Kamerstuk 33625-135

Verslag van een algemeen overleg

Hulp, handel en investeringen

Gepubliceerd: 18 november 2014
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: internationaal organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-135.html
ID: 33625-135

Nr. 135 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 november 2014

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 7 oktober 2014 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 29 september 2014 ter aanbieding van de rapportage over de resultaten van de Nederlandse inzet op de prioritaire thema’s van ontwikkelingssamenwerking in 2013 (Kamerstuk 33 625, nr. 125);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 augustus 2014 met een nadere uitwerking van het Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) Mali 2014–2017 (Kamerstuk 33 625, nr. 119).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Van Laar, Agnes Mulder, De Roon en Smaling,

en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 20.00 uur.

De voorzitter: Goedenavond. Welkom bij het algemeen overleg over de voortgang van de speerpunten in de ontwikkelingssamenwerking met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik stel per fractie een spreektijd van vijf minuten en twee interrupties voor.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. In juli was ik in Burundi. Op een ochtend stap ik in een kleine auto. Ik weet al dat wij een flinke rit gaan maken, want wij moeten naar het midden van het land. Wij rijden over half weggespoelde asfaltwegen, maar wij schieten lekker op. Hoe dichter wij echter bij de bestemming komen, hoe minder vlot het gaat. De Minister zal het beeld herkennen. Als je je verwijdert van de hoofdstad, wordt het altijd minder. De laatste brug moeten wij nog even goedleggen voordat wij eroverheen kunnen. Uitstappen is bij dit soort bruggen sowieso verstandiger dan blijven zitten. Eenmaal aangekomen in het dorpje van bestemming, staan er meer dan 300 vrouwen op mij te wachten. Eerst wordt onze aankomst gevierd met zang en dans. De vrouwen willen met mij praten, vooral over hun mannen. Elke vraag die ik stel, wordt door een bezielende gespreksleider in de groep gegooid. Van alle kanten komt er feedback op. Wij zouden het crowdsourcing kunnen noemen, maar dan midden op het platteland van Burundi. Ik wil hier graag vertellen wat deze vrouwen mij vertelden.

De vrouwen vertelden over hun mannen, die nauwelijks op het land werken, maar wel de oogst opdrinken. Zij vertelden over mannen die geen voorbehoedsmiddelen willen gebruiken, maar wel seks hebben met hun vrouw of, als die daar geen behoefte aan heeft, met andere vrouwen. Zij vertelden over hun mannen die slaan en kleineren. Kortom, deze vrouwen hebben geen gemakkelijke mannen en geen gemakkelijk leven, maar terneergeslagen waren zij allerminst. De levenskracht van deze vrouwen is enorm. De hoop voor zichzelf en in ieder geval voor hun kinderen is enorm. Hun invloed op het eigen leven is ook enorm. Zij vertelden mij namelijk ook dat hun mannen vaak doen wat zij willen, zeker als hun de seks een tijdje is ontzegd. De vrouwen vertelden dat zij met zijn allen sparen voor tegenvallers en dorre tijden en dat dit enorm helpt. Zij vertelden dat zij sinds kort naar een kliniek kunnen gaan. Het zijn kleine stapjes, maar het is een wereld van verschil.

Het bezoek aan Rwanda en Burundi heeft mij duidelijk gemaakt dat vrouwen de sleutel tot ontwikkeling in handen hebben. De mannen zijn te druk bezig met het verdelen van baantjes, geld en macht, maar de vrouwen werken voor zichzelf, voor hun kinderen en voor hun gemeenschap.

Als ik vanuit die ervaring kijk naar de resultaten op de speerpunten, dan zie ik veel dat mij tevredenstelt. Er zijn mooie resultaten, die tot de verbeelding spreken. Door Nederland gesteunde partnerorganisaties hebben in ruim 100 landen het werk van meer dan 6.000 lokale organisaties voor pleitbezorging tegen en preventie van geweld tegen vrouwen versterkt. Diverse Nederlandse programma's hebben bijna 85.000 nieuwe banen gerealiseerd. Ruim 3 miljoen boeren en boerinnen hebben hun bedrijf verbeterd met Nederlandse steun. Het zijn stuk voor stuk resultaten om trots op te zijn.

Ik zou echter mijzelf niet zijn als ik niet om meer zou vragen, met die Burundese vrouwen in gedachten. Ik lees een mooi hoofdstuk over de positie van vrouwen, maar binnen de vier speerpunten kan er meer gedaan worden voor gendergelijkheid. Eerder dit jaar dienden wij al met succes een motie in die de regering oproept om binnen die speerpunten te bekijken hoe door voedsel-, water- of rechtsordeprojecten een bijdrage geleverd kan worden aan het voorkomen en bestrijden van seksueel geweld. De rapportages lezend, bekroop mij de gedachte dat dit breed geldt voor eigenlijk alle vrouwenrechten. Bij elk project, bij elk programma zouden wij ons moeten afvragen hoe het kan bijdragen aan een gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen, hoe het kan bijdragen aan de verbetering van de positie van vrouwen. In Burundi heb ik gezien dat dat kan. Door samen te sparen, beheren die vrouwen ineens de dorpskas en moeten de mannen bij hun vrouw aankloppen voor geld. Terecht, want die vrouwen hebben ervoor gewerkt.

Ik heb in deze termijn eigenlijk maar één vraag aan de Minister. Hoe gaat zij de projecten en programma's binnen de speerpunten zo inrichten, dat deze de positie van vrouwen verbeteren?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Allereerst wil ik de Minister graag dankzeggen voor de resultaatfiches en de samenvattingen van de MJSP-resultaten (Meerjarige Strategische Plannen) over 2013. Ik heb daar een paar jaar lang om gevraagd, maar nu zijn ze er. Het heeft veel gezeur van mijn kant gevergd, maar ze zijn er nu en ik ben er blij mee. Vooral de samenvattingen geven een snel overzicht van de behaalde resultaten en de nog lopende uitdagingen. Bij de andere, onderliggende rapportages is dat nog wat lastiger. Het vergt nog wat studie. Ik heb mij die 300 pagina's niet helemaal eigen kunnen maken, maar als je de informatie nodig hebt, kun je haar in ieder geval vinden. Ik neem aan dat het uittreksels zijn uit de open database.

