Kamerstuk 33625-151

Verslag van een algemeen overleg

Hulp, handel en investeringen

Gepubliceerd: 30 maart 2015
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV), Roos Vermeij (PvdA)
Onderwerpen: internationaal organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-151.html
ID: 33625-151

Nr. 151 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 maart 2015

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Economische Zaken hebben op 25 februari 2015 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 november 2014 ter aanbieding van het Convenant ten aanzien van de verbeteringen in de steenkolenketen (Kamerstuk 26 485, nr. 195);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 14 november 2014 houdende het verslag van het bezoek van 10 tot en met 13 november aan de Democratische Republiek Congo (DRC) en Rwanda, met een economische missie (Kamerstuk 29 237, nr. 162);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 december 2014 houdende de rapportage economische missies/werkbezoeken en inkomende bezoeken tweede tot en met vierde kwartaal 2014 (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 42).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De voorzitter van de vaste commissie van Economische Zaken, Vermeij

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: Leegte

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Leegte, Agnes Mulder, Van Ojik, Smaling, Verhoeven, en Jan Vos,

en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over economische missies, een jaarlijks AO waarin we kijken naar de voortgang van de economische missies zoals uitgevoerd door de Minister. We hebben daartoe veel informatie gekregen. We zijn met zes woordvoerders, maar we houden de spreektijd op vijf minuten per woordvoerder, plus twee puntige interrupties per persoon.

Ik heet de Minister en haar ambtenaren van harte welkom, evenals de collega's en de mensen op de tribune.

Ik geef het woord aan de heer Vos, die spreekt namens de Partij van de Arbeid.

De heer Jan Vos (PvdA): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de rapportages. De enorme internationale oriëntatie van dit kabinet springt daar meteen uit. Wat een opluchting is dat toch, als je weet hoe we in een vorige kabinetsperiode met onze rug naar de wereld leken te staan. Nu laten we overal in de wereld ons gezicht zien. Dat doet niet alleen deze Minister, ook andere Ministers van dit kabinet doen dat, ook Ministers van departementen waarvan je dat in eerste instantie niet zou verwachten. Vanuit het bedrijfsleven bereiken ons heel veel positieve geluiden over de internationale oriëntatie van dit kabinet. Ik heb buitengewoon veel bewondering voor de Minister als ik hier Mexico, Roemenië, Turkije, Nigeria, Ghana, Zuid-Afrika, Angola, China, India, Colombia, Congo en Rwanda op een lijstje zie staan. Ik heb haar ook meegemaakt, want wij krijgen de kans om eenmaal per jaar aan zo'n bezoek deel te nemen. Dat zijn heel lange werkdagen en dan onderhandelt zij 's avonds nog informeel tussen delegatieleden, zo heb ik met eigen ogen kunnen waarnemen. Niets dan complimenten daarover, voordat ik aan de natuurlijk ook kritische inbreng van de Partij van de Arbeid begin.

Het steenkolenconvenant is afgesloten. Dat heeft de Minister samen met zowel bedrijven als ngo's gedaan. Dat is toch bijzonder in Nederland. We zien op sommige andere terreinen ook dat verschillende sectoren met heel verschillende belangen samenwerken, in de beste traditie van ons land, om iets voor elkaar te krijgen. Ik verwees al even naar de missie naar Colombia. Samen met mijn collega van D66 – voor alle duidelijkheid: dat was de heer Sjoerdsma – heb ik daaraan deel mogen nemen. We hebben daar met eigen ogen kunnen zien dat er grote maatschappelijke problemen zijn bij de winning van steenkool. We zien in Nederland ook dergelijke problemen, namelijk bij de fossiele winning in Groningen. Je zou echter kunnen zeggen dat het in Colombia nog een graadje erger is, omdat de overheid daar natuurlijk een heel andere rol vervult.

Hoe ziet de follow-up van het convenant er nu uit? Komt er een actieplan? We kunnen het er natuurlijk niet zo bij laten zitten. Bij wie ligt precies het initiatief? Wat verwacht de Minister van een eventueel actieplan? Als er geen actieplan komt, waarom dan niet? Hoe wordt er in dat geval dan wel opvolging gegeven aan het afgesloten convenant? Hoe zal dan de toegang tot herstel gerealiseerd worden? Dit is nog steeds een onderbelicht punt in de besprekingen en in het convenant, maar het maakt wel onderdeel uit van de internationale afspraken waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Hoe verlopen de gesprekken met de Colombiaanse autoriteiten hierover? Wij hebben in onze gesprekken kunnen constateren dat zij de problematiek rond de steenkool zien als een van de heel vele problemen waarmee het land op dit moment wordt geconfronteerd.

Wat is de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? We moeten constateren dat de ACM een verplichte herkomsttransparantie per mijn in de steenkoolketen niet mogelijk acht, omdat dat een overtreding zou betekenen van het kartelverbod, artikel 6 van de Mededingingswet en artikel 101 van het Verdrag van de Europese Unie. Hier zie je een parallel met het energieakkoord, waarin sluiting van de kolencentrales door de ACM werd beoordeeld als niet in overeenstemming met wat de ACM mogelijk acht. Op dit moment beoordeelt de ACM op verschillende manieren de maatschappelijke doelstellingen die de politiek wenselijk acht anders dan wij dat doen. Hoe denkt het kabinet daarmee om te gaan? De ACM is immers door onszelf ingesteld en vervult dus ook een rol in het bredere maatschappelijke belang. Als je ziet dat die rol op deze wijze wordt gespeeld, is het dan niet noodzakelijk om die eens tegen het licht te houden?

De heer Verhoeven (D66): Het gevoel van de heer Vos begrijp ik wel; als ik naar uitspraken of beoordelingen van de ACM kijk, denk ik ook weleens: goh, is dit nu in het belang van de economie, bijvoorbeeld van kleinere organisaties die willen samenwerken om een vuist te kunnen maken tegen grotere organisaties? Dit speelt op veel gebieden. Echter, de ACM is natuurlijk wel een onafhankelijke toezichthouder, een zbo met een aparte status, die niet gestuurd kan worden door kabinet en politiek. Ik begrijp het gevoel van de heer Vos dus goed, maar hoe wil hij omgaan met die ook zo belangrijke onafhankelijke positie van de ACM?

De heer Jan Vos (PvdA): Dat is precies de vraag die ik bij het kabinet heb neergelegd. Ik denk dat het belangrijk is dat we een onafhankelijke toezichthouder hebben. Dat is in het belang van de consumenten in Nederland, die een zo laag mogelijke prijs voor hun producten mogen verwachten. Daarvoor is transparantie noodzakelijk en moeten oligopolies en monopolies worden tegengegaan. De ACM ziet daar streng op toe, maar de maatschappelijke kosten van bijvoorbeeld vervuiling in het geval van de kolencentrales uit het energieakkoord en de sociaal-maatschappelijke kosten in het geval van Colombia, zijn zo groot dat je je afvraagt of in die gevallen de optimale beslissing wordt genomen. De ACM is natuurlijk uiteindelijk een politiek construct dat we heel bewust op afstand hebben geplaatst; de zbo's zijn door onszelf uitgevonden. De vraag is of we daar op dit moment optimaal mee omgaan. Ik zeg daarmee niet dat we de ACM morgen moeten afschaffen of onder toezicht van de Minister moeten plaatsen. Ik heb overigens wel begrepen dat de ACM inmiddels al wat dichter bij de Minister van EZ staat dan in het verleden het geval was. Ik denk echter wel dat het goed is als we kritisch blijven kijken naar de manier waarop we onze samenleving hebben georganiseerd en wat de onafhankelijke toezichtsorganen precies doen. Op meerdere fronten trekken we onze wenkbrauwen op over de liberaliseringsgolf die tot stand is gebracht onder eerdere, paarse kabinetten, met daarin ook D66. Kijk bijvoorbeeld naar de analogie met de postmarkt. Veel mensen zeggen: we hebben nu wel het hele postwezen geliberaliseerd, maar we krijgen niet eens meer onze post op maandag bezorgd; er komen drie postbodes langs; de mensen zijn er alleen maar op achteruitgegaan. Dit is een wat breder debat, waarbij de pendel wat meer terug lijkt te slingeren in de richting van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die de politiek direct heeft.

De heer Verhoeven (D66): Voordat we bij de paarse kabinetten terechtkomen, waarin de PvdA haar ideologische veren afwierp, wil ik het eigenlijk liever hebben over de ACM. Nogmaals, ik herken het gevoel van de heer Vos. We hebben allemaal weleens het gevoel dat een uitspraak van een rechter of toezichthouder eigenlijk niet is wat wij willen. Aan de andere kant, als we ons bij iedere politieke mening afvragen of een onafhankelijke toezichthouder niet anders georganiseerd moet worden, kunnen we geen onafhankelijke toezichthouders en geen onafhankelijke rechters meer hebben. Ik ben dus benieuwd wat de heer Vos zelf zou doen. Is hij van plan om te kijken of hij de missie van de ACM op een aantal punten in de wet kan aanscherpen? Gaat hij concreet werk maken van dit punt of blijft het bij zo nu en dan aangeven – dat kan ook nuttig zijn – dat hij niet helemaal gelukkig is met de uitkomst van een onafhankelijke organisatie? Wat mij betreft mogen het kabinet met een L en de paarse kabinetten in het antwoord buiten beschouwing gelaten worden.

De heer Jan Vos (PvdA): De heer Verhoeven gaat over zijn vragen, maar als ik daarop mag antwoorden, doe ik dat graag op mijn manier.

De voorzitter: Maar de voorzitter steunt de heer Verhoeven in de oproep tot beknoptheid.

De heer Jan Vos (PvdA): De suggestie dat het zou gaan om een particuliere uitspraak van de ACM die mij of mijn fractie niet bevalt, is natuurlijk wat te kort door de bocht. Ik denk dat het goed is als wij als politici, als vaste commissie, signaleren dat de ACM uitspraken doet waarvan wij breed ons afvragen: is dit wel het maatschappelijk optimale resultaat? Niet alleen deze fractie maar ook andere fracties hebben dat gevoel eerder geuit. Ik vraag aan de Minister of dat ook in het kabinet wordt gesignaleerd. Er zijn immers verschillende kabinetsleden die hier binnen hun portefeuille mee te maken hebben. Op welke wijze kijkt het kabinet daarnaar? Ik ben dus nog niet toe aan het wijzigen van de wet, maar ik signaleer wel bij voortduring en keer op keer dat het misschien niet altijd zo gaat als wij beoogden toen we de ACM en de zbo-structuur daarvoor ontwierpen.

De voorzitter: Goed. U vervolgt uw betoog. U hebt daarvoor nog een kleine minuut.

De heer Jan Vos (PvdA): Van die vijf minuten?

De voorzitter: Ja.

De heer Jan Vos (PvdA): Hebt u mijn antwoorden op de vragen dan ook meegeteld?

De Minister heeft op 11 november aangekondigd dat de Nederlandse bijdrage aan het initiatief voor conflictvrije tin- en coltanmijnen uitgebreid zal worden met drie miljoen. De PvdA vindt dat een positieve ontwikkeling. Mijnbouw mag geen financieringsbron zijn voor de conflicten in het land. Hoe oordelen de betrokken bedrijven over het pilotproject? Hoe wordt ervoor gezorgd dat op lange termijn de industrie zelf de kosten gaat dragen voor dit project en het project dus duurzaam is? Is de Minister van plan om dit initiatief ook op Europees niveau te introduceren, met het oog op het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van conflictmineralen?

De Partij van de Arbeid heeft aandacht gevraagd voor start-ups die meegaan op missies en voor het opschalen van succesvolle start-ups. Het is niet duidelijk uit de rapportages dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Wat is de ervaring? Is het inderdaad gebeurd? Zo niet, waarom niet?

Tot slot. De PvdA heeft ook gevraagd om aandacht voor het financieel garant staan van bedrijven voor exportkredietsubsidies. De Minister heeft aangekondigd dat zij in OESE-verband aandacht daarvoor zou vragen. Aan welke aanpassingen denkt de Minister dan? Hoe zorgt zij ervoor dat andere landen meegaan in haar visie van een efficiënte wereldmarkt?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ook het CDA ziet dat het kabinet veel op pad is. De vraag is dan natuurlijk altijd wat dat oplevert, want onze Nederlandse exporteurs ondervonden op buitenlandse markten verscherpte concurrentie en andere Westerse landen zoeken creatief naar maximale exportsteun voor hun bedrijven. In de brief van de Minister uit november wordt dit gebrek aan level playing field erkend. Tijdens het plenaire debat bij de begrotingsbehandeling heeft de Minister toegezegd om de Kamer in de eerste helft van 2015 een brief te sturen over de mogelijkheden om het huidige instrumentarium op het gebied van exportfinanciering uit te breiden. Wij willen de Minister nogmaals vragen om daar haast mee te maken. De landen om ons heen zitten niet stil, zo heeft Frankrijk recent nog gezegd een exportbank te willen oprichten.

