Kamerstuk 33552-22

Verslag van een algemeen overleg

Slachtofferbeleid

Gepubliceerd: 24 oktober 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33552-22.html
ID: 33552-22

Nr. 22 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 oktober 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 28 september 2016 overleg gevoerd met de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 22 april 2016 met de kabinetsreactie op het onderzoek «Status: Vermist. Op zoek naar een oplossing». (Kamerstuk 33 552, nr. 21);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 september 2016 met de reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over het onderzoek «Status: Vermist. Op zoek naar een oplossing» (Kamerstuk 17 050 en 33 552, nr. 531).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Voorzitter: Van Toorenburg

Griffier: Verstraten

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Helder, Van Nispen, Van Oosten, Recourt en Van Toorenburg,

en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 16.01 uur.

De voorzitter:

Welkom bij het algemeen overleg naar aanleiding van de kabinetsreactie op het onderzoek «Status: Vermist. Op zoek naar een oplossing.» Ik heet iedereen van harte welkom, in het bijzonder mevrouw De Vries en mevrouw Van Gorkum, die zo hard aan de bel hebben getrokken en zo dit onderwerp op de agenda hebben gezet. De commissie is hen daar zeer erkentelijk voor. We vinden het heel belangrijk om erover te spreken. We hanteren in eerste termijn een spreektijd van vier minuten, maar ik ben niet streng.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Op 3 november 2015 is een petitie aangeboden door degenen die vandaag in de zaal zitten, met als doel een aparte juridische status voor vermiste personen. De petitie is aangeboden door – helaas – ervaringsdeskundigen en een groot aantal belanghebbenden, waarbij aandacht is gevraagd voor de situatie waarin achterblijvers verkeren als iemand in hun directe kring wordt vermist. Ze hebben dan niet alleen de zorg over het terugvinden van hun dierbare, maar worden ook met allerlei vooral financiële problemen geconfronteerd. Dit speelt vooral als de vermiste de kostwinner is in het gezin. Het inkomen valt weg, maar de vaste lasten blijven onveranderd doorlopen.

Ik noem een aantal voorbeelden. Na drie maanden vermissing wordt de vermiste vaak ontslagen. Een groot deel van de inkomsten, soms zelfs alle, vallen dan weg. De hypotheek kan niet meer worden betaald, maar de woning kan niet worden verkocht omdat daarvoor de medewerking van de vermiste nodig is. Verzekeringen en dergelijke worden niet meer betaald. Tijdens een rondetafelgesprek op 29 juni 2016 is de noodzaak van een juridische status voor vermisten nogmaals benadrukt. We hebben de Minister om een reactie op de petitie gevraagd. Zijn reactie luidt dat er twee acties worden ondernomen. De eerste is de totstandkoming van protocollen bij instanties, in goed overleg met Slachtofferhulp Nederland. De tweede is de invoering van de mogelijkheid voor achterblijvers om uit het Centraal Register Vermiste Personen een verklaring te krijgen dat de door hen als vermist opgegeven persoon in dat register is opgenomen. Voor de afgifte van die verklaring aan achterblijvers is een wijziging in de ICT-portfolio van de nationale politie nodig. Volgens de Minister behoeft het doorvoeren van deze wijziging enige tijd. Naar verwachting zal de verklaring of de mogelijkheid daartoe per 1 december 2016 beschikbaar zijn.

Dit klinkt als een stap in de goede richting, maar is voor de PVV toch enigszins teleurstellend. Het gaat namelijk voorbij aan de kern van het probleem. Er moet een officiële status voor vermiste personen komen, want de protocollen zijn niet voldoende om de instanties tot medewerking te dwingen. Het gaat goed; laat daar geen misverstand over bestaan. We waarderen wat wordt gedaan, maar achterblijvers blijven nog steeds afhankelijk van de bereidwilligheid tot medewerking. Die situatie moet worden voorkomen. Een juridische status zorgt daarvoor, want daarmee kan medewerking worden afgedwongen. Het is niet prettig dat je dat juridisch moet doen, maar die mogelijkheid moet er wel zijn. Een verklaring uit het centrale register is wat mij betreft daartoe onvoldoende, want ook dat is niet voldoende om het juridisch te kunnen afdwingen.

Ik denk dat er een wetswijziging nodig is. Ik denk zelf aan een nieuw artikel in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), maar geef meteen aan dat dit zeker niet eenvoudig zal zijn. Hoe sympathiek en noodzakelijk de officiële status ook is, we moeten voorkomen dat er misbruik van kan worden gemaakt door mensen die in financiële problemen zitten en dit als een «oplossing» zien om schulden kwijt te raken. De Minister schrijft in zijn brief van gisteren al dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft aangegeven dat naar zijn mening kan worden aangesloten bij de bestaande aanpak van identiteitsfraude.

Mijn doel vandaag is om de Minister ook nog tot een andere actie aan te zetten, namelijk het starten van een onderzoek naar de knelpunten bij en de mogelijke problemen met een officiële status, dit als voorbode van een nieuwe wettelijke regeling. Dit onderzoek kan wat mij betreft onderdeel uitmaken van het onderzoek van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) dat de Minister in diezelfde brief heeft aangekondigd. Dit onderzoek is nu ontoereikend. Het betreft alleen de vraag hoe het in andere landen is geregeld. Ik wil dat het hier ook wordt geregeld. Ik ga ervan uit dat de Minister ook overtuigd is van de noodzaak van een status voor vermisten. Mocht ik hem niet kunnen overtuigen, dan ben ik van plan om met de hulp van de indieners van de petitie een initiatiefwetsvoorstel te maken, maar ik wacht eerst met belangstelling het antwoord van de Minister af.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. We bespreken vandaag een belangrijk onderwerp. Ik heb een aantal noties en loop deze langs. De huidige wetgeving kent als hoofdregel een wachttermijn van vijf jaar. Deze kan worden verkort naar één jaar. We hebben tijdens de hoorzitting gehoord dat ook dat ene jaar ongelofelijk belastend kan zijn als bijvoorbeeld de kostwinner is weggevallen. Ik vraag me af waarom we kiezen voor dat ene wachtjaar. We hebben maatwerk nodig. De ene verdwijning of vermissing is de andere niet. Je kunt je voorstellen dat je de eerste paar maanden helemaal niet denkt aan de status. Dan ben je bezig met zoeken, met hopen, met rouw, met alle enorm moeilijke emoties die bij zo'n verdwijning spelen. Ik kan me voorstellen dat het ontzettend lastig is, omdat er altijd een kleine hoop zal zijn. Hoe ga je je rouw verwerken met hoop in je achterhoofd? Dan komt er een moment dat je voor de praktijk wordt gesteld, dat er hypotheek en premies moeten worden betaald. Ik kan me voorstellen dat bij de ene zaak een jaar wachten helemaal niet nodig is, dat men eerder naar de kantonrechter kan stappen voor zo'n verklaring, en dat andere zaken wat langer duren en dat de kantonrechter dan de vordering zal afwijzen als men meteen bij hem komt. Kortom, waarom dat ene wachtjaar? Het is wellicht een radicaal voorstel, want we zijn ooit van vijf naar één teruggegaan. Dat was toen al schrikken voor een aantal betrokkenen; ik heb het even teruggezocht. Ik zie niet in waarom we het ene wachtjaar niet kunnen opheffen als we uitgaan van maatwerk. Dit betreft lid 2 van artikel 143, Boek 1 BW. Ik pleit voor maatwerk en hoor graag de reactie van de Minister hierop. Ik realiseer me dat dit niet het ei van Columbus is. Het zal vast wel helpen om de zaak te versnellen, maar ook op andere terreinen liggen problemen. We hebben dat kunnen horen tijdens de hoorzitting. We lezen in de brief van de Minister dat het opstellen van de protocollen redelijk loopt. Wil hij wat verder inkleuren waar nog problemen zitten, waar Slachtofferhulp Nederland of het ministerie nog wat moeten drukken en hoe we het actueel houden?

