekeningen worden geplaatst, omdat die de mogelijkheid geven het in de toekomst nog beter te doen. Een van de twee hoofdtaken van het parlement is de regering controleren en niet aan de regering complimenten uitdelen. Gelet op de beperkte tijd die wij hebben om het eerste te doen, wilde ik het hierbij laten.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Als we de wereld beschouwen, zien we heel grote problemen. Er zijn grote groepen mensen op de vlucht: 60 miljoen ontheemden, 20 miljoen vluchtelingen. Ook kun je zeggen dat ons noodhulpsysteem op zijn best in zijn voegen kraakt, maar realistisch gezien is het totaal niet opgewassen tegen de taken die voor hem liggen. Dat is alarmerend. De grootste oorzaak die wij daarvoor zien, is de onderfinanciering van alle organisaties die hierbij betrokken zijn. Als er zo'n 20 miljard euro nodig is om die hulp te bieden en wij er niet in slagen om meer dan 60% van dat bedrag bij elkaar te leggen met z'n allen, dan falen wij. Dan komen de rechten van mensen, het recht op voedsel, het recht op onderdak, het recht op adequate zorg, of in ieder geval basiszorg, in het gedrang. Wij slagen er niet in dat te bieden.

Wij hebben daar eerder ook over gediscussieerd. Toen zouden wij de rapporten van de commissie afwachten die in januari zijn verschenen, maar ik zie daar niet meteen de oplossing in voor de financieringscrisis. Ik hoop dat de Minister die wel ziet. Misschien kan zij daar nog op doorgaan. Ziet de Minister iets in ons idee om die bijdrage meer verplicht te maken, zodat alle landen naar vermogen bij gaan dragen? Of zijn er andere oplossingen om dat tekort weg te werken? Als wij blijven roeien met de riemen die wij hebben met dat tekort van 10 miljard, dan blijven mensen verder vluchten dan nodig is en dan blijven ze op zoek naar basisvoorzieningen zonder welke ze niet kunnen bestaan. Laat staan dat ze dan een toekomstperspectief hebben.

Van ons eigen budget worden wij ook niet heel vrolijk. Wij hebben vorig jaar extra geld uitgetrokken. Daardoor is Nederland een van de meest ruimhartige donoren, maar wij zien wel een daling van de bijdrage in dit jaar. Neem de crisis in Syrië. Over het algemeen is de conclusie dat de voedseltekorten daar enorm hebben bijgedragen aan het verder op de vlucht raken van vluchtelingen. Het kabinet is van plan om dit jaar 130 miljoen euro minder uit te geven aan noodhulp in Syrië en omgeving dan vorig jaar. Als alle donoren dat doen, dan gaan wij het in ieder geval niet beter doen dan vorig jaar. Sterker nog, dan hebben wij een heel groot probleem. Wat de Partij van de Arbeid betreft, moet daar geld bij.

Dat hebben wij ook bij de algemene politieke beschouwingen al gezegd en daar is een motie over aangenomen: de motie-Slob c.s. Slob, Samsom en een aantal andere fractievoorzitters hebben daarin gevraagd om structureel extra geld van buiten de OS-begroting voor de opvang van vluchtelingen in Nederland maar ook voor noodhulp. Het kabinet is stapsgewijs bezig met eerste deel van de motie. Er is 350 miljoen extra uitgetrokken. Daar waren wij blij mee, want dat was nodig, maar waar blijft het extra geld dat wij hebben gevraagd met die motie? Wij hebben geld gevraagd voor de opvang in Nederland. Dat heeft het kabinet geleverd, maar het heeft geen geld geleverd voor noodhulp in de regio, wat ook in die motie staat. Dus wanneer en hoe wordt die motie uitgevoerd? Gelet op de ambitie van de Minister om budgetten zo vroeg mogelijk in het jaar aan te kondigen, lijkt het ons van belang om deze motie zo vroeg mogelijk in het jaar uit te voeren. Ik hoor graag wanneer dat gaat gebeuren.

Dan kom ik op de evaluatie van de IOB. Daar springen twee oproepen uit. De eerste is om meer lokale organisaties te gaan financieren. Dat zou ook een mooi instrument zijn tegen overhead. Wij zien een heel lange keten van Nederland naar het CERF (Central Emergency Response Fund), naar VN-organisaties, naar internationale ngo's, naar lokale ngo's. Bij elk stapje blijft iets hangen. Aangezien crisissen steeds langer duren, zou je naar nieuwe financieringsmechanismen moeten zoeken waardoor die keten korter wordt. Als eenmaal het stof een beetje is neergedaald bij een crisis en iedereen zijn weg heeft gevonden, zou je directere financieringskanalen moeten openen. Is de Minister bereid daarnaar te zoeken? Is zij bereid bijvoorbeeld een soort CERF speciaal voor lokale organisaties in te richten, waar landen aan kunnen doneren en waarbij je de overhead zo veel mogelijk beperkt?

De oproep om noodhulp- en ontwikkelingsorganisaties veel meer te laten samenwerken vonden wij ook interessant. Dat ligt voor de hand omdat vluchtelingen zich steeds meer in stedelijke gebieden bevinden, buiten vluchtelingenkampen. Wij sporen de Minister aan om daarmee door te gaan.

De heer Bruins (ChristenUnie): Het is fijn dat de heer Van Laar wijst op de motie-Slob c.s. die vroeg om meer middelen in de regio en die ruim werd ondersteund. Maar als ik het mij goed herinner, heeft de PvdA tegengestemd toen wij via een amendement voorstelden om 60 miljoen te verschuiven van het DGGF (Dutch Good Growth Fund) naar noodhulp. Wat is de PvdA concreet van plan? Kunnen wij hier opnieuw over praten?

De heer Van Laar (PvdA): Een goed voorstel verdient altijd onze steun, maar goede voorstellen moeten ook een goede dekking hebben. Als je dingen uit het regeerakkoord wilt schieten, dan moet je met iets meer tijd en onderbouwing komen en kun je niet alleen een motie indienen in de hoop dat wij voorstemmen. Die discussie heb ik vaker gevoerd met de heer Voordewind. Hij dient altijd heel mooie moties en amendementen in waarvan hij weet dat ze kansloos zijn. Het doet ons pijn om tegen te moeten stemmen, omdat wij ook zien dat er behoefte is aan noodhulp en meer geld daarvoor, maar als er niet overlegd kan worden over een realistische dekking, kunnen wij er niet voor stemmen.

De heer Bruins (ChristenUnie): Ik wil de heer Van Laar erop wijzen dat 60 miljoen van het DGGF niet besteed was. Daarmee is de dekking meteen geregeld. Het is alleen maar een schuif, waar de Minister mandaat over heeft. Dat kunnen wij toch alsnog doen? Dat kost geen cent extra. Het is onbesteed geld. Dat kunnen wij verschuiven naar de plek waar het het hardst nodig is in deze wereld.

De heer Van Laar (PvdA): Het Dutch Good Growth Fund is een revolverend fonds. Dat betekent dat het geld dat eruit gaat, elke keer weer terug moet komen. Als je het uitgeeft aan noodhulp, hoe goed dat ook is, dan komt dat niet terug. Dat betekent dat je het fonds naar beneden trekt. Dat hebben wij niet afgesproken in het regeerakkoord. Dat vinden wij ook geen goed idee. Daarom hebben wij daar niet voor gestemd.

Voorzitter. Ik heb geen tijd voor alle crisissen, dus laat ik er eentje uitlichten: de hongersnood in Ethiopië. Wij zagen gisteren weer alarmerende berichten over miljoenen kinderen die daar toch nog te weinig voedsel krijgen. De Minister heeft goed gehandeld. Volgens mij staat het ook op de agenda bij Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken, maar internationaal zien wij nog te weinig urgentie. Daardoor dreigt die hongersnood alsnog uit de hand te lopen. Wij blijven dus aansporen tot meer actie. Wij hopen dat de Minister ons wil blijven informeren als er nieuwe ontwikkelingen zijn.

De vergeten thema's zijn misschien nog wel belangrijker dan de vergeten crisissen, want de Minister heeft bij de verdeling van de hulpgelden de vergeten crisissen goed bedeeld.

De voorzitter: U hebt nog ongeveer half minuutje, want u bent aan de vijf minuten.

De heer Van Laar (PvdA): Ik heb nog vier thema's, dus dat moet lukken.

Vergeten thema's voor de World Humanitarian Summit zijn gender, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), psychosociale zorg en inclusieve hulp. Staan die nog steeds hoog op de agenda van de Minister? Wij horen het zorgelijke verhaal dat psychosociale zorg geen prioriteit meer zou zijn. Die zorg kan de Minister denk ik meteen wegnemen. Ik wil haar een compliment maken, want daar ben ik dan wel van, voor haar inzet in de strijd tegen seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes die op de vlucht zijn. Dat heeft de Minister goed aangekondigd en goed gedaan. Daar heeft ze ook goed geld voor uitgetrokken. Wij vragen diezelfde aandacht voor seksuele reproductieve gezondheid in brede zin. Gisteren hoorden wij nog van de UNFPA (United Nations Population Fund) dat dat hard nodig is in vluchtelingenkampen.

De voorzitter: Dan is het woord aan de heer Bruins, maar niet dan nadat ik de commissieleden heb gevraagd of zij hem toestemming geven om hier te spreken, aangezien hij officieel geen lid is van deze commissie. Daar wordt met grote blijdschap op gereageerd. Het woord is aan de heer Bruins.

De heer Bruins (ChristenUnie): Dank u wel, collega's. Ik zit hier inderdaad namens collega Voordewind, die mij heeft gevraagd hem hier te vervangen. Als u mij hoort praten, hoort u hem praten, zullen wij maar zeggen.

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de getallen die wij vooraf hebben gekregen. Ze waren heel helder. Het waren goede overzichten. Tijdens de begrotingsbehandeling werd er uitvoerig gesproken over het uitbreiden van de opvang in de regio. Mijn collega Voordewind kaartte de fragiele positie van minderheden in Irak aan. Vele anderen benadrukten hoe belangrijk opvang in de regio is. De beelden van Madaya en de droogte die Ethiopië heeft getroffen herinneren ons eraan hoe belangrijk opvang in de regio en een plek om te schuilen zijn, ook voor de armen, die niet zo veel geld hebben om een boottocht te betalen.

Van opvang in de regio zien wij nog maar weinig terug, zeker in het licht van de al genoemde motie-Slob c.s. Het budget van de DRA (Dutch Relief Alliance) dreigt op te raken. Er is sneller en meer geld nodig dan verwacht. Dat zet de continuïteit van de DRA op het spel en tevens de toekomst na 2017. Hier is de ChristenUnie erg bezorgd over. De DRA heeft getoond effectief te zijn en bewezen een waardige partner te zijn.

Ik heb net al het DGGF genoemd in een interruptiedebatje met collega Van Laar. Het geld dat daar nog op de plank ligt, zou naar de DRA moeten kunnen, ook al is het revolverend. De Minister is ook heel creatief omgegaan met de middelen voor de komende jaren, met de 0,7% bbp en de vooruitzichten. Als wij dan zo creatief met geld kunnen omgaan, dan zou die 60 miljoen van het DGGF wel degelijk naar noodhulp kunnen. Daar blijven wij dus achter staan.

Hoe oordeelt zij over de financiële tekorten? Hoe is zij voornemens om dit probleem aan te pakken? Erkent zij het belang van de DRA en de effectieve werking ervan tot nu toe? Ziet zij ook de meerwaarde van de transparantie en bereikbaarheid van de DRA? Zij is grotendeels opgebouwd uit Nederlandse ngo's, die goed controleerbaar zijn. De ChristenUnie vindt dit veel beter uit te leggen aan de Nederlandse belastingbetaler in plaats van de geldstroom naar de VN, die moeilijker te traceren en te controleren is, aldus ook de IOB. Wat doet de Minister eraan om die geldstromen transparanter te maken?