De private sector heeft een vernieuwde agenda voor exportfinanciering opgesteld. Zo pleit FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie, ervoor dat Nederland voorop gaat lopen. Met name de financiële infrastructuur willen ze daarbij aankaarten: slimme combinaties van instrumenten en een apart mkb-loket gericht op maatwerk in plaats van losse instrumenten en naast elkaar opererende uitvoeringsorganisaties. Welke rol kunnen de KvK en de Ondernemerspleinen hierbij spelen? Het CDA wil heel graag dat ene loket voor ondernemers. Wij krijgen de indruk dat er nog steeds heel veel verschillende websites zijn waar mensen voor informatie terechtkunnen. Wij zouden heel graag zien dat de Minister haast maakt met dat ene loket, want uiteindelijk zijn al die verschillende websites verspilling van gemeenschapsgeld. Er is maar beperkt gemeenschapsgeld beschikbaar, dus we hebben liever dat dat voor andere doelen wordt ingezet dan voor allerlei verschillende websites. Het CDA is ervoor om het allemaal via de Ondernemerspleinen te laten verlopen. Is de Minister dat met het CDA eens?

Naast handelsmissies is het instrument van de publiek-private taskforces gericht op het collectieve bewerken van markten. Dat lijkt effectief te zijn. Kan de Minister aangeven of zij die projectgerichte benadering verder wil ontwikkelen? Hoe kunnen Buitenlandse Zaken en de ambassades hierbij helpen?

In het vorige debat hebben we ook gesproken over duurzame handelsmissies. Hoe wordt daaraan meegewerkt vanuit de topsectoren? Kunnen die zodanig worden ingevuld dat er promotie wordt gemaakt met die duurzame oplossingen, zodat wij in de wereld echt worden gezien als voorloper op dit gebied?

Dan kom ik te spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) in handelsmissies. Natuurlijk hebben we vanmiddag nog een apart debat over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (imvo), maar op de agenda van dit AO staat ook de missie naar Colombia. Verantwoord ondernemen heeft in die Colombiamissie een heel duidelijke rol gespeeld. Betreffende de economische missie naar de Democratische Republiek Congo (DRC) en Rwanda, stelt het MVO Platform nogal een verschil in aanpak vast. Ziet de Minister dat ook zo, of zegt zij: het is eigenlijk dezelfde manier? Hoe kan de Tweede Kamer uit alle stukken afleiden in hoeverre bijvoorbeeld ngo's en vakbonden betrokken zijn geweest, met name als je het over missies hebt zoals die naar Colombia, de DRC en Rwanda? In hoeverre voldoen de bedrijven die meegaan aan de OESO-richtlijnen? In hoeverre is de Minister bereid om de Tweede Kamer daarover te informeren?

Ik kom te spreken over de steenkolendialoog. Collega Vos heeft al gevraagd om een actieplan. Ook het CDA zou graag zien hoe een en ander verder vorm gaat krijgen. Hoe wordt er gekomen tot verzoening? Uiteindelijk is dat wat we graag willen zien. We willen dat de mensen daar, de slachtoffers, genoegdoening krijgen en dat zij weer vooruit kunnen.

Ik heb nog een paar losse punten. Wij hebben in februari 2014 met de Minister gesproken over de export naar Zuid-Duitsland. Die was op dat moment volgens de Minister 25%. Ik heb haar toen gevraagd hoe zij die export wilde laten toenemen. Ik ben benieuwd of die export inmiddels is toegenomen. Misschien weet de Minister dat al. Anders kan informatie daarover misschien op een later moment in een brief naar de Kamer komen.

Ik heb nog twee korte laatste punten, als u mij dat toestaat, voorzitter.

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Gelukkig. Hoe loopt het met het pilotproject voor de betaalde dienstverlening van onze ambassades? We weten dat de resultaten uiteindelijk naar de Tweede Kamer komen. Het is een pilotproject van twee jaar, maar wie weet kan de Minister alvast een update geven.

Mijn slotvraag betreft het Dutch Good Growth Fund (DGGF), met name voor ondernemers uit ontwikkelingslanden. Hoe loopt dat? Krijgt dat echt vorm of stokt het? Als dat laatste het geval is, waar ligt dat dan aan en wat wil de Minister dan doen om het weer vlot te trekken?

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Na moeilijke jaren zijn er nu eindelijk wat voorzichtige lichtpuntjes te zien in de Nederlandse economie. De economie groeit weer, de investeringen nemen toe en consumenten durven weer wat meer geld uit te geven, omdat ze wat meer vertrouwen hebben.

Een van de grootste aanjagers van die groei is de export, die toch weer is aangetrokken. In 2014 nam de export met 4% toe. Het is een van de belangrijkste aanjagers van ons economisch herstel. Aan de andere kant zitten we nog steeds met bijna 650.000 werklozen. Er is dus nog geen enkele reden om achterover te leunen. Ik sluit mij aan bij het compliment van de PvdA aan de Minister, want zij leunt allesbehalve achterover. Zij is voortdurend op pad om de Nederlandse handel en de Nederlandse export te versterken via handelsmissies en andere contacten in de gehele wereld. Dat is goed, dus ik zou zeggen: ga zo door.

Daarbij zijn er wel een aantal aandachtspunten. Een daarvan is de invulling van economische missies op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Mijn collega's spraken hier al over. Bij de ene missie gaat dat beter en makkelijker dan bij de andere. Soms is er natuurlijk sprake van politieke en/of maatschappelijke druk vanuit of in de gebieden waar je naartoe gaat. D66 vindt echter dat mvo in ieder geval altijd goed geborgd en meegenomen moet worden. Het moet in iedere situatie een minimaal uitgangspunt zijn. Hoe wil de Minister zorgen dat bij iedere economische missie de maatschappelijke uitdagingen voldoende en zo veel mogelijk worden meegenomen?

We hebben het ook gehad over de inzichtelijkheid van de resultaten en de concreetheid van de inzichtelijkheid. Daar worden zeker stappen in gezet door dit kabinet; ik sprak daar de vorige keer al mijn dank voor uit. We zien echter wel veel rapportages waarin het niveau van de concreetheid zich beperkt tot bijvoorbeeld memorandums of understanding of samenwerkingsovereenkomsten. De concrete meerwaarde voor het bedrijfsleven is dan nog steeds niet helemaal helder. Ik wil de Minister vragen om de contracten meer naar voren te brengen in de rapportages. Zij heeft dit al toegezegd. Ze staan niet altijd genoemd. Misschien is een overzicht per missie, of per halfjaar als dat beter werkt, een goed idee.

Ik kom te spreken over de start-ups. Ik kreeg vanmorgen het blad van de ondernemersorganisatie VNO-NCW op mijn bureau. Daarin staat dat Nederland zijn start-ups uitzwaait. Start-ups zijn nou eenmaal geneigd om over de gehele wereld te zoeken naar het meest aantrekkelijke vestigingsklimaat. Veel landen zijn heel actief in het aantrekken van zogenaamde serial entrepreneurs en hun start-ups. Een voorbeeld daarvan is het Verenigd Koninkrijk. Dat zoekt partners en investeerders voor start-ups, biedt analyses aan van de relevante industrie voor de start-ups, helpt zelfs met verhuizen en stuurt voortdurend allerlei uitnodigingen om op de ambassade naar evenementen te komen.

Nederland doet bijna het omgekeerde. Een aantal Nederlandse websites is niet bezig om buitenlandse start-ups naar Nederland te trekken, maar zegt juist tegen onze eigen start-ups om ook eens te kijken in Silicon Valley. Nou vind ik het hartstikke goed om informatie uit te wisselen over verschillende aantrekkelijke plekken in de wereld om te ondernemen, maar ik zou toch zeggen: laten we vooral niet doen alsof er geen mondiale concurrentiestrijd is om de meest succesvolle groeibedrijven. Het is immers gewoon werkloosheidbestrijding; het is werkgelegenheid als je die bedrijven wél aantrekt. We hebben Neelie Kroes als Special Envoy. Daar zijn we heel blij mee. Zij probeert om Nederland een aantrekkelijke plek voor start-ups te maken. Laten we daarnaast ons postennetwerk actief inzetten in samenwerking met de StartupDelta, om in de hele wereld te zoeken naar start-ups en die naar Nederland te halen. Andere landen doen dit ook. Wil de Minister hier werk van maken? Hoe wil zij dat aanpakken?

De heer Jan Vos (PvdA): Ik begrijp van de heer Verhoeven dat hij nu met name geïnteresseerd is in het aantrekken van start-ups naar Nederland. Maar kunnen we de focus niet beter leggen op het zo aantrekkelijk mogelijk maken van het klimaat in Nederland om onze eigen start-ups een goede positie te geven en die internationaal op te schalen en uit te rollen? Het ontbreekt de start-ups in Nederland toch juist vaak aan het kapitaal en aan het verbinden van human talent om die uitrol daadwerkelijk voor elkaar te krijgen? Dat is in ieder geval wat ik iedere keer hoor in mijn contacten met die bedrijven.

De heer Verhoeven (D66): Dan kom ik met antwoorden als «je moet het ene doen en het andere zeker niet laten». Be good and tell it, is een heel belangrijke manier om jezelf als land te laten zien. Je kunt heel veel doen in Nederland om het klimaat voor start-ups aantrekkelijk te maken. Daar wordt nu ook aan gewerkt; Neelie Kroes is ermee bezig, mijn fractie heeft vorige week voorgesteld om een aparte rechtsvorm voor start-ups uit te proberen, om ze zo veel mogelijk tegemoet te komen op een aantal punten; de VVD heeft daar plannen voor gelanceerd en volgens mij is de PvdA er ook mee bezig. Er zijn dus genoeg initiatieven in Nederland om ook op het gebied van krediet en financiering wat ruimte te bieden. Maar ja, als je dat vervolgens niet in de hele wereld tegen al die start-ups zegt, weten die start-ups dat niet. Je kunt je succesvolle klimaat in Nederland heel goed aan de man brengen door je postennetwerk in de hele wereld te benutten. Het is dus volgens mij en kwestie van en-en.

De heer Jan Vos (PvdA): Die rechtsvorm ging voor de PvdA meer om sociaal-maatschappelijk verantwoord opererende ondernemingen. Ik heb geen vervolgvraag.

De voorzitter: De heer Verhoeven vervolgt zijn betoog. Hij heeft nog een kleine minuut.

De heer Verhoeven (D66): Die wil ik benutten om vragen te stellen over de situatie met het bedrijf Multraship. Dit is een Nederlands familiebedrijf dat voor Roemenië een wrak heeft geruimd dat de doorgang van de Donau naar de Zwarte Zee versperde. Het heeft daarbij overigens twee medewerkers verloren. Het bedrijf is nog niet betaald voor deze klus. De Minister weet dit, want zij is bezig om in dialoog te treden met de Roemenen om deze kwestie op te lossen. Het is ook nog eens zo dat het project gecofinancierd is met EIB-geld. Ik ben blij dat de Minister de dialoog met de Roemeense regering aangaat. Kan zij zeggen of er al vorderingen zijn op dit dossier?

Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Vos over de steenkolenketen. Het was inderdaad collega Sjoerdsma die met de heer Vos samen in Colombia is geweest; ik blijf altijd wat dichter bij huis in mijn werk. De heer Sjoerdsma zal vanmiddag tijdens het debat over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen ingaan op deze kwestie. Ik sluit mij echter voor dit moment aan bij de vragen van de heer Vos.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Dit is een AO dat de Minister deugd zal doen, want gezien haar afkomst komt zij waarschijnlijk graag in mijnen. Zo te lezen uit de stukken is zij op de reizen die op de agenda stonden ook vaak afgedaald naar grote diepten.

Als we het over kolen hebben, bekruipt mij altijd de verbazing dat we in een paar generaties een hele voorraad grondstoffen erdoorheen jagen die al tijdens het Carboon zijn ontstaan. Dat was toch een tijdje geleden; toen waren wij allemaal nog niet geboren. Convenant of niet; we moeten eigenlijk helemaal af van het gebruik van kolen. Zo lang we ze gebruiken, is het echter zeker goed om een convenant te hebben, dus wat ons betreft steun daarvoor en enige gepaste blijdschap dat het convenant er nu is.

