Kamerstuk 33552-20

Verslag van een algemeen overleg

Slachtofferbeleid


Nr. 20 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 april 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 3 maart 2016 overleg gevoerd met Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 juni 2015 met de reactie op de motie van de leden Van Helvert en Oskam over een financiële oplossing voor ouders van misbruikte kinderen (Kamerstuk 34 082, nr. 17);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 december 2015 met de beleidsreactie op het WODC-onderzoek over de privacy van slachtoffers (Kamerstuk 33 552, nr. 17);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 januari 2016 over slachtofferbeleid en screening kinderopvang (Kamerstuk 33 552, nr. 18).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Van Toorenburg

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Helder, Kooiman, Van Oosten, Recourt en Van Toorenburg,

en Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 15.01 uur.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over slachtofferbeleid. Ik heet de Minister, zijn medewerkers, de Kamerleden die vandaag het woord zullen voeren, en de belangstellenden op de tribune welkom. Wij hebben een spreektijd van zes minuten afgesproken en er is gelegenheid voor twee interrupties. Wij kunnen dit thema dan op een behoorlijke manier bespreken.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Uit onderzoek is gebleken dat verdachten via het procesdossier inzage hebben in persoonlijke gegevens van de slachtoffers, dat wil zeggen: naam, adres, woonplaats en telefoonnummer. Dit wordt door slachtoffers als een zeer onaangename inbreuk op hun privacy ervaren. De regering wil een einde maken aan deze onbedoelde en vaak ook onnodige inbreuk op de privacy van slachtoffers. Zij maakt daarbij wel de kanttekening dat verschillende actoren in de strafrechtketen moeten kunnen beschikken over persoonlijke informatie van het slachtoffer. Om in kaart te brengen welke actoren in het strafproces met welk doel over welke persoonlijke informatie van het slachtoffer moeten kunnen beschikken, worden eerst een informatieanalyse en daarna een impactanalyse gemaakt. Op basis daarvan wordt een besluit genomen of en zo ja, op welke wijze en op welke termijn een voorgenomen wijziging kan worden uitgevoerd. Welke maatregelen dan eventueel worden getroffen, weten wij helaas pas in de tweede helft van het jaar. Mijn fractie vindt het niet prettig dat dit zo wordt vooruitgeschoven. Het lijkt een beetje op de uitspraak van een voormalig Minister: «maakt u zich geen zorgen, wij gaan het regelen». De huidige slachtoffers hebben daar niets aan. Ik moet dit misschien zien als «een halve dop», maar het zou mooi zijn als de Minister vandaag wil toezeggen dat het toch sneller kan en dat hij voor de huidige slachtoffers al iets kan regelen, al dan niet in overleg met de ketenpartners.

Het is opmerkelijk dat de regering nu opeens een einde wil maken aan die onbedoelde en onnodige inbreuk op de privacy van slachtoffers, terwijl de voormalige Staatssecretaris dat niet nodig vond toen ik dit vroeg in 2012. Hij was van mening dat de bestaande mogelijkheden genoeg waren. Die jij-bak moet ik toch even maken. De VVD is een partij die zegt voor de slachtoffers te staan. Dan is het jammer dat zij er altijd een aantal jaren over doet voordat zij goede maatregelen overneemt. Maar goed, mijn fractie is blij dat er nu wel naar wordt gekeken, maar het moet dus ook geregeld worden.

Een aantal verbeteringen is gelukkig al in gang gezet zoals het nieuwe voegingsformulier voor slachtoffers die zich willen voegen als benadeelde partij; voortaan wordt nog alleen gevraagd naar de minimaal noodzakelijke persoonsgegevens. Wat zijn die minimaal noodzakelijke persoonsgegevens? Ook wordt meer aandacht besteed aan de privacy van het slachtoffer in de opleiding van de politie. Daarnaast wordt ingezet op een betere informatievoorziening aan het slachtoffer over bestaande beschermingsmogelijkheden zoals aangifte op een ander adres, de zogenaamde domiciliekeuze, aangifte onder nummer, de beperkt anonieme getuige en de bedreigde getuige.

Het is goed dat er verbeteringen in gang zijn gezet, maar het irriteert mijn fractie dat wij al jaren spreken over de bestaande mogelijkheden en dat die nog steeds niet goed worden benut om nog steeds dezelfde redenen. Slachtoffers worden niet van de mogelijkheden op de hoogte gebracht, medewerkers in de strafrechtketen zijn er niet van op de hoogte et cetera, et cetera. Daarom stel ik de vraag wanneer de Minister op dit punt nu eens goed doorpakt. Waarom is het zo moeilijk ervoor te zorgen dat het bestaande beleid wordt uitgevoerd?

In dit kader wijs ik op een artikel dat recentelijk in de media is gepubliceerd waarin een vader van een slachtoffer van aanranding zegt dat de politie zijn dochter ontmoedigde om aangifte te doen. De zedenrechercheurs zouden hebben gezegd dat zij zich wel moest realiseren dat naam en adres bij de verdachte bekend zouden worden en dat zij er rekening mee moest houden dat er misschien geen zaak van zou komen, ondanks het feit dat er onomstotelijk bewijs was. Mijn voormalig collega Brinkman zou zeggen: «dat noemen wij platlullen». Het is een letterlijk citaat en daarom gebruik ik dit woord al is het niet fraai. Daar komt het natuurlijk wel op neer. Ook kreeg het slachtoffer geen kopie van het proces-verbaal. Ik vat dit samen met het begrip «dit moet toch niet kunnen». Ik hoop dat de Minister dat met mij eens is. Ik krijg hier graag een bevestiging van. Ik koppel daar natuurlijk meteen de vraag aan wat hieraan wordt gedaan.