De Minister schrijft dat de wereld er in 2013 niet vrediger op geworden is. Voor de VVD is helder dat veiligheid nog meer dan eerder een cruciaal element is om stabiliteit en ontwikkeling in de OS-wereld mogelijk te maken. Wij hebben voorbeelden gezien van landen waar de OS-resultaten in razend tempo voor een groot deel zijn vernietigd door oplaaiende conflicten. De slechtere veiligheid in de wereld bedreigt in de eerste plaats die landen en hun inwoners, maar leidt ook al snel tot wereldwijde instabiliteit. En dat raakt ons allemaal.

De speerpunten Water, Voedselzekerheid, Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR), en Veiligheid en Rechtsorde dienen dan ook in hun onderlinge samenhang te worden gezien. Is bij de actualisatie van de speerpunten ook gekeken naar het verband tussen de veranderende veiligheidssituatie in de regio en de projecten in het kader van de speerpunten in de partnerlanden? Ik stel de vraag omdat water en voedsel bezig zijn te gaan behoren tot de schaarse goederen in deze wereld. Daarmee worden ze mogelijk inzet van veiligheidsissues. Maar ze bieden ook een kans om veiligheidsproblemen tegen te gaan of te mitigeren. Is de Minister het met de VVD eens dat wij water en voedsel tot schaarse goederen zouden moeten rekenen?

Tegelijkertijd leiden resultaten op het gebied van landbouw tot economische ontwikkeling en daarmee tot een veiliger omgeving. Ik noem ook de focus op rechten binnen het speerpunt SRGR. Vandaar dat de VVD de samenhang tussen de verschillende speerpunten zo belangrijk vindt en wil blijven terugzien in de MJSP's.

Op verzoek van de VVD heeft de Minister een update geschreven van het MJSP over Mali. De VVD is blij dat de veiligheid is toegevoegd aan de speerpunten, maar heeft nog wel een paar vragen. Wat is de stand van zaken rond het joint programming document, het rapport met de welluidende naam Stratégie Conjointe de l’Aide Publique (SCAP)? Toen ik zag dat Minister Timmermans vanmiddag veel lof oogstte met het gebruik van de Franse taal, dacht ik: dat probeer ik dan ook maar. Wat is de stand van zaken rond het rapport van het Hague Institute for the Internationalisation of Law (HiiL) over de justitiële sector in Mali? Ik meen dat dat een dezer dagen moet uitkomen. Deze rapporten kunnen meer licht werpen op de daadwerkelijke inzet aldaar. De brief is namelijk nog vrij algemeen, maar er wordt naar die rapporten verwezen, die ik helaas nog niet heb kunnen inzien.

Volgens het resultatenoverzicht van 2013 bedraagt het aandeel van het overheidskanaal van het Nederlands OS-budget in Mali 23%. Is dat projectfinanciering of sectorale steun? Ik meen dat Nederland Mali geen begrotingssteun geeft.

Ik heb nog een paar vragen over de resultaatfiches. Waarom is er een kopje «Research and private sector»? Waarom deze samenvoeging? Het geeft niet echt een goed overzicht van de inspanningen van de private sector. Voor Benin, Mozambique, Burundi, Rwanda en Uganda loopt het merendeel van het geld via het overheidskanaal. Is dat begrotingssteun of gaat het om projectmatige inzet? Recentelijk is 7 miljoen begrotingssteun aan Rwanda opgeschort vanwege de antihomowet, maar het overheidskanaal bedraagt 54%. Hoe zit dat? Misschien is het handig om de kanalen en de soorten steun te splitsen, zodat wij er beter inzicht in kunnen krijgen.

De Minister schetst dat wereldwijd geen overtuigende verbetering is opgetreden in de economische positie van vrouwen, terwijl zij toch resultaten van de Nederlandse inspanningen noemt. Wat kan de Minister in VN-verband aanzwengelen om de economische positie van vrouwen wereldwijd te versterken? De vredesprocessen baren mij zorgen. De Minister zegt voorzichtig dat veel meer vrouwen bij statenopbouw worden betrokken, maar wij zien dat in Libië, Somalië en Egypte vrouwen echt moeten vrezen voor hun leven en in sommige gevallen zelfs een kogel door hun hoofd hebben gekregen omdat zij zich inzetten voor gelijke rechten en politiek actief zijn. Dat vind ik zeer zorgelijk. Hoe wil de Minister dit tegengaan?

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik zal het vrij kort houden. Ik heb met interesse de voortgangsrapportage en wat eronder hangt gelezen. Het was vrij kort dag om dat allemaal te lezen, maar dat heeft misschien ook met onze planning te maken. Wij zijn ervoor om gewoon een tijd aan de speerpunten vast te houden en niet te pas en te onpas nieuwe noten op onze zang te hebben. Dit heeft gewoon tijd nodig om zijn plek te vinden. Resultaten heb je niet in korte tijd geboekt. Ik ben blij met de resultaten die in de kantlijn zijn vermeld. Soms is een resultaat ook gewoon dat je een miljoen mensen hebt bereikt. Laten wij daar niet te moeilijk over doen. Al lezende zat ik wel af en toe te bedenken hoe je er iets meer uit kunt halen om de mate van succes te bepalen. Wij zouden een criterium waar wij veel belang aan hechten kunnen nemen en per land kunnen bekijken waarom wij al of niet succesvoller zijn dan elders. Vervolgens zouden wij moeten bezien waardoor dat komt. Wij zouden iets meer moeten kunnen leren van onze successen. Je kunt over de hele linie redelijk succesvol zijn, maar er kan meerwaarde zitten in bepaalde highlights in partnerlanden. Het is mogelijk dat dat te maken heeft met het feit dat wij ergens lang zitten en meer vertrouwen hebben bij de lokale partners of bij de overheid. Het kan ook te maken hebben met een bepaalde technologie die in het ene land goed landt en in het andere niet. In die zin zou ik nog wat creativiteit willen zien bij een volgende ronde. Verder zie ik weinig aanleiding om op detailniveau allerlei wensen te uiten. Ik wens de Staatssecretaris succes met de voortzetting van dit onderdeel van het beleid. Wij zouden het Dutch Good Growth Fund (DGGF) hier graag aan hangen, maar goed, die discussie voeren wij misschien op een later moment nog wel. Voorlopig zou ik alleen willen zeggen: ga door met het goede werk.