De vraag is dan meteen welke zaken nog moeten gebeuren, kijkend naar de gehele keten. Het actieplan is al genoemd. Dat steunen wij ook. Wat zijn de zwakke plekken als je kijkt naar de volledige keten, dus niet alleen naar de afspraken die in het convenant zijn opgenomen? Ik wijs daarbij ook op Colombia.

Ik kom te spreken over de ACM-kwestie. We hebben daar al eerder over gepraat, volgens mij tijdens een AO over voedsel, waar zowel Staatssecretaris Dijksma bij was als deze Minister. Ook op het vakgebied van Staatssecretaris Dijksma speelt dit punt, want als je jezelf op duurzaamheid wilt profileren, stuit je op de waakhondfunctie van de ACM, hoewel het er dan meer om gaat of de mededingingswetgeving nog wel adequaat is om dit soort, op zich goede, initiatieven te faciliteren. Misschien kan de Minister bekijken wat de collega's van EZ op dit punt in gang hebben gezet. Collega Dijksma heeft toen namelijk gezegd dat zij ernaar zou kijken.

De discussie over Rwanda en Congo is interessant, want het ene land is een partnerland en het andere niet. Dat roept meteen de vraag op of partnerlanden niet uit de tijd aan het raken zijn als je in een regio iets wilt bereiken. Die landen zijn natuurlijk zeer verschillend, maar het is wel duidelijk één regio. Ik vraag mij bij zo'n reis altijd af wie de reisdoelen vaststelt. Worden die aselect gekozen of heeft de Minister daar inspraak in? Het risico bestaat altijd dat je langs de meer succesvolle, aaibare zaken wordt geleid. Conflictvrije tin- en coltanmijnen zijn hartstikke fijn, maar een paar kilometer verderop zit dokter Mukwege met zijn ziekenhuis en die is daar getuige van de meest verschrikkelijke verkrachtingen. Dat schuurt dus enorm. Wat voor positie kiest het kabinet daarin? Praat de Minister bijvoorbeeld weleens met een schrijfster als Lieve Joris, die het gebied goed kent, die boeken heeft geschreven over Kivu, die Rwanda en Congo allebei goed kent? In die zin zouden wij onze kennis over wat daar gebeurt en hoe we daar een goede rol kunnen spelen, verder kunnen verbeteren.

Ik ben ook benieuwd wat de Minister met president Kagame heeft besproken. Daar wordt verslag van gedaan in de brief, maar is dat gesprek ook terug te luisteren? Ik denk het niet, maar het zou wel goed zijn om nou eens echt de woorden te horen. Waar wil zo'n president naartoe? We hebben daar al eerder een keer over gepraat. Zeker landen waarmee zo'n partnerschapsrelatie bestaat zijn boeiend, omdat er goede en minder goede kanten aan zitten. We hebben het hier vaak over Rwanda. Heeft de Minister het idee dat zij bijdraagt aan de ontwikkeling van Rwanda naar een stip op de horizon die voor iedereen wenselijk is? Het gaat er dan niet om dat wij ze vertellen hoe zij het moeten doen, maar wel over de vraag welk juridisch systeem bij hen past, en of zij leren van ons dan wel dat zij daar een eigen inzicht in hebben. Dat lijkt mij het goede aan een ontwikkelingssamenwerking die meer op een broer-zusleest is geschoeid dan een master-servantrelatie zoals we dat in het verleden zo vaak gedaan hebben.

Ten slotte wil ik nog iets zeggen in algemene zin over economische missies, het Global Reporting Initiative. Hoe ver zijn we met het verplichten van bedrijven om transparant te zijn over hun belastingafdrachten?

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil niet achterblijven bij de collega's die de Minister complimenteerden met haar activisme bij het ondersteunen van de rol van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Ik ben het ook eens met degenen die benadrukt hebben hoe belangrijk dat is.

De vraag die ik vooral heb voor dit overleg heeft te maken met het rendement van al die inspanningen. Wat leveren zij precies op? Eind vorig jaar rapporteerde de Volkskrant over een onderzoek van Windesheim. Ik weet niet in hoeverre die precies de deskundige autoriteit is; ik zie de Minister al non-verbaal communiceren, maar ik wacht haar antwoord graag af. De kop van het artikel in de Volkskrant was: Handelsmissies leuk, maar niet zo zinnig. Al eerder lag er een evaluatie van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB), waarover onder andere Het Financieele Dagblad rapporteerde onder de kop: Opbrengst van economische diplomatie niet optimaal bij gebrek aan strategische keuze.

Nu we een overzicht hebben gehad van alle missies die vorig jaar hebben plaatsgevonden, is de vraag relevant wat die missies precies opleveren. Ik heb wat preciezer gekeken naar de factsheets die de Minister zelf over de verschillende missies maakt. Dan zie je gigantische verschillen. Er wordt onder andere gevraagd aan de bedrijven of zij verwachten dat zij naar aanleiding van de missie nieuwe orders zullen krijgen en of ze die misschien zelfs al wel gekregen hebben. Dan zie je dat dit naar aanleiding van de missie naar Polen in overgrote meerderheid wel het geval is, maar dat het verwaarloosbaar is – om het maar heel simpel te zeggen – als het gaat om een missie naar Tanzania of Mozambique. Dat is misschien ook wel logisch, gezien de stand van de economie in die landen, maar dat roept natuurlijk wel de vraag op of economische missies niet vooral succesvol zijn in situaties waarin de economische relaties al zo sterk zijn dat je je kunt afvragen of een rol van de overheid daarin wel nodig is.

De heer Verhoeven (D66): Volgens mij zei de heer Van Ojik zelf al dat er natuurlijk verschillende fases zijn waarin een land zich kan bevinden en verschillende fases waarin de relatie met een bepaald land zich kan bevinden. Je hebt als het ware ontwikkelmissies om een relatie op te bouwen en cashmissies waarin je probeert om de contracten die in de lucht hangen, daadwerkelijk binnen te halen. Met het oog daarop vind ik een onderscheid tussen een succesvolle en minder succesvolle missie en het idee dat je beter alleen maar kunt gaan naar landen waarmee je een gelijkwaardige relatie hebt, een beetje tekortschieten. Hoe bedoelt de heer Van Ojik dat?

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik zal proberen het uit te leggen. Ik denk dat het logisch is – daar hebben we ook geen misverstand over – dat een handelsmissie naar Polen meer oplevert dan een handelsmissie naar Mozambique. De vraag blijft echter gerechtvaardigd of de uitbreiding van de handel met Polen niet ook vanzelf zou plaatsvinden, dus zonder dat de Minister daarin investeert. Omgekeerd kun je je afvragen of in een land als Mozambique, Tanzania of Ghana een dergelijke missie wel effectief is in datgene wat die beoogt, namelijk relaties tot stand brengen met het Nederlandse bedrijfsleven. Je zou de stelling kunnen poneren, en misschien wil de Minister daarop reageren of de heer Verhoeven ...

De voorzitter: Daarmee is volgens mij het antwoord aan D66 klaar en gaat u door in uw spreektijd.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat is goed, tenzij er een vervolgvraag is, mijnheer de voorzitter. Dat sluit ik niet helemaal uit.

De heer Verhoeven (D66): Ik heb een soort concluderende vervolgvraag. Ik ben het eens met de heer Van Ojik dat je verschillende criteria kunt hebben bij een missie. Als het criterium is om zo veel mogelijk contracten binnen te halen, dan beoordeel je de missie op dat criterium. Je kunt ook als criterium hebben om een relatie op te bouwen, iets in gang te zetten. Als dat het criterium is, kan een missie naar Tanzania succesvoller zijn dan een missie naar Polen.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat kan. De heer Verhoeven zegt terecht dat je dan voor verschillende missies verschillende doelen moet stellen. Dan moet je dus doen tegen de achtergrond van bijvoorbeeld de bevindingen van het IOB, dat zei dat je scherpere strategische keuzes moet maken omdat je niet alles kunt doen. Je moet uitkijken dat de overheid niet op het terrein van de markt komt. Dat zal u ook aanspreken, mijnheer de voorzitter. Je moet alleen maar datgene doen met je schaarse overheidsmiddelen waarmee je een maximale toegevoegde waarde of een extra rendement behaalt. In dat kader plaatste ik mijn opmerking over het maken van scherpere strategische keuzes. Ik ben benieuwd te horen hoe de Minister daar nu naar kijkt, temeer daar het een van de hoofdlijnen is van het beleid van de Minister om waar mogelijk hulp te vervangen door handel. Ik zeg het heel simpel, maar dat is wel waar het op aankomt. Dan is het toch interessant om te kijken in hoeverre dat in landen als Vietnam tot en met Mozambique daadwerkelijk lukt?

De voorzitter: Als voorzitter heb ik daar natuurlijk geen mening over. Ik stel voor dat u doorgaat met uw betoog.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Zeker. Dank u wel, voorzitter.

Ik heb nog een opmerking over de missies naar landen als de DRC en Rwanda; collega's spraken hier ook al over. We zijn het er allemaal over eens dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een kernelement in die missies moet zijn. De vraag is of dat voldoende gebeurt. Als ik bijvoorbeeld het verslag lees over de reis van de Minister naar de DRC en Rwanda, heb ik de indruk, maar misschien kan de Minister mij daarop corrigeren, dat het vaak nog gescheiden dingen zijn. Als zij bijvoorbeeld gaat praten over vrouwenrechten – het lijkt me ongelofelijk belangrijk en goed dat de Minister dat doet – zou ik zeggen dat de bedrijven daar juist bij moeten zijn. Immers, die bedrijven gaan straks vrouwen in dienst nemen als het allemaal goed gaat. Dan is het des te belangrijker dat ze ook in die dialoog meedoen. Als de Minister in Rwanda gaat spreken over de justitiële keten en de mensenrechtensituatie, moeten de bedrijven daar juist bij zijn. Misschien is dat al zo, dan lees ik de brief wellicht verkeerd, maar zoals ik het lees, zijn er toch nog vaak gescheiden trajecten: de Minister doet haar ding en de bedrijven doen hun ding, en zo nu en dan komen ze elkaar tegen, bij een opening of zo. Ik zal niet zeggen «bij een receptie», want dat klinkt wel erg vooroordeelbevestigend, maar de Minister begrijpt wat ik bedoel. Ik heb het gevoel dat het economische spoor en het politieke dan wel ontwikkelingsspoor veel meer met elkaar verweven kunnen raken.

Mijn laatste opmerking – ik kan het niet laten – is: moet je wel overal naartoe? Moet je bijvoorbeeld wel naar een wapenbeurs in de Verenigde Arabische Emiraten? Als ik de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) lees, stuit me dat soms een beetje tegen de borst. Ik lees daar teksten in de trant van: als u zaken wilt doen in het Midden Oosten, realiseert u zich dan wel dat de uitgaven voor wapens in die regio elk jaar met 12% toenemen: wat een geweldige groeimarkt! Et cetera. Ik heb daar schriftelijke vragen over gesteld. De Minister van Defensie en deze Minister zeggen: we gaan straks elke levering individueel toetsen. Dat begrijp ik wel, maar moet je nou echt zó graag willen dat je met Nederlandse bedrijven gaat reizen naar een regio die zó in vuur en vlam staat, met als lokkertje dat de wapenuitgaven in de regio ieder jaar met 12% stijgen? Dat percentage halen we in West-Europa niet. Gelukkig! Moet je alles wat kan ook echt willen?

De heer Jan Vos (PvdA): Mijn vraag ligt een beetje verscholen in de manier waarop de heer Van Ojik de Minister bevraagt. Hoe zou de fractie van GroenLinks het graag zien? Moeten we afzien van dit soort missies?

De heer Van Ojik (GroenLinks): Nou ja, «van dit soort missies». Gezien deze specifieke missie in de specifieke politieke context van dit moment, is mijn antwoord heel simpel: ik denk niet dat we daar op het allerhoogste niveau naartoe moeten. Er zullen ongetwijfeld bedrijven naartoe gaan, er is een flink aantal Nederlandse bedrijven dat nu onder de paraplu van het kabinet daar is. Die bedrijven zouden ongetwijfeld ook gegaan zijn als Minister Hennis niet was meegereisd. Maar nee, ik vind niet dat we overheidsmiddelen moeten inzetten om wapenproducenten te begeleiden naar dit soort beurzen, waar ze de heer Bashir van Sudan kunnen ontmoeten, waar Wit-Rusland de openingsceremonie verzorgt en waar we de bedrijven naartoe lokken met de belofte dat de wapenuitgaven in de landen van de regio elk jaar met 12% groeien. Mijn korte antwoord op uw vraag: nee, ik vind niet dat de overheid zich hiermee had moeten inlaten.