De bestaande mogelijkheden worden aan een zeer beperkte groep aangeboden, want er moeten gegronde redenen zijn om gegevens van slachtoffers af te schermen. Aangifte onder nummer wordt volgens de huidige richtlijn vrijwel uitsluitend aangeboden aan slachtoffers die werknemer zijn in de publieke sector. Waarom wordt die speciale aanwijzing in de richtlijn niet voor meer slachtoffers gevolgd? Ik krijg hierop graag de reactie van de Minister. Mijn fractie is van mening dat slachtoffers standaard geïnformeerd zouden moeten worden over mogelijkheden om hun identiteit en persoonlijke gegevens te beschermen.

Ik ga over naar de verschijningsplicht waarvoor mijn fractie steeds weer aandacht vraagt. Naar aanleiding van de toezegging tijdens een plenair debat over de uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers, is de Minister met het Openbaar Ministerie in gesprek gegaan over de vraag hoe het omgaat met de wens van het slachtoffer tot verschijning van de verdachte. Het OM heeft laten weten dat de aanwezigheid regelmatig als onderwerp terugkomt in het slachtoffergesprek en dat slachtoffers niet vaak zelfstandig komen met de wens tot aanwezigheid van de verdachte. Ik heb echter geen antwoord gekregen op de vraag of in de gevallen waarin het slachtoffer dat wel wenst, het ook werkelijk lukt om de verdachte op de zitting aanwezig te laten zijn. Ik krijg hier graag een reactie op van de Minister.

De heer Recourt (PvdA): Ik heb een vraag over het vorige punt: het anoniem aangifte doen onder nummer. Ik ben het voor een belangrijk deel eens met mevrouw Helder, maar ik meen dat zij net een slag verdergaat dan ik zou willen gaan. Is zij van mening dat een slachtoffer te allen tijde anoniem onder nummer aangifte zou moeten kunnen doen of zijn er ook uitzonderingen?

Mevrouw Helder (PVV): Te allen tijde gaat wel iets te ver. Het gaat mij erom dat slachtoffers van geweld- en zedenmisdrijven sowieso worden geïnformeerd, maar ook slachtoffers van een inbraak of een straatroof. Voor de laatsten geldt dat de impact vaak pas later duidelijk wordt. Mensen doen aangifte en vragen zich, als zij thuiskomen, af wat er vervolgens zal gebeuren. Zij realiseren zich dat hun naam en adres bekend zijn. Als daar actief op wordt gewezen, kunnen zij nadenken over de vraag of zij wel willen dat hun naam en adres bekend worden.

De heer Recourt (PvdA): Een inbraak is een mooi voorbeeld. Het moet wel duidelijk zijn in welk huis is ingebroken. Kenbaarheid is belangrijk. Soms is het nodig, maar wij willen toch ook niet altijd een proces tussen anonieme personen? Voor een zedenzaak geldt hetzelfde. Het is heel vervelend, maar moet je dan niet vooral kijken of je het adres en een telefoonnummer kunt achterhalen als dat nodig is? Je moet toch maatwerk kunnen leveren in plaats van zeggen dat je altijd anoniem aangifte moet kunnen doen.

Mevrouw Helder (PVV): Dat heb ik ook niet gezegd. Ik heb gezegd dat slachtoffers standaard moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheden om identiteit en persoonlijke gegevens te beschermen. Ik zeg niet dat het een wettelijk recht moet zijn, want ik erken de problemen die de heer Recourt schetst. In overleg kan echter vaak al heel veel en als er overleg is, kunnen slachtoffers tot de conclusie komen dat zij het per se wel willen en dan kan een politieagent erop wijzen dat het in dat geval heel moeilijk kan worden. Dan komt men in dat overleg wel tot iets, dat is althans mijn ervaring.

Ik heb gezegd dat in het kader van de verschijningsplicht de wens tot aanwezigheid van de verdachte per slachtoffer verschilt. Ik begrijp dat maatwerk het uitgangspunt is, maar ik pleit ervoor dat dit wel aan het slachtoffer wordt voorgelegd. Daarom ben ik vooralsnog tevreden met de toezegging dat op basis van de verzamelde ervaring van het Openbaar Ministerie, een gesprek wordt georganiseerd over de wijze waarop nu wordt omgegaan met de wens van het slachtoffer tot aanwezigheid van de verdachte in een rechtszaal. Kan de Minister toezeggen dat de Kamer, al dan niet in de voortgangsbrief, voor het volgende algemeen overleg wordt geïnformeerd over het resultaat van dit gesprek?