Ik heb nog een vraag over het register. Het komt er per 1 januari 2017. Er is een ICT-probleem, want de verklaring moet uit de computer rollen. Dan krijgt men een uitdraai dat een man, een vrouw of een kind vermist is, maar wat is de status daarvan? Als men met zo'n papiertje bij een verzekeraar aankomt die de echtheid ervan in twijfel trekt, omdat iedereen naar de politie kan lopen die met een druk op de knop een papiertje kan leveren, doet deze verzekeraar nog steeds niets omdat hij het niet vertrouwt. We moeten de verklaring valideren, waarde geven. Ik lees in de brief van de Minister dat het OM dit lastig vindt, omdat het niet voldoende casussen heeft om er iets zinnigs over te zeggen. Ik heb de sterke wens om het steviger te maken dan alleen een uitdraai uit de computer. Op welke manier kan deze verklaring echt gaan werken en echt iets betekenen? Hiermee ben ik aan het einde van mijn vragen. Ik ben benieuwd naar de antwoorden.

De voorzitter:

Als woordvoerder van de CDA-fractie heb ik een interruptie voor de heer Recourt. Uit de hoorzitting bleek duidelijk dat de achterblijvers het heel zorgelijk vinden dat altijd wordt gekeken naar de verklaring van overlijden. Ze zijn nog helemaal niet toe aan die gedachte. Is het dan wel een oplossing om de wachtperiode te verkorten of moeten we juist iets anders hebben, wat misschien heel snel ingezet moet worden maar echt nog geen verklaring van overlijden mag heten?

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb hierop eigenlijk twee antwoorden. Ik benadrukte dat het maatwerk moet zijn. Als men er niet aan toe is en niet tegen financiële of andere praktische problemen aanloopt, kan het natuurlijk wachten. Het traject kan meer dan een jaar belopen, dat maakt niet uit. Ik snap het punt van mevrouw Van Toorenburg: stel dat men nog helemaal niet toe is aan een verklaring van overlijden, maar wel tegen praktische problemen aanloopt. Dan is het vooral semantiek, want men wil inhoudelijk wel hetzelfde bereiken, namelijk dat men verder kan. Daar hebben we nu de verklaring van overlijden voor nodig. Die kunnen we anders noemen, maar de juridische uitwerking en status zijn nodig om het gevolg in gang te zetten. Dat gevolg is nodig om het hoofd financieel boven water te houden. Binnen het huidige wettelijk kader zie ik eigenlijk geen andere mogelijkheden dan het schrappen van lid 2 van artikel 143. Mogelijk kan het met het wijzigen van de naam. Ik zag dat advocaat Korver dit voorbeeld ook noemde: noem het nou in ieder geval anders. Het is belangrijk; woorden doen ertoe. Met dank aan mevrouw Van Toorenburg is dit een tweede voorstel aan de Minister, om de woorden te veranderen.

De voorzitter:

Zo leggen we het via een kringetje bij de Minister neer. Ik ben even heel creatief.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik kan me alleen maar gelukkig prijzen dat ik niet in de schoenen van mevrouw De Vries en mevrouw Van Gorkum sta. We hebben allemaal hun aangrijpende verhalen gehoord tijdens de rondetafel. Het is niet voor te stellen welke onzekerheid je overkomt als je niet weet wat er met je geliefde of dierbare aan de hand is en wat er speelt. Leeft iemand, is iemand overleden? En vervolgens word je geconfronteerd met doorlopende financiële administratieve verplichtingen. Daar zit natuurlijk de grote zorg. De inkomsten vallen weg en ondertussen lopen de verplichtingen door. Die aangrijpende verhalen hebben mij aan het denken gezet, en ik merk dat ook bij mijn collega's, om te bezien wat wij daarin kunnen betekenen.

Allereerst stel ik vast dat de Minister gelukkig wel een aantal stappen heeft gezet in het versterken van de positie van achterblijvers. Hij heeft ons daarover gisteren nog een brief gestuurd. Daar gaat het om en daar gaat het ook tijdens dit algemeen overleg in het bijzonder om. Protocollen met allerhande organisaties als banken en verzekeraars zouden moeten regelen dat er coulant wordt omgegaan met gevallen van vermissing. Het wordt ook mogelijk om een verklaring voor achterblijvers te krijgen, een verklaring van vermissing. Ik begrijp dat er een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de Minister, een rechtsvergelijkend onderzoek naar de internationale dimensies van deze vraag. Wil de Minister daarin meenemen de wijze waarop in het buitenland op een verantwoorde manier een schorsende werking van vermogensrechtelijke effecten gerealiseerd kan worden?

De heer Recourt noemde het voorbeeld over het naar voren halen van de verklaring van overlijden, hetgeen tot gevolg zou moeten hebben dat er duidelijkheid is. Daar kun je aan de ene kant aan denken, maar ik denk ook aan de andere kant. Advocaat Korver deed daartoe ook een voorstel. Ik noem het alleen anders. Ik vraag me af of deze mogelijkheid gecreëerd zou moeten worden. Dat moet wel verantwoord kunnen en daarom ben ik heel nieuwsgierig naar de manier waarop dit in het buitenland is geregeld. Volgens mij past het prima in het onderzoek dat de Minister heeft toegezegd. Dat zouden we wellicht kunnen laten terugslaan op wat we al in de wet kennen, het zogeheten onder bewind stellen, waarbij iemand als bewindvoerder wordt benoemd om in de plaats te treden van de vermiste persoon. Dit heeft nu geen schorsende werking en de vraag is of dat op een verantwoorde manier moet kunnen. En natuurlijk is de andere kant dat we moeten voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van zo'n vermistenstatus, als die op de een of andere manier georganiseerd kan worden. Dat heb ik mijn collega's ook horen zeggen. Welke gedachten heeft de Minister op dit punt?

Mevrouw Helder (PVV):

Waarvoor geldt de schorsende werking die de heer Van Oosten noemt? Als er financieel niets meer binnenkomt, kan een bewindvoerder moeilijk alvast de noden helpen lenigen. Ik denk ook even hardop, maar een schorsende werking van wat dan? Wat moet ik me daarbij voorstellen?

De heer Van Oosten (VVD):

Volgens mij heb ik het al gezegd. Voor de schorsende werking van vermogensrechtelijke effecten zegt de wet nu dat het, als een bewindvoerder wordt benoemd onder het stelsel van de onderbewindstelling, niet zo is dat dit de financiële verplichtingen zou opschorten van de persoon voor wie hij in de plaats treedt. Die lopen gewoon door. Als dat zo is, en daar ga ik even van uit, zit daar de diepere zorg van de achterblijvers. Zij worden geconfronteerd met dubbele lasten, bijvoorbeeld de ziektekostenpremie die ze moeten betalen voor de vermiste persoon. Dat is niet gek als die persoon er is, maar nu is hij er niet en misschien komt hij nooit meer terug. Dan kun je je afvragen of het logisch is. Wil de Minister in het rechtsvergelijkende onderzoek bezien hoe dit in het buitenland gaat? Zijn er verantwoorde voorbeelden van? We moeten voorkomen dat we in vormen van misbruik komen. Ik hoorde mevrouw Helder daarover ook iets zeggen.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik probeer hier voorzichtig een conclusie aan te verbinden: dan is het de schorsende werking van het vorderingsrecht van de tegenpartij, zodat die haar financiële vordering op de achterblijvers niet te gelde kan maken. Klopt dat?