De voorzitter: Ik neem aan dat u de Minister bedoelde toen u «de Staatssecretaris» zei.

De heer Smaling (SP): O, sorry, wat erg. Hoe kom ik daarbij?

Minister Ploumen: Ik heb geen Staatssecretaris.

De heer Smaling (SP): Ik heb de afgelopen weken een overdosis Staatssecretaris Mansveld gehad.

Minister Ploumen: Daar kun je nooit genoeg van hebben!

De voorzitter: De heer Van Laar heeft een vraag.

De heer Van Laar (PvdA): Pleit de heer Smaling via een achterdeur voor een Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking?

De heer Smaling (SP): Nee, het was echt een seniorenmomentje.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ook van de CDA-fractie complimenten voor de rapportages. Ze zijn heel uitgebreid, dus ook ik heb niet alles kunnen lezen.

Op het speerpunt Water hadden wij ons ingesteld om van 2004 tot 2015 50 miljoen mensen toegang tot veilig drinkwater en sanitatie te geven. Tijdens vorige kabinetten is deze doelstelling bijgesteld naar 25 miljoen mensen. En nu zien wij dat wij waarschijnlijk uitkomen op 18,9 miljoen mensen. Hoe ziet de Minister dit? Hoe financieren wij dit? Wanneer zijn wij tevreden? Waar is de nood het hoogst, in de stad of op het platteland? In de rijksbegroting wordt gekozen voor een fiftyfiftyverdeling. Dat betekent volgens mij een verschuiving in het beleid. Waarom kiest de Minister hiervoor? Hoe denkt de Minister hier invulling aan te geven voor de allerarmsten in rurale gebieden?

Dan het speerpunt Voedsel. Er zijn heel veel kleinschalige boerenbedrijven in ontwikkelingslanden. Vorig jaar hebben wij het in verschillende Afrikaanse landen gezien. Zelfs in Vietnam zien wij nog heel veel kleinschalige bedrijven. Een deel van de mensen moet worden bereikt via de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR). Wij steunen dat, maar hoeveel procent van de kleinschalige boerenbedrijven bereiken wij daarmee?

Ik kom op de training van politievrouwen in Mali. Van de Minister horen wij graag of er structurele steun voor deze vrouwenpolitiek in Mali is. Is het trainen voor de overheid aldaar echt een prioriteit? Zo nee, dan zijn we slechts voor de vorm prachtig bezig. Als het niet beklijft, hebben wij er meer moeite mee. Hoe ziet de Minister de dreiging voor onze mensen daar? Recentelijk zijn negen VN-militairen omgekomen. Dat raakt ons zeer.

Met de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn wij in Vietnam geweest. Wij hebben daar een toelichting gekregen op de Global Alliance for Vaccines and Immunisation (GAVI). Er is sprake van een cofinancieringsmodel. Vorig jaar lazen wij al dat het werken van de GAVI enorm wordt gewaardeerd. Het is heel bijzonder om het zelf te zien en de beoordeling van de Vietnamese overheid te horen. Men is echt enthousiast en gaat echt verder op deze weg. Men is bereid om er zelf structureel aan bij te dragen. De hele opbouw spreekt ons als CDA enorm aan. Het is ook een manier om te komen van hulp naar handel. Ziet de Minister de werkwijze van de GAVI als een werkwijze die ook kan worden toegepast op het beleid van hulp naar handel?

De vergadering wordt van 20.20 uur tot 20.25 uur geschorst.

De voorzitter: Het woord is aan de Minister voor haar antwoord in eerste termijn. Ik sta de fracties elk twee interrupties toe.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de fracties voor hun waardering voor deze vorm van rapportage. Er is hard aan gewerkt, maar wij willen ook zelf heel graag het maximale inzicht geven. Voor alle luisteraars en kijkers is alle informatie via rijksoverheid.nl toegankelijk. Dat brengt mij meteen bij de vraag van de heer Smaling over de vorm van de rapportage. Kan er niet wat creatiever met de resultaten worden omgegaan? Ja. De manier waarop wij de resultaten nu presenteren, is echt werk in uitvoering. Wij denken ook zelf dat er meer mogelijk is. In de jaarplannen staan de kansen en de bedreigingen. De limitatieve factoren worden benoemd. Het zou interessant zijn om de volgende keer in de resultaten te refereren aan die analyse. Er kan dan inzicht worden geboden in de werkelijke invloed op de resultaten. Er zijn meer voorbeelden om, in de woorden van de heer Smaling, een laag over de resultaten te leggen om op die manier het inzicht te versterken. Ik sta zeer open voor suggesties daarover. Wij hebben er zelf ideeën over, maar de geopperde ideeën van de heer Smaling zijn buitengewoon verstandig, maar dat zijn wij wel van hem gewend.