Dit heeft betrekking op de verschijningsplicht op de zitting waar de zaak inhoudelijk wordt behandeld. Voor mijn fractie staat dit los van de verschijningsplicht op de zitting waar een uitspraak wordt gedaan. Waarom geen verschijningsplicht als de strafeis van het Openbaar Ministerie een gevangenisstraf van een jaar of meer is? Dit heeft natuurlijk te maken met de zelfmeldplicht. Als iemand tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld, kan er meteen effectuering plaatsvinden.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Je hoopt dat het jezelf of je naasten nooit overkomt: slachtoffer worden van een misdrijf, maar als het gebeurt, moet de overheid zich van haar beste kant laten zien. Er gebeurt al veel, maar wij kunnen het erover eens zijn dat het altijd beter kan en ook beter moet.

Een eerste stap die wij kunnen zetten, is dat een slachtoffer van een misdrijf aangifte kan doen zonder daarbij op grote drempels te stuiten. Mevrouw Helder sprak er al over: je wilt niet dat een verdachte jouw persoonlijke gegevens kan zien. Je wilt dus anoniem aangifte kunnen doen, maar op de site van de politie staat in antwoord op de vraag of er anoniem aangifte kan worden gedaan letterlijk: «In principe kan dat niet. Anoniem aangifte doen kan alleen in uitzonderlijke bedreigende situaties.» Verder wordt er dan enkel nog verwezen naar Meld misdaad anoniem.

Als ik slachtoffer zou zijn, zou ik hier niet gerust op zijn. Anoniem aangifte doen kan wel, bijvoorbeeld op nummer, maar een slachtoffer wordt afgeschrikt door dit bericht. Sterker nog, vaak weet de politie ook niet dat het kan. Ik heb dit tijdens diverse werkbezoeken gemerkt en ik heb berichten in mijn e-mailbox ontvangen van agenten die schrijven dat zij niet zo op de hoogte zijn van de procedure. Ik heb zelfs eens een agent voorgehouden dat aangifte op nummer toch ook mogelijk is, maar hij wist niet hoe die procedure verloopt. Het zou wijs zijn als de politie op dit punt beter geschoold zou worden. Wat doet de Minister hiermee?

Ik lees in zijn reactie dat hij de procedure gemakkelijker wil maken opdat adres, woonplaats en telefoonnummer niet automatisch bij de verdachte terechtkomen. Dat is goed, maar hij schrijft ook dat er eerst allerlei analyses moeten worden gemaakt voordat hij dit kan doen. Halverwege 2016 komt er een heuse impactanalyse. Is dat wel nodig? Waarom beginnen wij hier niet gelijk aan? Ik verwacht meer actie en minder getreuzel van de Minister.

In het reces mocht ik op werkbezoek bij NL Confidential, ook wel bekend als Meld misdaad anoniem. Ik ontmoette daar super gedreven mensen die ontzettend goed werk verrichten. Ik was enorm onder de indruk van wat zij doen. Het is nog niet bij iedereen bekend dat zij ook het meldpunt Sektesignaal beheren dat destijds is opgericht door Minister Opstelten. Het richt zich op sektes en daarbij valt ook te denken aan financiële, arbeids- en sociale uitbuiting. Vorig jaar zijn er in dit kader 57 zaken geregistreerd. Het zou goed zijn als dit werk kan worden voortgezet, maar ik heb begrepen dat de financiering mogelijk aan het einde van dit jaar stopt. Kan de Minister dit toelichten? Is hij van plan om de financiering langer te laten doorlopen?

Ik kreeg tijdens het werkbezoek ook te horen dat er veel vormen van manipulatie worden gemeld, maar manipulatie als zodanig is niet strafbaar. Hieraan werd toegevoegd dat er in België meer mogelijkheden zijn in het strafrecht. Ik ken die situatie niet, maar ik weet nu wel waar het meldpunt tegenaan loopt. Is de Minister bereid om met het meldpunt Sektesignaal in gesprek te gaan om na te gaan welke mogelijkheden er zijn, welke mogelijkheden er bijvoorbeeld in België zijn en wat wij daarvan kunnen leren?

Stel je bent nabestaande in bijvoorbeeld een moord- of zedenzaak en je advocaat of jij en je advocaat hebben de indruk dat de politie en het Openbaar Ministerie onvoldoende of niet grondig of volledig genoeg naar de zaak hebben gekeken. Dit overkwam bijvoorbeeld de ex van Linda van der Giesen, die werd doodgeschoten voor haar werk. Het overkwam ook de vader van de 8-jarige Sharleyne uit Hoogeveen, die van de tiende etage is gevallen en waar zorginstanties vermoedelijk jaren hebben gefaald in de hulp aan dit meisje. Het is onduidelijk hoe zij om het leven is gekomen. Waar kun je als nabestaande heen als je denkt dat de politie en het Openbaar Ministerie steken hebben laten vallen? De advocaat van de nabestaanden van Linda van der Giessen heeft ons aangeschreven. Hij pleit voor een onafhankelijke onderzoekscommissie. Ik kan me dat goed voorstellen. Die commissie zou breder kunnen worden ingezet en niet alleen in die zaak. Ik krijgt hierop graag een reactie van de Minister.