De heer Van Oosten (VVD):

Als ik het simpel uitleg, moet de schorsende werking ertoe leiden dat in het geval dat vaststaat dat iemand vermist is en dat goed onderzocht is, men geen financiële lasten zou moeten ondervinden van het feit dat de persoon vermist is, die anders wel gedragen hadden moeten worden. Met andere woorden: de achterblijver moet dubbele lasten dragen en de vraag is of we dat moeten kunnen opschorten in afwachting van bijvoorbeeld een verklaring van overlijden. Ik zoek naar mogelijkheden, net als mevrouw Helder. Gegrepen door de verhalen die ik heb gehoord, wil ik nadenken over de positie van de achterblijvers. Ik hoor collega's een aantal voorstellen doen en ik stel vast dat er in de wet een aantal ankers zijn. Het enige wat ik me afvraag is of we die ankers, die onderbewindstelling, niet wat kunnen uitbouwen zodat we tegemoet komen aan de echte zorgen die ik hoor en die bij achterblijvers leven.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Het was al in 2013 dat SP-Kamerlid Jan de Wit uitdrukkelijk aandacht vroeg voor de problematiek van vermissingen en de schrijnende toestanden en de bureaucratie waarin achterblijvers terechtkomen. Dat is wel het laatste waarop mensen zitten te wachten die in onzekerheid zitten over het lot van hun dierbare die vermist is. Brieven schrijven aan instanties, zorgen dat je financieel het hoofd boven water houdt en dat je gezin in de tussentijd gewoon blijft draaien. Deze stoorzender bij leed en rouwverwerking moeten we zien te voorkomen. Er is veel in gang gezet door mevrouw Van Gorkum, mevrouw Mennink, met wie de SP destijds veel contact had en initiatiefneemster van de petitie mevrouw De Vries. Heel belangrijk werk, een compliment aan hen allen. Zij zijn in gesprek gegaan met de instanties die zich daardoor enigszins bewust zijn geworden van de omvang en de ernst van het probleem. Er kwamen protocollen tot stand en ook Slachtofferhulp Nederland heeft zich uitstekend ingezet en doet dat nog. Er is dus het een en ander verbeterd. Ook de Minister is in beweging gekomen. Hij onderkent het probleem, maar volgens de SP wordt er nog geen echte oplossing geboden. De Minister schrijft over de noodzaak dat instanties coulance betrachten richting de achterblijvers. Als je achterblijver bent, moet je dus hopen dat de bank of de verzekeraar je een soort gunst wil verlenen. Dat kan toch niet? De SP wil voor deze mensen geen coulance, maar het recht op hulp. Dat moeten we zien te regelen.

De SP is dus voorstander van een status voor vermisten. In het rondetafelgesprek hierover zijn heel concrete en goed doordachte ideeën geuit, zoals de verklaring van onvermogen om zaken te behartigen, zoals ook advocaat Korver voorstelde. Deze zou men na twee maanden moeten kunnen aanvragen bij het OM. Deze verklaring zou ervoor moeten zorgen dat betalingsproblemen worden voorkomen, omdat de verklaring de betalingsverplichtingen opschort. Zo nodig kan nakoming gevorderd worden als de betreffende instantie in gebreke blijft. Als er uiteindelijk door de rechter geen rechtsvermoeden van overlijden wordt uitgesproken in de toekomst, na enkele jaren, kunnen die verplichtingen herleven. Dit laatste doen we om fraude of misbruik te voorkomen.

Alle bestaande mogelijkheden werken niet of onvoldoende naar tevredenheid van de achterblijvers. Ook dat hebben we van de mensen die het betreft gehoord. Over het rechtsvermoeden van overlijden is al gesproken. Het duurt veel te lang voor mensen en het is superpijnlijk. Men is niet of dood of levend, men kan ook vermist zijn. Het woord dekt de lading dus niet. Bewindvoering is ook veel genoemd, maar het is geen oplossing. De bewindvoerder kan problemen met instanties signaleren, maar niet oplossen. Dat helpt dus niet. Daarnaast is de vraag wie het moet zijn en wie het betaalt. De SP vindt dat we mensen moeten ontzorgen. Dat doet Slachtofferhulp Nederland prima voor de mensen die daar terechtkomen. Maar ook deze organisatie heeft geen doorzettingsmacht richting de banken en verzekeraars. Daarom wil de SP dat er een status komt. We moeten iets regelen voor deze groep, een verklaring die achterblijvers het recht geeft op maatwerk, met Slachtofferhulp Nederland echt als hulp, als ombudsman die ontzorgt voor deze mensen. Geen coulance dus, maar een recht. Overigens vind ik het politieregister waarover de Minister schrijft een prima middel als startpunt voor een dergelijke verklaring. Ik wil wel dat deze verklaring juridische gevolgen krijgt, dus betalingsverplichtingen opschort et cetera.

Verder heb ik nog enkele vragen over de buitenlandse aspecten. Als een Nederlander in het buitenland vermist raakt, zijn de problemen nog veel ingewikkelder. Er zijn schrijnende voorbeelden van. Zijn hier protocollen voor? Wie is er in Nederland verantwoordelijk voor? Wie is het eerste aanspreekpunt voor de familie en welke hulp kan vanuit Nederland aan de familie worden geboden? Ik hoor graag de reactie van de Minister op dit punt, maar vooral op het voorstel om achterblijvers van vermiste personen uit de bureaucratie en de onzekerheid te helpen. De SP wil geen coulance. We moeten de achterblijvers niet in de positie laten dat ze bij de zorgverzekeraar en de Belastingdienst moeten smeken. Zij hebben recht op duidelijkheid en het is aan ons om die te regelen.

Voorzitter: Helder

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Als voorzitter deed ik het zojuist al even, maar ook de CDA-fractie dankt de personen die dit onderwerp vandaag op de agenda hebben gezet. Mevrouw De Vries als ervaringsdeskundige, maar ook mevrouw Van Gorkum, die zo mooi maar ook zo pijnlijk heeft verwoord waar zij allemaal tegenaan is gelopen toen haar echtgenoot in Italië was vermist. We hebben mevrouw Jaka niet genoemd, maar zij heeft heel nuttig onderzoek gedaan naar de knelpunten die er zijn en mogelijke oplossingen daarvoor. We moeten haar vandaag ook even eren. Al deze ervaringen en het onderzoek hebben het CDA zover gebracht dat de partij wil dat er serieus iets wordt gedaan. De huidige knelpunten en de mogelijke oplossingen zijn dermate dat we echt een wijziging moeten realiseren in de manier waarop we nu omgaan met vermisten.

Er is inmiddels gelukkig wel heel veel gebeurd. We hebben begrepen dat Slachtofferhulp Nederland specifieke contactpersonen heeft. Dat is heel nuttig; zij bieden grote steun. Duidelijk is ook geworden dat bewindspersonen eigenlijk niet echt soelaas bieden. Zij kunnen niets extra's. Het lijkt een fantastisch idee, maar het is toch niet de oplossing. Doorgaans zijn bewindspersonen een aardige oplossing, maar in deze situatie niet. Ze noemen het hier bewindspersonen, maar het zijn strikt genomen bewindvoerders. Bewindspersonen kunnen vaak heel veel. Ik ben benieuwd wat ze vandaag kunnen.

We hebben gezien dat er belangrijke protocollen van de grond zijn gekomen. Die protocollen zijn vaak niet meer dan goede afspraken over de manier waarop we met elkaar om moeten gaan en kunnen nooit rechten vervangen. We hebben gezien dat het belangrijk is dat er bepaalde rechten komen. We hebben van Slachtofferhulp Nederland begrepen dat de nationale politie werkt aan een verklaring die voor achterblijvers zou kunnen aantonen dat een vermiste persoon in een register is opgenomen. Ik denk dat duidelijk is dat dit niet genoeg is, omdat het weinig rechtskracht geeft. Een verklaring is belangrijk, een status is belangrijk. Ik denk niet dat we ons heil moeten zoeken in een verklaring van overlijden. Daar heeft men geen behoefte aan. Dat is ons wel duidelijk geworden uit de hoorzitting. Het moet meer een verklaring zijn dat iemand vermist is, met een status dat iemand vermist is. Het CDA heeft niet voor niets aangedrongen op een reactie van het OM. We willen weten wat de grote monsters zijn die we moeten bevechten. De brief daarover was heel duidelijk: dat is fraude. Ik weet niet of we zo vreselijk bang moeten zijn voor misbruik, anders dan dat we altijd risico's van misbruik hebben en dat we een Wetboek van Strafrecht, een OM en een politie hebben om fraude te kunnen tegengaan. Ik weet niet of we iets wat zo belangrijk is voor achterblijvers zouden moeten tegenhouden omdat dat gevaar wellicht op loer ligt. Fraude of de risico's daarop mogen nooit betekenen dat we mensen die hulp nodig hebben geen hulp meer geven, omdat het een beetje lastig is om fraude tegen te gaan. Dat moet niet de weg zijn.