De heer Van Laar vroeg hoe de speerpunten zo kunnen worden ingericht, dat binnen alle programma's de positie van vrouwen verbeterd wordt. Daar doen wij natuurlijk al veel aan. Ik noem het opkomen voor landrechten voor vrouwen, de inbedding van vrouwenrechten in het werk van vredesmissies en het verminderen van de werklast van vrouwen door veilig drinkwater. Op allerlei manieren wordt er binnen de speerpunten rekening mee gehouden. Ik ben het zeer met de heer Van Laar eens dat het allemaal niet vanzelf gaat. Ik heb daarom een aantal maatregelen getroffen om het wat meer te borgen. Zo is er een Task Force Vrouwenrechten en Gendergelijkheid ingesteld, die een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle speerpuntdirecties. Iedereen die zich met speerpunten bezighoudt, moet zich ook verhouden tot de vrouwenrechten. Anders krijgt men die taskforce op zijn dak. In de speerpunten Water, Voedselzekerheid en Veiligheid en Rechtsorde maken wij echt genderanalyses. Dat doen wij ook op lopende programma's om te kijken wat er nog verbeterd kan worden. Vrouwenrechten krijgen natuurlijk ook een belangrijke en misschien zelfs belangrijker plaats in het ontwerp van nieuwe programma's. Wij hebben daarnaast nog een Gender Resource Facility opgericht, een platform voor kennisopbouw, advisering en ondersteuning van de directies binnen Buitenlandse Zaken en de ambassades en andere posten. Het is een soort vraagbaak. Wij hebben zowel inhoudelijke en programmatische als organisatorische manieren bedacht om het verzoek van de heer Van Laar kracht bij te zetten. Die lijken goed te werken. Zijn verzoek is in dit geval het mijne. De suggestie van de heer Smaling om een doorkijkje te maken door verschillende programma's en landen is ook in dit opzicht heel interessant. Het is een van de onderwerpen waarmee wij voor volgend jaar aan de gang gaan.

De heer Van Laar (PvdA): Dat klinkt goed, maar het is nog wel een beetje «Den Haag speak»: een taskforce die gaat meekijken. In Burundi is een politieprogramma en een legerprogramma gaande, maar daarbinnen is geen specifieke aandacht voor de positie van vrouwen. Ik zou zeggen dat dat automatisch zo zou moeten zijn. Bij het stimuleren van ondernemerschap en bij het ontwikkelen van de private sector gaat het al steeds beter, maar bij veiligheid en rechtsorde is dit een notoir moeilijk onderwerp. Nederland kan daar echt een breekijzerrol spelen: wij financieren alleen als er een vrouwencomponent in zit.

Minister Ploumen: Een van de activiteiten waar de heer Van Laar op doelt, is de training van AMISOM-soldaten in Burundi. In die training zit heel nadrukkelijk een onderdeel vrouwenrechten. Op verzoek van de heer Van Laar zal ik nagaan of in de ondersteuning die wij aan de justitiesector van Burundi geven, dit onderdeel moet worden versterkt. Ik ben het wel met hem eens: het zou een vanzelfsprekend onderdeel moeten zijn. Dat is het in Mali, zo zeg ik in reactie op een vraag van mevrouw Mulder. Binnenkort komt er een voortgangsrapportage over de missie, waarin een aantal specifieke vragen van mevrouw Mulder zullen worden beantwoord, onder meer over de veiligheid van de Nederlandse inzet. Collega Hennis van Defensie heeft daar natuurlijk ook al het een en ander over gezegd. Als onderdeel van de missie is een aantal zaken goed geregeld. De Malinese overheid steunt de inzet op politievrouwen zeer. Ik ben het met mevrouw Mulder eens dat het anders weinig zal beklijven.

De heer Van Laar (PvdA): Het ging mij niet om het specifieke voorbeeld. Misschien zit er ook een deel van de VN-macht in. Mijn informatie betrof de lokale politie en het leger. Daar zat het onderdeel niet in. Ik heb niet het idee dat in alle projecten bekeken wordt hoe het onderdeel van de vrouwenrechten erin gestalte kan krijgen. Of de taskforce of de individuele directies dat doen, maakt mij niet uit. Er moet gewoon naar kansen worden gekeken. Als je in bepaalde sectoren toch al actief bent, moet je dit meenemen.

Minister Ploumen: Wat de heer Van Laar wil, doen we op zich al. Alle projecten en programma's worden erop bekeken. Wellicht is het niet elke keer een heel erg in het oog springend onderdeel van een programma, maar er wordt zeker met deze bril naar alle programma's gekeken. Dat blijven wij ook doen. Als de heer Van Laar de indruk heeft dat wij daar een tandje bij moeten zetten, dan doen wij dat. Hij kan daar echt gerust op zijn.

Voedsel en water kunnen wij inderdaad inmiddels gaan beschouwen als schaarse goederen. In 2050 moeten 9 miljard mensen gevoed worden. Daarom zetten wij heel erg in op resilience: hoe leer je ook kleine boeren en boerinnen omgaan met schaarste? Dat heeft implicaties voor de landbouwmethodes die je toepast, maar het heeft ook politieke implicaties. Daarom zet Nederland ook zeer in op waterdiplomatie. Nederlandse bedrijven hebben natuurlijk veel kennis over watermanagement en over manieren om met water te leven in plaats van ertegen te vechten. Het kenmerk van water is dat je er de ene keer veel te veel van hebt, terwijl je er de andere keer veel te weinig van hebt. Die kennis verspreiden wij. Het is een onderdeel van heel erg veel programma's. Het heeft veel implicaties. Ik deel zeer de analyse van mevrouw De Caluwé. Op deze manier kijken wij nadrukkelijk naar onze programma's en de inrichting ervan. Als je niet nu al maatregelen neemt en iets van een cultuuromslag bij kleine boeren en boerinnen teweegbrengt, dan kom je niet tot goede resultaten.

Mevrouw De Caluwé had ook een vraag over Mali. Zij vroeg naar de status van het joint programming document. Dat document is recentelijk aangeboden aan Brussel door alle ambassadeurs van EU-landen in Bamako. We hebben dat samen gemaakt. Het wordt daar nu beoordeeld. We kijken daar vol vertrouwen naar uit.