Voorzitter: Jan Vos

De heer Leegte (VVD): Voorzitter. De boodschap van de VVD is helder. Na een paar moeilijke jaren gaat het geleidelijk steeds beter met ons land. De economie groeit, de woningmarkt trekt aan, steeds meer mensen vinden een baan, steeds meer ondernemers zien hun omzet groeien, de criminaliteit daalt en de zorg wordt beter en blijft betaalbaar. Nu moeten we koers houden, niet alleen voor al die mensen die het alweer of nog steeds goed hebben, maar juist ook voor al die mensen voor wie dat nog niet geldt.

Handel en export zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor onze economische ontwikkeling. Maar dagelijks kunnen we lezen dat de handel in ivoor en neushoornhoorns schrikbarend toeneemt. In 2012 werden 22.000 olifanten gedood. De VVD maakt zich hier zorgen over. Als jager en als mens maak ik mij zorgen over het soortenbehoud, maar als politicus zie ik vooral dat de illegale handel als inkomstensbron fungeert voor criminele organisaties die internationaal terrorisme financieren of lokaal de economie ontwrichten. Beide zijn slecht voor de welvaartsontwikkeling en voor een duurzame ontwikkeling. Wereldorganisaties zoals Europol, Interpol en de VN erkennen de ernst van de problematiek, want illegale handel in wilde dieren behoort wereldwijd tot de vierde grootste illegale activiteit, na drugshandel, mensenhandel en wapenhandel. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de SP en de VVD samen een amendement gemaakt. Kan de Minister aangeven hoe het met de uitvoering daarvan staat? Daarnaast is mijn vraag in hoeverre de bestrijding van illegale stroperij onderdeel is van de gespreksagenda als de Minister bijvoorbeeld op bezoek is in Afrika of China, toeleveringsland en afnemersland.

In de agenda StartupNL waar mijn collega Anne-Wil Lucas zo hard aan heeft getrokken, heeft de Minister toegezegd dat start-ups mee kunnen op handelsmissie, als onderdeel van de delegatie. Kan de Minister aangeven hoe het hiermee staat? Hoeveel start-ups worden er al betrokken? Als dat beter kan, wat zijn dan haar ideeën om ervoor te zorgen dat start-ups beter betrokken worden bij missies, om zo hun positie te verbeteren?

Tijdens een vergelijkbaar AO als dit hebben we ook gesproken over een prioriteitenlijst van landen. Ik sluit daarbij aan bij wat de heer Van Ojik zei. We hebben destijds gesproken over de 1-2-3-landen dan wel de a-b-c-landen, of hoe je ze ook wilt noemen. De categorie-indeling is van belang voor het beleid. Immers, gaat de regering eenmaal per jaar op bezoek, zoals in het geval van China, of tweemaal per jaar, of eenmaal per twee jaar? Is het een bezoek op ambtelijk niveau? Wie moet dat doen? De Minister heeft destijds gezegd dat haar reizen een ritme kennen en dat er een plan achter zit. We hebben echter nog geen duidelijk overzicht ontvangen. Kan de Minister aangeven hoe het staat met deze prioritering? Kan zij het overzicht naar de Kamer sturen? Het voordeel is dat er dan een duidelijke focus is, liefst in lijn met de topsectoren. Het geeft een kader waarmee de Minister en de Kamer kunnen kijken hoe het staat met de prioriteiten en de voortgang daarvan.

De afgelopen drie kwartalen heeft de Minister dertien werkbezoeken gebracht. Ik sluit mij aan bij alle complimenten aan de Minister. We zien ook de resultaten: de export in Nederland groeit. Het is belangrijk en goed werk, want de groei van de Nederlandse economie moet komen uit het buitenland, via de handel en de export. Zo heeft de Minister bijvoorbeeld met Mexico de basis gelegd voor een duurzame economische relatie. De liberalisering van de energiemarkt zorgt voor banden met het Nederlandse bedrijfsleven uit de sectoren water, energie en infrastructuur. De Minister zegt dat zij dit jaar weer naar Mexico wil afreizen. Kan zij aangeven waar Mexico in de prioriteitenlijst van haar handelsbeleid staat?

De heer Van Ojik (GroenLinks): De heer Leegte zegt dat de Minister heel actief is, dat er heel veel missies zijn en dat de resultaten daar ook naar zijn, want de export groeit. Ik heb de Minister hierop bevraagd. Dit debat hoort juist te gaan om de vraag of dit inderdaad zo is. Het is waar dat de export groeit en het is waar dat de Minister heel vaak op missie gaat, maar de vraag of die missies ook leiden tot meer export, is daarmee nog niet automatisch positief beantwoord. Dat klopt toch?

De heer Leegte (VVD): Dat zijn de heer Van Ojik en ik met elkaar eens. Er is een duidelijke correlatie, zoals er ook de correlatie is dat je met meer stripboeken meer televisie gaat kijken, omdat beide in de markt kwamen op een vergelijkbaar moment. Er is echter geen causaal verband; het is niet zo dat je door stripboeken lezen televisie gaat kijken. Zo is het ook mij nog onduidelijk of er een causaal verband is, en hoe dat dan precies zit, tussen de missie en de exportontwikkeling. Vandaar dat ik behoefte heb aan een kader en dat ik mij afvraag waar we in moeten investeren. Als we dat kader hebben en het causale verband kennen, kunnen we sturen op de effectiviteit. Dan zou het zo kunnen zijn dat missies naar Tanzania en China veel verstandiger zijn dan missies naar Polen en Duitsland, maar ook andersom. Het zou mij helpen om bij die afweging elkaar scherp te houden, zodat we doen wat goed is voor de Nederlandse economie. Zoals u weet, is handel altijd goed voor beide partners die erbij betrokken zijn.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik meende even begrepen te hebben dat de heer Leegte dat causale verband al aangaf. Maar ik begrijp nu dat we dat nog moeten onderzoeken en waar nodig moeten versterken, want daar gaat het om bij de inzet van overheidsmiddelen. Daarover zijn we het dus inderdaad eens.

De heer Leegte (VVD): Volstrekt eens. Correlaties zijn aantrekkelijk in de politiek, maar pas met causale verbanden kun je beleid maken en dat is dus waar de zoektocht naar gaat.

Voorzitter. De Kamer moet altijd oppassen als het over individuele gevallen gaat. Tijdens de missie naar Roemenië is onder andere de uitstaande schuld van de Roemeense overheid aan een Nederlands sleep- en bergingsbedrijf ter sprake gekomen. In hoeverre is dit voorbeeld slechts een incident? Of komt het vaker voor dat de Roemeense overheid slecht betaalt? Kan de Minister nog eens met haar Roemeense collega kijken hoe het staat met dit specifieke dossier? Het is namelijk belangrijk dat alle overheden weten dat onze overheid staat voor haar bedrijven als dat nodig is.

Ten slotte. Minister Kamp heeft tijdens het algemeen overleg over ondernemen en bedrijfsfinanciering van 19 november, waar de gasvrijheidseconomie een agendapunt was, aangekondigd dat er een separate handelsmissie naar het buitenland moet komen om de buitenlandse toerist naar Nederland te trekken. Deze missie zou samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden opgezet. Dat is deze Minister. Kan zij aangeven hoe het daarmee staat?

Voorzitter: Leegte

De vergadering wordt van 10.46 uur tot 10.53 uur geschorst.

De voorzitter: We gaan door naar de tweede helft van dit AO, wat de eerste termijn van de Minister is. Zij zal de vragen langslopen. Laten we beginnen met maximaal twee puntige interrupties per persoon.

Minister Ploumen: Voorzitter. Goedemorgen en dank u wel voor de gelegenheid om in te gaan op de vragen en opmerkingen van de kant van de commissie. Hartelijk dank voor de aardige woorden die in mijn richting en in de richting van mijn collega's in het kabinet zijn gesproken door de commissieleden. Die hoor je niet iedere dag.

Ik wil eerst graag ingaan op de verschillende vragen die zijn gesteld over de toegevoegde waarde van de missies en de manier waarop we die toegevoegde waarde kunnen optimaliseren. Op welke manier worden bijvoorbeeld start-ups erbij betrokken? Is maatschappelijk verantwoord ondernemen wel voldoende verankerd? Over dat hele domein zijn vragen gesteld door een aantal leden. Er is ook een aantal vragen gesteld over de financiering van internationaliserende bedrijven en de rol van de overheid. Hoe zit het met de revisie van het instrumentarium die ik heb aangekondigd? Verder zijn er vragen gesteld over de steenkolenmissie. Daarachter ligt een aantal vraagstukken rondom de mededingingswetgeving, maar ook over de manier waarop opvolging wordt gegeven aan het convenant. Overigens zal ik in mijn betoog over de missies ook ingaan op de vraag van de heer Smaling die specifiek op Rwanda was gericht, want dat was een van de missies waarop we terugkijken.

Als eerste kom ik te spreken over de handelsmissies. We hebben vrij uitvoerig gerapporteerd over de verwachtingen die ondernemers hadden voordat zij meegingen met zo'n missie en wat de uiteindelijke resultaten waren. Zo'n rapportage is per definitie een beetje gemankeerd, want we zijn daarvoor afhankelijk van de informatie die de ondernemers geven. Niet alle ondernemers rapporteren terug en niet alle contracten zijn een-op-een terug te leiden tot een handelsmissie. Soms zit er ook een heel lange periode tussen de missie en het contract. We willen echter toch maximaal inzicht kunnen geven in wat een missie oplevert. Het gemakkelijke antwoord op de vraag «levert het wat op?» is te zeggen dat als het niets zou opleveren, de bedrijven niet mee zouden gaan. Dan zouden ze hun zuurverdiende geld en beperkte tijd er niet in investeren.

Maar er is natuurlijk meer. Het is altijd goed om in debat te gaan en je actief te betonen, maar daar moet natuurlijk wel een strategie achter zitten. Die strategie is voor een deel neergelegd in voorgaande Kamerbrieven, maar voor een ander deel ook in de beleidsnota getiteld Wat de wereld verdient. Daarin hebben we vastgelegd dat we een aantal landen willen onderscheiden waar wij goede kansen zien en waarvan we ook onderkennen dat voor het materialiseren van die kansen de inzet van de Nederlandse regering nodig is. In de opkomende economieën van landen als Brazilië, Ghana of Mozambique zie je dat de overheden het zeer van belang vinden dat ook de overheid hier zich committeert aan de betrokkenheid van het bedrijfsleven. Ze hebben daar ook vaak een grotere vinger in de pap van het economische leven dan wij hier gewend zijn en willen dus ook heel graag op regeringsniveau spreken. Dat levert niet per se meteen contracten op, maar wel een versteviging van de bilaterale relatie op zowel economisch als politiek gebied. Dat betaalt zich natuurlijk uiteindelijk ook uit. Ik geef graag een specifiek overzicht, ook een beetje vooruitkijkend naar het komende jaar, van de landen die we gaan bezoeken. Ik zeg er wel bij dat we ons houden aan de lijn die we hebben uitgezet in de nota Wat de wereld verdient, waarin staat dat we heel graag minstens één keer per jaar naar een land als China willen, terwijl andere landen een keer per twee jaar bezocht kunnen worden. Ik zal dit graag wat preciezer duiden.