Het is belangrijk dat er door het OM na verificatie een aparte status wordt georganiseerd en een aparte verklaring wordt afgegeven. Ik denk dat we daartoe moeten overgaan. Of dit een wetswijziging vraagt en, zo ja, of dat dan een simpele wetswijziging is, horen we graag. Het is goed als het WODC het onderzoek uitbreidt en niet alleen bekijkt hoe men het elders doet, maar ook op welke wijze we het hier kunnen regelen. In het buitenland gebeurt het een en ander. Het is heel goed om op te merken dat in ieder geval in de situatie van mevrouw Van Gorkum is gebleken dat het geen groot probleem was dat de vermissing in Italië heeft plaatsgevonden. Zij heeft juist wel de steun van het ministerie ervaren. Ik heb van anderen wel gehoord dat het lastig was, maar dat hoor je ook als er in het buitenland iemand wordt omgebracht. Ons Ministerie van Buitenlandse Zaken en al onze posten maken daarin vaak het verschil. Ik hoor graag van het kabinet hoe we de nieuwe status kunnen vormgeven.

Voorzitter: Van Toorenburg

De voorzitter:

De Minister wil graag ruim vijf minuten nadenken over zijn antwoorden.

De vergadering wordt van 16.28 uur tot 16.36 uur geschorst.

De voorzitter:

De Minister popelt om de vragen van de Kamer en de initiatiefnemers te beantwoorden.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor het stellen van de vragen en uiteraard de initiatiefnemers. Zij hebben zich al een jaar lang over de problematiek gebogen en hebben er vervolgens op de juiste manier aandacht voor gevraagd. Hopelijk kunnen ze vandaag uit mijn antwoorden de zekerheid halen dat we echt iets met hun zorgen doen. Ik heb gelukkig even met de twee aanwezige initiatiefnemers kunnen spreken en heb gevoeld hoe heftig het is om in een situatie van vermissing terecht te komen. Het is zonder enige twijfel een buitengewoon ingrijpende gebeurtenis voor achterblijvers, die in grote onzekerheid leven, niet weten of ze moeten rouwen of moeten hopen op de terugkeer van degenen die vermist zijn. Ze worden vervolgens voortdurend heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees en geconfronteerd met allerlei praktische problemen waar hun hoofd helemaal niet naar staat. Ik kan me daar echt heel veel bij voorstellen.

We moeten ons tegelijkertijd realiseren dat dit een omvangrijk probleem in aanvang is. Ik zeg «in aanvang» omdat we in Nederland jaarlijks 40.000 vermissingen hebben, 40.000 gevallen waarin mensen vermist raken en achterblijvers zich dus in aanvang heel grote zorgen maken over wat er met de betrokkenen is gebeurd. Het goede nieuws is dat de meeste vermissingen, meer dan 90%, dus meer dan 39.000 vermissingen, binnen enkele dagen worden opgelost. Ten goede, omdat de betrokkene weer terugkeert, of ten kwade, omdat duidelijk is dat er sprake is van overlijden. Per jaar zijn er ongeveer 20 à 25 langdurig vermisten. Dit doet niets af aan de ernst, maar het betekent wel dat de omvang van de problematiek beperkt is. Daarbij bestaat het risico dat we, als we maatregelen zouden nemen die van heel vroegtijdige actie uitgaan, in heel veel gevallen de verkeerde maatregelen zouden kunnen nemen omdat de betrokkene nog terugkeert of omdat al vrij snel duidelijk wordt wat er werkelijk is gebeurd. Ondertussen zijn de financiële problematiek, die vaak de grootste problematiek vormt, en de contractuele problematiek – men kan niet van contracten af omdat de betrokkene zelf geen opzegging kan doen – natuurlijk bijzonder moeilijk voor de achterblijvers. Ik wil deze financiële problemen heel serieus bekijken. Dat is gelukkig in de afgelopen maanden al gebeurd. Tijdens het rondetafelgesprek met de Kamer is er uitvoerig aandacht voor gevraagd naar aanleiding van de petitie. Ik leef mee met de achterblijvers en ik heb ook heel veel begrip voor de praktische problemen, waarover ik voorafgaand aan het algemeen overleg even met de dames De Vries en Van Gorkum heb kunnen spreken.

Omdat we er veel begrip voor hebben, hebben we maatregelen genomen die volgens mij de goede maatregelen zijn. We hebben drie initiatieven genomen die ik straks zal nalopen. We hebben gekozen voor snelle praktische oplossingen voor het probleem, dat vooral praktisch is. Naar mijn overtuiging hebben de mensen die met het probleem worden geconfronteerd er meer aan dat we ervoor zorgen dat hun probleem zo snel mogelijk zo klein mogelijk wordt dan wanneer we ze blij maken met alleen een wettelijke oplossing die pas over een jaar, anderhalf jaar of twee jaar in werking treedt. Daarbij is het bovendien de vraag of de praktische problematiek daadwerkelijk wordt opgelost. We hebben dan wel een wettelijke verplichting of wettelijke haak, maar de vraag rijst of die door iedereen wordt opgevolgd. Met de nu gekozen route willen we protocollen afsluiten met de partijen die mede door de petitie als de probleemgevallen naar voren zijn gekomen, zoals de Sociale Verzekeringsbank en de Belastingdienst. Ik noem het hele rijtje straks nog even op. We maken daarmee de kans op de praktische problematiek zo klein mogelijk en vragen het WODC te bekijken hoe we er op een verstandige manier mee kunnen omgaan. We moeten ten eerste rekening houden met het feit dat een heel groot deel van de mensen toch weer terugkeert of dat al heel snel duidelijk is wat er is gebeurd. Ten tweede moeten we rekening houden met de mogelijkheid van misbruik, want er zijn ook mensen in Nederland die graag van hun verplichtingen af zouden willen en deze route zouden kunnen misbruiken. Dat moeten we goed bekijken. Ten derde gaat het om de status vermist of de vermoedelijkedoodverklaring. Dat moeten we goed bekijken. Ik wil het WODC laten onderzoeken wat de meest verstandige route is, want het effect van iemand doodverklaren die uiteindelijk niet dood blijkt te zijn, is vrij heftig. Er ontstaan daardoor allerlei juridische posities die heel lastig weer recht te breien zijn als later blijkt dat de betrokkene al dan niet moedwillig is vertrokken.

De voorzitter:

Ik onderbreek u omdat er al een tijdje een interruptie wacht. Het was lastig om ertussen te komen. Ik vraag u om wat minder onderwerpen tegelijkertijd in uw verhaal te behandelen zodat ik de leden gelegenheid kan geven te interrumperen.

Mevrouw Helder (PVV):

Mijn vraag betreft de opmerking dat met een wettelijke regeling de praktische problemen niet zijn opgelost. Het hoeft elkaar toch niet te bijten? Mijn inbreng is geweest – en zo heb ik mijn collega's ook beluisterd, al kan ik niet voor hen spreken – dat een wettelijke status het juist mogelijk maakt om de praktische problemen eerder te tackelen omdat we iets kunnen afdwingen. Ik zeg daarmee ook dat dat niet altijd prettig is, maar het kan dus wel. Een wet hoeft niet te bijten met wat de Minister nu voorstelt.

Minister Van der Steur:

Dat ben ik helemaal eens met mevrouw Helder. Ik vermoed echter dat het juist vanwege de consequenties van zo'n wettelijke status een tijd gaat duren. Dit moeten we laten onderzoeken door het WODC, zoals ook mevrouw Helder suggereert. We moeten de zorgvuldigheid die daarbij hoort in acht nemen in het belang van iedereen, van crediteuren, de samenleving en de vermiste zelf voor het geval dat hij nog leeft. We moeten aan allerlei formaliteiten voldoen. We vragen het WODC dit goed te bekijken en tegelijkertijd moeten we doen wat we kunnen om de kans op problemen zo klein mogelijk maken voor de 20 à 25 gevallen die echt langdurig vermist blijven.

Mevrouw Helder (PVV):

Dit komt overeen met wat ik hoopte te horen. Ik begrijp van de Minister dat het en-en is en daar ben ik blij mee. Mijn volgende vraag hoef ik niet meer te stellen, want die heeft de Minister al beantwoord. De omvang is beperkt, maar laat er geen misverstand over bestaan dat voor degenen die het betreft, al is het er maar één, de omvang beslist niet beperkt is. Al is het er één, al zijn het er duizend, dat maakt mij echt helemaal niets uit, want zelfs voor die ene zou ik exact hetzelfde doen.