Mevrouw De Caluwé vroeg ook naar het rapport van het Hague Institute over de justitiesector in Mali waarvan wij gewag hebben gemaakt. Dat is er nog niet, maar als het er is, stuur ik dat de Kamer heel graag onverwijld toe. Het is bijna afgerond, dus het zou niet heel lang meer moeten duren.

Is de 23% aan projectfinanciering in Mali projectsteun? Ja, dat is projectsteun. Mevrouw De Caluwé vroeg ook specifiek naar Rwanda, Burundi en Benin. In Benin gaat 57% via het kanaal overheid, maar dat is geen begrotingssteun. Enfin, we hebben in het debat over begrotingssteun ook gesproken over de vorm die het kan hebben. Voor Burundi geldt dat ongeveer de helft van de aangegeven 64% aan hulp via de overheid, hulp betreft die Nederland verleent samen met en via andere donoroverheden en uitvoeringsmodaliteiten, zoals het Zwitserse SDC (Swiss Agency for Development and Cooperation) en het Belgische DGOS (Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking). Zij hebben eigen uitvoeringsmodaliteiten. Ook werken we met het Ministerie van Landbouw samen in een kunstmestprogramma voor kleine boeren. In Rwanda wordt een belangrijk deel van de inzet op voedselzekerheid besteed via lokale overheden. Dan gaat het over aanleg en onderhoud van wegen, elektrificatie, de bouw van markten en het onderhoud van bossen. Dat zijn ook activiteiten die niet door andere organisaties of ngo's kunnen worden uitgevoerd. Het is echter geen sectorale begrotingssteun, zeg ik erbij. We kiezen voor verschillende vormen van werken binnen de overheid. Die verschillende modaliteiten zijn er en die hebben allemaal hun eigen conditionaliteiten.

Waarom zijn de kanaaloverzichten van research en private sector samengevoegd? Dat vroeg ik mij ook af – ik ben het zeer eens met mevrouw De Caluwé – maar hier moeten wij onze meerdere erkennen in de bureaucratie van de OESO-DAC, want die classificeert dat zo. Ik ben echter graag bereid om te onderzoeken of we in het vervolg een uitsplitsing kunnen geven. Ik vond het zelf ook nogal een ingewikkelde combinatie.

Ik ga nog nader in op de positie van vrouwen. Gelukkig zijn er verbeteringen op microniveau in de economische positie van vrouwen. Soms zie je ook een verbetering van de positie van boerinnen, maar overall moet er natuurlijk nog van alles gebeuren. Ik wijs er nog maar eens op dat ook in Nederland de gender pay gap 17% bedraagt. Vrouwen verdienen 17% minder dan mannen voor hetzelfde werk en hetzelfde aantal uren. Ook daarin hebben we dus nog wel iets te doen. Ik wil me hier zeer graag voor inzetten binnen de VN. We werken natuurlijk nauw samen met UN Women, dat zich nu heel succesvol op een aantal onderwerpen positioneert binnen al die VN-instellingen en daarin niet alleen een toegevoegde waarde claimt, maar die ook zeer waarmaakt. Op de verschillende deelonderwerpen doen we het dus zeker, maar ook buiten de VN doen we het. Ik roep nog maar even in herinnering wat ik zonet zei tegen de heer Van Laar. Ik noem bijvoorbeeld de mogelijkheid voor vrouwen om land te erven. Als die er is, is dat een enorme verbetering van hun economische positie, want dan krijgen ze collateral en hebben ze iets om op terug te vallen. Het geeft ze ook een stem en een belang in zo'n gemeenschap. Binnen de speerpunten is dit dus een van de a-speerpunten, als je a- en b-speerpunten zou hebben. Die hebben we niet, maar ik vind dit wel heel belangrijk.

Ook op de rol van vrouwen in vredesprocessen zetten wij heel stevig in. We hebben ook een «Taskforce Resolutie 1325». Collega Timmermans heeft daarover in de afgelopen VN-week en vorig jaar een aantal bijeenkomsten georganiseerd, want het is goed om daarbij zo veel mogelijk andere landen te betrekken. We financieren en faciliteren Syrische vrouwen om deel te nemen aan de vredesprocessen. Dat is een iets te groot woord, maar ik bedoel de processen die daar gaande zijn om tot een politieke oplossing te komen. Datzelfde geldt voor Zuid-Sudan. Vrouwengroepen uit Zuid-Sudan wachtten in Addis Abeba in ieder geval op de gang en gaven hun inbreng als onderdeel van het maatschappelijk middenveld. Zij zaten niet aan tafel; dat lag niet aan ons maar aan andere partijen. Het is waar dat vrouwen nog weleens een heel hoge prijs betalen voor die inzet. We hebben heel recentelijk gezien dat een aantal activisten het met de dood hebben moeten bekopen. Dat is onaanvaardbaar en een groot verlies, niet alleen voor hun familie en hun naasten maar ook voor de beweging die vrouwen in positie brengt. Het moet eigenlijk heel vanzelfsprekend zijn dat vrouwen een stem hebben. We zien goede voorbeelden, maar ik ben het met mevrouw De Caluwé eens dat met name in de laatste zes maanden de manier waarop vrouwen de prijs betalen, droevig stemt. Dat laat onverlet dat wij onze steun aan hen blijven uitspreken en hen zullen beschermen in woord en in daad waar dat mogelijk is.