Gisteren heeft de ChristenUnie schriftelijke vragen gesteld over de structurele klimaatfinanciering naar aanleiding van het rapport over El Niño. Diezelfde vragen zijn ook toepasbaar op noodhulp. Het is zeker dat de huidige noodsituaties in de wereld nog langere tijd zullen duren, maar wij blijven constateren dat er slechts wordt gereageerd als het eigenlijk al te laat is. Dat zien wij ook bij Ethiopië.

Over Ethiopië gesproken, ik mis budget daarvoor in de lijst met gebieden van 2016. Ethiopië staat ertussen in de lijst van 2015. In 2016 is het verdwenen uit de tabel. Waar is Ethiopië gebleven? Bovendien zie ik dat het bij elkaar opgeteld naar beneden gaat. Dat is in tegenspraak met de motie-Slob c.s. die is ingediend bij de algemene politieke beschouwingen. Waar is dat extra geld nu eigenlijk?

Vroegtijdige structurele financiering (disaster risk reduction) is een stuk goedkoper en een stuk humaner. Nu wordt pas geld uitgetrokken als de problemen dusdanig extreem zijn geworden dat het niet meer goed voelt om je handen ervan af te houden. Dat kost onnodig veel geld. De Minister gaf in Het Parool zelf aan dat het denken over financiering anders moet. Voor de ChristenUnie is deze structurele financiering een logische weg om in te slaan. Welke visie heeft de Minister op de lange termijn voor OS? In haar brief roept zij op tot het bewandelen van non-traditionele wegen om noodhulp effectiever te maken. Graag horen wij een uitgebreide uitleg van deze nieuwe visie. Heeft zij reeds concrete plannen uitgewerkt op het ministerie?

Dan kom ik op vergeten gebieden. Er is terecht veel aandacht voor de regio rond Syrië, maar laten wij niet de gebieden vergeten die minder in de aandacht van de media staan, bijvoorbeeld Oost-Oekraïne. Daar heerst nog steeds de noodtoestand. Dat is schrijnend. Wij vragen de Minister dit gebied niet uit het oog te verliezen. Ook vinden wij het onbegrijpelijk dat er weinig aandacht is voor Jemen. Wij zijn wel heel blij met de brief die wij gisteren kregen, maar wij zien dat Jemen in totaal slechts 56% van het toegezegde geld heeft ontvangen. Nederland is het beste jongetje van de klas. Wij hebben ons deel geleverd. Daar mogen wij trots op zijn, maar wat doet Nederland eraan om de financiële tekorten van Jemen aan te kaarten?

Mijn laatste punt is onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat onderwijs een katalyserend effect kan hebben op humanitaire hulp. Kinderen zijn binnen het onderwijs bezig en veilig. Wil de Minister zich ervoor inzetten om het aantal leraren in conflictsituaties te verhogen en wil zij er bij overheden op aandringen dat schoolgebouwen goed worden beschermd in conflictsituaties, zoals ook in verdragen is vastgelegd? Graag horen wij welke organisaties zich daar nu reeds mee bezighouden.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. We mochten een opiniestuk van de Minister in Het Parool lezen, waarin ze aangeeft dat ze heel veel verwacht van innovatie op het gebied van noodhulp. Ze ziet daarin ook een rol voor het bedrijfsleven. Nederland is op dit moment voorzitter van de Europese Unie en de Minister heeft aangegeven dat ze daar echt werk van wil maken. De CDA-fractie vraagt zich af welke win-winsituatie zij voor het bedrijfsleven ziet. In de brieven hebben we dat allemaal nog niet terug kunnen lezen. De Minister heeft daar wel een beeld bij, dus daar zouden we vandaag graag een toelichting op ontvangen. De vraag is wanneer de Minister tevreden is, als de noodhulp is aangepast en het allemaal op een andere manier gaat. Zij heeft daar vast een beeld bij. Wij willen dat graag concreter horen.

Er zijn heel veel mensen op de vlucht en er is heel veel geld nodig voor noodhulp. Dat geeft perfect de noodzaak van dit debat aan. We hebben de IOB-evaluatie gehad. We hebben ook een Nederlandse invulling aan noodhulp. Ik wil eerst beginnen over het noodhulpfonds. Daarin is een flinke rol weggelegd voor Nederlandse ngo's, met name in de Dutch Relief Alliance (DRA). Daar hebben verschillende collega's al over gesproken. We zien dat de middelen voor 2016 en 2017 eigenlijk allemaal al zijn besteed. Wat gaat de Minister daaraan doen, met name richting 2017? Hoe gaat zij dat oppakken? Is zij al in gesprek met de ngo's over hoe zij de continuïteit wil garanderen? Heeft de Minister de intentie om ngo's na deze periode een grotere rol te blijven geven in het noodhulpbeleid?

De IOB trekt vrij harde conclusies over de VN, ook over de transparantie, over hoe het beleid goed kan worden gevolgd, over de bestedingen bij de VN-fondsen en over hoe we als ambassades en als staf vanuit het ministerie in Den Haag zaken goed kunnen volgen. Wil de Minister daar wel op ingaan? Wij vonden het namelijk een harde conclusie.

Er wordt een fonds gestart om lokale organisaties te steunen. Daarbij wordt ook gewerkt met capaciteitsopbouw via netwerken en lokale partners. De Minister is daar positief over, maar er gaat nog niet bijzonder veel naartoe. Hoe wil zij dat verder gaan vormgeven? Hoe kijkt zij aan tegen de inzet van faith-based organisaties? Wij denken dat die best wel toegevoegde waarde kunnen hebben, zeker in dialogen in regio's waar de meerderheid gelovig is. Kan de Minister daarop ingaan?

Natuurlijk hebben we de VN wel nodig. Ik wil hier niet het beeld schetsen dat het alleen maar negatief is. Ik geef aan de heer Van Laar aan dat we ook de positieve dingen in het rapport hebben gezien. Maar we willen wel graag draagvlak behouden voor de inzet via de VN. Er zijn nogal wat hardnekkige problemen. Hoe kijkt de Minister daartegen aan? Hoe gaat zij dat concreet oppakken met gelijkgezinde landen, zoals ze aangeeft?

De IOB is kritisch over de stafcapaciteit. De Minister zegt dat er een aantal maatregelen zijn genomen en dat er is geïnvesteerd. Maar is de capaciteit nu echt op orde? Kan de Minister bevestigen dat de zorgen in het IOB-rapport hierover, bijvoorbeeld over het volgen van de verantwoording van VN-fondsen, volledig zijn weggenomen? Anders is de vraag hoe dat op orde wordt gebracht.

Soms kun je proberen om preventief naar rampen te kijken. Dat kost eigenlijk minder geld dan wanneer je achteraf moet repareren. De IOB schrijft in het rapport dat humanitaire hulp en ontwikkelingshulp niet goed op elkaar zijn afgestemd. «Dit komt omdat de budgetverantwoordelijkheden gescheiden zijn belegd en omdat er op de ambassades te weinig capaciteit is», staat op pagina 15. Kan de Minister aangeven hoe zij daartegen aankijkt? Hoe wil zij dat beter op elkaar afstemmen?

Het CDA is erg benieuwd naar de uitwerking naar het rapport van het High-level Panel. In hoeverre ziet de Minister de aanbevelingen als echt vernieuwend? Tot nu toe is het toezeggen van noodhulp niet het probleem geweest, maar wel het nakomen daarvan. Kan de Minister aangeven hoe zij dat in Europees verband wil oppakken?

De voorzitter: Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Veldhoven van D66. Excuses, ik vergat te zeggen dat u vijf minuten hebt, maar dat ik niet op 30 seconden kijk.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Dat is heel fijn. Toch zal ik mijn inleiding beperkt houden. We weten allemaal hoe verschrikkelijk de omstandigheden in Syrië zijn, wat voor problematiek dat in een hele regio teweegbrengt en wat voor uitdaging dat voor ons allemaal betekent. Madaya staat ons allemaal helder op ons netvlies als symbool daarvoor, maar er zijn helaas heel veel van dat soort plekken. Daarnaast dreigt er wereldwijd honger en schaarste vanwege El Niño. Dat is dit jaar in het bijzonder, maar ook dat is helaas iets wat elke zoveel jaar terugkomt. Dat raakt aan een punt dat het CDA net ook noemde: noodhulp is in een bepaalde mate voorspelbaar aan het worden. Hoe gaan we daarmee om?

Noodhulp is op dit moment vaak too little, too late. Dat is duur, want iedere euro die we in rampenbestrijding en vergroting van de weerbaarheid steken, bespaart weer zeven euro aan noodhulp. Gelet op de voorspelbaarheid van bepaalde problemen moeten we de weerbaarheid en de rampenparaatheid vergroten. Daar kom ik later nog op terug.

In de tussentijd hebben we natuurlijk nog grote problemen waarvoor we een oplossing moeten vinden. Een van die grote problemen is de vulling van die noodhulpfondsen. Het is bijna bizar als je bedenkt dat van de fondsen voor Jemen en voor in en rond Syrië 20% tot 50% maximaal gedekt is. Dat zegt mij iets over de vrijblijvendheid die je bijna hebt om internationaal geld te beloven, maar die belofte niet na te komen. Dat zien we bij ontzettend veel internationale fondsen. We zien het soms zelfs bij internationale verdragen. Verdragen worden met de beste intenties in mooie bijeenkomsten ondertekend, maar vervolgens is de intentie heel beperkt om die naar de letter na te leven. Dat schaadt en ondermijnt het gezag en de kracht van het internationale optreden.

Ik vraag de Minister om, zeker in dit halfjaar waarin Nederland voorzitter is van de Europese Unie, te kijken of wij gezamenlijk als Europese Unie een aanzet kunnen geven tot een discussie over een andere manier van pledgen. Wellicht moet er een directe aanbetaling gedaan worden van x procent wanneer je een bepaalde pledge doet. Er moet in ieder geval iets gedaan worden om de substantie van die pledge iets reëler te maken. Het maakt het voor de internationale fondsen vrijwel onmogelijk om werkzaamheden te plannen als ze totaal niet weten op hoeveel geld ze kunnen rekenen. We moeten meer zicht krijgen op het geld, het moet serieuzer zijn wat er gepledged wordt, en het beschikbare geld moet slim ingezet worden.

Ik kom nog even terug op het punt van het voorkomen van noodhulp. Het voorkomen van de structurele oorzaken, door rechtsstaatontwikkeling en goed bestuur, is hard geraakt door de bezuinigingen, zoals ook in het IOB-rapport naar voren komt. Ik vraag de Minister of zij wil overwegen dat te versterken om te voorkomen dat er veel geld moet worden besteed aan noodhulp. Dat vraag ik met name omdat de regering in een reactie op het IOB-rapport zegt dat ze het niet eens is met die conclusie, terwijl ik de Minister hier enig begrip zie tonen, in ieder geval non-verbaal, voor mijn zorgen op dit punt.

Een heel concreet en kleiner punt dat makkelijker aan te pakken is, is de kennis en de capaciteit op de ambassades. Je zou eigenlijk een soort noodhulpspecialisten moeten hebben die worden ingevlogen als er op een bepaalde ambassade of in een bepaald land behoefte is aan heel specifieke kennis van hoe je effectief noodhulp verleent en van hoe je de lijntjes moet trekken, en aan mensen die contacten hebben bij de verschillende organisaties. Die specialisten zouden dan de mensen ter plekke kunnen ondersteunen bij het zo efficiënt en effectief mogelijk wegzetten van geld en bij de verantwoording. Zij kunnen dan de transparantie over de besteding van dat geld in de gaten houden, juist doordat zij gespecialiseerd zijn in noodhulp. Ook het volgen van de bestedingen van internationale organisaties moet veel beter. We moeten ook daar, juist als het belangrijke kanalen zijn, goed zien hoe dat gebeurt. Een groot gedeelte van de donorlanden werkt nog steeds met geoormerkt geld. Nederland loopt voor in het gebruik van ongeoormerkt geld. Het IOB-rapport zegt dat Nederland koploper is, maar de andere landen onvoldoende daarin meeneemt. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat we onze voortrekkersrol daarin ten volle benutten?