De heer Van Ojik vraagt hoe hij het rendement van een missie naar Polen moet duiden gezien het rendement van een missie naar Mozambique. In Polen worden immers veel meer contracten gesloten. Er is een aantal simpele verklaringen voor dit verschil. Er waren naar Polen veel meer bedrijven mee en er waren veel meer sectoren bij betrokken. Het gaat er echter ook om dat de missie in Mozambique voor een deel was gericht op de zich ontwikkelende olie- en gassector. Dan gaat het dus om een perspectief op veel langere termijn dan bijvoorbeeld in het geval van de agrarische sector in Polen. We wilden heel graag met de olie- en gassector naar Mozambique toe, enerzijds omdat er daar kansen liggen, anderzijds omdat we ook zorgen hebben over de manier waarop er in Mozambique met die kansen wordt omgegaan. Immers, is er wel transparante wet- en regelgeving? Worden gemeenschappen wel voldoende erbij betrokken? Is men zich ervan bewust dat je moet zorgen dat je je economische ontwikkeling niet bouwt op één sector? De oriëntatie van zo'n missie is dus anders en gaat specifiek in op de vragen die er aan die kant leven. Een een-op-eenvergelijking is dus soms gewoon heel erg moeilijk te maken. Nogmaals, ik zal in de brief nog iets preciezer duidelijk maken hoe de keuze voor een missie tot stand komt. Het is altijd een samenspel tussen de strategische oriëntatie van het kabinet, de vragen die er vanuit de topsectoren liggen en de vragen die er vanuit een land als Mozambique liggen, zowel vragen van de regering als van het maatschappelijk middenveld.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik begrijp heel goed het verschil tussen bijvoorbeeld Polen en Mozambique. Het is ook heel goed dat de Minister zegt dat zij nog eens duidelijk zal maken wat precies de verwachting is voor de aankomende missies. Ik ben echter ook nieuwsgierig naar nog iets anders. Laten we Mozambique nemen. Wij krijgen op enig moment een factsheet waaruit blijkt wat er uit die missie voortgekomen is. Als dan blijkt dat er van de 29 bedrijven die mee zijn geweest slechts 2 verwachten dat ze naar aanleiding van die missie misschien zaken gaan doen in Mozambique, vind ik dat heel erg weinig, hoewel de Minister misschien zegt dat zij het een groot succes vindt, omdat zij er maar één had verwacht en het er twee zijn geworden. Ik kan dat niet beoordelen, maar ik vind het weinig.

Minister Ploumen: De heer Van Ojik is altijd heel goed in beoordelen, daar heb ik alle vertrouwen in. Ik begrijp precies zijn vraag. Het heeft natuurlijk ook te maken met perspectieven voor de kortere termijn versus perspectieven voor de langere termijn. Er zullen bedrijven zijn die zeggen: ik ga mee en ik verwacht de komende maand een contract te kunnen afsluiten. Er zullen echter ook bedrijven zijn die zeggen: ik ga mij eens oriënteren op die markt. Voor dat laatste is een handelsmissie ook bedoeld. Als ze niet verwachten dat daar ooit iets uit voortkomt, zullen ze waarschijnlijk niet meegaan, maar dat is iets anders dan verwachten dat die missie onmiddellijk concrete opvolging heeft, zeker in markten als Mozambique, Ghana, Rwanda en Congo. Wij willen heel graag dat die landen van hulp naar handel gaan en wij willen daar ook het onze aan bijdragen. We willen die landen dus ook presenteren aan ons bedrijfsleven.

Ik heb daar zelf soms ook opvattingen over, althans opvattingen heb ik altijd, maar soms zijn die heel geprofileerd. We waren naar Nigeria gereisd... Nee, Angola is een beter voorbeeld. Daar wil men heel nadrukkelijk de expertise zien van de Nederlandse agrarische sector. Dan vind ik dat er uiteindelijk nog relatief weinig bedrijven meegaan. In de rebound, zal ik maar zeggen, zijn we nu op hun verzoek in gesprek met de overheid van Angola om een plan voor de Angolese agrarische sector te maken. Dan komen er weer meer bedrijven bij. Soms is het zoeken naar een manier om bedrijven te enthousiasmeren en om bestaande kansen te laten zien, waar die kansen zich niet vanzelf presenteren. Ik geloof daarom ook niet in een soort «one size fits all»-format. De missie naar Rwanda, waar ik zo meteen iets over zal zeggen, was heel anders dan die naar Angola. Ik ga mij niet vastleggen op iets als een tienpuntenplan voor alle missies en ik ga niet zeggen: als we dat niet doen, gaat het niet goed. Het is juist belangrijk om elke keer te kijken hoe je tot een goede balans komt tussen wat de topsectoren hier willen, wat men daar wil en wat de toegevoegde waarde van de regering is. En gelooft u mij: een dag heeft helaas maar 24 uur en ik kijk echt altijd heel precies of iets toegevoegde waarde heeft en of het vervolgens ook nog toegevoegde waarde heeft dat een collega uit het kabinet meegaat of dat ik zelf meega.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Laten we Mozambique als voorbeeld nemen. Als je in een land als Mozambique hulp wilt vervangen door handel – we hebben daar vaker over gediscussieerd en je kunt er verschillend over denken, maar goed, wij willen dat daar – dan is mijn vraag aan de Minister of het dan meer een kwestie van nazorg is. Wat ga je doen nadat zo'n missie terug is en je van 2 van de 29 bedrijven hoort dat zij daar echt zaken gaan doen? De rest vult de formulieren niet in of zegt: wij verwachten niet daar zaken te gaan doen. Dan moet je toch eigenlijk zeggen: dat is veel te weinig en we moeten meer doen om de overgang van hulp naar handel te bewerkstelligen?

Minister Ploumen: De heer Van Ojik heeft gelijk dat nazorg een enorm belangrijke rol speelt. Ik hintte daar al op in mijn antwoord over de agrarische sector in Angola. In de landen zelf verzorgt de ambassade de nazorg, dus alle contacten daar worden opgevolgd. Hier wordt in het kader van de topsectoren gesproken met bedrijven. Wat kunnen we nog doen? Wat hebben jullie nog nodig voor een eventuele volgende stap? Het is waar, in het geval van Mozambique heeft geloof ik maar de helft van de bedrijven het formulier ingevuld. Die bedrijven hebben vaak ook wel wat anders te doen, dat snap ik ook wel. Het algemene punt dat een missie, de reis op zichzelf, niet voldoende is, deel ik volstrekt met de heer Van Ojik.

Voorzitter: Jan Vos

De heer Leegte (VVD): Ik heb toch ook een vraag over dit onderwerp. In het vorige algemeen overleg hebben we een debat gehad over het meenemen van dit soort criteria. Ik was daar toen tegenstander van, omdat je dan een debat krijgt over output. Dan ga je zeggen: Duitsland levert veel meer contracten op dan Tanzania, dus willen we als Kamer dat je naar Duitsland gaat. Ik heb er behoefte aan dat er een afwegingskader komt, dat er criteria zijn op basis waarvan de Minister besluit of ze naar Rwanda gaat of naar Mozambique of naar Polen. Wat mij betreft zou het daarbij moeten gaan om de topsectoren. Dat hebben we nu eenmaal afgesproken, dus die zijn er. Wat mij betreft moet het ook gaan om kansen voor start-ups, zoals dat in de agenda StartupNL door mijn collega Lucas is afgesproken. Dat kan ons helpen om dit soort debatten beter en scherper te voeren. Waarom de keuze voor Mozambique of voor Rwanda?

Minister Ploumen: Ik ben het zeer eens met de heer Leegte dat een afwegingskader heel erg belangrijk is. Naar mijn mening hebben we zo'n kader ook wel geschetst in Wat de wereld verdient en andere brieven. Ik heb er geen enkel probleem mee om twee jaar later nog eens in een brief op te schrijven op welke manier wij dat toetsen. Dat zal ik graag doen. Ik zeg er één ding bij. Soms gaat het leven niet volgens afwegingskaders en ik zou zeggen: hartelijk dank daarvoor, onze lieve Heer. Soms word ik uitgenodigd door een Minister die ik bijvoorbeeld spreek in New York bij de Verenigde Naties. Soms is het heel erg belangrijk om een politieke relatie uit te breiden tot een bredere relatie. Ik ben bijvoorbeeld een paar weken geleden naar Marokko, Tunesië en Algerije geweest. Die landen zijn om allerlei redenen heel erg belangrijk, ook als je kijkt naar de geopolitieke verhoudingen die zich op dit moment uitkristalliseren. Dan is daarheen gaan ook een teken van vriendschap, net zo goed als wij het waarderen als andere landen bij ons op bezoek komen. Dus graag dat afwegingskader en alles wat daarbij hoort, maar ik zeg daar vast bij dat ik soms ook gewoon dingen doe omdat ik denk dat ze belangrijk zijn voor de onderlinge relatie. Ik kan mij zo voorstellen dat de Kamer dat herkent.

De heer Leegte (VVD): Het is zeker zoals de Minister zegt, maar het zou ons gewoon helpen als er zo'n gemotiveerde afweging was. Dan kunnen wij begrijpen waarom ineens Algerije op de lijst staat in plaats van Japan. Daar is al een paar jaar lang geen bezoek meer geweest, terwijl het de vijfde grootste economie ter wereld heeft. Met dat kader kunnen we een goed debat voeren.

Voorzitter: Leegte

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De Minister stipte het al even aan: we hebben ook inkomende missies en inkomende bezoeken. Wil de Minister die expliciet meenemen in het stuk dat zij naar de Kamer stuurt? Het CDA hecht er namelijk wel aan dat we niet alleen zelf op pad gaan, maar hier ook mensen ontvangen. Als wij hier parlementaire delegaties ontvangen, merk ik nog weleens dat het gezien onze agenda soms best moeilijk is om daarbij met veel leden aanwezig te zijn. We moeten voorkomen dat wij hier delegaties binnenkrijgen terwijl onze eigen mensen in het buitenland zitten. Hoe gaat de Minister daarmee om?

Minister Ploumen: Dat is niet altijd even gemakkelijk, met name omdat niet elke inkomende missie ruim van tevoren wordt aangekondigd. Wij proberen dat natuurlijk wel op een goede manier te doen. Bij inkomende missies vind ik het belangrijker dat wij ook een wat strategischer uitnodigingsbeleid hebben. Je kunt afwachten wie er komt, dat is altijd goed, maar het is altijd nog beter om zelf in actie te komen, althans dat vind ik. We zijn nu met de topsectoren in gesprek over de vraag welke landen en welke sectoren in die landen zij interessant vinden om eens hier naartoe te halen. Nederland heeft ook competitive advantages. Ik noem de duurzame benadering van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van de waterproblematiek. Dat helpt enorm als je landen hier naartoe haalt of uitnodigt om ze te laten zien hoe wij daar zelf mee omgaan. Dat doen we, maar ik zal dat graag in wat meer detail duiden.

Ik zie uit naar de rapportage van Hogeschool Windesheim, die nu zelf een handelsmissie gaat doen. Als ik die notitie goed begrijp, wordt daarin gezegd dat het niet zo veel zin heeft om zomaar ergens heen te gaan en dan weer terug te komen, maar dat je er van alles omheen moet organiseren. Dat is Adam en Eva. Wij doen die handelsmissies al 400 jaar en we weten heus wel dat je meer moet doen dan er alleen maar heengaan. We zien altijd uit naar suggesties hoe het nog beter kan. Ik denk dat we het in Nederland op een goede manier doen. Ik zeg er één ding bij: als een land in de Maas springt, vind ik niet dat je er achterna moet springen, maar feit is wel dat heel veel landen heel veel handelsmissies doen. Nog even los van alle strategische overwegingen die wij met elkaar wisselen, zou het heel slecht voor ons zijn als wij ons nooit eens ergens lieten zien. Dat wil ik daarbij nog even gezegd hebben.

Dan kom ik op de vormgeving van de missies en op de vraag wie er meegaat. Ik begin met de start-ups. Die zijn nadrukkelijk onderdeel van het internationaliseringsbeleid dat we hebben. We organiseren specifieke missies voor start-ups. Die heten dan Bootcamps. Soms voel ik mij heel oud, voorzitter. Waarom moet dat nu weer Bootcamp heten? Laten we het zo zeggen: dat is een extra actieve missie, stel ik me zo voor, met heel actieve start-ups met een gemiddeld heel lage leeftijd, die enorm in beweging zijn. We organiseren dus specifiek voor start-ups missies waarin zij ondersteuning krijgen in de fase waarin zij zitten. Ze zijn van harte welkom en worden ook actief uitgenodigd op andere handelsmissies. Wij houden dat niet precies bij. Dat wil ik best doen, maar we moeten een beetje oppassen dat we elkaar niet enorm gaan vermoeien met allerlei statistieken. Het is ons volstrekt helder dat juist start-ups er baat bij kunnen hebben als zij meegaan met handelsmissies, zoals bijvoorbeeld laatst naar Silicon Valley. Dat ligt dan heel erg voor de hand. Gelukkig is het aandeel mkb'ers dat meegaat op die missies, groot. Het neemt zelfs toe. Daar zetten we ook zeer op in. Wij willen graag een brede vertegenwoordiging, als dat mogelijk is.

In antwoord op de vraag van de heer Verhoeve nog even wat meer over die start-ups. Betrekken we de posten daar goed genoeg bij? Werken we samen met mevrouw Kroes, die haar werk begonnen is? We hebben al 100 start-ups die meedoen aan de Bootcamps. We gaan samen met mevrouw Kroes en onze ambassades bezien hoe we de dienstverlening van de posten aan die start-ups nog verder kunnen versterken. Het lijkt mij goed om te bezien of we daar nog specifieke acties voor moeten ondernemen.