Tot slot vraag ik nog aandacht voor het spreekrecht. De heer Korver heeft in de zaak Nicole van den Hurk betoogd dat aan de stiefmoeder en stiefzusjes van Nicole van der Hurk spreekrecht behoort toe te komen. De rechtbank Den Bosch heeft aangegeven dat hij zich goed kan voorstellen dat de nabestaanden bij wie Nicole opgroeide, de rechtbank willen toespreken, maar dat dit de rechter te buiten gaat. De rechtbank heeft laten weten dat hij hier wel een taak voor de wetgever ziet weggelegd, dus voor ons. Dat zette mij aan het denken, want wordt dit niet al geregeld in de uitbreiding van het spreekrecht? De Minister schrijft in zijn brief dat hij in de aanloop naar de wet mogelijk gaat evalueren of dit nog moet worden aangepast. Toen werd het mij onduidelijk. Het zou toch worden geregeld? De brief van de Minister heeft mij dus in verwarring gebracht en ik vraag hem om nu duidelijkheid te verschaffen.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik maak de Minister een compliment. Een aantal maanden na zijn aantreden blijkt dat hij het pamflet dat hij in 2013 heeft uitgebracht, niet is vergeten. Daarin is neergelegd dat de VVD staat voor slachtoffers en voor het slachtofferbeleid. Dit geldt uiteraard ook voor de andere fracties in de Kamer. Een van de punten die de Minister in het pamflet heeft gemarkeerd, is dat hij het voor slachtoffers die daaraan behoefte hebben, eenvoudig wil maken om hun naam te wijzigen. Dit aspect van het pamflet was nog niet uitgewerkt en ik ben blij dat dat de Minister het niet vergeten is en het heeft opgepakt toen hij zelf op de ministersstoel plaatsnam. Dit neemt niet weg dat ik nu ik mij dan maar even beschouw als erfgenaam van dat pamflet, een paar vragen aan hem wil stellen over een aantal andere punten.

Ik begin met de informatieverstrekking voor, tijdens en na het strafproces. Ik weet dat binnenkort de implementatie van een Europese richtlijn over slachtoffers en de informatieverstrekking in de Kamer aan de orde is. Wordt daarmee ondervangen wat de Minister destijds met dat pamflet heeft willen bereiken?

Over de bescherming en de privacy van slachtoffers is ook al door de andere woordvoerders gesproken. Ik kom daar nog op terug als ik spreek over de maatregelen die de Minister in zijn goede brief aankondigt. Ik lees in het pamflet dat in de publicaties voor de pers, dagvaardingen die worden uitgebracht en bekendgemaakt aan de pers, de namen van slachtoffers in principe niet langer traceerbaar zullen zijn. Verder zal de terechtzitting niet beginnen met het uitspreken van de naam van het bewuste slachtoffer, dat natuurlijk voor veel ellende kan zorgen. Ik weet het gewoon niet, maar misschien is dit allemaal ondervangen en dan ben ik daar heel gelukkig mee.

Welke stappen zijn gezet voor het stimuleren van herstelmaatregelen? Dat is met name interessant omdat dit een bijdrage zou kunnen leveren aan het verkrijgen van een schadevergoeding, zij het niet in alle gevallen. Ik ben benieuwd of de Minister daartoe inmiddels stappen heeft gezet dan wel of hij voornemens is dit te gaan doen.

Mevrouw Helder (PVV): Collega Van Oosten spreekt over de privacy van slachtoffers in berichten aan de pers. Ik heb dit punt al eerder naar voren gebracht, omdat het mij enorm stoort dat veroordeelden en slachtoffers die steeds met hun voornaam en de initiaal van de achternaam worden aangeduid, in de pers breeduit met hun volledige naam worden vermeld. De toenmalige Staatssecretaris antwoordde daarop dat hij de pers niet in de hand heeft en dat hij daar dus niets meer kon doen. Ik weet niet wat het antwoord van de Minister zal zijn, maar ik verwacht niet dat er in de tussentijd iets is veranderd. Is de heer Van Oosten het met mij eens dat wij dan moeten proberen om dit te veranderen? Misschien kan ik samen met hem een motie voorbereiden. Ik wacht zijn antwoord af.

De heer Van Oosten (VVD): Ik stel de vraag niet voor niks. Als dit nog steeds het geval is, dan heb ik daar zo mijn bedenkingen bij. Misschien laat ik mij overtuigen door het antwoord, maar als ik zelf over dat antwoord zou gaan, ben ik niet per se enthousiast. Ik wacht af wat de Minister zegt. Misschien is het inmiddels geregeld; dat weet ik niet.

Ik refereer aan een brief van Defence for Children waarin aandacht wordt gevraagd voor de positie van minderjarige slachtoffers en dan in het bijzonder voor de positie van minderjarige slachtoffers van seksueel geweld. Welke bevoegdheden heeft de advocaat van het bewuste slachtoffer om het te beschermen? Het gaat hier om een kind jonger dan 12 jaar, dat door vragen van de verdediging in een zwaar en lastig parket wordt gebracht. Ik realiseer mij dat de verdediging natuurlijk ook rechten heeft, maar zijn er in dit geval mogelijkheden voor de advocaat van het slachtoffer om te interveniëren?

Een ander praktisch punt is dat er nog niet overal aparte wachtruimtes zijn waar het minderjarige slachtoffer met zijn of haar ouders kan wachten op de aanvang van de rechtszaak. Ik weet dat de verdachte op dat ogenblik slechts verdachte is en geen veroordeelde, maar het kan vreselijk heftig zijn als hij of zij in dezelfde ruimte moet wachten als het slachtoffer. Ik hoop dat in dit kader inmiddels maatregelen zijn genomen en anders roep ik de Minister op om dit alsnog te doen.