Ik had het er al over dat de meerjarige plannen lastig zijn. We kunnen volgens mij beter meerjarig een zekere, lagere bijdrage hebben dan elke keer luchtkastelen bouwen, die vervolgens niet worden uitgevoerd.

Mijn laatste punt gaat over de inzet van fondsen. Landen als Canada, het VK en de VS doneren vaak voedsel, terwijl er in sommige gevallen gewoon voedsel aanwezig is in het land en het meer gaat over de distributie of het beschikbaar maken van voedsel voor bepaalde groepen. Hoe gaat de Minister inzetten op innovatie van noodhulp? Soms moeten we misschien werken met vouchers, die in het rapport samen met andere oplossingen werden genoemd. Hoe gaan we op de innovatie van de noodhulp zitten, om dat totaal effectiever te maken en met minder geld meer mensen toch zo goed mogelijk te kunnen helpen?

Voorzitter: Taverne

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Dit is eigenlijk het debat waar het in die andere debatten altijd over gaat, namelijk het debat over opvang in de regio. Als wij het hebben over de vluchtelingencrisis – ik kan dat zeggen als woordvoerder immigratie en asiel – dan gaat het negen van de tien keer over opvang in de regio. Veel mensen in dit huis denken immers dat dat de manier is waarop wij ons eigen land kunnen ontzien en ontlasten. Nou, hier zitten wij dan. Dit is het belangrijke debat dat in de ogen van velen de vluchtelingencrisis moet oplossen. Vandaag zien wij dit onderwerp in internationaal perspectief.

De SP is blij met meer middelen voor opvang in de regio, maar heeft twee grote zorgen. De opvangcapaciteit in de regio barst steeds meer uit haar voegen. De heer Van Laar wees heel terecht op de omvang van de ramp: er zijn wereldwijd 60 miljoen mensen op de vlucht of ontheemd. Gelet op die omvang is het geld dat Nederland geeft, die vele miljoenen, slechts een druppel op de gloeiende plaat. Heel veel collega's hebben al aandacht gevraagd voor het feit dat de internationale gemeenschap op een groot aantal punten veel meer zou moeten doen. Nederland komt zijn verplichtingen vaak wel na, maar een belangrijk deel van de internationale gemeenschap niet. Er is veel meer geld nodig, ook voor de landen die nu veel vluchtelingen opvangen.

In haar opiniestuk, dat ik uiteraard ook heb gelezen, zegt de Minister dit eigenlijk ook, maar ik mis nog een visie: hoe gaan wij dat veranderen en welke middelen zijn er om hier verandering in te brengen? Heeft de Minister een uitgebreide visie op hoe zij de noodhulp wil inrichten? De SP heeft het afgelopen jaar een visie uitgebracht waarin zij niet alleen kijkt naar het nu, maar ook uitzicht biedt op een menswaardig bestaan voor mensen die lange tijd in vluchtelingenkampen zitten. Gelukkig erkennen de Minister en de Europese Raad deze aanbeveling van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) ook.

Naast de vluchtelingen moeten wij ook noodhulp reserveren voor en aanwenden bij natuurrampen. Laten wij niet vergeten dat deze er zijn en laten wij de risico's daarop verkleinen en de paraatheid vergroten. Denk daarbij aan het aangenomen amendement (34 300-XVII, nr. 53) van de SP en de VVD dat drones wil inzetten zodat mensen bij een aardbeving op verafgelegen plekken dekens, water en voedsel kunnen worden gebracht. Kan de Minister een update over dit amendement geven? Zij komt er kort op terug in haar brief van 25 januari: een aantal zaken is nog in onderzoek. Wanneer is dat onderzoek gereed? Kan de Minister toezeggen dat zij de natuurrampen ook niet vergeet bij noodhulp? Wat gaat zij daaraan doen?

Wat ook kan helpen om de noodhulp te verbeteren is de IOB beleidsdoorlichting Humanitaire Hulp 2009–2014. De Minister zegt dat ze ook oog wil hebben voor de structurele oorzaken van humanitaire crises en rampen, maar de IOB constateert juist dat die aandacht recentelijk is verminderd. Kan de Minister concrete voorbeelden geven van investeringen in onderwijs en het creëren van werkgelegenheid die zij noemt in reactie op de kritiek van de IOB? Hoe staat het met het aangenomen amendement (34 300-XVII, nr. 24) van de SP en het CDA over het oprichten van ambachtsscholen?

De rol van de VN-organisaties bij noodhulp is heel belangrijk, maar er blijft nog veel geld aan de strijkstok hangen. Hoe kijkt de Minister ertegen aan om direct middelen aan grote vluchtelingenkampen over te maken om concrete projecten samen met lokale organisaties op te pakken? Zo creëren wij direct werkgelegenheid in de regio en zijn wij heel gefocust bezig. Graag krijg ik een reactie hierop.

De voorzitter: Dank u wel. U bent ruim binnen de tijd gebleven.

Voorzitter: Gesthuizen

De vergadering wordt van 11.07 uur tot 11.17 uur geschorst.

Minister Ploumen: Voorzitter. Dank voor alle vragen en opmerkingen van de leden van de commissie. Onlangs verscheen er een rapport. De beginalinea luidde ongeveer als volgt.

Er zijn op dit moment wereldwijd 125 miljoen mensen afhankelijk van de hulp die ze van anderen krijgen. Als dat een land zou zijn, dan zou dat het elfde land in de wereld zijn. Dat is op zichzelf al schokkend, maar het is ook schokkend om ons te realiseren dat die 125 miljoen mensen geen land zijn. Die hebben geen regering, geen socialezekerheidsstelsel, geen gezondheidszorg en geen veiligheid. Ze zijn overgeleverd aan de goede wil van ons allen en – laten wij dat vooral ook niet vergeten – van hun eigen kracht en eigen wens om voor hun kinderen en zichzelf een goed bestaan op te bouwen. In die context vindt dit debat plaats.

Die enorm grote getallen kennen heel veel gezichten en vragen om een radicale vernieuwing van de manier waarop wij die mensen bijstaan. Veel woordvoerders hebben daarover gesproken en daarvoor suggesties gedaan; gelukkig sta ik daar niet alleen in. Die suggesties gaan over de vraag hoe wij dat nu financieren, wat de bijdrage van Nederland is, hoe voorspelbaar wij kunnen en willen zijn en hoeveel geld wij ter beschikking hebben. Er is ook veel gesproken over samenwerking tussen verschillende partners, die nu soms misschien met de rug naar elkaar toe staan of die niet goed weten hoe ze het beste met elkaar kunnen samenwerken. Er is gesproken over innovatie, kostenefficiëntie en het verbeteren van de effectiviteit.

Al die onderwerpen wil ik even langslopen. Ik wil dat in vier blokjes doen. Allereerst ga ik in op hoe wij de efficiëntie en de effectiviteit van het systeem kunnen verbeteren. Daarbij ga ik ook in op de opmerkingen en aanbevelingen van de IOB. Wie kies je daarbij als je partners? Doen die partners het goed genoeg? Volgen wij die wel goed genoeg? Waarom kies je soms voor de een en niet voor de ander? Is er niet meer nodig? Als ik de aanbevelingen van de IOB bespreek, zal ik ook ingaan op de vraagstukken van de capaciteit en de wijze waarop Nederland zich als EU-voorzitter, maar niet alleen als EU-voorzitter, wil gaan inzetten om een aantal van die aanbevelingen breder te laten landen. Ik zal zeer zeker ook iets gaan zeggen over onze financiële inzet, de Dutch Relief Alliance en de besteding van het reguliere noodhulpbudget. Dan zal ik nog ingaan op een aantal specifieke onderwerpen, zoals Wings for Aid, de ambachtsscholen en een aantal andere amendementen.

Hoe gaan wij die 125 miljoen mensen het beste ondersteunen zodat ze zelfredzaam worden? In mei is er een grote humanitaire conferentie in Istanboel. Onze prioriteiten staan daarbij overeind; daar hoeft de heer Van Laar zich helemaal geen zorgen over te maken. Gisteren heb ik nog gesproken met de mensen die zich inzetten om ervoor te zorgen dat ook mensen met een beperking de zorg krijgen die zij verdienen. Wij gaan daar met versterkte inzet nog eens op in, ook gezien de aanstaande ratificatie door Nederland van het gehandicaptenverdrag. Dus daar hoeft men zich geen zorgen over te maken.

Er zijn wel zorgen over de vraag hoe wij gebruik kunnen maken van het momentum van de humanitaire conferentie om een aantal vernieuwingen door te voeren. Nederland heeft een voortrekkersrol op zich genomen. Wij gaan een aantal onderwerpen aanvatten. Dat doen wij onder andere met de Verenigde Arabische Emiraten. Wij willen daar nadrukkelijk nieuwe donoren in de Golfregio bij betrekken. Wij gaan in de woorden van het rapport van het High-level Panel een «grand bargain on efficiency» laten ondertekenen. Ik ga hier even op in omdat dat een aantal zorgen van de commissie adresseert. Dat zijn ook mijn zorgen.

Ik begin bij het verbeteren van de transparantie en de rapportage. Nu worden VN-organisaties allemaal geëvalueerd, ook onafhankelijk. Dus wat de heer Taverne wil, wordt gedaan. Dat wordt door een onafhankelijke instantie gedaan, maar ook door donoren. Zoals de IOB het heeft gedaan, doet de Engelse evaluatiedienst dat ook. Ik wil op zich wel bekijken hoe de IOB kan samenwerken met andere evaluatieorganisaties, maar ik wil het IOB-werk niet dubbel gaan doen. Ik weet zeker dat de heer Taverne dat ook niet wil. Maar ik kan mij heel goed voorstellen dat wij bij het rapporteren over resultaten van noodhulp niet alleen onze eigen IOB-evaluaties betrekken maar ook misschien iets explicieter de evaluaties van andere donorlanden. Die betrekken wij al bij de scorecards, maar ik zeg de heer Taverne graag toe dat wij dat, waar mogelijk en zonder dat wij ons extra werk op de hals halen, ook aan de Kamer rapporteren. Die grand bargain, de vraag hoe je een en ander efficiënter, effectiever en transparanter kunt maken, zal ik nadrukkelijk meenemen in de brief die ik ter voorbereiding op de World Humanitarian Summit aan de Kamer stuur.

Een en ander kun je efficiënter en effectiever doen onder andere door lokale organisaties meer en beter in te schakelen. Dat werd door allen genoemd, behalve door de heer Taverne, meen ik. In vakjargon heet dat tegenwoordig localization. Ik ben daar erg voor, maar daar zitten wel een paar dilemma's aan. Wij willen de hulp niet te veel versnipperen. Wij willen werken met organisaties die vooraf hun kwaliteit bewezen hebben, zodat wij ook ongeoormerkt geld kunnen geven. In het overleg dat wij de komende maanden gaan voeren binnen en buiten de EU zal het ook nadrukkelijk gaan over de vraag wat voor systeem wij kunnen ontwerpen zodat die lokale organisaties mee kunnen doen, waarbij wij bijvoorbeeld wel op één rapportagesysteem kunnen aansturen. Al die organisaties en al die landen vragen immers aparte rapportagesystemen. Nederland gaat nu bepleiten om de rapportage-eisen te harmoniseren. Ik proef dat dat de instemming heeft van de Kamer. Transparantie is namelijk heel goed, maar het kan niet zo zijn dat een lokale organisatie acht rapportages moet gaan opvoeren alleen maar omdat wij de tabellen anders willen zien. Dat klinkt klein, maar het maakt voor die organisaties enorm veel uit.