De heer Verhoeven (D66): Een vraag om het scherp te krijgen, want dat is belangrijk als je te maken hebt met termen die door iedereen gebezigd worden, maar die soms wat door elkaar lijken te lopen. Als dat gebeurt, voel ik mij altijd heel oud. Ik ben heel erg blij met de inzet om Nederlandse start-ups mee te nemen op missies naar het buitenland. Dat hebben we de vorige keer ook al besproken. Ik sluit mij aan bij de heer Leegte: een goed punt.

Mijn punt is van een totaal andere orde en in wezen bijna omgekeerd. Het gaat mij om buitenlandse start-ups die in het buitenland begonnen zijn en die nu aan het speuren zijn waar in de wereld zij kunnen doorgroeien. Dat doorgroeien gaat soms heel snel. Die bedrijfjes zijn gericht op specifieke voordelen die een bepaald land biedt. Dat is een concurrentieslag om snelgroeiende bedrijven en daarin kan ons postennetwerk als het ware het eerste visitekaartje van Nederland zijn en zeggen: joh, kijk ook eens naar Nederland; wij hebben dit, wij doen dat; wij hebben mevrouw Kroes; wij hebben Amsterdam enzovoort. Dat is iets anders dan dienstverlening. Dat is wat mij betreft echt de aantrekkingskracht van Nederland vergroten. Kan de Minister daar nog iets over zeggen?

Minister Ploumen: De heer Verhoeven heeft gelijk, dat is zeker iets anders. Dat gaat eigenlijk over de vraag hoe je Nederland zo aantrekkelijk mogelijk kunt maken als vestigingsland voor start-ups. Dat is uitdrukkelijk de opdracht die het kabinet aan mevrouw Kroes heeft meegegeven. Als onderdeel van die opdracht wordt gekeken naar wat de posten kunnen doen, naast wat bijvoorbeeld de Netherlands Foreign Investment Agency doet om dat beeld van Nederland uit te dragen, te bestendigen en te verbeteren. Dat is nadrukkelijk niet alleen de opdracht van mevrouw Kroes. Wij werken daar zelf ook zeer aan. Ik kan mij voorstellen dat we in een rapportage die er op een zeker moment komt over hoe het gaat met de StartupDelta, specifiek inzoomen op rol en functie van ons postennetwerk hierin. Zien we op dat vlak nog verbetermogelijkheden? Het lijkt mij heel verstandig om dat te doen.

De heer Verhoeven (D66): Dat lijkt mij uitstekend. Ik zit toevallig ook in de vaste commissie voor Economische Zaken waar dat dan vast langskomt, maar ik zou het prettig vinden als die rapportage ook naar deze commissie zou kunnen gaan. Dan kunnen we die synergie tussen de activiteiten hier en de activiteiten van het postennetwerk echt bekijken. Kan de Minister iets zeggen over wanneer dat zou kunnen?

Minister Ploumen: Ik doe dat graag gecombineerd. Wanneer ik dat ga doen, is moeilijk te zeggen. Mevrouw Kroes is recent pas met haar werkzaamheden gestart. Ik ga er ook vanuit dat er een reguliere update voorzien is.

De voorzitter: Procedureel zeg ik even het volgende. De regering spreekt natuurlijk met één mond, dus als deze Minister antwoordt op een vraag, dan wordt Economische Zaken daar ongetwijfeld bij betrokken. Als wij vanuit de Kamer iets willen organiseren, is het aan ons om te zeggen dat wij dingen organiseren. De Minister controleert immers niet ons; wij controleren de Minister. Ik maak deze procedurele opmerking even naar aanleiding van wat de heer Verhoeven zei.

De heer Verhoeven (D66): In reactie op die terechte procedurele opmerking: helemaal eens. Ik bedoel natuurlijk vooral te zeggen dat ik hoop dat ik het kabinet van de voorzitter mag oproepen om op dit punt even met elkaar te schakelen.

De voorzitter: Absoluut.

Minister Ploumen: Dat spreekt voor zich, ja.

In hoeverre is maatschappelijk verantwoord ondernemen nu onderdeel van die missies en waar zie je dat aan? Ik heb al eerder gemeld dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een vanzelfsprekend onderdeel van handelsmissies is in alle fases. In de briefing worden ook bijvoorbeeld ngo's uitgenodigd om een update te geven over hun specifieke situatie in bepaalde landen. De missies staan open voor iedereen om mee te gaan en in het programma is maatschappelijk verantwoord ondernemen zo'n vanzelfsprekend onderdeel dat we het er niet speciaal over hebben. Dat zien we ook zeker terug in sommige programmaonderdelen. In die zin denk ik dat Nederland daarin vooroploopt, als ik het vergelijk met andere landen. Ik hoor van andere landen ook terug dat men dat ziet als een toegevoegde waarde van onze missies.

Betekent dit dat we het vanaf nu altijd op eenzelfde manier doen of dat wij lijstjes afvinken? Nee, en ik zeg daar meteen bij: dat ga ik ook niet doen. Om maatschappelijk verantwoord ondernemen in de olie- en gassector goed te verankeren in een reis naar Mozambique is een heel ander vraagstuk dan als het bijvoorbeeld gaat om de steenkolenmissies die we naar Colombia wilden doen. Ze zijn beide even belangrijk, maar op een heel andere manier. Geef de ruimte aan het maatschappelijk middenveld en aan bedrijven, maar ook aan de organisatoren van zo'n missie, om te zorgen voor een goede aansluiting bij de werkelijkheid in de landen in kwestie.

Is er iets te verbeteren in de programmering? Dat vroeg de heer Van Ojik. Ik kijk natuurlijk eerst heel precies waar ik heenga, zeg ik ook tegen de heer Smaling. Ik ben inderdaad niet bij dokter Mukwege op bezoek gegaan, maar heb hem wel hier gesproken. Ik ben niet van gisteren en weet echt wel wat zich in zo'n land afspeelt. Lieve Joris spreek ik overigens ook heel regelmatig. In die landen is het juist interessant om die vermeende spanning in de politieke gesprekken te adresseren. Daar zijn niet altijd bedrijven en ngo's bij. Je kunt ze ook in andere programmaonderdelen terug laten komen. Doen we nu altijd alles samen? Nee. Dat is niet zo. Kan dat nog wel beter? Ja, dat denk ik wel. Soms sluiten bedrijven aan bij gesprekken over vrouwenrechten. Soms is dat logistiek onhandig of hebben bedrijven niet het idee dat het een interessant onderdeel is, of, andersom, denken maatschappelijke organisaties niet dat het een interessant onderdeel is wat bedrijven doen. Ik wil daar best nog meer aanmoedigende geluiden bij maken, omdat ik het zeer eens ben met de heer Van Ojik dat het slim is om dat bij elkaar te zetten. Dat levert soms interessante gesprekken op en men moet dat ook van elkaar weten.

Hoe ziet zo'n missie bijvoorbeeld naar Rwanda er nu uit?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voordat de Minister heel specifiek ingaat op Rwanda, heb ik op dit punt nog een vraag. Het CDA zou het prettig vinden als we konden teruglezen op welk moment bijvoorbeeld ngo's erbij worden betrokken. Een van de kritiekpunten van bijvoorbeeld het MVO Platform was: de Minister bezoekt een bepaalde site en dan lijkt het allemaal wel positief, terwijl er ook andere geluiden zijn. Dan is de vraag hoe zoiets tot stand komt. Zolang we die mvo niet structureel inbedden in die missies en zolang we veel ruimte geven, dreigt een en ander toch weg te zakken en gaan we niet bereiken wat we graag willen. Dan zou het idee kunnen ontstaan dat we alleen maar aan mvo doen als we ergens heel stevig bovenop zitten met elkaar, zoals bijvoorbeeld in Colombia. Ik hoop dat de Minister dat idee niet wil. Het CDA zou dat in ieder geval niet willen. Graag een reactie.

Minister Ploumen: Nee, de Minister ook niet. Nog voordat sommige leden geboren waren, hield deze Minister zich al bezig met maatschappelijk verantwoord ondernemen en met vraagstukken van vrouwenrechten en van mensenrechten. Laten we nu niet doen alsof dit ineens uit de hemel is komen vallen, omdat het van buitenaf wordt opgelegd aan de Minister. Het is een intrinsieke motivatie die ik heb en ik weet precies waar ik moet kijken om te zien waar het ingewikkeld wordt. Dat geldt in zijn algemeenheid en het geldt voor een aantal landen zeer zeker ook. Ik werp dus de kritiek verre van me alsof wij alleen maar aan imvo doen als er politieke druk vanuit de Kamer georganiseerd zou worden. Dat is gewoon niet zo, punt.

Hoe kan de Kamer zien hoe dat ingebed is? Er komt van elke missie een boekje beschikbaar, waarin alle leden van de missie beschreven staan. Er is een programma van die missie. Dat is openbaar. Het kan nog weleens schuiven, maar in principe is dat gewoon voor iedereen in te zien. In de rapportages over missies zoomen we soms specifiek in op vraagstukken. Daarin kan de Kamer dat allemaal teruglezen. Ik wil er nog wel meer over vertellen, maar volgens mij is dat niet dienstig aan wat mevrouw Mulder mij vroeg en waar zij een verzekering van wil hebben.

Wordt dat nu voldoende gedaan? Als wij naar China of naar de Verenigde Staten gaan, dan staan die onderwerpen ook op de agenda. Ik was afgelopen week op handelsmissie in California en ben ook naar Walmart geweest om daar te spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen. We proberen juist al die werelden bij elkaar te brengen. Die programma's zijn volstrekt openbaar. Ik praat voorafgaand aan sommige missies ook nadrukkelijk met bijvoorbeeld het Colombia Platform of het Grote Meren Platform of met andere belanghebbenden, om nog eens specifiek hun inbreng te vragen. We zijn het dus zeer eens. Ik zie eerlijk gezegd niet zo goed wat ik nog meer zou kunnen doen dan we tot nu toe al doen. Als er suggesties zijn voor specifieke missies, dan worden die door ons altijd op hun merites beoordeeld. Waar dat kan, ga ik daar heel graag op in. Soms doe ik dingen gewoon omdat ik ze zelf belangrijk vind, en niet eens omdat iemand mij daartoe oproept, zeg ik een beetje snibbig tegen mevrouw Mulder, maar die kent mij al langer en ik lach er ook vriendelijk bij.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik lach natuurlijk vriendelijk terug, want uiteindelijk gaat het erom dat we onze doelen bereiken, en daarin vinden deze Minister en het CDA elkaar. De vraag is alleen of je uit de stukken van de Tweede Kamer kunt afleiden hoe het precies is gegaan met de betrokkenheid van de ngo's en de vakbonden en of de bedrijven voldoen aan de OESO-richtlijnen. Dat zijn heel concrete punten, die we graag dusdanig gerapporteerd zouden zien dat we niet in de krochten van de stukken naar alle details hoeven te gaan zoeken, maar dat we ze terugvinden op een geaggregeerd niveau.

Minister Ploumen: Als bedrijven de OESO-richtlijnen niet onderschrijven, kunnen ze gewoon niet mee. Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken. Ik zal bij de volgende rapportage nog eens bekijken of het mogelijk is dat ik op geaggregeerd niveau iets toevoeg, waardoor ik nog meer tegemoetkom aan de informatiebehoefte. Ik denk aan bevindingen of de vooruitgang op dat terrein. Misschien dat we het daar vanmiddag nog over kunnen hebben in het algemeen overleg over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. We moeten elkaar niet overladen, maar ik begrijp het punt van mevrouw Mulder.

Voordat ik overga op de financiering, wil ik kort ingaan op de missie naar Rwanda, want ik wil de heer Smaling ook recht doen. Van zo'n gesprek met Kagame maken wij geen opname en hij volgens mij ook niet. We doen er op grote lijnen wel verslag van, maar ik denk dat dit wel een voorbeeld is van het type gesprek waarvan ik denk dat we het moeten voeren, precies langs de lijnen die de heer Smaling aangaf. Het moet niet gaan tussen master en servant, maar meer tussen broer en zus. Het gaat dus ook over de toestand van de Nederlandse economie, de vraag hoe het in de eurozone gaat, maar ook over de ruimte die maatschappelijke organisaties krijgen in een bepaald land. Het zal geen geheim zijn dat president Kagame en ik het daarover niet een-op-een met elkaar eens zijn, maar daar hebben we dan ook een open gesprek over.