Wij hebben een goede brief van de Minister ontvangen over de privacy van slachtoffers. Ik verwijs naar de vragen die mevrouw Helder heeft gesteld. Het is goed dat er maatregelen worden genomen, maar wanneer worden die nu effectief? Dat is temeer de vraag nu ik lees dat er nog een impactanalyse wordt opgesteld. Die kan er toch niet toe leiden dat alsnog van de voorgestelde maatregelen wordt afgezien? Ik krijg hierop graag de reactie van de Minister.

Het CDA heeft aandacht gevraagd voor de financiële vergoeding voor ouders van misbruikte kinderen. Dit onderwerp is specifiek geagendeerd voor dit algemeen overleg, maar ik laat het aan mevrouw Van Toorenburg om daaraan invulling te geven. Ik dring er echter op aan dat haast wordt gemaakt met het wetsvoorstel affectieschade. De wet heeft het niet gehaald, maar vorig jaar hebben wij gesproken over de voortgang van dit wetsvoorstel. Mij bereiken toch diverse signalen van slachtoffers of hun nabestaanden die erop aandringen dat hiervan werk wordt gemaakt. Het zal niet al het leed wegnemen, maar wij geven er wel blijk van dat wij hier een begin mee maken.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik zal deels dezelfde onderwerpen behandelen, maar dan vanuit het perspectief van mijn fractie. Ik begin ook met de privacy van slachtoffers. Het WODC-onderzoek en de reactie van de Minister daarop zijn stappen in de goede richting, maar ik heb toch nog een paar opmerkingen. Ook mijn fractie heeft signalen gekregen dat het op dit moment nog niet goed is geregeld. Er is te weinig aandacht voor de informatievoorziening aan slachtoffers en voor de mogelijkheden die zij hebben om, al dan niet deels, aangifte te doen. Naar aanleiding van de opmerkingen van de collega's benadruk ik dat ik van mening ben dat er maatwerk moet worden geleverd en dat ik geen voorstander ben van altijd anoniem aangifte doen. Ik vind dat principieel niet goed. Het gaat om een zaak tussen slachtoffer en dader en ik zou het liefste zien dat zij met elkaar worden geconfronteerd opdat het slachtoffer daarmee stappen kan zetten naar herstel en de verdachte of dader ter verantwoording kan roepen. Het heeft echter ook een aantal praktische consequenties als het om een inbraak of zedenzaak gaat. Dit neemt niet weg dat je maatwerk moet leveren en dat je het uiterste moet doen om de privacy zo goed mogelijk te borgen. Als ik dan lees dat de politie heel terughoudend is, niet om inhoudelijke redenen maar omdat het niet gemakkelijk te verwerken en te registreren is, denk ik dat dat in ieder geval de verkeerde redenen zijn. In bulkzaken lijkt er minder aandacht te zijn voor de privacy van slachtoffers en in de grote zaken lijkt het wel wat beter te gaan.

Ik hoor graag van de Minister hoe een betere informatievoorziening over de bestaande beschermingsmogelijkheden wordt vormgegeven. Vanaf welk moment wordt daaraan aandacht besteed in de opleiding van professionals? Hoe zorgt de Minister ervoor dat de bestaande beleidsregels structureler worden toegepast?

Ik heb een korte opmerking over het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor Nederlanders in het buitenland. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft hier al vaak om gevraagd en hier vaak voor gepleit. De Minister deelt dit standpunt, maar zegt dat het in beginsel eerst aan het buitenland is. Ik acht die route aanvaardbaar, maar dan moet het wel worden geregeld. Nu zou dit aan de orde zijn gekomen in een bijeenkomst van het European Network for Victims» Rights op 19 februari jongstleden. Kan de Minister inzicht geven in de stand van zaken?

Ik vraag vervolgens aandacht voor de positie van minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik in het strafproces. In het rapport van Defence for Children wordt vooral ingegaan op de positie van kinderen van 12 jaar en ouder die nog minderjarig zijn; die is nog niet goed geregeld. In een brief die de Minister kortgeleden aan de Kamer heeft gestuurd, worden veel maatregelen opgesomd. Het is een uitgebreide goede brief waarvoor ik de Minister mijn complimenten maak. Ik heb toch nog een paar opmerkingen.

De deskundigheidsbevordering bij professionals is belangrijk, maar het is de vraag op welke medewerkers in de strafrechtketen hier wordt gedoeld. Zijn dat alle beroepskrachten van de politie, het OM en de rechtspraak die slachtoffers spreken? Dat is een beperkte groep. Zijn de opleidingen ook gericht op minderjarigen tot 12 jaar of wordt in die opleiding de hele groep minderjarigen betrokken? Verhoren hebben een grote impact op een minderjarige slachtoffer. Deelt de Minister de mening dat voor de kwetsbare minderjarige slachtoffers het aantal verhoren moet worden beperkt tot een minimum? De Minister gaat nog in gesprek met de rechtspraak over mogelijke verbeteringen. Is hij bereid dit punt mee te nemen in dat gesprek?