Dus het gaat om het zorgen voor transparantie, het inzetten van meer lokale organisaties, het harmoniseren van rapportages en het meer investeren in het voorkomen van rampen. Ik begrijp heel goed dat hier wordt gevraagd: wat er in Ethiopië gebeurt, was dat niet te voorspellen geweest? Deels is dat zo, maar daarom heeft Nederland, samen met de Ethiopische overheid, heel veel geïnvesteerd in het weerbaar maken van lokale boeren, de lokale voedselvoorziening, tegen die rampen. Wij spreken daar misschien ook vanmiddag over bij het AO Voedselzekerheid. Wij zijn echt niet in alles het beste voorbeeld, maar hierover zou ik echt willen zeggen: als iedereen had gedaan wat Nederland had gedaan, dan zouden wij nu veel minder hoeven doen op het gebied van noodhulp. Dat zal nadrukkelijk de inzet zijn van Nederland op de World Humanitarian Summit.

De heer Van Laar (PvdA): Is de Minister klaar met het blokje over meer geld via lokale organisaties?

Minister Ploumen: Ja, min of meer.

De heer Van Laar (PvdA): Als ik het pleidooi van de Minister zo hoor, omarmt zij het idee dat ik opperde om eerst geld te bundelen en het daarna naar lokale organisaties te sturen, omdat je daarmee voorkomt dat 50 donoren die lokale organisaties gaan «overvloeden». De andere manier zou zijn dat wij in ons eigen systeem ruimte maken om via kleine bedragen lokale organisaties te financieren, dus via ambassades et cetera. Welke van de twee heeft de voorkeur van de Minister? Waar gaat zij op inzetten?

Minister Ploumen: Ik zou op internationaal niveau eerst willen inzetten op het eerste voorstel. De tweede suggestie is eigenlijk staand beleid, omdat Nederlandse ngo's, die wij steunen in de Dutch Relief Alliance, lokale netwerken hebben. Zij werken vaak samen met lokale ngo's. Waar dat nuttig en nodig is, zullen wij dat zeker ook doen op bilateraal niveau, maar ik wil ook een grote push maken op internationaal niveau en ervoor zorgen dat daar grote stappen worden gezet.

De heer Van Laar vroeg naar de inzet van ambassades. Daarmee geef ik meteen antwoord op de vragen van mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Mulder naar aanleiding van de aanbeveling van de IOB. Wij hebben twee dingen gedaan naar aanleiding van die aanbeveling. Wij hebben de capaciteit kwantitatief versterkt op het ministerie, maar wij hebben ook de aard van de capaciteit veranderd. Wij hebben nu specifieke noodhulpdeskundigen op ambassades in het Midden-Oosten. Wij zijn nu bezig mensen met die kennis in de Hoorn van Afrika te plaatsen. In het team op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zitten ook mensen die wij haast à la minute kunnen uitzenden. Die werken overigens voor Nederland maar ook voor VN-organisaties. Wij hebben daar dus fors op ingezet. Het helpt natuurlijk als wij lokale capaciteit op de ambassade hebben, zeg ik tegen de heer Van Laar. Dat helpt ook bij het volgen van wat er gebeurt, zeg ik tegen de heer Taverne. Transparantie en resultaten willen wij natuurlijk terugzien in rapportages, maar het is ook goed om ter plekke de situatie in ogenschouw te nemen en op basis daarvan beoordelingen te maken.

De heer Van Laar (PvdA): Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de overhead. Ik sprak bijvoorbeeld een lokale organisatie in Myanmar, die zei: toen Myanmar nog ontoegankelijk was, konden wij gewoon 7% overhead krijgen, maar toen Myanmar eenmaal toegankelijk werd, kwam er een ander kantoor tussen te staan; die maakte er overhead op en wij hadden vervolgens geen ruimte meer om overhead te maken. Lokale organisaties hebben die ruimte wel nodig omdat ze ook iets van administratie en organisatie nodig hebben. Door die financiering in zo veel stappen, wordt die overhead vaak al boven in de keten opgemaakt. Misschien kan de Minister dat meenemen in haar vervolg.

Minister Ploumen: Het is goed dat de heer Van Laar daar nog eens aandacht voor vraagt. Wat mij en een aantal internationale collega's betreft is dat nadrukkelijk onderdeel van die grand bargain on efficiency. Wij moeten ervoor zorgen dat organisaties hun werk goed kunnen doen. Er moet geen sprake zijn van overbodige rapportages. En als een landenkantoor geen toegevoegde waarde heeft, dan hoort het daar niet te zitten. Heeft het die toegevoegde waarde wel, dan zien wij dat natuurlijk graag. Dus dat is daar onderdeel van.

De eerste prioriteit is dus die grand bargain on efficiency. De tweede is meer investeren in preventie. Niet alleen Nederland moet dat doen maar ook andere landen. De derde is ervoor zorgen dat wij de hoeveelheid middelen vergroten die wij beschikbaar kunnen krijgen. Daar zeg ik zo meteen nog iets over. Nu eerst even naar mevrouw Mulder.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Het gaat mij om de ambassades en de specifieke inzet op noodhulp. Het is goed om te horen dat het in het Midden-Oosten goed geregeld is. Een andere regio die best wel pittig is, is die van Sudan. Een beperkt aantal mensen zit daar voor ons op de ambassade, maar die moeten ook dingen doen voor de Democratische Republiek Congo en dergelijke. Dat is best wel ver weg. Dat is toch weer anderhalve dag reizen. Hoe gaat de Minister dat op een goede manier vormgeven, zodat wij niet alleen noodhulp geven, niet alleen geld geven aan lokale ngo's, maar ook assistentie om meer te bereiken? Hoe wil de Minister dat borgen?

Minister Ploumen: In sommige landen en regio's is het een beetje roeien met de riemen die we hebben. Dat ga ik niet verhullen. Wij hebben in Zuid-Sudan bijvoorbeeld een ambassade waar veel deskundigheid op het gebied van noodhulp en ontwikkelingssamenwerking zit. In Sudan hebben wij een kleinere staf. Die is ook verantwoordelijk voor het werk in de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar wij geen vaste presentie hebben. Hier en daar is het echt lastig. Daarom proberen wij ook zo goed mogelijk samen te werken met EU-kantoren. Wij proberen die programma's op elkaar af te stemmen, want je hoeft ook niet alles samen te doen. In Zuid-Sudan hebben wij de bilaterale hulp gestopt maar daar investeren wij wel in noodhulp. De voortgang van die noodhulp en het vredesproces wordt ook politiek gevolgd. Zeker in de Centraal-Afrikaanse Republiek werken wij veel samen met anderen, omdat wij die capaciteit zelf niet hebben. Ik ga het niet mooier maken.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): We hebben natuurlijk gezien dat ambassades steeds meer Europees gaan samenwerken. Wij mochten zelf een paar jaar geleden de Keniaanse ambassade bezoeken. Daar zie je die samenwerking heel mooi vorm krijgen. Met al deze asielstromen vraag ik mij af: gaat de Minister nog eens extra kritisch bekijken hoe het zit en waarop wij inzetten? Ik kan mij voorstellen dat zij in het Midden-Oosten zaken doet, maar ook Afrika staat voor de deur. Wij moeten goed kijken dat wij dat dusdanig oppakken dat wij niet achteraf € 7 moeten betalen terwijl wij vooraf € 1 hadden kunnen investeren.

Minister Ploumen: Mevrouw Mulder heeft gelijk. Ook anderen zeiden het al: voorkomen is beter dan genezen. In een aantal gevallen kun je daarin interveniëren. Wij hebben mede op instigatie van de VVD-fractie bij de begroting aangegeven dat wij voor de komende vijf jaar 125 miljoen reserveren om te investeren in kleinschalige initiatieven die conflicten moeten voorkomen, onder andere in het gebied waar mevrouw Mulder het over heeft, maar niet alleen daar. Dat zijn welbestede middelen. Collega Koenders heeft onlangs aangekondigd om de ambassades in de ring rond Europa te versterken. Dat is het politieke werk, maar dat gaat nadrukkelijk ook over het ontwikkelingssamenwerking- en noodhulpwerk. Wij hebben daarop geanticipeerd. Wij proberen die inzet ook zo flexibel mogelijk te maken. Als mevrouw Mulder dat nog niet helemaal ziet gebeuren, dan kan dat ook kloppen omdat wij voor een aantal functies nog aan het werven zijn en de plaatsing feitelijk nog moet plaatsvinden. Maar ik denk dat de planning in de richting gaat die zij graag ziet.

De heer Taverne (VVD): Ik heb een vraagje over de volgorde. De Minister heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de IOB-evaluatie en de mogelijkheden om een en ander te verbeteren. Komt zij daar nog apart op terug? Als dat zo is, wacht ik nog eventjes met mijn vraag.

Minister Ploumen: Ja, dat doe ik. Ik wil eerst ingaan op de verbeteringen die de leden hebben aangedragen en die voor een groot deel – ik denk zomaar een-op-een – gedeeld worden door Nederland en door de bredere internationale gemeenschap. Ik denk dat de humanitaire top in die context gaat plaatsvinden, maar op een aantal specifieke onderwerpen ga ik zeker nog in.

De derde prioriteit van de humanitaire top heeft betrekking op de vraag hoe we voor een bredere financierings- en ondersteuningsbasis kunnen zorgen. Zij gaat onder andere over innovatie. Een aantal woordvoerders sprak daar al over. Laat ik beginnen met de innovatie van voedsel naar cash, waarover mevrouw Van Veldhoven sprak. We zien gelukkig steeds minder voedselhulp in de vorm van echt voedsel in de richting van noodhulpgebieden gaan. Dat is om twee redenen goed. Vaak zijn die logistieke operaties onnodig duur. Ik probeer me ook altijd in de situatie te verplaatsen. Dan zit je in zo'n tentje in een vluchtelingenkamp, ben je alles kwijt en krijg je als voedsel cornedbeef uit de Verenigde Staten, terwijl je eigenlijk gewoon het eten wilt maken dat je het liefste hebt. Als je eten krijgt waarvan je denkt «wat is dit in hemelsnaam?», dan draagt dat bij aan een gevoel van ontheemding. Ondanks alle goede bedoelingen werkt het soms gewoon echt contraproductief. Daarom worden er nu vouchers en cash uitgereikt waarmee mensen zelf boodschappen kunnen doen in een supermarkt in de buurt van het kamp. Ik heb dat vorig jaar in een kamp in Turkije en ook in Noord-Irak gezien. Zo'n supermarkt wordt bevoorraad door lokale boeren. De lokale economie wordt er dus beter van in plaats van slechter. Mensen hoeven niet passief in de rij te staan bij een gaarkeuken; ze kunnen zelf boodschappen doen en koken. Op alle fronten werkt dat dus heel goed. Het voucher- en creditcardsysteem is een van de innovaties waar nog verder over zal worden gesproken. Het helpt bijvoorbeeld ook om de mensen die buiten de kampen zitten – dat zijn er natuurlijk steeds meer – te bevoorraden. Je kunt daarbij gebruikmaken van alle innovaties die er zijn op het gebied van betaalsystemen. Het is ook veel minder corruptie- en misbruikgevoelig. Het is dus echt een goed ding, om het maar populair te zeggen.