Tegen de heer Smaling wil ik zeggen: het gesprek vond weliswaar plaats in het kader van een handelsmissie, maar het gesprek dat je voert met elkaar gaat ook daarover. Onderschat niet wat dat doet voor het zelfvertrouwen van een land dat eerst een ontwikkelingsland was en dat per 2020 onafhankelijk wil zijn van hulp. Dan is het erg belangrijk dat er een handelsmissie komt. De gespreksonderwerpen zijn zeer breed en we proberen een zekere continuïteit in die gesprekken aan te brengen. We grijpen elke keer even terug op wat we de vorige keer besproken hebben, wat er afgesproken is en of daar van beide kanten aan tegemoetgekomen is. Als de heer Smaling kon meekijken, denk ik dat hij daar best tevreden over zou zijn.

De heer Smaling (SP): Nu komt u een beetje los van de voorwaardelijkheid van het partnerschap dat je hebt. Dat boeit mij nogal. Je kunt agree to disagree over de rol van het maatschappelijk middenveld of over een justitieel apparaat, maar het is een land dat slechts 20 jaar geleden... In april mag er geloof ik nergens feest gevierd worden en zijn bezoeken verplicht aan de genocidememorials en zo. Wat is de toekomst van Nederland en Rwanda? Als we twintig jaar vooruitkijken, waar wil Kagame naartoe en waar wil deze Minister naartoe? Vindt dat elkaar ook ergens? Zo niet, heb je dan toch een basis om samen te werken, maar dan misschien buiten de overheid om? Dan moeten die partijen zelf maar zien of ze in Rwanda zaken willen doen.

Minister Ploumen: Ik zal die vraag in het volgende gesprek eens voorleggen aan president Kagame. Ik denk dat we elkaar vinden op veel terreinen. We willen beiden een gelijkwaardige relatie die breed is en die ook politieke dimensies heeft. We bespreken bijvoorbeeld ook de regionale politieke ontwikkelingen met elkaar. Ik wil graag horen wat hij daarvan vindt. Het zijn tenslotte buren. We bespreken de economische vooruitzichten van een land als Rwanda en van de regio. Wat kan Nederland doen? We bespreken de rol van de Afrikaanse Unie. Hoe werken we samen in de Europese Unie en is dat iets waar de Afrikaanse Unie haar voordeel mee kan doen? Hoe kijken zij tegen de economische ontwikkelingen aan? Volgens mij verloopt het nogal langs de lijnen die de heer Smaling voor zich ziet, nogal toekomstgericht. Zij willen onafhankelijk zijn. Dat lijkt ons een goed idee. Dan is er een uitwisseling over hoe wij daaraan kunnen bijdragen. Het is het type dialoog waarvan ik vind dat we dat met veel landen zouden moeten hebben.

Ik kom op de reis naar Colombia, die ook raakvlakken heeft met het onderwerp van vanmiddag, het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar ik zoom hier even specifiek op in. Er zijn een paar follow-upacties van die missie vastgesteld. Een is dat we samen met de overheid van Colombia waarschijnlijk eind april hier in Nederland een conferentie organiseren over de steenkolenketen en de mijnbouwsector in het algemeen en over de verbetermogelijkheden die er zijn op het vlak van de arbeidsrechten, maar ook op duurzame aspecten van de steenkoolwinning. Wij zullen dat samen met de Colombiaanse overheid organiseren en er ook een aantal andere landen voor uitnodigen. Daarbij zullen ook de wat moeilijkere punten aan de orde komen. Hoe kun je elkaar versterken in de pogingen om die ketens beter te maken?

Twee: wij werken nu aan een MoU met de Colombiaanse overheid over de mijnbouwsector. Dat zal zich met name richten op duurzaamheidsaspecten. Wat kan Nederland doen om daaraan bij te dragen? Ik doel op het verminderen van het watergebruik en het terugdringen van een mogelijk negatieve impact op de omgeving. Het derde traject zijn gesprekken die we voeren over hoe we binnen het vredesproces dat in Colombia zijn beslag krijgt, slachtoffers een plek kunnen geven. Dat gesprek voeren we in Colombia, maar natuurlijk ook hier met de betrokken ngo's. Ik heb er onlangs nog over gesproken met het nationaal contactpunt van de OESO-richtlijnen. Dat is werk in uitvoering.

We gaan met elkaar ook spreken over de vraag hoe we vorm kunnen geven aan een actieplan. Binnen de drie genoemde trajecten zijn diverse takenlijsten opgevolgd. Sommige daarvan lenen zich zeer om in de openbaarheid over te rapporteren, maar soms is het meer een bilateraal gesprek op diplomatiek niveau. U kunt zich voorstellen dat met name de genoegdoening voor die slachtoffers gevoelig ligt. We bekijken nu ook in de gesprekken met de ngo's en de mijnbouw hoe wij daar constructief aan kunnen bijdragen. Er is veel in gang gezet door die missie en wij nemen ons ook zeer voor om dat allemaal consciëntieus op te volgen. Als daar meer over te zeggen is, kan ik mij voorstellen dat we nog voor de zomer met een aparte rapportage of een apart voortgangsverslag daarover komen.

Een specifiek punt daarbij is door een aantal leden naar voren gebracht, namlijk de rol van de ACM en het mededingingsrecht, ook in relatie tot het debat dat in de andere commissie gevoerd is en waar onder andere collega Dijksma aanwezig was. Wij hebben met elkaar afgesproken dat die gesprekken nu gevoerd worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken. De heer Kamp heeft hierin de lead, om het zo maar te zeggen.

Hoe verhoudt de mededingingswetgeving zich tot de duurzaamheidsambities van het kabinet, maar ook van verschillende sectoren? Dat vind ik een open vraag die wij moeten stellen naar aanleiding van een aantal zaken die zich hebben voorgedaan en waar de Kamer net ook aan refereerde. Die gesprekken zijn in een verkennend stadium. Ik zou dat debat ook in Europa willen voeren in het kader van handelsakkoorden die wij afsluiten. Daar kom ik graag op een later moment op terug. We zijn er dus druk mee doende, als ik het zo huiselijk mag verwoorden.

De heer Jan Vos (PvdA): Het doet mij deugd om te zien dat binnen het kabinet zo breed gekeken wordt naar de rol van de ACM, niet alleen in verhouding tot duurzaamheid, maar ik neem aan ook op het gebied van de sociale rechten en de mensenrechten. Wat zijn de consequenties van de besluiten die wij nemen? Het Ministerie van Economische Zaken mag daarin de lead hebben, maar ik hoop dat ook de departementen die met name naar die consequenties kijken daarin een rol op zich nemen. Als ik de Minister zo hoor, twijfel ik daar niet aan. Daarvoor dank. Wat een update zo rond de zomer betreft: de Partij van de Arbeid is echt wel voorstander van een actieplan. Ik wil graag concreet weten wat er nu voor de mensen gedaan wordt. Dat is toch uiteindelijk waar het om draait.

Minister Ploumen: Ja. Dat snap ik. Ik heb er ook geen enkel bezwaar tegen om dat te doen. Ik zeg daar wel bij dat sommige van de acties die we ondernemen, diplomatiek van aard zijn. Het is een kwetsbaar onderwerp. Dat is het ook voor de Colombiaanse regering, die natuurlijk ook zelf heel graag betrokken wordt bij al die initiatieven en graag wil dat het past binnen alle mechanismen die zij nu opzet om het vredesproces vlot te trekken. Ik ga bezien hoe we dat op een goede manier kunnen doen, zodat het werk niet verstoord wordt, maar er wel een goed inzicht komt in wat de stappen zijn. Waarom zouden we ons licht onder de korenmaat zetten?

De heer Jan Vos (PvdA): De rapportage vind ik minder belangrijk dan wat er nu daadwerkelijk gebeurt. Laat ik dat erbij zeggen. Ik vraag u dus niet zozeer om een rapportage voor de zomer. Het mag van mij ook na de zomer, als er maar actie komt voor de mensen in Colombia die het op dit terrein niet gemakkelijk hebben. We hebben het convenant niet voor niets afgesloten.

Minister Ploumen: De meest recente informatie is dat de tweede conceptversie van dat actieplan nu bij de maatschappelijke organisaties ligt. Dat wordt dus gewoon afgerond.

Dan wil ik graag nog even ingaan op vragen van mevrouw Mulder over dat ene loket. Hoe staat het nu met de toezegging die wij hebben gedaan om het niet-ODA-instrumentarium te herijken? Wij zijn daar druk mee doende. Het verloopt langs de lijnen die mevrouw Mulder heeft geschetst. Het gaat om een consolidatie van instrumenten. Ik ben heel slecht in afkortingen, maar we hebben het hierbij geloof ik over FOM en FIB en al die dingen. We gaan bezien of het nu mogelijk veel handiger is om de verschillende instrumenten, die opgezet zijn om de dienstverlening aan het bedrijfsleven te optimaliseren, in één instrument onder te brengen. De insteek is echt vereenvoudiging, van zowel de werking van het instrument als ook van de toegankelijkheid van het instrument. Ik ben het met mevrouw Mulder eens dat het dan ook heel goed is als er één loket komt.

Ik wijs overigens, wellicht ten overvloede, op de «internationaal ondernemen»-app. Die is te downloaden. Ik vind dat die nog iets makkelijker te vinden moet zijn. Als je zoekt op «internationaal ondernemen», krijg je van alles aangeboden, maar deze app nog niet. Dus ik heb aanwijzing gegeven om dat nog te verbeteren. Als je die app echter eenmaal hebt, biedt hij een rijkdom aan informatie. Je kunt inzoomen op landen of op instrumenten die voor die landen openstaan. In die zin komen we daar wel aan tegemoet.

In antwoord op eerdere vragen van mevrouw De Caluwé, wellicht gesteld tezamen met mevrouw Mulder, zijn wij gaan bekijken hoe we de bestaande websites kunnen consolideren. Ik streef naar maximale consolidatie, maar we moeten de organisaties die we vragen om hun dienstverlening in te richten naar de behoefte van het bedrijfsleven ook niet te veel in een keurslijf dwingen. Overigens staat de zuinige omgang met middelen voorop. Bij de consolidatie van instrumenten gaat het ook om de vraag hoe je de informatie het beste kunt ontsluiten, via één loket.

De voorzitter: Dank u wel. Dan komen wij toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik stel een spreektijd voor van anderhalve minuut per fractie, zonder interrupties.

De heer Jan Vos (PvdA): Voorzitter. Ik wil de Minister bedanken voor haar uitgebreide en volledige beantwoording van de vragen van mijn fractie, gesteld in eerste termijn.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Allereerst dank voor de toezegging die de Minister net heeft gedaan en de verduidelijking over dat ene loket voor het mkb en dat de financiering daarin een belangrijke rol speelt, terwijl de ontwikkelingen in de buitenwereld heel erg hard doorgaan. Ik gaf in eerste termijn het voorbeeld van Frankrijk, dat een soort exportfinancieringsbank aan het opzetten is. Het zou mooi zijn als wij daarin voorop bleven lopen.

Wat de duurzame handelsmissies betreft, kan de Minister misschien nog kort ingaan op de vraag hoe zij daarop inzet met de topsectoren. Ik had ook nog een vraag gesteld over het vervolg van de exportmissie naar Duitsland, en dan doel ik met name op Duitsland als doorvoerland, ook voor de export verder de wereld in. De Minister heeft dat in vorige debatten erkend. Wil zij daar nog specifieker op ingaan? Wil zij ook het pilotproject nog even aanstippen met betrekking tot de dienstverlening aan onze ambassades?

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Ook ik wil de Minister bedanken voor haar beantwoording. Ik geloof niet dat ze veel vragen van mij onbeantwoord heeft gelaten, ware het niet dat ik één vraag nog iets specifieker wil stellen. Wat gaat de Minister zelf doen aan de situatie van dat Nederlandse bedrijf in Roemenië? Ik weet dat het haar aandacht heeft. Ik weet ook dat de ambassade er veel aan doet. Er zijn echter geluiden dat het kabinet aldaar tegenwerkt. Mij lijkt de inzet van de Minister noodzakelijk om het in beweging te krijgen. Kan zij daar nog even concreet op ingaan?