Vervolgens kom ik op het punt slachtoffergesprek en herstelbemiddeling. Wij hebben signalen ontvangen waaruit blijkt dat een slachtoffergesprek op dit moment regelmatig wordt geweigerd door officieren van justitie. De voornaamste reden is dat zij te weinig getraind zijn en niet weten welke houding zij moeten aannemen tegenover een individueel slachtoffer. Er bestaat geen richtlijn voor wat in het slachtoffergesprek aan de orde moet komen. Het slachtoffergesprek is echter belangrijk voor het herstel van de emotionele schade. Is het mogelijk om een richtlijn voor een slachtoffergesprek op te stellen?

Ook wordt regelmatig geweigerd om een nagesprek te voeren met slachtoffers, terwijl zo'n nagesprek ook een helend effect kan hebben en inzicht kan geven in de keuze voor de strafmaat. Is het mogelijk om het nagesprek te verankeren in regelgeving?

Als een slachtoffergesprek ruim voor de zitting wordt gevoerd, kan het inzicht geven in de kans van slagen van herstelbemiddeling en mediation. De fractie van de Partij van de Arbeid zou graag zien dat het slachtoffergesprek op structurelere basis wordt gevoerd en vrij vroeg in de procedure.

De implementatie van richtlijn 2012/29/EU heeft betrekking op minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. De Minister verwacht dat de landelijke toepassing van mediation in het strafrecht mogelijk is binnen de huidige financiële kaders. Hij heeft toegezegd om in overleg met het OM en de rechtspraak nauwkeuriger te bekijken wat de te verwachten kosten en baten zijn van mediation in het strafrecht en op welke wijze mediation landelijk kan worden aangeboden. Hoe staat het hiermee? Op welke termijn verwacht de Minister duidelijkheid te kunnen verschaffen? Als de landelijke toepassing van mediation in het strafrecht niet mogelijk is binnen de huidige financiële kaders, is de Minister dan bereid om hiervoor geld vrij te maken?

Tot slot vraag ik aandacht voor de verankering van de positie van slachtoffers in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Wij hebben daar gisteren al over gesproken. Er zijn veel regels en veel separate mogelijkheden. Wordt dit in het nieuwe Wetboek van Strafvordering inzichtelijk gemaakt als een apart hoofdstuk of iets dergelijks?

Voorzitter: Helder

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. De Minister dacht dat er al geschorst zou worden, maar ik lever nog een inbreng namens de CDA-fractie op het belangrijke onderwerp van het slachtofferbeleid.

Terecht werd al een opmerking gemaakt over de motie die namens de CDA-fractie is ingediend over de schadevergoeding aan ouders van misbruikte kinderen. Wij hebben daar indertijd aandacht voor gevraagd. De Minister heeft dat toen als Kamerlid ook gedaan, omdat er nog steeds problemen zijn met de ruimte die ouders krijgen om hun schade te verhalen. Het is inderdaad niet helemaal duidelijk hoe dit nu zijn weg vindt. Er is natuurlijk een wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag is uitgebracht. Een deel ligt bij de Kamer en er is ook al het een en ander geregeld, maar kan de Minister toelichten wat nu precies de stand van zaken is? Op welke manier kunnen ouders nu een beroep doen op die schadevergoeding?

Er staat vandaag veel op de agenda over privacy. Het is een belangrijk onderwerp, maar als je de stukken leest, krijg je de indruk dat er hier en daar toch sprake is van een houtje-touwtjeregeling. Het lijkt heel goed geregeld, maar op een aantal punten is dit toch niet het geval. Formeel is het geregeld op het voegingsformulier, maar waar komt het tot uitdrukking op andere punten? Er is al gezegd dat het toch wat bijzonder is dat er nu nog een uitgebreide impactanalyse en uitvoeringsonderzoek komen. Wij willen dat dit nu snel wordt geregeld. Als bij een politieverhoor opeens een aantal zaken moeten worden geregeld, kan dat met stoom en kokend water, maar hier lijkt het erop dat het maar bij gesleep blijft. Ik dring erop aan dat zo snel mogelijk actie wordt ondernomen.

Ik pak er een paar onderwerpen uit. Op het voegingsformulier kan de identiteit aanvankelijk zijn afgeschermd, maar gedurende de zitting kunnen die gegevens alsnog opeens worden genoemd. Het gaat dan om bijlagen en zelfs medische correspondentie kan worden vermeld. Met de privacy van slachtoffers mag toch niet op die manier worden omgegaan? Overigens staat op de site van Advocatennetwerk dat de twee formulieren nog steeds naast elkaar bestaan, dus een met alle gegevens en een met zogenaamd niet alle gegevens. Welk formulier wordt nu gebruikt en hoe wordt de privacy gegarandeerd?

Mevrouw Helder wees al op de verschillende vormen van rechtsbescherming zoals de domiciliekeuze, aangifte onder nummer en Meld misdaad anoniem. Zeker bij wat kleinere zaken wordt het slachtoffer onvoldoende begeleid in de mogelijke keuzes om zijn privacy af te schermen. Ik duid dan op zaken die wat kleiner zijn in de ogen van de politie, die natuurlijk veel ellende voorbij ziet komen, maar voor de gemiddelde Nederlander is ieder probleem groots, zeker als het om geweld of zeden gaat. Wanneer wordt dit nu echt effectief geregeld voor de slachtoffers?

Ik loop al een poosje mee in dit huis en volgens mij praten wij al sinds 2007 over de slachtofferruimte. Er is afgesproken dat in alle rechtbanken ruimtes voor slachtoffers komen, maar die zijn er nog niet overal. Daarom vraag ik opnieuw aan de Minister om ervoor te zorgen dat die er komen.