Er werd een vraag gesteld over de betrokkenheid van het bedrijfsleven. Die neemt toe. Nederland heeft een noodhulpalliantie in het leven geroepen die zich vooral richt op innovatie. Dat heeft niet zozeer het ministerie gedaan; een aantal partners, waaronder het Rode Kruis en andere hulporganisaties, VNO-NCW en een aantal bedrijven, heeft dat zelf gedaan. De lancering is binnenkort, maar het model is al zo aantrekkelijk bevonden dat men het internationaal wil gaan kopiëren. Men wil bij elkaar gaan zitten om te spreken over allerlei denkbare en maakbare innovaties. Het gaat daarbij om vragen als «hoe kun je grote groepen mensen managen?», «hoe zorg je ervoor dat toiletblokken schoon blijven?» en «waar kun je ze het beste neerzetten?» Noodhulporganisaties hebben daar ervaring mee, maar organisatoren van evenementen – dat klinkt feestelijk, maar het helpt enorm – hebben die ook. Dat is een andere manier om daarmee bezig te zijn.

Voorts zijn er voorstellen gedaan voor een internationale solidariteitsheffing. Die voorstellen willen we niet per se een-op-een overnemen, maar ik wil er wel serieus naar gaan kijken. Er werd bijvoorbeeld gesuggereerd om vijf cent op een vliegticket te rekenen – het zijn dan ook goede vliegtickets – of één cent op een concertkaartje en om dat geld beschikbaar te stellen voor noodhulpoperaties. Ik vind dat wij goed moeten bekijken of die voorstellen wat kunnen opleveren en of er draagvlak voor is.

Tot slot is er nog de mogelijkheid om nieuwe donoren te betrekken. In de Kamer zijn daar wel vaker vragen over gesteld. Het gaat dan om landen als Koeweit, Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, maar ook om het islamitisch financieren, dat vaak informeel wordt gedaan. De Islamic Development Bank is echt betrokken bij deze initiatieven. Er wordt alles aan gedaan om de financieringsbehoeftes beter in kaart te brengen, zodat de pledges realistischer kunnen worden. Als je weet dat je maar 40% krijgt, ben je geneigd om aan de bovenkant te plannen. Daar willen we vanaf, ook om de financieringsbasis te verbreden.

Daar hoort bij dat mensen zelf in staat moeten worden gesteld om te werken. Heel veel mensen willen gewoon werken, zeker mensen die langdurig van huis en haard verdreven zijn. Dan komt bijvoorbeeld het Dutch Good Growth Fund om de hoek kijken. Er is 50 miljoen vrijgemaakt om te investeren in lokale werkgelegenheid. We werken nu met de EU aan opvang in de regio die meer is dan noodhulp. Nederland heeft dat heel erg aangemoedigd en heeft daar concrete voorstellen voor gedaan. We kijken naar handelspreferenties. We werken samen met die landen om te bekijken of ze werkvergunningen kunnen afgeven. Dat gaat allemaal in de goede richting. We hopen daar binnenkort niet alleen bilateraal maar ook internationaal goede resultaten over te kunnen melden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Dat laatste is heel belangrijk. Het hebben van een werkvergunning is in veel landen een voorwaarde om überhaupt te mogen werken. Tegelijkertijd zien we heel verontrustende berichten over een toename van kinderarbeid. Die vindt plaats in het illegale circuit. Laten we het maar gewoon zo noemen, want het mag niet. Die kinderen gaan wel aan het werk omdat de ouders geen werkvergunning krijgen. Daar moet absoluut een oplossing voor gevonden worden. De Minister zegt dat zij binnenkort met meer terugkomt. Deelt de Minister deze zorgen? Wanneer horen we daar meer over?

Minister Ploumen: Ik deel die zorgen natuurlijk. Het is heel bitter om te zien dat kinderen door de manier waarop de systemen werken ineens aan het werk moeten, terwijl ze gewoon naar school zouden moeten. Op 4 februari is er een grote conferentie in Londen. Ik meen dat zij wordt georganiseerd door de Engelsen, de Duitsers, de Noren, de VN en Koeweit. Tijdens de conferentie zal deze problematiek besproken worden. Ik vraag er ook aandacht voor in de bilaterale gesprekken die ik in de aanloop naar die summit heb. Ik zal dat onder anderen bij mijn Turkse collega's doen. Het is een van de hoofdpunten op de lijstjes. De Turken maken zich ook grote zorgen, want ze zetten zich zelf juist in om kinderarbeid terug te dringen, bijvoorbeeld in de hazelnootpluk. De acties die op dat punt worden ondernomen worden ook aangemoedigd door de ChristenUnie. Voor de Turken is het bitter om te zien dat het op deze manier toch weer gebeurt.

Mevrouw Van Veldhoven zei: laten we naar andere vormen van pledging kijken. De heer Taverne zei dat andere landen absoluut meer moeten doen. Alle suggesties die de Kamerleden doen, ga ik nadrukkelijk betrekken bij de Nederlandse inzet. Wij zitten andere landen zeer achter de broek. De druk neemt toe. Er moet niet alleen mooi weer worden gespeeld op conferenties, maar er moet ook echt boter bij de vis worden geleverd. We zien overigens dat het wel beter gaat. Ik denk dat Nederland en de Britten not amused zijn – zo zouden de Britten het zeggen – als landen goede sier maken en niet over de brug komen. Dat is ook niet goed voor de onderlinge verhoudingen. Ik beschouw alles wat hierover is gezegd dus als een aanmoediging.

Voorzitter: Taverne

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik vraag mij af welke partners in crime Nederland heeft naast Groot-Brittannië. Met welke landen zou die druk kunnen worden opgebouwd? Met wie kunnen we samenwerken?

Minister Ploumen: Dat zijn Groot-Brittannië, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Duitsland en de Verenigde Arabische Emiraten – die zijn echt altijd goed voor hun woord – en natuurlijk de VN-instellingen zelf. Als grote noodhulppartner speelt de EU daar zelf zeker ook een rol bij.

Voorzitter: Gesthuizen

De heer Taverne (VVD): Ik wil hier toch nog even op doorpulken. Ik denk dat het goed is dat de Minister niet alleen zegt dat het al beter gaat, maar dat zij ook openstaat voor en op zoek is naar betere en nog effectievere manieren om ervoor te zorgen dat andere landen het niet alleen bij beloften houden. Er kan sprake zijn van peer pressure. De Minister kan er nog eens bij haar collega's op terugkomen en er anders maar op blijven hameren. Heeft de Minister nog wat hardere instrumenten? Kan zij bijvoorbeeld zeggen: Nederland doet alleen mee als die en die en die ook meedoen? Ik meen dat collega Van Veldhoven een soort aanbetaling suggereerde. Het probleem is niet van nu; het is er al veel langer. Er is dus al heel veel ervaring. Wat kan de Minister concreet doen?

Minister Ploumen: In zijn algemeenheid vind ik niet dat de mensen die van goede wil zijn, zich moeten laten leiden door de lamzakken. Ik weet niet of dat geoorloofd taalgebruik is. Excuus. De heer Taverne heeft natuurlijk wel gelijk als hij zegt dat we wel alle middelen uit de kast moeten halen. Als onderdeel van het zoeken naar verbeterde efficiency ben ik zeer bereid om te kijken naar andere vormen van pledging. De heer Van Laar zei dat er misschien toch een verplichtend deel zou moeten zijn. In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat ik niet weet of dat haalbaar is. In het algemeen vinden landen het echt vervelend als zij en public op de vingers worden getikt door de VN of door andere collega's. We hebben op 4 februari die conferentie. Ik zal dit specifieke punt nadrukkelijk opnemen in de interventie van Nederland, want ik ben het zeer eens met alles wat daarover is gezegd.

Ik kom nog even op het verbeteren van de kwaliteit van de noodhulp. Ik zal daarbij al een beetje ingaan op wat de IOB daarover zegt. Laten we de noodhulp uit zijn isolement halen; dat is een van de dingen die echt moeten gebeuren. Er moet meer samengewerkt worden met andere organisaties. Dat betekent dat er ook met een langeretermijnvisie gewerkt moet worden. In de plannen voor Jordanië en Libanon wordt dat al gedaan. Er moet rekening worden gehouden met een langjarige inzet, niet alleen bij het articuleren van de noden, maar ook bij het inzetten van de instrumenten die daarvoor nodig zijn. Dat wordt onder andere gedaan door de Wereldbank op allerlei manieren goedkopere leningen te laten verstrekken. Een aantal fracties, waaronder die van de VVD maar ook andere, heeft daarop aangedrongen. Nederland heeft daarop ingezet. Dat wordt nu gedaan. Het gaat niet alleen om het inzetten op langeretermijnfinanciering, want die wordt natuurlijk ook gebruikt voor langeretermijnprogramma's, bijvoorbeeld om de infrastructuur in gastlanden te versterken of om ervoor te zorgen dat gezondheidszorg en onderwijs beschikbaar zijn of dat de riolering voor zoveel meer mensen werkt. Daar zijn allemaal extra middelen voor nodig. We moeten ook kijken naar nieuwe financiële instrumenten. Dat wordt nadrukkelijk gedaan. We doen dat nu voor Libanon en Jordanië, maar we willen natuurlijk ook heel goed kijken naar een land als Ethiopië. Men weet vaak niet dat 700.000 vluchtelingen daar een onderkomen vinden. Ethiopië heeft het daar eigenlijk nooit zo over. Samen met de VN-organisaties en ngo's zorgt het ervoor dat mensen goed worden opgevangen, maar het wil een en ander natuurlijk ook met een langeretermijnblik bekijken. Het is een beetje een vergeten groep mensen die daar zit, maar Ethiopië is zeer betrokken en denkt ook na over mogelijke langetermijnoplossingen.

Ik kom op een aantal specifieke punten uit de IOB-aanbevelingen. Over een aantal daarvan heb ik al iets gezegd, maar de heer Taverne wees erop dat ik nog niets heb gezegd over het aantal activiteiten. Sommige aanbevelingen nemen we over; andere niet vanwege redenen die de regering gegrond acht. Een daarvan is de aanbeveling om nadrukkelijk te sturen op het verminderen van het aantal activiteiten. In zijn algemeenheid is het beter om niet te veel te versnipperen; daar hoeven we het helemaal niet over te hebben. Doorgaans slaagt het ministerie erin om dat te doen. De Rekenkamer heeft daar laatst ook lovende woorden over uitgesproken in de richting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Er is sprake van minder activiteiten en van meer efficiency.

Bij noodhulp is er nog sprake van een andere driving force, namelijk de noden van de mensen. Volgens het humanitair recht staan de noden altijd bovenaan. Als de noden erom vragen, als het voor effectieve noodhulp noodzakelijk is om drie verschillende dingen te doen in plaats van één, dan doen we dat. We verliezen die inzet dus niet uit het oog – zo zeg ik tegen de heer Taverne – maar we kunnen dat gewoon niet altijd realiseren omdat het lenigen van de nood vooropstaat. Daarom heb ik op deze wijze op de aanbeveling gereageerd. Ik heb niet gezegd dat ik het niet eens ben met de aanbeveling. Ik heb gezegd: ik ben het ermee eens; we proberen dat zo veel mogelijk op te volgen, maar soms breekt nood, of letterlijk: het voorschrift of de aanbeveling van de IOB, wet. Tegen de heer Taverne wil ik nog wel het volgende zeggen. De Rekenkamer beoordeelt ons functioneren elk jaar op het aantal activiteiten. Nu we het daarover hebben is het misschien goed – ik weet dat de heer Taverne niet van de goednieuwsshow is – om alle mensen op het departement te complimenteren met die mooie conclusie van de Rekenkamer. Laten we daar nog even specifiek naar kijken. We doen het im grossen und ganzen goed, maar we willen het geen no-go laten zijn.