Mevrouw Mulder stelde ook een vraag over water, maar vanuit een iets andere invalshoek dan mevrouw De Caluwé. De drinkwaterdoelstelling wordt inderdaad niet gehaald. Dat heeft alles te maken met een beperking van de financiële ruimte. Daarover hebben we al eerder gesproken naar aanleiding van de evaluatie van onze waterinzet. Dat wil echter niet zeggen dat we daar zomaar in berusten. Er is weinig ruimte voor nieuwe committeringen, maar we gaan nu binnen bestaande programma's bekijken op welke manier we meer mensen kunnen bereiken door de bestaande voorzieningen bijvoorbeeld te rehabiliteren als ze niet meer goed functioneren. En als ze goed functioneren, gaan we bekijken hoe het beter kan. Binnen wat we nu hebben, gaan we dus bekijken hoe het beter kan. Daar hebben we op zich wel verwachtingen over. We gaan ook onderzoeken hoe de hefboomwerking van de Nederlandse financiële inzet vergroot kan worden. In december hebben we hierover een multidonorbijeenkomst georganiseerd met onder andere de Wereldbank en UNICEF. Binnen de kaders van de financiële ruimte proberen we dus te maximaliseren, en daar zetten we nog eens een tandje bij.

Hoeveel kleinschalige boeren bereiken we nu over het geheel genomen? Die cijfers heb ik niet paraat. Ik wil even bekijken of de begrotingsbehandeling een goed moment is om daarover iets meer te zeggen. Ik denk zomaar dat we dan ook te spreken zullen komen over dit onderwerp.

Het model van GAVI is absoluut een model dat wij zeer ondersteunen en dat we ook met succes met enige regelmaat kopiëren. In het hulp- en handelsbeleid wil je de inzet van publiek en privaat bij elkaar brengen en dit is bij uitstek een manier om dat te doen. Het antwoord is dus volmondig ja.

Voorzitter, ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik dank de Minister voor de antwoorden. Zij zegt: we hebben moeten bezuinigen en daarom moeten we bekijken hoe we op een andere manier met de middelen die er zijn toch een hogere output kunnen krijgen. Zij wil ook bekijken wat de hefboomwerking is met andere middelen die aan dit soort zaken worden uitgegeven. Een vraag die daaruit voortkomt, is: hoe zit het dan met de verdeling tussen stad en platteland? Wordt daarvoor een beleidswijziging gemaakt? Wordt het 50%/50%? Hoe moeten we dat zien? Misschien kan de Minister daarop nog ingaan.

Minister Ploumen: Nee, we voorzien niet echt een beleidswijziging. Even logisch nadenkend lijkt rurale watervoorziening vaak duurder dan urbane watervoorziening. Ik denk dat de vraag van mevrouw Mulder daarvandaan komt. We willen echter niet op basis daarvan onze keuzes maken. We hebben in partnerlanden ook regio's en plekken gedefinieerd waarin we partners hebben waarmee we hieraan werken, soms ook in samenhang met de overheid. We sturen dus niet op de vraag: waar kunnen we dit het goedkoopst doen? Het is wel waar dat je in stedelijke gebieden veel mensen kunt bereiken. Daar wonen ook veel mensen, en er is een trek naar de stad. Dat moet je accommoderen, maar we doen dat niet uit kostenoverwegingen.

De voorzitter: We zijn gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Minister. Ik zie dat er behoefte bestaat aan een tweede termijn. Ik stel een spreektijd voor van twee minuten per fractie. Ik zal per fractie één interruptie toestaan.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording in eerste termijn. Volgens mij kom ik er niet helemaal doorheen, maar misschien moet ik mijn vraag andersom formuleren: kan de Minister mij de garantie geven dat ik volgend jaar geen project of programma meer kan vinden binnen de speerpunten waar niet een goede gendercomponent in zit en die niet op zijn minst genderneutraal is? Dat lijkt me een mooie. Dan kunnen we dat via crowdsourcing gaan uittesten.

Mijn tweede punt in tweede termijn is de inclusiviteit van projecten en programma's. Zowel bij SRGR als bij plattelandsontwikkeling als bij economische ontwikkeling wordt geconstateerd dat de inclusiviteit een probleem is. De groepen die het meest gemarginaliseerd zijn en het meest op achterstand staan, worden het minst goed bereikt. Dat lijkt een structureel probleem, want deze discussie hebben we vaker gehad. Komt daar ook een taskforce of een andere aanpak voor? We moeten daar wel stappen in zetten. We kunnen wel blijven constateren dat we de mensen die het het hardst nodig hebben niet bereiken; dat doet de IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie) ook al een aantal keer in de studies. Moeten we dan op zoek naar nieuwe partners of nieuwe methoden? Hoe gaan we dit doen?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Ik heb nog één openstaande vraag, namelijk of de Minister bij de aanpassing van de MJSP's een koppeling maakt tussen de inzetten op de verschillende speerpunten en de verandering van de huidige veiligheidssituatie in ontwikkelingslanden. Kijkt zij daarnaar bij de herziening van de MJSP's?

Ik heb nog een vraag over het speerpunt Water waaraan ik niet ben toegekomen in mijn eerste termijn. Als ik naar de tabel kijk, zie ik dat er in de begroting voor 2013 voor ambassades 146 miljoen was beoogd, en dat dit 90 miljoen is geworden. Daartussen zit nogal een groot verschil. Dat zien we een paar keer. Kan de Minister uitleggen hoe die discrepantie komt? Hoe kan er zo'n groot verschil ontstaan tussen de beoogde bedragen en de uiteindelijk behaalde bedragen?