Ten tijde van de zitting worden met enige regelmaat nog steeds meer gegevens over slachtoffers gegeven dan noodzakelijk is. Dat klemt zeker waar ook de media aanwezig zijn en men dus alsnog alle gegevens van iemand hoort. Laten wij toch veel scherper zijn. Soms kun je volstaan met alleen een voornaam. De rechter en iedereen die aanwezig is, weet over wie wordt gesproken zonder dat er meteen een heel beeld van een slachtoffer ontstaat, ook voor de betrokken media die terecht verslag doen.

Als een verdachte wordt getapt, wordt soms ook het slachtoffer getapt. Wanneer krijgen de slachtoffers daar kennis van? Ook dit is een privacyaspect. Wellicht zijn er allerlei dingen gedeeld en is het slachtoffer ook even gevolgd om de verdachte te kunnen volgen. Wanneer krijgt het slachtoffer daar een beeld van?

Het is schrijnend dat slachtoffers soms nog lang worden geterroriseerd door mensen die al zijn veroordeeld voor een strafbaar feit. Ik heb de Minister achter de schermen een zaak overhandigd van iemand die heeft geprobeerd een vrouw en haar kinderen te vermoorden. Dat is gelukkig niet gelukt, maar hij blijft vanuit de gevangenis de boel terroriseren en probeert keer op keer een omgangsregeling af te dwingen. Het kwetsbare kind wordt keer op keer gedwongen om in de rechtszaak te zijn. Gelukkig zijn kinderrechters scherp en zorgen zij ervoor dat het kind niet naar de dader in de gevangenis hoeft te gaan, maar toch is er iedere keer die dwang van een rechtszaak. De moeder kan het op een bepaald moment niet meer betalen en het kind moet iedere keer weer zijn verhaal doen. Zo zie je dat de rechtsmiddelen van ons stelsel soms bijna een middel worden om te terroriseren. Ik dring erop aan dat wij bekijken op welke manier wij ook in het omgangsrecht en bij de bescherming van slachtoffers en nabestaanden kunnen regelen dat een rechter kan zeggen: nu is het klaar, dit kind of dit gezin is zo beschadigd, dat moeten wij beschermen en deze rechtsmiddelen komen iemand even niet meer toe. Op welke manier kunnen wij dat met elkaar organiseren? Ik heb dit al vaker gezien en gelukkig had de voorganger van de Staatssecretaris en heeft nu ook de Minister veel aandacht voor slachtoffers die nabestaanden zijn. De positie van een kind van wie de ene ouder de andere heeft vermoord, lijkt wat te zijn verbeterd. In andere situaties zie je echter dat ouders die huiselijk geweld hebben gepleegd of, erger nog, hebben geprobeerd om iemand om te brengen, anderen nog in hun greep kunnen houden en het familierecht kunnen gebruiken om die anderen te terroriseren. Dat moet echt stoppen.

Voorzitter: Van Toorenburg

De voorzitter: De Minister heeft mij gevraagd om een schorsing van tien minuten opdat hij zijn antwoorden kan voorbereiden. We gaan echter ook nog stemmen om 15.45 uur. Wij zullen het overleg voortzetten na de stemmingen.

De vergadering wordt geschorst van 15.35 uur tot 16.13 uur.

Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun opmerkingen. Laat ik vooropstellen dat ik het goed vind dat we met elkaar over dit onderwerp spreken. De Kamer weet dat ik bij mijn aantreden als Minister de verantwoordelijkheid voor dit onderwerp op mij heb genomen, omdat ik ook vanuit mijn vorige rol als Kamerlid een bijzondere betrokkenheid bij dit onderwerp voelde. Die bijzondere betrokkenheid voel ik nog steeds. Ik waardeer het dus enorm dat de Kamer mij met een positief kritische houding in staat stelt om mijn werk te doen. Ik ben ook heel blij met de opmerking dat er op heel veel terreinen stappen vooruit worden gezet. De heer Van Oosten verwees naar de beleidsintenties die zijn fractie eerder heeft geuit op dat punt. Tegelijkertijd zie ik tijdens de werkbezoeken die ik afleg – ik zal daar zo verder op ingaan – dat er dankzij de aandacht van de afgelopen jaren positieve ontwikkelingen zijn ten aanzien van de vraag hoe we met elkaar de versterking van de positie van het slachtoffer in ons strafproces zo goed mogelijk kunnen vormgegeven, vanuit het besef dat het een heel bijzondere maar ook een heel zware positie is. Die positieve ontwikkelingen zijn er over de hele linie, niet alleen binnen de strafrechtketen maar ook daarbuiten, bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven, bij Slachtofferhulp Nederland, bij het Openbaar Ministerie en natuurlijk bij de politie, maar ook bij de rechterlijke macht.

De afgelopen jaren hebben we een enorme reeks maatregelen genomen. Gelet op al die maatregelen, kunnen we niet al een week daarna, een maand daarna of een paar maanden daarna zeggen dat het klaar is. Er loopt immers heel veel tegelijkertijd. Ik vind het goed dat de Kamer op dat punt een vinger aan de pols houdt. Zij vraagt hoe het beleid wordt uitgewerkt. De Kamer vraagt ook of het goed geborgd is en hoever we daarmee zijn. Vandaag zijn er een aantal nieuwe aandachtspunten genoemd waarvan ik denk dat ik daar als Minister mee verder kan.