De IOB vroeg ook waarom alleen Nederlandse ngo's in aanmerking komen. Dat heeft een paar redenen. Allereerst is dat om ervoor te zorgen dat we ons niet te dun uitspreiden. Die afwegingen maken wij steeds weer. Ten tweede zie je, als je het hele internationale veld van ngo's overziet, dat de Nederlandse ngo's het gewoon heel goed doen. Laten we hun dus maar gewoon een pluim geven. Ze doen het goed omdat ze veelvuldig onderdeel zijn van een internationaal netwerk, waar ze zich ook op kunnen beroepen. Organisaties als Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis, Oxfam Novib, Cordaid en Dorcas functioneren allemaal in een breder internationaal verband. Zij werken samen en doen dat niet in isolement; dat argument zou ik dus graag willen terugleggen bij de IOB.

Daarnaast levert Nederland een bijdrage aan het startfonds, waaraan naast internationale organisaties, lokale organisaties in toenemende mate deelnemen. We doen dat al. In 2015 zijn we de samenwerking met de Dutch Relief Alliance begonnen. Die wordt binnenkort geëvalueerd. Via deze commissie zou ik tegen de IOB willen zeggen: laten we niet over elkaar heen buitelen; laten we eerst bekijken hoe de evaluatie uitpakt. Ik heb daar overigens alle vertrouwen in, want wat ik zie gaat gewoon heel erg goed. We moeten niet meteen zeggen «er mogen maar drie Nederlandse ngo's», want ook op dit punt wil ik graag op kwaliteit blijven sturen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik heb in mijn eerste termijn speciaal aandacht gevraagd voor het startfonds om lokale organisaties te steunen. Ik heb gezien dat de Minister daar enthousiast en positief over is, maar hoe geeft zij daar concreet invulling aan?

Minister Ploumen: Binnen het startfonds willen we onderzoeken of we, net zoals we met de Dutch Relief Alliance hebben gedaan, een aantal ngo's op basis van eerdere performance en een aantal andere kwaliteitscriteria, aan een toetsing kunnen onderwerpen en hen dan kunnen toelaten tot dat fonds, zodat je dat niet voor elke ramp en voor elke inzet apart hoeft te doen. Dat voorstel willen we doen.

De heer Van Laar (PvdA): Zoals de Minister weet, zijn wij een groot voorstander van het direct financieren van lokale organisaties, maar wij snappen haar zorgen over de houdbaarheid en de administratieve effecten daarvan. Zou de Minister bij de evaluatie van de DRA en in de aanbevelingen en conclusies die daaruit volgen, aandacht kunnen besteden aan de vraag of we niet eenzelfde systeem zouden kunnen invoeren als bij de strategische partnerschappen? Dan kunnen zuidelijke organisaties gewoon aanvragen doen zolang ze een Nederlandse partner hebben. In dit geval zouden ze ook moeten kunnen wisselen van partner, want daarmee komt het eigenaarschap van het project bij de lokale partner terecht. De assistentie komt dan gewoon bij de Nederlandse organisatie terecht, die als een soort consultant kan helpen met monitoring, evaluatie, rapportage, het netwerk et cetera, maar je legt het eigenaarschap bij de zuidelijke organisatie, wat haar weer helpt om een volgende stap te zetten. Kan de Minister dat idee daarin meenemen?

Minister Ploumen: Ik vind het een interessant idee. De IOB gaat zelf over haar evaluaties en over de terms of reference, maar ik denk dat haar mensen wel meeluisteren. Ik vind het een interessante gedachte om nader uit te werken. Er zitten vast allerlei haken en ogen aan, maar ook allerlei mogelijkheden tot verdergaande efficiency. Dat lijkt me dus helemaal geen verkeerd idee.

De heer Bruins (ChristenUnie): Heeft de Minister een indicatie van de termijn waarop de evaluatie van de IOB wordt geleverd? We weten dat de middelen voor de DRA eindig zijn; zij zijn zelfs uitermate eindig, want dat ziet eigenlijk al op dit jaar. Er is dus haast bij geboden om ervoor te zorgen dat de DRA dit jaar en in de komende jaren kan voortgaan.

Minister Ploumen: Die evaluatie wordt dit jaar uitgevoerd. Men laat die zelf onafhankelijk uitvoeren en de IOB kijkt mee op het punt van de kwaliteit van de evaluatie, zoals wel vaker wordt gedaan. Die evaluatie komt dit jaar. Over de financiën zal ik dadelijk wat meer zeggen. Het systeem moet even de kans krijgen om te werken voordat je het kunt evalueren.

De heer Taverne (VVD): Ik wil nog even terugkomen op het antwoord dat de Minister zojuist gaf, nog even los van het feit dat zij mij ervan beschuldigt niet van de goednieuwsshow te zijn. Dat ben ik wel als daar reden voor is. Ik ben vooral van de realistische show, wat overigens haaks op het woord «show» staat, maar goed.

Ik weet niet helemaal of we het over hetzelfde hebben als we spreken over de Nederlandse ngo's in relatie tot de aanbeveling uit het IOB-onderzoek. Daarin staat eigenlijk – dat is een beetje parallel aan de discussie die we vorig jaar tijdens het begrotingsbehandelingsonderzoek hebben gevoerd – dat het erg Nederlandse-ngo-aanbodgestuurd is. Dat neemt niet weg dat er in internationaal verband effectiever kan worden opgetreden en dat de Minister misschien om die reden zegt dat zij dat toch een klein beetje voor kennisgeving aanneemt. Het toont volgens mij echter wel een wat structureler probleem aan dat in ieder geval door de VVD-fractie wordt waargenomen. Dat ziet niet zozeer op de vraag of er in internationaal verband beter kan worden opgetreden, als wel op de aanbodgestuurdheid waarmee een deel van het OS-geld, in dit geval noodhulpgeld, wordt uitgegeven. Kan de Minister daarop ingaan?

Naar aanleiding van het antwoord van de Minister heb ik nog een vraag over het niet integraal overnemen van de aanbeveling om het aantal activiteiten te beperken. Vanuit de noodhulp gezien snap ik dat wel, maar je kunt ook redeneren dat er toch een beetje een tendens is om bij het begroten van de noodhulpbudgetten – daar komen we misschien nog over te spreken – begrijpelijkerwijs zo veel mogelijk van vaste uitgaven of voorzienbare vaste uitgaven uit te gaan. Ik snap dat, maar ik zou het willen omdraaien. Ik zou de Minister willen vragen of zij het uitgangspunt kan laten zijn: ja, we gaan het aantal activiteiten verminderen, tenzij de wereld aanleiding geeft om het anders te doen.

Minister Ploumen: Laat ik beginnen met de eerste vraag. Ik ben het natuurlijk met de heer Taverne eens dat het niet aanbodgestuurd zou moeten zijn; laat daar geen misverstand over bestaan. Dat was er soms hier en daar wel een beetje ingeslopen. Ik heb daar een einde aan willen maken, juist door de Dutch Relief Alliance in het leven te roepen. Dat gaat langs een aantal lijnen. Alleen organisaties die al werken in een gebied waar zich een ramp voordoet of waar een noodsituatie is, komen in aanmerking voor financiering. Dat is alvast een kwaliteitscriterium. Hiermee voorkom je dat ngo's die zien dat er behoefte aan hulp is maar die beperkte ervaring hebben, toch mee tenderen of meedoen in de financiering. We hebben het juist willen beperken tot diegenen die het gebied kennen. In de Dutch Relief Alliance zit een aantal organisaties, maar zij zijn dus niet allemaal bij elke ramp actief.

Ik kom op de tweede vraag. Het is belangrijk dat deze organisaties zich in zo'n groter netwerk bewegen omdat je niet wilt dat zij, oneerbiedig gezegd, alleen vanuit een kantoor in Den Haag aan de slag gaan. Je wilt dat ze zelf een lokale presentie of een aantal lokale partners hebben. Ik begrijp de zorg van de heer Taverne en ik ben het met hem eens, want het was vroeger misschien af en toe wel een beetje zo. Ik heb daar een einde aan willen maken. We wilden het juist op deze manier inrichten om te voorkomen dat organisaties die op dat gebied minder gekwalificeerd zijn, toch gefinancierd zouden worden. Op die manier hebben we het dus beperkt en effectiever gemaakt.

De heer Taverne (VVD): Dat is hartstikke mooi om te horen, maar dat staat wel een klein beetje haaks op de betrekkelijk vergaande conclusie van de IOB dat je het toch eigenlijk anders moet aanpakken. Is er sinds het verschijnen van het onderzoek van de IOB iets radicaal veranderd in de huidige praktijk? Want anders snap ik de conclusie van de IOB niet.

Minister Ploumen: Het is niet aan mij om de conclusies van de IOB te duiden, maar ik heb ze zo gelezen dat daarin gezegd wordt: het zou goed zijn als de financieringsmodaliteiten van het Nederlandse ministerie open zouden staan voor alle goede ngo's die bij rampen actief zijn. Ik vind dat geen verkeerd uitgangspunt, maar als ik om mij heen kijk, zie ik dat er in Nederland een aantal heel goede ngo's zijn die ik ook kan aanspreken, omdat ze regelmatig in de zaal zitten en omdat wij er dicht op zitten. Zij kunnen leveren, dus waarom zou ik dan 500 ngo's gaan uitnodigen om te tenderen op een activiteit, terwijl we het veel verstandiger kunnen inkaderen op de manier waarop we het hebben gedaan? Dat vind ik weer niet efficiënt. Ik denk dus eerlijk gezegd – dat zeg ik tegen de heer Taverne – dat de IOB op dit punt een andere opvatting heeft dan het kabinet en een deel van de Kamer. Ik vind het juist niet efficiënt om elke keer zo veel mogelijk ngo's erbij te betrekken. Ik ben er wel voor om gewoon ter plaatse te bekijken welke lokale organisaties goed en soms zelfs beter dan internationale organisaties in staat zijn om te functioneren, zeker bij langdurige crises. Daar hadden we het net al over. In de beleidsreactie probeer je het een beetje diplomatiek te verwoorden, maar laat ik het maar gewoon zeggen: ik ben het niet eens met de IOB. Natuurlijk zijn er internationaal hartstikke veel andere goede organisaties, maar wij komen in Nederland geen kwaliteit tekort op dit gebied.

De voorzitter: Ik kijk even naar de leden. Het is al 12.00 uur geweest. De Minister is nog niet klaar met haar beantwoording. Ik begrijp dat zij daar nog vijf minuutjes voor nodig heeft. In dat geval kunnen er wellicht nog interrupties worden gepleegd. Laten we afspreken om wel een tweede termijn te houden. Ik stel voor dat de Minister haar betoog vervolgt.