Het is goed dat er steun is voor vrouwen in landen waarin zij bijdragen aan het vredesproces en toch heel veel risico's lopen. Zouden we een deel van de oplossing kunnen bieden door steun te geven aan landen waarin het beter gaat? Ik noem bijvoorbeeld Tunesië, waar vrouwen ook deel hebben genomen aan het statenopbouwproces. Zij willen een voortrekkersrol op zich nemen, maar zien nu om zich heen alles een beetje instorten, en zijn bang dat dit ook repercussies heeft voor hen. Met steun aan dit soort vrouwengroeperingen kunnen we misschien ook de rest weer een beetje uit het moeras trekken. Wellicht is het ook een idee om samen te werken met lokale of regionale Afrikaanse vrouwenorganisaties, zoals Femmes Africa Solidarité. Nederland was daarvan een van de oprichters maar is daar nu niet meer bij betrokken. Die organisatie heeft contacten van hoog tot laag in 32 Afrikaanse landen.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van eigenlijk mijn enige hoofdpunt. Ik zie er erg naar uit dat dit wordt opgepakt. Onder de voorganger van deze Minister zijn kennisplatforms opgericht. Ik weet niet of die nog bestaan of dat ze zijn samengevoegd, maar het lijkt mij een leuke taak voor die platforms. Alle expertise op deze gebieden zit daarin bij elkaar. Zij hebben het ook over wat werkt en wat niet. De speerpunten zijn eigenlijk ook allemaal ketens, dus het is ook een soort zoektocht naar de zwakste schakel in de keten. Dat kan aardige dingen opleveren, bijvoorbeeld in de landbouw. We zijn al heel lang actief op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkelingsprogramma's. Dan blijkt op een gegeven moment dat de crux echt zit in markttoegang, in verlies van productkwaliteit omdat producten een lange afstand moeten afleggen, of in corruptie in de haven. Dat geldt net zo voor water, rechtsorde en gezondheid. Het lijkt me aantrekkelijk voor al die expertise die we hebben om daar eens leuk naar te kijken. Dat kan waarde toevoegen aan wat we aan het doen zijn.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Het is goed om te horen dat er geen beleidswijziging is wat betreft watersanitatie waardoor er een specifieke verdeling komt van 50% stad en 50% platteland.

Dank ook voor de toezegging dat we bij de begroting nog wat meer inzicht krijgen in de kleinschalige boerenbedrijven en specifiek in de rol daarin van de Consultative Group on International Agricultural Research. Wij kregen namelijk signalen dat eigenlijk maar een paar procent van het budget voor het kleinschalige boerenbedrijf was. Ik kan dat niet goed rijmen, maar mijn zorg kan ongetwijfeld worden weggenomen. Dank alvast voor die beantwoording.

Het is goed om te horen dat de Malinese overheid langjarig structureel aan de slag wil met de training van de politievrouwen in Mali. Anders zou ik me inderdaad afvragen wat daarmee zou gebeuren. Dank voor deze bevestiging.

Voor de andere vragen die ik had gesteld, verwijst de Minister naar de Minister van Defensie. Hoe zit het met de dreiging aldaar, ook met het oog op omgekomen militairen? Dat houden we dan nog voor de Minister van Defensie op de planning, tenzij de Minister daar nu nog op wil ingaan. Dat mag altijd van ons.

Het is goed om te horen dat de Minister het model dat GAVI hanteert, breder wil inzetten op andere beleidsterreinen. In dat model committeert een land zich om gaandeweg steeds meer zelf te doen om ervoor te zorgen dat er een goed, structureel programma staat, in dit geval voor inentingen. Dat doet het CDA deugd, want het betekent dat je echt een langjarig commitment hebt van de overheden, die ook zaken uitvoeren. Dat is dan niet omdat wij heel graag willen dat er in iedere paragraaf iets staat over vrouwen, zo zeg ik tegen mijn PvdA-collega, wat ik zelf overigens ook heel belangrijk vind, maar omdat ze het zelf structureel hebben ingebed in het beleid. Daar willen we uiteindelijk naartoe.

De voorzitter: De Minister wil meteen antwoorden. Mij lijkt dat wij weer met één interruptie per fractie zouden moeten kunnen volstaan.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik begin bij de heer Van Laar. Ik kan de garantie geven dat in alle nieuwe programma's gender meegewogen is en een plek heeft gekregen. Ik kan niet garanderen dat dit in alle lopende programma's het geval is. Ik kan ook niet garanderen dat ik alle lopende programma's kan aanpassen. Waar programma's aangepast kunnen worden, doen we dat, maar soms betekent dat dat je een lopend programma moet openbreken, wat weer resultaten op een ander terrein in de weg kan staan. In de nieuwe programma's doen we het echter zeker, en waar het ook maar mogelijk is in de bestaande programma's ook.

Mevrouw De Caluwé had een aantal vragen over de verschillen tussen begroting en realisatie. Daarop kun je zelden een algemeen antwoord geven want het kan van alles zijn, maar misschien moet ik een paar voorbeelden geven. Bij Water is de realisatie ruim 30 miljoen euro lager uitgevallen, met name als gevolg van vertraging in de landenprogramma's in Ghana en Rwanda. In Ghana moest er bijvoorbeeld eerst een evaluatie worden uitgevoerd voordat het programma kon worden gestart, wat op zichzelf verstandig is. Die evaluatie liep wat uit. Bij Veiligheid en Rechtsorde is er een verschil van 20 miljoen, vooral als gevolg van de lagere uitgaven in Zuid-Sudan. Dat behoeft geen betoog, denk ik. Bij Voedselzekerheid is de realisatie ten opzichte van begroot bijna 40 miljoen hoger, met name door hogere uitgaven in Bangladesh en Mozambique. Ook de centrale uitgaven vielen hoger uit, en dat heeft onder andere te maken met meer inzet op het programma waarover mevrouw Mulder het zonet had, het CGIAR. Daarin zit dus impliciet de veronderstelling dat wij dit een effectief en efficiënt programma vinden, maar daar komen we in de begrotingsbehandeling op terug. Zo zijn er verschillende redenen, maar het is dus allemaal te verklaren. Ik hoop dat ik mevrouw De Caluwé dat vertrouwen heb gegeven. Er zit ofwel een inhoudelijke ofwel een financiële reden achter. Die flexibiliteit hebben we.

De heer Van Laar vroeg naar de problemen rondom inclusiviteit. Met hem lig ik daar wel wakker van, want we hebben daarin, met anderen, wel stappen gezet, maar het moet echt beter. Wij buigen ons daar nu over. Ik zeg dat niet om het voor mij uit te schuiven, maar het is nog te vroeg om te zeggen wat we ermee gaan doen. Dát we er iets aan moeten gaan doen, is duidelijk. Het is dus werk in uitvoering. Zodra hierover iets te melden is, doe ik dat heel graag, want het is een heel belangrijk onderwerp.