Minister Van der Steur:

Dat ben ik helemaal eens met mevrouw Helder. Dat is precies wat ik net heb gezegd. Al is de omvang misschien beperkt, dat wil niet zeggen dat het niet echt een serieus probleem is, wat serieus moet worden opgepakt. Daarom hebben we samen met Slachtofferhulp Nederland, waar ik zo op terugkom, een aantal acties ondernomen, juist omdat we ons heel goed realiseren hoe ernstig de zaak is.

De heer Recourt (PvdA):

Ik wil even doorvragen op de juridische consequenties. Ik ben het met de Minister eens dat een rechtsvermoeden van overlijden zeer verstrekkend is, helemaal op het moment dat het teruggedraaid zou moeten worden. Je kunt de complicaties daarbij en de complexiteit daarvan nauwelijks overzien. Maar als we een ander juridisch haakje zouden maken, bijvoorbeeld een verklaring van onvermogen om zaken te behartigen, waarover Korver spreekt, komen de juridische consequenties heel dicht bij de consequenties van een rechtsvermoeden van overlijden of zijn ze er misschien wel gelijk aan. Of zitten er redelijk grote verschillen tussen? Heeft de Minister dit uitgezocht?

Minister Van der Steur:

Nee, dit heb ik niet uitgezocht, maar het is goed om het ook mee te geven aan het WODC. Een aantal leden heeft gevraagd om de punten die zij hebben ingebracht mee te nemen in het WODC-onderzoek. De heer Van Oosten heeft een suggestie gedaan. Ik zeg toe dat ik zijn punten meeneem, net als het element van de heer Recourt. Want het gaat uiteindelijk niet zozeer om de titel van wat we oplossen, maar vooral om de oplossing. Hoe we die noemen, is een tweede. Aan de oplossing stellen we drie eisen. De eerste is dat de oplossing het probleem van de achterblijvers praktisch moet oplossen. De tweede is dat de oplossing misbruikbestendig moet zijn en de derde is dat de oplossing bij het eventueel terugdraaien ervan niet tot onoverkomelijke bezwaren moet leiden.

De heer Recourt (PvdA):

Ik begrijp dat bij dezen de opdracht aan het WODC is uitgebreid en dat er niet alleen rechtsvergelijkend naar het buitenland wordt gekeken maar ook wordt bekeken hoe we het in Nederland optimaal kunnen organiseren.

De voorzitter:

Alvorens de Minister reageert, wil ik hem vragen kort te duiden wat het WODC is voor de mensen die met belangstelling het debat volgen.

Minister Van der Steur:

Heel goed. Het WODC is het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het is een onafhankelijk onderzoeksinstituut, verbonden aan mijn ministerie. Het doet wetenschappelijk onderzoek ter ondersteuning van mijn beleid. De oorspronkelijke gedachte was om het WODC in ieder geval te vragen om lering te trekken uit wat men in het buitenland doet. Wat doet men daar anders dan wij en kunnen we daarvan leren? Maar ik ben nu bereid, na gedegen ambtelijk advies, om de punten die uit de hoorzitting naar voren kwamen en de punten die hier zijn genoemd mee te nemen in het WODC-onderzoek zodat we een compleet beeld hebben van de voor- en nadelen, de kansen en de risico's van eventuele oplossingen voor de problematiek. Maar ik ga ondertussen wel door met de protocollen, want ik wil de praktische problemen praktisch oplossen.

De heer Van Nispen (SP):

Mijn fractie pleit al drie jaar voor praktische oplossingen voor mensen die in de knel zitten. Maar steeds waren er weer nieuwe gevallen. De ene keer kwam Zorginstituut Nederland met een slecht voorbeeld, de andere keer was het de Belastingdienst die mensen die vermist waren bleef lastigvallen. Het heeft dus wat voeten in aarde gehad. Maar als de Minister zegt dat hij geen wetswijziging wil waar niemand iets aan heeft omdat dat proces lang duurt, dan geldt dat natuurlijk ook voor een onderzoek. Dat duurt ook lang. Wat doen we in de tussentijd? Als we ervoor zorgen dat er praktische oplossingen tot stand komen, kan de Minister dan uitsluiten dat de slechte voorbeelden zich blijven voordoen? Wat moeten mensen doen die nu in de knel zitten? Stel dat de Minister niet kan bieden wat de Kamer wil, namelijk ervoor zorgen dat betalingsverplichtingen opgeschort worden, hoe zorgen we er dan voor dat mensen niet in de knel komen en dat ze niet om coulance hoeven te vragen, maar het recht hebben om geholpen te worden?

Minister Van der Steur:

Ik kom zo aan dit punt toe als ik uitgebreid inga op de protocollen. Ik sprak er net even over met de initiatiefnemers. Ze vroegen wat ze daar aan hebben, omdat niet alle bedrijven geneigd zijn om coulance te betrachten. Dit werd net ook gezegd door de woordvoerders. Daarom is het van groot belang dat we de protocollen vrij snel evalueren. Ik zal straks nog vertellen met wie we de protocollen hebben afgesproken en sinds wanneer ze er zijn, want dat laat ook zien dat we de afgelopen maanden echt heel veel werk hebben verzet. Ik wil de protocollen volgend jaar al evalueren om te bekijken wat er precies gebeurt. Dan kunnen we, op basis van de protocollen, openbaar rapporteren over de effecten. Daar gaat natuurlijk een stimulerende werking vanuit om de problemen die zich voordoen actief en goed op te lossen.

De heer Van Nispen (SP):

Normaal gesproken ben ik altijd heel blij als de Minister een onderzoek toezegt op een onderwerp dat me na aan het hart ligt, maar ik aarzel nu toch een beetje. Het is altijd interessant om te weten hoe men het in het buitenland heeft georganiseerd, maar advocaat Korver is bijvoorbeeld al met een heel concreet voorstel gekomen. Natuurlijk zitten er ingewikkelde kanten aan, maar wat hij voorstelt is toch wel enigszins overzichtelijk. Ik aarzel dus een beetje of ik moet instemmen met een onderzoek, wetende dat we daarmee op de lange baan schuiven wat we eigenlijk al een poosje terug geregeld wilden hebben.

Minister Van der Steur:

Ik begrijp het ongeduld van de heer Van Nispen heel goed en ik zou zijn opmerking terecht vinden als ik ondertussen niet al iets anders deed. Hij gaf ook terecht complimenten aan Slachtofferhulp Nederland, waarvoor ik hem hartelijk dank. Er is in de afgelopen maanden echt ontzettend veel werk verzet, juist omdat iedereen zich realiseert dat het echt moet. Aan de ene kant moeten we op een praktische manier de praktische problemen oplossen met de protocollen die we opgesteld hebben. Aan de andere kant ben ik graag bereid te onderzoeken wat we daarna moeten doen. Advocaat Korver heeft suggesties gedaan, maar er zijn veel meer suggesties. Men mag van het kabinet verwachten dat het goed bekijkt wat het beste is. Ik kom daar bij de Kamer op terug, wat mij betreft al voor de zomer van volgend jaar. Wij proberen dit onderzoek voor de zomer klaar te hebben, maar ondertussen evalueren we voor de zomer ook de huidige protocollen. We hebben dan dus binnen iets meer dan een halfjaar ook de eerste inzichten in de vraag of de protocollen de problematiek praktisch gezien oplossen. We zullen ook aangeven waar dat niet is gebeurd. Dat kan een heilzame werking hebben.