Minister Ploumen: Ik meen dat ik de meeste vragen geadresseerd heb. Ik ben alleen nog niet ingegaan op de vragen rondom financiering; dat ga ik nu dus doen. Nederland heeft een compliment gekregen voor het feit dat het de hulp voorspelbaar geeft. Dat compliment is niet alleen gegeven door de IOB maar ook internationaal. Wij maken aan het begin van het jaar altijd een planning. De planning die naar de Kamer is toegegaan, gaat over twee dingen. We geven daarin de omvang aan van de ongeoormerkte bijdragen en organisaties. De ongeoormerkte bedragen kunnen door de organisaties besteed worden aan zaken die zij nodig vinden. Er wordt daarbij gevaren op de kwaliteit van die organisaties. Als in een brief staat dat Nederland 50 miljoen gaat besteden aan Syrië, dan is het mogelijk dat er daarnaast een groter bedrag van Nederland via de VN-organisaties en het Rode Kruis uitgegeven wordt in Syrië. Daar zit een zekere flexibiliteit in en, nogmaals, die is ook hard nodig. Zo moet de heer Taverne dat dus een beetje zien. Het zijn geen limitatieve bedragen. Het kan best zo zijn dat er voor Syrië meer in het vat zit indien de noden daarom vragen. Dat kan besteed worden door de VN-organisaties. Ik wil op dit moment nog niet geheel uitsluiten dat we binnen de middelen die beschikbaar zijn, nog een extra bijdrage zullen leveren. We weten immers niet precies hoe de situatie zich ontwikkelt, maar we houden ons daarbij natuurlijk wel aan de budgettaire kaders. In 2014 heeft het kabinet daar wat meer flexibiliteit in aangebracht door het Dutch Relief Fund in het leven te roepen. Het ging om een eenmalig bedrag, te besteden in de periode tot en met 2017. Dat is goedgekeurd door de Minister van Financiën, die dat doorgaans aarzelend doet. Daarbij is nadrukkelijk de boodschap meegegeven dat die middelen flexibel uitgegeven mogen worden al naar gelang de noden. In 2014 hebben we relatief weinig besteed, maar het kan best zo zijn dat we in 2016 relatief veel besteden. Dat kan betekenen dat er voor 2017 niet dezelfde hoeveelheid middelen beschikbaar is als voor 2016. Dat is zo, maar daar is dat fonds ook voor bedoeld. Ik begrijp heel goed dat daar vanuit de Dutch Relief Alliance met enige zorg naar wordt gekeken maar, met alle respect voor al het goede werk dat gedaan wordt, zeg ik dan toch het volgende. Het is mijn taak – tenzij de Kamer daar anders over denkt, natuurlijk – om zo goed mogelijk bij te dragen aan het lenigen van de noden van mensen op dit moment en niet om ervoor te zorgen dat er over een jaar nog geld beschikbaar is. Ik doe dat vanuit dit noodhulpbudget, want andere budgetten zien op andere verantwoordelijkheden. Als de noden erom vragen, dan vind ik dat wij daar een antwoord op moeten geven, aangezien we daar middelen voor hebben gekregen via dat noodhulpbudget. Zo zou ik het eigenlijk willen beschouwen. Wat er na de uitputting van het noodhulpbudget gebeurt, is als het na maart 2017 is, aan een nieuw kabinet. Wij gaan prudent om met die middelen, maar ik wil geen geld reserveren, terwijl ik die opdracht niet heb meegekregen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik begrijp heel erg goed dat de Minister zegt dat we het geld nu beschikbaar moeten stellen als er nu een situatie is waarin hulp nodig is. Met de bijdrage van Nederland zullen we echter nooit de totale nood kunnen ledigen. Het blijft dus altijd de vraag hoe je vaststelt wat dit jaar voor deze situatie de bijdrage van Nederland is. Kan de Minister daar iets meer duidelijkheid over geven? Dat staat dus los van het feit dat ik onderschrijf dat we, wanneer er nu een ramp is, niet kunnen zeggen: sorry, u bent volgend jaar pas weer aan de beurt. Hoe bepaalt de Minister de hoogte van de Nederlandse bijdrage?

Minister Ploumen: Wij varen daarbij op een systeem dat wordt gebruikt in de internationale gemeenschap. Daarin wordt een aantal criteria geformuleerd – dat klinkt heel zakelijk – zoals het aantal mensen dat getroffen is door de ramp, de duur of de aard van de crisis, het aantal mensen uit kwetsbare groepen – we rekenen vrouwen, kinderen en mensen met een beperking daartoe – dat getroffen wordt door de ramp, de hoeveelheid middelen die gevraagd wordt door middel van de pledges en ons fair share. Dat wordt allemaal heel zakelijk in een Excelsheet gezet.

De voorzitter: Is uw vraag daarmee beantwoord?

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ja, daarmee is mijn vraag inderdaad beantwoord want, hoe zakelijk het ook klinkt, je moet iets hebben om te beoordelen wat een reële bijdrage zou zijn. Het was dus een puur informatieve vraag.

De heer Bruins (ChristenUnie): Ik heb de indruk dat dit kabinet wel uit de toekomst heeft willen lenen bij het beschikbaar maken van middelen voor de eerstejaarsopvang, maar dat dezelfde creativiteit niet wordt gebruikt bij opvang in de regio. Kunnen we dat onderwerp niet ook met wat meer creativiteit bekijken?

Minister Ploumen: In 2015 hebben we dat vernuft ingezet. De extra bijdrage aan opvang in de regio van 110 miljoen euro is ook op die manier gefinancierd. Die hoge extra bijdrage verklaart waarom het bedrag vanuit het reguliere noodhulpbudget en het Dutch Relief Fund in 2016 lager is dan in 2015. Ik ken de heer Bruins niet zo heel goed, want hij zit niet zo vaak in deze commissie, maar ik kan me zijn volgende vraag voorstellen, dus ik bespaar hem de interruptie. Kan er nogmaals sprake zijn van het naar voren halen van geld uit eerdere jaren? Met de financiering van die 110 miljoen euro voor opvang in de regio en de bijdrage aan de opvang van de vluchtelingen in Nederland hebben we min of meer de grens bereikt van wat we kunnen doen. We hebben gekeken naar wat er beschikbaar zou kunnen zijn en wat er naar voren kan worden gehaald tot en met 2020. Dat reservoir is min of meer leeg. We zijn aan het begin van het jaar. Nederland draagt fors bij aan noodhulp. Als er al een moment komt – voor de regering is dat misschien niet aan de orde – waarop we een extra bijdrage beschikbaar moeten stellen, dan is dat zeker niet nu, want we hebben net een forse bijdrage beschikbaar gesteld. Dat laatste zeg ik ook in antwoord op de vraag van de heer Taverne.

De voorzitter: Er is nog een vraag van mevrouw Mulder. Ik stel voor om de eerste termijn daarna af te ronden, zodat we nog een korte tweede termijn kunnen houden.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik ben een beetje zoekende, want hoe gaan we om met de noodhulp en met de langetermijndoelstellingen die we voor bepaalde plekken – de Minister noemde zelf Libanon en Jordanië – hebben? We weten dat de middelen in 2017 waarschijnlijk grotendeels op zijn. Ik kan mij dus wel voorstellen dat de Dutch Relief Alliance vraagt: hoe ga je nu om met deze dilemma's? Het gaat natuurlijk ook om de lange termijn. Dat is soms in het kader van preventie, maar zoals de Minister net ook zei, moet je soms ook infrastructurele zaken aanleggen, zodat er riolering is, het afval geregeld is en noem het allemaal maar op. Kan de Minister daar nog even kort op ingaan?

Minister Ploumen: Dat langetermijnperspectief is zeer zeker nodig. We hebben daar binnen de bestaande begroting – dat is niet alleen de noodhulpbegroting, maar ook die voor structurele hulp – ruimte voor gemaakt. We doen dat natuurlijk ook onder andere door de bijdrage aan de Wereldbank. Mevrouw Mulder vroeg of Nederlandse ngo's daarbij betrokken zijn. We hebben een aantal samenwerkingsverbanden met Nederlandse ngo's, bijvoorbeeld op het gebied van voedselzekerheid en water. Ongetwijfeld komen er de komende jaren nieuwe programma's, die ook open zullen staan voor Nederlandse ngo's. De beste aanbeveling na maart 2017 voor de Dutch Relief Alliance is natuurlijk een positieve evaluatie straks, zodat niet alleen de VVD en de PvdA maar ook andere partijen, overtuigd zullen zijn van de kwaliteit. Ik denk dat brede steun in de Kamer voor noodhulp de komende jaren echt nodig zal blijven. Met name het CDA en de ChristenUnie hebben steeds gepleit voor betrokkenheid van ngo's. Ik denk dat het wel heel verstandig is om dat beleid vast te houden.

De voorzitter: Is de Minister klaar met haar beantwoording?

Minister Ploumen: De voorzitter en haar collega van de VVD hebben nog gevraagd naar het project Wings for Aid. Het projectvoorstel is de afgelopen week binnengekomen. Het wordt op dit moment beoordeeld door onze interne en externe experts, zoals we dat altijd doen. We hebben goede hoop dat het snel tot een bevredigend resultaat zal leiden.

De voorzitter: Hartelijk dank daarvoor. We beginnen aan de tweede termijn van de Kamer. De spreektijd daarin is één minuut per fractie.

De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Ik wil de Minister graag bedanken voor haar beantwoording in eerste termijn. Het exposé dat zij gaf over de hulp, onder andere aan Syrië, in relatie tot het leeglopende budget voor 2017, vat ik maar even als volgt op: waar ze het vandaan haalt, haalt ze het vandaan, maar het blijft allemaal keurig netjes binnen het budget dat er al is en er zal eerder sprake zijn van een herschikking dan van het ergens anders vandaan halen van geld. Ik neem kennis van het oordeel van de Minister over de conclusie van de IOB; daar komen we misschien op een ander moment nog over te spreken.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Er is een helder verschil tussen de coalitiepartijen. Wat ons betreft worden de financiële kaders opgerekt en niet een beetje maar flink, want er is gewoon meer nodig, zoals iedereen kan zien. We zullen dat afwachten. We komen daar later vast op terug.

Kan de Minister ons na 4 februari een brief sturen over de resultaten van de top? Kan zij daarin ook ingaan op de vraag of er al duidelijkheid is over de besteding van de 3 miljard die Turkije krijgt? En aansluitend op het betoog van mevrouw Van Veldhoven: worden die gelden ook gebruikt voor de aanpak van kinderarbeid en voor eerlijk werk en onderwijs? Er is veel onduidelijkheid over wat daarmee gaat gebeuren en over de wijze waarop we daarop kunnen sturen.

Er is gesproken over het meer dwingend maken van de bijdrage. Misschien zouden we kunnen beginnen met het publiceren van het fair share van landen? Is daar een algemeen geaccepteerde rekenmethode voor? Zo nee, kan die dan gemaakt worden in aanloop naar de World Humanitarian Summit? Kunnen we die gegevens publiceren zodat we gewoon zien welke landen tekortschieten? Dat is misschien een eerste stap naar een kader waarin dat meer verplichtend is.

De heer Bruins (ChristenUnie): Mag ik één opmerking maken?

De voorzitter: Nee, we moeten ons echt aan de tijd houden, want anders lopen we uit. Ik geef u wel het woord voor uw bijdrage in tweede termijn, mijnheer Bruins.

De heer Bruins (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb twee concrete punten. Ik kom allereerst nog even terug op de mogelijke schuif vanuit het DGGF. Tijdens het najaarsoverleg heeft Minister Dijsselbloem gezegd dat het voorgestelde technisch gezien klopt en dat het dus wel kan. Is de Minister bereid om samen met Minister Dijsselbloem te bezien of een dergelijke schuif dit voorjaar wellicht nog een keer mogelijk is?

Mijn tweede concrete punt is dat ik nog steeds Ethiopië kwijt ben in de tabel.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Kan de Minister nog ingaan op de wijze waarop zij faith-based organisaties wil inzetten? En hoe gaat de Minister de hardnekkige problemen bij de VN nu echt aanpakken? Ze heeft er al iets over gezegd, maar misschien kan het nog iets concreter.

Ik heb ook nog gevraagd hoe humanitaire hulp en ontwikkelingshulp op elkaar zijn afgestemd. De Minister heeft daar al wel iets over gezegd, maar misschien kan ze er nog iets meer over zeggen.

Tot slot heb ik in de eerste termijn nog een vraag gesteld over het High-level Panel.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Mijn vraag sluit aan op het punt dat mevrouw Mulder naar voren heeft gebracht. Er zijn heel veel structuurelementen in noodhulp. Het is dus eigenlijk de vraag hoe we nu al nadenken over de structurele opbouw van de plaatsen waar we noodhulp moeten geven. Dat komt misschien niet altijd overeen met de plaatsen waarvoor we dat voorzien hadden, maar hoe gaan we daarmee om om te voorkomen dat we in de noodhulpsituatie blijven? Ik denk daarbij bijvoorbeeld ook aan het milieu. Vaak is zo'n noodhulpsituatie ook een ecologische ramp en gaan we van het ene probleem naar het andere. Ik krijg daar dus graag nog wat meer informatie over.