Mevrouw De Caluwé vroeg of de MJSP's worden aangepast aan de ontwikkelingen in de veiligheidssituatie als dat aan de orde is. Het antwoord is ja. Soms is het een heel formeel proces. Dan zetten we iets on hold en gaan we er opnieuw naar kijken. Voor een deel is het ook een permanent proces. Dat kan in de partnerlanden, omdat we daar ambassades hebben die dat kunnen monitoren en kunnen bijstellen als dat nodig is.

De heer Van Laar (PvdA): Ik wil nog even een puntje terug; ik moest het even laten bezinken. De Minister doet eigenlijk een soort uitgestelde toezegging: we gaan ermee aan de slag en dan rapporteren we terug. Kunnen we die concreter maken? Kan de Minister hier bijvoorbeeld een brief over sturen binnen een bepaalde termijn, zodat we daar met zijn allen goed naar kunnen kijken als we daar apart tijd voor maken?

Minister Ploumen: Wij zijn daar al mee bezig. Wij hebben daar een intern debat over. Twee weken geleden heb ik daar nog met een hele groep mensen binnen het ministerie over gesproken. Het hangt natuurlijk zeer samen met het debat over ongelijkheid, dat ook een impuls heeft gekregen in de afgelopen jaren. Daar hebben we al eerder over gesproken. Ik zeg dus heel graag toe dat ik daarover een brief zal schrijven. Dat lijkt mij buitengewoon belangrijk, maar ik vind het wel lastig om daaraan nu al een termijn te verbinden. Het wordt in ieder geval niet voor de begrotingsbehandeling, want we willen het grondig aanpakken. Het zal dus ergens in het voorjaar van 2015 gebeuren.

Ik kom bij de positie van vrouwelijke activisten. Ik ben het zeer eens met mevrouw De Caluwé dat het heel verstandig kan zijn om bijvoorbeeld Tunesische vrouwengroepen te steunen, die een baken zijn in een onrustige regio. Dat doen we dus ook. Overigens heb ik onlangs met de Tunesische Minister van Buitenlandse Zaken een overeenkomst gesloten om te gaan samenwerken op het gebied van vrouwenrechten. We hebben daarin dus een inzet. Ik vind het ook belangrijk om rolmodellen actief en persoonlijk te steunen door ontmoetingen met hen te hebben. Binnenkort spreek ik ook weer een aantal vrouwelijke activisten uit het Midden-Oosten. Dat is voor mij belangrijk maar voor hen ook, omdat het hun een zekere veiligheid biedt in hun soms gevaarlijke werk.

Waar het kan, werken we zeer zeker samen met regionale netwerken. Soms doen we dat door ze financieel te steunen, maar soms ook door ze uit te nodigen voor bijeenkomsten of door samen met hen bijeenkomsten te organiseren. Soms zijn het regionale netwerken die zich specifiek richten op vrouwelijke activisten, maar ik heb laatst ook een gesprek gehad met een organisatie die zich bezighoudt met burgeractivisme in het Midden-Oosten en daarbij ook een belangrijke rol toekent aan vrouwen. De naam van die organisatie is mij even ontschoten.

De kennisplatforms zijn alive and kicking, zo durf ik zelfs te zeggen. Ze begonnen een beetje moeizaam – daar hebben we al eens over gesproken – maar ze functioneren eigenlijk heel goed. Het zijn er dus vier plus één, want die laatste gaat precies in op het punt dat de heer Smaling noemde: alles hangt met alles samen, zei de kat tegen de kluwen wol. En raakte vervolgens helemaal in de war, maar dat doen die kennisplatforms dan weer niet, want die hebben heel goed georganiseerd dat ze in den brede consulteren. Ze gebruiken ook niet alleen zichzelf als bron, maar ook de analyses van IFAD en de Wereldbank. Ook is er, heel belangrijk, voortdurend een dialoog met wetenschappers en praktijkmensen uit de landen waarin wij werken in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Ik sluit af met een leestip voor de heer Smaling. In het laatste nummer van Vice Versa wordt op de laatste pagina's precies hierop ingegaan: hoe gaat het met die kennisplatforms? Ik heb eerder niet onder stoelen of banken gestoken dat ik wat ongeduldig werd door de langzame start, maar ik denk dat we nu echt tevreden kunnen zijn over de manier waarop het functioneert. Ik zie uit naar concrete resultaten van de gezamenlijke programma's.

De voorzitter: Ik zie van de kant van de Kamer geen vragen meer. Ik noem nog de toezeggingen die de Minister heeft gedaan en ik vraag de leden om op te letten of ik dat goed doe.

  • De Minister stuurt het rapport van het Hague Institute for the Internationalisation of Law over de justitiesector in Mali naar de Kamer.

  • De Kamer ontvangt in het voorjaar van 2015 een brief over mogelijkheden om inclusiviteit te bevorderen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik dacht dat u klaar was met de toezeggingen, voorzitter. Ik mis de toezegging dat in de begroting nog nader wordt ingegaan op de kleine boeren. Volgens mij is die toezegging helemaal genoteerd, maar ik hoor u haar niet noemen.

De voorzitter: Dat klopt. Dat heb ik inderdaad niet gezegd, maar ik begrijp van de Minister dat zij dat wel zo heeft bedoeld.

Minister Ploumen: Ja.

De voorzitter: Dat wordt dus ook zo genoteerd. Dank hiervoor, mevrouw Mulder. Ik dank alle Kamerleden voor hun inbreng in dit debat. Ik dank ook de Minister voor haar bijdrage en de overige aanwezigen voor hun belangstelling.

Sluiting 21.04 uur.