Verder ben ik blij met haar toezegging met betrekking tot de ambassades als visitekaartjes voor de internationale status van Nederland en de samenwerking met mevrouw Kroes. Ik ben heel benieuwd naar de manier waarop de Minister in de toekomst wil omgaan met de maatwerkbalans tussen aan de ene kant je oriënteren op een land en aan de andere kant het binnenhalen van resultaten aldaar en met hoe wij missies kunnen blijven beoordelen, zonder ze in een keurslijf te stoppen. Volgens mij zitten de Minister en ik best wel op eenzelfde denklijn, dus ik volg dat met interesse.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ook van mijn kant dank. Ik ben er blij mee dat de Minister nog eens goed wil kijken naar de synergie binnen de missies, want daar zou misschien wel iets te verbeteren zijn. Ik denk dat inderdaad ook. Dat is potentieel ook het mooie van een portefeuille waarin voor het eerst in de geschiedenis handel en ontwikkelingssamenwerking aan elkaar gekoppeld zijn. Ik zie de heer Verhoeven heel verbaasd kijken, maar het is echt voor het eerst in de geschiedenis. Ik zou zeggen: benut de mogelijkheden die dat biedt dan ook optimaal als het gaat om vrouwenrechten, om de justitieketen of om mensenrechten. Haal die bedrijven erbij, ook al is er misschien in een bepaalde setting voor een bedrijf niet veel te verdienen. Dat hoeft niet erg te zijn.

De nazorg was het andere punt. Nazorg hoeft van mij niet altijd. Als je uit Polen terugkomt en heel veel orders hebt binnengehaald, is nazorg minder belangrijk dan wanneer je bijvoorbeeld uit Mozambique komt en nog heel weinig hebt bereikt. We moeten oppassen dat we niet een nieuwe papierwinkel creëren, maar ik zou het verschrikkelijk interessant vinden om over een jaar of anderhalf nog eens te horen hoe het dan gaat in Mozambique, juist omdat de agenda is «handel in plaats van hulp».

Ten slotte heeft de Minister nog niet geantwoord op mijn vragen over de wapenbeurs. Ik hoop natuurlijk stiekem dat dit is omdat zij zich daar zelf ook ongemakkelijk bij voelt. De beurs is, geloof ik, gisteren afgelopen. Misschien kunnen we heel snel van het kabinet horen hoeveel wapenhandel deze beurs voor Nederland heeft opgeleverd. Ik zou het zeer op prijs stellen als ik snel een brief kreeg over de resultaten van die beurs. Als de Minister dat kan toezeggen, ben ik tevreden. Althans, voor dit moment.

Voorzitter: Jan Vos

De heer Leegte (VVD): Voorzitter. Zelf heb ik twee vragen gesteld die nog niet beantwoord zijn. Een betrof de voortgang op het gebied van de illegale stroperij en het amendement met de SP. Dat is een belangrijk punt. Evenmin beantwoord is de vraag die ik stelde over Roemenië. Daaraan heeft ook de collega van D66 al helpen herinneren.

Minister Ploumen: Voorzitter. Dank aan de leden. Ik begin met het antwoord op de vraag hoe we zijn omgegaan met het amendement om een einde te maken aan de illegale handel in wilde dieren en de stroperij. Wij werken nu samen met Economische Zaken en met Financiën, omdat die ministeries natuurlijk met de douane te maken hebben. We zijn bezig met de uitwerking van dat amendement. Er komt een technische briefing op verzoek van uw commissie hierover. Het is werk in uitvoering en zodra ik daar iets meer over weet, zal ik de Kamer daar zeer graag over informeren. Bij sommige bezoeken is dit thema aan de orde gekomen. Ik heb er bijvoorbeeld een heel goed gesprek over gehad met de Minister voor duurzaamheid – de titel is mogelijk iets anders – en de Minister voor handel in Kenia. Ik heb er ook tijdens mijn reis naar Congo aandacht aan besteed en met een aantal ngo's gesproken die zich bezighouden met de bestrijding van stroperij. Waar dat opportuun is, doen we het al en ik zal dat ook blijven doen.

Mevrouw Mulder vroeg naar duurzame handelsmissies. Heel specifiek ben ik nu in gesprek met de voorzitter van VNO-NCW daarover, omdat wij wel kansen zien om rond een specifiek thema – ik noem sustainable cities – bepaalde landen actief te gaan bezoeken, met een groep bedrijven, kennisinstellingen en ngo's die op dat terrein veel te bieden hebben. Het gebeurt nu al. U kunt dat ook teruglezen in de verslagen. Sommige missies hebben nadrukkelijk dat karakter, maar we willen kijken of we dat nog verder kunnen verbeteren, omdat we net als mevrouw Mulder daar ook echt een positioneringskans voor Nederland in zien. Te denken is vooral aan het groeiend aantal steden en aan het gebrek, zoals men het zelf zegt, in sommige landen om die steden op een goede manier te managen en in te richten, met oog voor ecologische, sociale en economische aspecten. Zodra we daar meer over weten, hoort de Kamer dat vanzelf.

Met dat geval in Roemenië houd ik mij inderdaad bezig. Het schiet niet heel erg op, ondanks onze inzet. Ik heb daar tijdens onze missie naar Roemenië ook persoonlijk met de verantwoordelijke Minister over gesproken. Die is sindsdien overigens weer vervangen. Het vergt wel voortdurend aandacht. Die aandacht geven we het en dat zal ik ook blijven doen. Laat ik het zo zeggen: de frustratie die ik hoor doorklinken bij de heren Vos en Verhoeven, delen wij.

De nazorg die de heer Van Ojik aanstipt, doen we natuurlijk met beleid. Je wilt ook die ondernemers niet om de drie maanden lastigvallen met weer een vragenlijst. Ik zal er ietsje meer op gespitst zijn. Ik krijg natuurlijk van de ambassades regelmatig berichten, soms pas twee jaar later, in de trant van: mede naar aanleiding van het bezoek of in het kader van dit MoU... Ik zal kijken of we dat iets nadrukkelijker op de voorgrond kunnen halen. Die brief zeg ik de Kamer graag toe.

De voorzitter: Volgens mij was er ook nog een vraag over het naar Nederland trekken van buitenlandse toeristen.

Minister Ploumen: Mevrouw Mulder had ook nog iets gevraagd over DGGF. Dat loopt zeer zeker goed. Er zijn veel aanvragen, ook in ontwikkelingslanden. We zijn ook met fondsen bezig die daarbij een intermediaire rol spelen. Dat loopt gewoon goed. Op alle drie de sporen zien we veel aanvragen, en ook aanvragen die binnen het kader passen. Met veel bedrijven en aanvragers zijn we nu in gesprek.

Dan het project betaalde dienstverlening. Begin 2016 is het eerste moment waarop ik de Kamer daarover tussentijds kan informeren. Mevrouw Mulder zei het zelf ook: het is nu nog wel heel erg vroeg, maar wij houden de datum van begin 2016 in ieder geval vast.

Minister Kamp heeft de gastvrijheidseconomie geagendeerd, of de commissie heeft dat gedaan. Hij is als voorbeeld van de follow-up eind januari in China geweest en heeft daar ook gespreken met Chinese tour operators. Wij gaan dat nu in de Dutch Trade and Investment Board in een wat breder kader agenderen, om te bezien hoe we daar op een goede manier follow-up aan kunnen geven.

Mevrouw Mulder heeft een vraag gesteld over Duitsland. De totale export naar Duitsland is vorig jaar heel licht gedaald. Of dat significant is of niet, daar zijn we nu naar aan het kijken. We hebben nog geen specifiek beeld over Zuid-Duitsland, maar er is geen reden om aan te nemen dat dit afwijkt van het totale beeld. Duitsland is een van onze belangrijkste handelspartners, ook omdat we zo verweven zijn met elkaar in de mondiale waardeketens waar ik de Kamer onlangs nog een brief over heb doen toekomen. Er komt nog een verslag van een missie naar Noord-Duitsland. Daarin zal ik ingaan op de specifieke vragen die vandaag gesteld zijn. Dan kunnen we het wat beter inkaderen. De voorzitter heeft ook al wat dingen gezegd over de causaliteit. De verbindingen zijn niet altijd een-op-een te leggen, maar we proberen wel zo strategisch mogelijk met de kansen, maar ook met de uitdagingen om te gaan.

De voorzitter: Veel dank. Ik kijk naar de vier toezeggingen die gedaan zijn.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Dank voor de beantwoording, maar ik had nog een punt. De Minister stipte dat even aan, maar ging er verder niet op in. Het ging om de publiek-private taskforce. Daar wilde zij net iets over gaan zeggen.

Minister Ploumen: Wij hebben daarvoor een instrument dat heet «partners for international business». Daarin bekijken we gezamenlijk een bepaald thema, een bepaalde regio of bepaalde kansen. We kijken ook steeds of we dat goed genoeg doen. Naar aanleiding van de reis naar San Francisco is er zo'n PIB rondom elektrisch vervoer, waar Amerikaanse bedrijven nu ook bij instappen. Ik zie de heer Verhoeven bezorgd kijken. Hij vraagt zich vast af of we nu de Amerikanen een platform geven. Soms ja, maar soms ook nee. Soms is het juist goed om het gezamenlijk te doen, omdat de kennisontwikkeling dan sneller gaat en dat is goed voor alle betrokkenen. Dat is wel een manier van werken die aanslaat. Die zetten we dus in en we blijven kijken of het nog beter kan. Dat doe ik ook in het kader van het herzien van FOM en die dingen. Ik zeg het iets huiselijker dan we er normaal gesproken mee bezig zijn. Wij doen dat heel precies en zorgvuldig, met inachtneming van de juiste afkortingen.

De voorzitter: Zo kennen wij u ook. Veel dank. Daarmee komt er een eind aan de inbrengen in dit AO. Ik vat even die ene tip en de vier toezeggingen samen.

  • De tip was: NL exporteert. Dat is een klein boekje, dat ook als app beschikbaar is. Ik heb de app net gedownload. De app is uiterst leerzaam, leesbaar en handig. Ik roep iedereen die dit AO volgt op om die app te downloaden in de app store.

  • De Minister heeft toegezegd, een brief aan de Kamer te sturen met een overzicht van de landen waar de komende tijd een economische missie naartoe gaat. Ik denk dat dit voor de zomer zal kunnen. De Minister bevestigt dat.

  • De Minister informeert de Kamer in een brief over het afwegingskader dat gehanteerd wordt bij de prioriteitsstelling van de te bezoeken landen. Wat mij betreft, kan dit in dezelfde brief verwerkt worden. Dan maken wij daar één toezegging van.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik heb nog een toevoeging daarop. Ik wil graag dat de Minister ook ingaat op de inkomende missies en op wat zij daar zelf mee wil.

De voorzitter: De Minister knikt dat zij dat gaat doen. Daarmee is die toezegging uitgebreid met inkomende missies.

  • De Minister informeert de Kamer samen met haar collega van EZ over de wijze waarop het postennetwerk wordt ingezet om start-ups naar Nederland te halen. Wat voor termijn kunnen wij daarbij zetten?

Minister Ploumen: Ik wil dat doen als onderdeel van de eerste rapportage van de StartupDelta. Ik weet nog niet wanneer dat precies zal zijn.

De voorzitter: Maar dat die eerste rapportage er komt, staat vast. Ik zie de Minister knikken. Dank u wel.

  • De Minister stuurt voor de zomer een voortgangsverslag naar de Kamer inzake de maatregelen gericht op de genoegdoening voor slachtoffers van de misstanden in de mijnbouwsector in Colombia.

Ik zie de Minister vier keer knikken, waarbij we toezegging één en twee hebben samengevoegd tot één brief. Ik dank alle collega's voor hun... Ik zie nog een vinger van de heer Van Ojik.

De heer Van Ojik (GroenLinks): De Minister heeft mij ook een brief toegezegd. Dat zal zij beamen, ook al heeft zij dat niet heel expliciet gezegd, over de wapenbeurs.

De voorzitter:

  • Er komt een brief over de resultaten van de wapenbeurs, en wel zo snel mogelijk.

Minister Ploumen: Mag dit ook als onderdeel van de reguliere rapportages die we altijd al doen van economische missies? Ik kan mij voorstellen dat de heer Van Ojik daar genoegen mee neemt. Als we elke missie weer apart moeten rapporteren...

De voorzitter: Ik kan mij voorstellen dat de heer Van Ojik die informatie wil betrekken bij het AO Wapenexport, omdat het daar dan bij past. Dat is een andere frequentie dan die van economische missies. De vraag was om een aparte brief en ik stel voor dat we die toezegging ook zo houden.

Minister Ploumen: Oké.

De voorzitter: Dan dank ik de collega's voor hun discipline. Het is een reizend circus vandaag. Wij zien elkaar later vandaag nog een keer. Mochten de mensen op de publieke tribune daar zin in hebben, dan zijn wij om ongeveer 14 uur vanmiddag weer te bewonderen in deze zaal, in ongeveer dezelfde samenstelling. Ik bedank de Minister voor haar beantwoording. Dank ook aan haar ambtenaren.

Sluiting 12.00 uur.