Er is gesproken over de evaluatie van de IOB en de buitenlandse evaluaties. Waarom vragen we de IOB niet om buitenlandse evaluaties meteen mee te nemen in haar rapport, zodat wij maar één rapport hoeven te lezen, namelijk die van de IOB in plaats van vijf rapporten waarin ook buitenlandse evaluaties staan.

Ik kom nog even terug op die innovatie, op het uitdelen van vouchers of geld. Veiligheidsaspecten komen dan natuurlijk wel nadrukkelijker om de hoek kijken. Wanneer je geld gaat uitdelen, zijn mensen kwetsbaarder voor berovingen dan wanneer ze een zakje mais hebben.

Voorzitter: Taverne

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik heb geen aanvullende vragen meer, maar ik wil wel een oproep doen aan de Minister om de noodhulp anders te gaan inrichten, want daar is het hoog tijd voor. Daarmee praat ik haar eigenlijk na. In de eerste termijn heb ik voorzichtig gezegd dat er in onze ogen op een aantal punten nog een visie ontbreekt van hoe we dat precies gaan doen. Ik hoop daar in het komende halfjaar meer over te horen van de Minister.

Voorzitter: Gesthuizen

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik begin meteen met het verzoek van mevrouw Gesthuizen en de heer Van Laar om niet alleen te rapporteren over de uitkomsten van de conferentie en de onderwerpen die de heer Van Laar heeft genoemd, maar ook over de resultaten die we concreet hebben bereikt door de noodhulp anders in te richten. Dat laatste was een vraag van mevrouw Gesthuizen. Daar gaat de Kamer het komende halfjaar zeker veel over horen. Dat is ook het antwoord op de vraag van mevrouw Mulder. Nederland is zeer betrokken bij alle aanbevelingen die door het High-level Panel zijn gedaan, bijvoorbeeld over de grand bargain en over meer efficiency. Nederland is door het High-level Panel gevraagd om op een aantal onderwerpen een voortrekkersrol te vervullen. Dat zullen we zeker doen. Wij onderschrijven dat geheel. Ik denk dat het goed is om, ook in de brieven die ik heb toegezegd, even te bekijken hoe we dat praktisch kunnen doen, zodat we daar een goed assessment van kunnen geven. Ik weet dat de leden van deze commissie altijd veel leeswerk hebben, maar als ze een halfuur overhebben, dan zou ik hun willen vragen om het rapport van het High-level Panel te lezen. Het is buitengewoon toegankelijk geschreven. Je snapt meteen in welke richting de oplossing gezocht moet worden en dat die binnen handbereik is, maar dat wij ons daar wel allemaal toe moeten verhouden. Ik beveel iedereen dat rapport dus nogmaals aan.

Ethiopië is zeker niet vergeten. Dat is om twee redenen niet het geval. Het is een belangrijk partnerland voor Nederland. We hebben een bilaterale relatie. Die gaat ook over het versterken van voedselsystemen en over weerbaarheid tegen klimaatveranderingen. Met onze ongeoormerkte bijdragen werken UNICEF en andere organisaties in Ethiopië. Het is dus zeker niet vergeten.

Ik kom op de vraag van de ChristenUnie over de schuif. Ik wil die niet maken. We hebben dat wel vaker beargumenteerd. Het is niet alleen een technische kwestie; het gaat er ook om dat we willen investeren in lokale werkgelegenheid. Dat doen we onder andere door het Dutch Good Growth Fund. We willen ervoor zorgen dat mensen geen reden hebben om te vluchten, wat ook te maken heeft met economische vooruitzichten. Het Dutch Good Growth Fund houdt zich daarmee bezig. Ik verwijs graag naar de mooie resultaten die we daarmee behaald hebben en die ik ook heb opgenomen in een brief.

Is er een algemeen geaccepteerde methode met betrekking tot het fair share? Oxfam Novib of Oxfam International is daarmee bezig. In het komende halfjaar proberen we te komen tot een nieuwe methode om te meten wat elk land doet, waarbij ook de inbreng van het bedrijfsleven en Islamic banking zullen worden betrokken. Dat is een van de zaken waarnaar we in het komende halfjaar gaan kijken. Daar wordt dus naar gezocht, maar Oxfam International is prima in staat om dat zelf te formuleren en om het staatje met betrekking tot het fair share te publiceren. Daar varen we wel een beetje op.

We werken veel samen met faith-based organisaties, religieus geïnspireerde organisaties. Ook bij die organisaties staat voorop dat hulp neutraal gegeven wordt. Ik wil ook hier dus even zeggen dat het echt niet betekent dat christelijke organisaties alleen maar christenen helpen. Men helpt iedereen, maar men heeft soms ook oog voor de rol die religie mogelijk kan spelen. We zien nu soms radicale elementen die religie tot een kracht van het kwade maken, maar het gaat soms ook gewoon om het inrichten van een gebedsruimte in een vluchtelingenkamp, waar moslims en christenen samen even de stilte kunnen beleven. Daar is dus absoluut oog voor. Nederland heeft daar ook wel iets meer oog voor gekregen, zo zeg ik tegen mevrouw Mulder.

Mevrouw Van Veldhoven wees erop dat we moeten voorkomen dat er klimaatvluchtelingen komen en dat vluchtelingenkampen een ecologische ramp worden. Daar wordt steeds meer naar gekeken. Dat heeft ook te maken met de manier waarop je de afwatering inricht en met de brandstof die mensen kunnen krijgen. Je kunt er bijvoorbeeld voor zorgen dat mensen niet op houtjes en houtskool hoeven te stoken. Daar is wel steeds meer oog voor. Nederland is een van de landen die daar steeds aandacht voor vragen. De IOB heeft ook bij deze evaluatie al evaluaties van andere landen betrokken. De Kamerleden hoeven dus niet alle evaluaties te lezen.

Veiligheid is in elke vluchtelingensituatie een issue, vooral voor meisjes en vrouwen. Mensen worden helaas ook beroofd van zakken graan maar er wordt bekeken of de veiligheid kan worden gewaarborgd door gebruik te maken van vouchers, creditcards en pincodes. Mensen vluchten voor onveiligheid en komen dan soms in situaties terecht waarin anderen misbruik van hen maken. Door de manier waarop de VN-organisaties en de ngo's werken proberen we dat tot een minimum te beperken, vooral voor vrouwen en meisjes, die soms ook aan seksueel geweld blootstaan en die soms – dat zeg ik tot slot tegen de heer Van Laar – specifieke eisen, wensen of noden hebben. Soms gaat het om iets simpels als het uitdelen van maandverband. Iedereen die weleens ongesteld is geweest, kan zich voorstellen hoe erg het is als je dat gewoon niet hebt. Daar houdt Nederland dus een pleidooi voor en dat zal het blijven doen, want ook binnen de VN-organisaties moet daar echt nog wel een tandje bij.

De heer Van Laar (PvdA): De Minister sluit af met de thema's waar wij in eerste termijn aandacht voor vroegen, namelijk SRGR, psychosociale zorg en inclusieve hulp. Volgens mij zei de Minister ook dat er nog een brief komt voor de World Humanitarian Summit. Misschien is de Minister bereid om die drie thema's daar goed in te laten terugkomen. Dat is dan ter uitvoering van onze motie over inclusieve hulp en als vervolg op het seminar Growing up in Conflict, dat het ministerie met UNICEF heeft georganiseerd en waarin nadrukkelijk het pleidooi naar voren kwam om meer te investeren in psychosociale zorg voor kinderen, onderzoek en het daadwerkelijk werken op de grond. Die zaken zou ik daarin heel graag terugzien.

Minister Ploumen: Dat zal ik graag doen, want dat is part and parcel van onze inzet.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik heb een vraag naar aanleiding van de allerlaatste opmerking die de Minister maakte over de veiligheid in de vluchtelingenkampen. Ik vroeg mij af of de Minister de Kamer nog eens kan informeren over de wijze waarop specifiek daaraan aandacht wordt besteed in die kampen, en dan vooral aan de bescherming van meisjes en vrouwen. Vanochtend stonden er ook weer berichten in de krant over vluchtelingen en over het feit dat kinderen die alleen reizen zo kwetsbaar zijn, vooral voor seksuele uitbuiting. Hoe voorkom je dat? Hoe ga je om met de consequenties en de gevolgen voor meisjes, vrouwen en kinderen – het gebeurt immers ook met jongetjes – als dat eenmaal is gebeurd? Op welke wijze hebben wij daar aandacht voor?

Minister Ploumen: Dat gebeurt op een paar manieren. Allereerst proberen we dat geweld natuurlijk te voorkomen. Op scholen en tijdens kleine bijeenkomsten in vluchtelingenkampen wordt er met mannen, vrouwen en kinderen gepraat over hoe belangrijk het is dat je elkaar respecteert, net zoals je thuis eigenlijk gewend was. Soms is daar echt extra aandacht voor nodig, want niet alle mannen respecteren vrouwen en in niet alle culturen wordt het geaccepteerd als een meisje nee zegt. Dat wil ik hier nog wel even zeggen: als een meisje nee zegt, bedoelt ze ook nee en je blijft met je handen van meisjes en vrouwen af. We proberen seksueel geweld ook zo veel mogelijk te voorkomen door de wijze waarop de vluchtelingenkampen zijn ingericht. Het gaat daarbij om heel praktische maatregelen. Denk aan licht en wc's die dicht kunnen. Je kunt je soms echt niet voorstellen dat het er allemaal niet is, maar zo is het gewoon. In Zuid-Sudan zijn Nederlandse politieagenten actief. Zij functioneren daar als een wijkagent. Zij hebben relaties en contacten met alle mensen in die kampen en zij spreken ook de informele leiders aan om een oogje in het zeil te houden. Daar gaat het dus ook om. We hopen dat te voorkomen, maar het is niet te voorkomen en daarom werken we bijvoorbeeld ook op het gebied van traumaverwerking met UNICEF samen. Heel soms gaat dat heel specifiek over het verwerken. Het gaat dan om een vraag als wat het betekent als je seksslaaf van Daesh bent geweest en hoe je je leven dan weer op poten zet. Er wordt ook gepraat met de vaders en de moeders om ervoor te zorgen dat zij die meisjes de steun kunnen geven die nodig is. Er gebeuren verschrikkingen, die wij ons echt niet kunnen voorstellen. We zetten alles op alles om ervoor te zorgen dat die meisjes, ondanks deze verschrikkingen, hun leven toch op een zo gewoon mogelijke manier kunnen voortzetten.

De voorzitter: Hartelijk dank. Ik zie dat mevrouw Van Veldhoven nog wil reageren. Het spijt mij echt maar het is al 12.30 uur. Voordat ik afrond, wil ik de toezeggingen nog even voorlezen.

  • De Minister zal de Kamer in de inzetbrief voor de humanitaire wereldtop in mei informeren over de mogelijkheden om ook andere evaluatiediensten te betrekken bij de beoordeling van de effectiviteit van humanitaire hulpverlening via multilaterale organisaties en ook ingaan op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusieve hulp en psychosociale zorg.

  • De Kamer ontvangt een brief over de resultaten van de conferentie van 4 februari in Londen, inclusief de bereikte resultaten met betrekking tot de hervorming van het noodhulpsysteem.

Volgens mij waren dat alle toezeggingen. Ik dank de Minister hartelijk voor haar aanwezigheid. Ik zie dat de heer Bruins nog iets wil zeggen.

De heer Bruins (ChristenUnie): Ik ben onder de indruk van de deskundigheid van de Minister en de gedetailleerde antwoorden die zij heeft gegeven, maar ik wil wel graag een VAO aanvragen.

De voorzitter: We zullen dat VAO aanmelden met de heer Bruins als eerste spreker. De andere leden kunnen vervolgens bekijken of zij daarin ook het woord willen voeren en moties willen indienen.

Sluiting 12:31 uur.