Ik kom op de protocollen die zijn gesloten onder de begeleiding van Slachtofferhulp Nederland. Terecht hebben verschillende leden daar hun dank en waardering voor uitgesproken. Slachtofferhulp Nederland heeft met vele instanties gewerkt aan praktische werkafspraken over de manier waarop het beste met achterblijvers kan worden omgegaan, zodat zij niet worden belast met betalingsverplichtingen waaraan ze niet kunnen voldoen. We hebben een protocol met het Verbond van Verzekeraars. Dit was er al sinds 2014. De protocollen met het Zorginstituut Nederland en de Sociale Verzekeringsbank zullen dit najaar gereed zijn. We hebben een vast contactpersoon bij Zorgverzekeraars Nederland, een protocol sinds 2 juni 2016 met de Nederlandse Vereniging van Banken en sinds 3 juni 2016 met de Pensioenfederatie. Het Genootschap van Burgemeesters zal op 7 december 2016 een themabijeenkomst over dit onderwerp organiseren voor alle burgemeesters. De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken heeft een concepthandreiking gereed. De Belastingdienst heeft een intern protocol sinds juli 2016. Dit betekent dat met al deze partijen afspraken zijn gemaakt over de manier waarop ze in deze situatie op een verstandige manier met elkaar omgaan. Ze hebben speciale contactpersonen voor gevallen van vermissing. Ik ben zeer verheugd over deze samenwerking, die een kans verdient om zich te bewijzen. We zullen ook hierover de Kamer rapporteren.

De voorzitter:

Ik heb een vraag als woordvoerder van de CDA-fractie. Uit de hoorzitting kwam ook heel duidelijk naar voren dat niet alle partijen zich gebonden voelen als er een protocol is afgesloten met een koepel. Neemt u dat ook mee als u de Kamer bericht? Het is een zorgpunt als bijvoorbeeld de koepel van de banken een protocol afsluit en één bank zegt: het is allemaal leuk en aardig, maar ik geef niet thuis.

Minister Van der Steur:

Dat nemen we zeker mee; dat is een goede suggestie.

Ik kom op het Centraal Register Vermiste Personen en de verklaring van vermissing. Hiervoor geldt ook weer: wat we kunnen doen zonder dat we de wet hoeven te wijzigen, doen we. Dat heb ik al toegezegd. Dit betekent dat we van het Centraal Register Vermiste Personen een verklaring zullen afgeven dat iemand inderdaad bij de politie als vermist is gemeld. Daarmee wordt de positie van de achterblijvers in eerste instantie ondersteund en krijgen ook de instanties een formele bevestiging van het bestaan van de vermissing. Op 1 december aanstaande is de politie klaar om deze verklaring beschikbaar te hebben. Iemand zei 1 januari, maar het is eerder, het is 1 december. Ik ben het er helemaal mee eens dat deze verklaring op zichzelf niet leidt tot rechten of verplichtingen. De heer Van Nispen gaf dat ook aan. Het is echter wel meer en beter dan het tot op heden ooit is geweest. We kunnen mensen echt op een heel laagdrempelige manier helpen met het officiële bewijs van het feit dat iemand vermist is. Ik kom daar zo nog op terug naar aanleiding van een individuele vraag.

Ik kom op de voorlichting over afwezigheidsbewind. We hebben in de wet de mogelijkheid van afwezigheidsbewind geregeld. Bij vermissing kan de rechter een bewindvoerder benoemen die iemands praktische en financiële zaken tijdens de vermissing kan behartigen. Door onbekendheid wordt er bijna geen gebruik van gemaakt en de vraag is – die vraag werd ook gesteld – of het voldoende ruimte biedt om tot echte oplossingen te komen. Er is een speciale brochure opgesteld om de aandacht te vestigen op deze mogelijkheid. Deze is al te vinden op rijksoverheid.nl. Slachtofferhulp Nederland is daar uiteraard van op de hoogte.

Door verschillende fracties is aandacht gevraagd voor de suggesties die zijn gedaan tijdens het rondetafelgesprek. Ik heb daar met grote belangstelling kennis van genomen, ook van de suggesties van de heer Korver, die ik ook om andere redenen veel spreek en hoog acht. We moeten de beste oplossing voor de schrijnende problematiek bieden en ik wil dat op twee manieren doen: met de protocollen en de evaluatie daarvan en met het onderzoek door het WODC, dat dus breder wordt dan in eerste instantie aan de Kamer is bericht. Zodra we de resultaten van zowel de evaluatie als van het WODC-onderzoek beschikbaar hebben, kunnen we stappen zetten naar een eventuele definitieve wettelijke oplossing als blijkt dat daar behoefte aan is en het een serieuze oplossing blijkt te zijn. Ik zal de Kamer separaat informeren over het tijdstip waarop het onderzoek beschikbaar is.

Ik kom in dit kader nog even terug op wat de heer Van Oosten zei over het kiezen voor een «status vermist» en het herleven van de verplichtingen later. Dit is typisch iets wat we door het WODC moeten laten onderzoeken, want stel dat iemands partner vermist raakt en men in gemeenschap van goederen is getrouwd, en dat na een aantal jaren duidelijk wordt dat het een bewuste vermissing is geweest. Dan herleeft dus alles waarvoor men zelf ook aansprakelijk is. Daarmee helpen we de mensen niet. Misschien wel op korte termijn, maar op langere termijn is men mede hoofdelijk aansprakelijk voor het totale tekort, de totale schuld die in al die jaren kan zijn opgebouwd. Dit is een typisch voorbeeld van wat misschien op korte termijn het probleem oplost – men hoeft niets meer te betalen – maar mogelijkerwijs op lange termijn het probleem alleen maar groter maakt, zeker voor de achterblijver die er niet om heeft gevraagd dat de andere persoon vermist raakte. Dit is een van de typische voorbeelden die we echt zorgvuldig moeten laten bekijken in het belang en ter bescherming van de achterblijvers. Dat zal ik meegeven aan het WODC.

De heer Van Oosten (VVD):

De Minister maakt deze opmerking terecht, want het is inderdaad zo dat een achterblijver dan voor langere termijn voor veel grotere financiële problemen kan worden gesteld dan aanvankelijk is gedacht. Maar wat ik bedoel te vragen, staat niet op zichzelf. Ik vraag niet om een onderzoek naar de schorsende werking van de doorlopende verplichtingen als een op zichzelf staand iets, want het onderzoek of de vermiste persoon nog in leven is, hangt daar natuurlijk mee samen. Als dat op enig moment duidelijk is – de heer Recourt zei al dat dit volgens het stelsel dat we nu kennen binnen een jaar kan – dan zou het voorbeeld dat de Minister geeft zich niet voordoen. Het is alleen maar een zoektocht naar. Ook de heer Korver gaf aan dat de huidige onderbewindstelling deze schorsende werking niet kent. Volgens de achterblijvers zitten de zorgen wel degelijk op het punt van de betalingsverplichtingen die op de korte termijn doorlopen. Als we hier serieus mee bezig willen zijn, moeten we het wel bekijken. Ik dank de Minister dat hij dit wil doen.

Minister Van der Steur:

Ik beschouw dit als een stimulans om door te gaan op de ingeslagen weg.

De heer Recourt heeft gevraagd of de verklaring van de politie een status heeft. Nee, die heeft inderdaad nog geen status. Ik vertrouwde erop dat de instanties die de protocollen hebben ondertekend er serieus mee omgaan. Ik neem mij dan ook voor om daaraan, naar aanleiding van dit algemeen overleg, aandacht te besteden in een brief aan de desbetreffende medeondertekenaars van de protocollen.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb een vraag over de verklaring van de politie. Er is sprake van 40.000 vermissingen per jaar. Als we de verklaring na de eerste dag uitdraaien, dus 40.000 keer per jaar, heeft deze hoegenaamd geen waarde. Als we dat wat later doen, als de overgrote meerderheid al is opgelost en het duidelijk is dat het om een echte vermissing gaat, heeft de verklaring al meer waarde. Ik kan me voorstellen dat er nog meer elementen zijn waarmee we rekening kunnen houden waardoor de verklaring iets meer betekent dan alleen een printje over de melding bij de politie dat een partner of een kind weg is.

Minister Van der Steur:

Daar zit nu precies de crux van het belang van het WODC-onderzoek. De heer Recourt heeft helemaal gelijk: als we 40.000 verklaringen zouden krijgen na één dag vermissing, terwijl de helft daarvan binnen een week al weer is opgelost, ten positieve of ten negatieve, heeft die verklaring inderdaad geen waarde. Maar aan de andere kant kunnen er ook situaties zijn waarin een achterblijver al na een dag in een enorm financieel probleem terechtkomt en wel behoefte heeft aan die verklaring. Wat dat betreft kun je heel gemakkelijk casuïstiek bedenken waarin je heel graag wilt dat die verklaring er toch is. Ik ben het helemaal met de heer Recourt eens dat we op dit punt moeten proberen zo zorgvuldig mogelijk te acteren. Ik zou er echter geen voorwaarden aan willen verbinden, want ik kan me ook heel goed voorstellen dat er mensen zijn die na een dag al in de problemen komen. Stel je voor dat je een huis hebt aangekocht en dat moet afnemen. Dan is het wel van groot belang dat je kunt zeggen: er gaat iets heel erg mis hier, ik moet even pas op de plaats maken. In de casuïstiek kunnen we dus heel veel voorwaarden bedenken waarin de verklaring van groot belang kan zijn, ook al na korte tijd. Het is echter wel het voornemen dat de verklaring zo werkt dat duidelijk is hoelang de betrokkene al vermist is. Daarmee krijgt de verklaring automatisch meer gewicht, gegeven het feit dat we weten dat het overgrote deel van de vermissingen zichzelf oplost.

De heer Recourt vroeg of het mogelijk is om de verklaring van vermoedelijk overlijden binnen een jaar af te geven. De wachttijd geldt niet bij een duidelijk geval van overlijden, bijvoorbeeld als er aanwijzingen zijn dat er sprake is van overlijden. Een van de initiatiefnemers zei net tegen mij dat ze ondertussen wel anderhalf jaar heeft gewacht op de uitspraak. Dit is typisch een punt dat ik na dit algemeen overleg meeneem om met de Raad voor de rechtspraak te bespreken. Deze specifieke gevallen moeten niet op de lijst van anderhalf jaar terechtkomen, nog los van het feit dat de rechterlijke macht sowieso geen anderhalf jaar wil doen over een uitspraak. Ik neem me echter voor – ik zeg dit ook tegen de initiatiefnemers – met de Raad voor de rechtspraak op te nemen dat de raad dit soort gevallen heel snel behandelt, want anders schieten we er niets mee op. Dan onderneemt men na een jaar actie omdat het dan kan en vervolgens zit men nog een jaar te wachten. Dat kan niet. Ik ben blij dat dit punt hier nog even naar voren werd gebracht. Ik neem het mee en ik rapporteer erover voor de zomer van volgend jaar.

De heer Recourt vroeg naar de positieve resultaten tot nu toe. Ik heb al gezegd dat een groot deel van de protocollen pas net in werking is getreden en dat de doelgroep natuurlijk heel klein is, 20 à 25 gevallen per jaar. We weten van vier zaken dat de protocollen al tot positieve resultaten hebben geleid. Alle intenties zijn in ieder geval goed en ik verwacht meer positieve resultaten. Het blijft echter maatwerk en in sommige gevallen zijn de beslissingen niet zoals de achterblijvers ze wensen. Daar kunnen heel goede redenen voor zijn, dat is echt casuïstiek. Daarom evalueren we de protocollen in 2017. Ik verwacht dat er een heilzame werking uitgaat van het feit dat we nu al aangeven dat de evaluatie dan zal plaatsvinden.

De heer Van Oosten vroeg naar de schorsende werking van vermogensrechtelijke verplichtingen. Ik denk dat daar grote voor- en nadelen aan zitten. We nemen zijn vraag mee in het WODC-onderzoek. Ook het door de heer Van Oosten genoemde element van misbruik nemen we daarin mee.

De heer Van Nispen vroeg naar de gang van zaken in het buitenland. Mevrouw Van Toorenburg gaf er eigenlijk al antwoord op. Er wordt in eerste instantie altijd contact opgenomen met Buitenlandse Zaken. Dat kan ter plekke of in Nederland gebeuren, waarna de zaak teruggaat naar de ambassade in het land waar de vermissing heeft plaatsgevonden. Achterblijvers wordt uiteraard geadviseerd de politie in Nederland te informeren en Slachtofferhulp Nederland ondersteunt ook achterblijvers buiten Nederland. We hebben recentelijk nog een geval in Afrika gehad waaraan vanuit Nederland ondersteuning werd gegeven om te proberen de vermissing zo veel mogelijk te duiden en op te lossen. In een van de recente gevallen die onder mijn aandacht is gebracht, is uiteindelijk een oplossing gevonden met het gevolg dat de vermoedelijkedoodverklaring kon worden afgegeven.

De voorzitter:

Mij blijkt dat er behoefte is aan een tweede termijn.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden en de toezeggingen. Ik vraag om nog een toezegging, want het helpt mij als de Minister een brief naar de Kamer stuurt met daarin de punten die het WODC meeneemt in het onderzoek. Dan hebben we het allemaal op een rij en kunnen we het naar de initiatiefnemers doorsturen. Ook kunnen we het aan de Minister doorgeven als er eventueel nog een vraag is achtergebleven, zodat hij kan bijsturen.

Ik heb geen vragen die onbeantwoord zijn gebleven. De Minister is het voor een groot deel met mij eens – laat ik het zo eens een keer zeggen, dat is ook leuk – maar ik vraag toch een VAO aan waarbij ik twee moties zal indienen. De wettelijke status moet er komen, maar ik wil natuurlijk dat de motie het haalt, dus ik kijk naar mijn collega's. Dit is geen politiek probleem, maar een praktisch probleem. Wie de motie aan een meerderheid helpt, maakt mij niet uit, als er maar een meerderheid komt. Ik denk even na over de manier waarop ik zo veel mogelijk collega's kan meekrijgen. Ik wil een motie die misschien een wat softere variant is, maar wel met het doel om een stok achter de deur te houden. Het is niet dat ik de Minister niet vertrouw, maar ik wil iets aantoonbaars hebben waardoor we hem kunnen rappelleren. Een eventuele opvolger van de Minister kan er dan ook meteen mee aan de slag. Dan houden we de vinger aan de pols.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Politiek doet ertoe. Er is een probleem, mensen hebben zich ingespannen om het hier op de agenda te krijgen en we bespreken het. Dat is een fijne constatering. Nog belangrijker is dat mensen ertoe doen, want het is dankzij een aantal actieve burgers dat we hierover spreken. Als er kwaliteit geleverd wordt en men kijkt naar de reden daarvoor, dan is het eigenlijk altijd doordat de goede mensen op de goede plek zitten.

De Kamer is vrij eensgezind over het principe: het is fantastisch dat er van alles geregeld wordt, maar de juridische status en waarschijnlijk ook de terminologie moeten beter juridisch geborgd worden omdat die niet op orde zijn. We kunnen die conclusie wel trekken. Ik trek ook de conclusie dat er op dit moment geen concreet voorstel ligt. Wat Korver schrijft, is niet ingevuld met de vraag welke juridische consequenties het voorstel moet hebben, hoe ver het moet gaan en wat opgenomen moet worden. We ontkomen er niet aan dat dit wordt onderzocht. Het is heel goed dat de opdracht aan het WODC is uitgebreid en dat meer wordt gekeken naar het buitenland en naar de manier waarop een status het beste kan worden geregeld. De Minister zegt dat het voor de zomer rondkomt, dus er wordt hard aan gewerkt. Mensen die kijken zullen denken «dat is bijna een jaar», maar in Den Haag is dat echt snel.

Ik heb nog één gedachte. Ik kan mij voorstellen dat we de juridische gevolgen in de tijd laten oplopen. Het is nu zwart-wit; men heeft wel of geen status en als die er wel is, krijgt men meteen de gehele klap, alsof iemand al overleden is. Misschien is een in de tijd oplopend aantal gevolgen een mogelijkheid. Ik vraag de Minister om dit aan het WODC voor te leggen.

Uiteraard ben ik het erg mee eens om vanaf nu, eigenlijk vanaf gisteren, in afwachting van de wet de inzet op de praktijk te verbeteren. Die wet moet geen vluggertje zijn en moet vooral goed zijn, maar dat de praktijk op orde komt, moet wel een vluggertje zijn. Ik hoorde de Minister dat ook zeggen, dus ik ben eigenlijk wel een tevreden Kamerlid.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Het is een compliment aan de initiatiefnemers dat het hen gelukt is om ons rond dit onderwerp bij elkaar te krijgen en ook de Minister aan het werk te krijgen. De petitieaanbieding heeft ertoe geleid dat de protocollen en de praktische kant, die de Minister heeft belicht als het gaat om versterking van de positie van de achterblijver, wel degelijk al effect hebben gehad. De vraag is alleen nog of dit een juridische borging moet krijgen. Ik ben tevreden met het feit dat de Minister dit gedegen laat onderzoeken. Dat is van belang omdat we alleen op die manier recht kunnen doen aan de vragen die opkomen, die bij achterblijvers spelen, de zorgen van achterblijvers, de dubbele lasten et cetera. Daarnaast ontkomen we niet aan allerlei vragen van juridische aard als we een wet maken. Zo is er de vraag hoe ervoor gezorgd wordt dat de waarborg voldoende omkleed is. Ik ben benieuwd hoe men dit in het buitenland doet. Ik ben zeker ook benieuwd naar de manier waarop het befaamde instituut dat de Minister noemde, kijkt naar de suggesties die door de verschillende collega's zijn gedaan. Ik wacht dit met grote belangstelling af.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Bij mij strijden ongeduld en realisme om voorrang. Ja, de SP wil een status. We moeten juridisch borgen dat men niet afhankelijk is van coulance, maar als achterblijver het recht heeft om niet in de problemen te komen. Daar is het om te doen. Toch mogen we ook onze zegeningen tellen en benoemen wat wij, maar vooral de twee aanwezige initiatiefnemers, de afgelopen jaren bereikt hebben. Daar hoort de vaststelling bij dat we in het verleden mensen wat hebben aangedaan door het gewoon niet goed te regelen. Dat is treurig.

Het is heel goed dat de Minister aan de slag gaat met de verklaring van onvermogen om de zaken te behartigen nadat er melding is gedaan bij het politieregister. Daar zit mijn ongeduld, maar de realist in mij zegt dat een wet even duurt en dat we vandaag het ideaalplaatje niet helemaal rond krijgen. Nogmaals: we kijken naar wat we wel bereikt hebben. Het is goed dat de Minister de protocollen evalueert en bekijkt of het allemaal goed loopt met de verzekeraars, de banken en noem maar op. Ik wil wel dat we vandaag uitspreken dat mensen niet meer in de knel komen. Dat moeten we afspreken. Als we vandaag niet kunnen organiseren dat die goede juridische borging er komt omdat we nog niet zo goed weten hoe het precies moet, moeten we vandaag ook zeggen dat een achterblijver bij een serieuze vermissing niet meer in de problemen kan komen omdat Zorginstituut Nederland, de Belastingdienst of een verzekeraar niet wil meewerken. Ik wil dat de Minister desnoods persoonlijk voor hen in de bres springt als het Slachtofferhulp Nederland onverhoopt een keer niet lukt.

Voorzitter: Helder

De voorzitter:

Alvorens mevrouw Van Toorenburg het woord te geven, zeg ik informeel dat ik het hier van harte mee eens ben.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ook ik ben het hier heel erg mee eens. We moeten twee sporen volgen. Aan de ene kant moeten we bekijken wat de protocollen waard zijn, hoe het loopt, of ze uitgebouwd kunnen worden en of er een verklaring komt waardoor mensen iets in handen hebben. Aan de andere kant moeten we iets hebben wat enige rechtskracht heeft, waarmee men kan laten zien wat er aan de hand is en waarmee men andere instanties van zich af kan houden. Dat moeten we organiseren. Het is goed dat het WODC dit onderzoekt.

In de pauze hebben we met de initiatiefnemers gesproken. Zij geven terecht aan dat we ons niet blind moeten staren op het buitenland, omdat wij op dit punt misschien wel gidsland zijn. Het is misschien helemaal niet zo dat in het buitenland alles zo briljant is uitgedacht. We zijn er in Nederland helaas veel ervarener mee, misschien wel omdat we hier mensen hebben die zich dit zo aangetrokken hebben, dat ze het op de agenda hebben gezet. Er moeten dus twee dingen gebeuren. Ik ben ervan overtuigd dat er iets van een verklaring met rechtskracht moet komen en dat er daarnaast de protocollen en de inzet van de politie en Slachtofferhulp Nederland moeten zijn.

Voorzitter: Van Toorenburg

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik stel voorop dat ik de ondersteuning van het tweesporenbeleid van harte waardeer. Ik snap de dilemma's en ik snap ook dat de Kamer vraagt of het niet nog sneller en voortvarender kan. Tegelijkertijd proef ik veel waardering en begrip voor het feit dat we hetgeen we willen doen goed willen doen. Als we het dan doen en het duurt langer, dan moeten we het juiste doen. Daar hebben we het onderzoek voor nodig. Ik stuur de Kamer een brief met de inhoud van het WODC-onderzoek. Ik neem mij voor om daarover ook met de initiatiefnemers te spreken, zodat we hun ideeën en suggesties op praktisch gebied kunnen meenemen. We betrekken daarbij uiteraard ook de opmerkingen die tijdens de rondetafelgesprekken zijn gemaakt, zoals die van de heer Korver.

Ik heb toegezegd dat we de protocollen zullen ondersteunen met een brief aan de betreffende partijen. Zoals de heer Van Nispen zei: het moet dan niet meer fout gaan. Met dat uitgangspunt stuur ik die brief en daarbij vraag ik aandacht voor de leden van de koepelorganisatie naar wie mevrouw Van Toorenburg verwees.

Ik zal de rechterlijke macht vragen om te zorgen dat er een snelle route ontstaat in de gevallen waarin mensen een beroep doen op de rechterlijke macht. Er is in het algemeen geen zicht op tegenspraak, dus ik denk dat dit snel moet kunnen. Waar ik een rol kan vervullen, zal ik dat doen. Ik stuur de evaluatie op basis van de protocollen voor de zomer van volgend jaar aan de Kamer toe. Ik hecht eraan die evaluatie te doen.

Mevrouw Helder heeft twee moties aangekondigd. In één motie zal gevraagd worden om een wettelijke regeling. Die loopt echt vooruit op de uitkomst van het WODC-onderzoek, dus ik zal die motie ontraden. Het is niet zinnig om een keuze te maken terwijl we net afspreken dat we een onderzoek doen.

Mevrouw Helder (PVV):

Wij vinden de wettelijke status nodig, omdat de bewijslast niet bij de achterblijvers moet liggen. De motie zal ik indienen en meteen aanhouden. Ik wacht het onderzoek af omdat het naar verwachting in de zomer van 2017 gereed is.

Minister Van der Steur:

Mevrouw Helder gaat over haar eigen moties, maar ik vraag me af wat de functie van de motie is. Alle leden hebben zich duidelijk uitgesproken en daar is geen woord Frans bij. De initiatiefnemers begrijpen volgens mij heel goed wat we hebben afgesproken. Dan is het de vraag wat de functie van die aangenomen motie is, maar dat is aan de politieke partijen zelf.

In de tweede motie van mevrouw Helder zal gevraagd worden om een stok achter de deur. Ik heb nog niet helemaal door welke dat moet zijn. Ik heb geen stok achter de deur nodig. Ik weet heel duidelijk wat er van ons verwacht wordt en daar sta ik niet alleen in; dit geldt ook voor mijn ambtelijke ondersteuning.

Ik waardeer de aansporingen en de suggesties van de overige Kamerleden zeer. Ik ontleen veel energie aan hun opmerkingen om het verschil te maken voor mensen die in deze problematiek terecht zijn gekomen.

De voorzitter:

We komen hiermee aan het einde van dit algemeen overleg. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.

  • De Minister zegt toe dat hij een brief schrijft aan de Kamer waarin hij aangeeft wat de gedachten zijn over het WODC-onderzoek, de componenten daarin en de manier waarop hij zich het onderzoek voorstelt.

  • Voor de zomer van 2017 komt er een evaluatie van de protocollen.

Mevrouw Helder heeft een VAO aangevraagd. Wij zullen dit melden aan de Griffie.

Ik dank iedereen voor de belangstelling en de enorme inzet.

Sluiting 17.15 uur.