Ik begin met een algemene inleiding, die iets langer is omdat ik ook aandacht zal besteden aan wat in Europa gebeurt. Vervolgens behandel ik een aantal thema's, namelijk de privacy, de internationale aspecten, de vragen over affectieschade, de vragen die de heer Recourt heeft gesteld over mediation, de verschijningsplicht – dat punt heeft mevrouw Helder aan de orde gesteld – en nog een aantal losse onderwerpen die ik samenvat onder het kopje «overig».

Ik stel vast dat ik ook vandaag weer voel dat de Kamer en de regering op dit punt niet tegenover elkaar staan. Wij zitten op één lijn. Wij vinden het allemaal belangrijk om te streven naar een rechtvaardig, effectief maar ook empathisch slachtofferbeleid, waarbij we recht doen aan de positie van het slachtoffer, zonder dat we de positie van bijvoorbeeld de verdachte, de raadsman, de officier van justitie of de rechterlijke macht veronachtzamen. De heer Recourt verwees er ook even naar in een debatje dat de leden onderling voerden. Je zult altijd de juiste balans moeten zoeken tussen de rollen die partijen in het strafproces hebben.

Mijn voorganger, voormalig Staatssecretaris Teeven, heeft het startschot gegeven door de visie op het slachtofferbeleid in 2013 naar de Kamer te sturen. Die visie, met de titel «Recht doen aan slachtoffers», geeft invulling aan de bepaling in het regeerakkoord om de positie van het slachtoffer voor, tijdens en na het strafproces te versterken. Er waren vijf beleidsdoelen geformuleerd: erkenning, informatie, schadeherstel, versterking van de rechtspositie en bescherming. Aan die doelen doe ik niets af. Ik merk dat ook bij de Kamer al die doelen op zich nog steeds op volle instemming kunnen rekenen. In de afgelopen jaren is ook flink ingezet op het bereiken van die doelen. Er is duurzaam geïnvesteerd in de strafrechtketen om het mogelijk te maken dat Slachtofferhulp Nederland zeven dagen per week, veertien uur per dag ook slachtoffers van veelvoorkomende criminaliteit kan helpen. We bereiken op deze manier ongeveer 100.000 slachtoffers van criminaliteit die voorheen geen hulpaanbod konden krijgen.

Op het terrein van de schadevergoeding is ook een belangrijke stap vooruit gezet met de uitbreiding per januari 2016 van de voorschotregeling naar alle misdrijven. Slachtoffers krijgen acht maanden na een onherroepelijk vonnis een voorschot van maximaal € 5.000 op de schadevergoeding als de dader die zelf nog niet heeft betaald.

De belangrijkste stap op het terrein van de rechtspositie van het slachtoffer is de uitbreiding van het spreekrecht. Het wetsvoorstel werd tot mijn grote vreugde door een overgrote meerderheid van de Kamer aangenomen. Dat ligt nu bij de Eerste Kamer. Het is goed als ook de leden van de Tweede Kamer de behandeling daarvan volgen om te bezien of de Eerste Kamer er net zo enthousiast over is als de Tweede Kamer. Gelet op de inbreng tot nu toe, kan enige aandacht van de Tweede Kamer op dat punt geen kwaad.

Ik kom te spreken over de informatievoorziening. Dit punt bestaat uit twee delen. Iedereen erkent dat slachtoffers deugdelijk moeten worden geïnformeerd. Ik proef dat ook in een aantal opmerkingen. Het proces is zo ingewikkeld dat het niet altijd meteen overal goed gaat. Dat kan ook bijna niet, maar dat doet niet af aan het uitgangspunt dat slachtoffers informatie horen te krijgen. Er is echter ook een tweede slag nodig. Terecht is de opmerking gemaakt dat die informatie ook begrijpelijk moet zijn. In het verleden hebben we gezien dat met de beste intenties soms brieven aan slachtoffers worden gestuurd die tot doel hebben om informatie te verstrekken, maar die zodanig zijn opgesteld dat de informatieverstrekking niet emotievrij wordt ontvangen. We hebben daar een jaar geleden over van gedachten gewisseld en gelukkig zijn heel veel dingen veranderd. Ook het verbeteren van de begrijpelijkheid van de informatie is nog een behoorlijke uitdaging. De vraag is hoe je ervoor kunt zorgen dat slachtoffers de ingewikkeldheid van bijvoorbeeld een strafproces goed begrijpen. Gelukkig biedt de digitale dienstverlening ons daarbij extra mogelijkheden. Op dit moment wordt er gewerkt aan een breed slachtofferportaal. Slachtoffers kunnen in de toekomst ook in een digitale omgeving communiceren met alle organisaties in de strafrechtketen via één toegangsportaal.

Ik heb laatst tijdens mijn werkbezoek aan het Openbaar Ministerie in Haarlem met eigen ogen kunnen zien hoe ook het Openbaar Ministerie daar een rol in vervult. Ik heb een presentatie gezien van het nieuwe slachtofferportaal in aanbouw van het Openbaar Ministerie, waarop het slachtoffer kan inloggen met zijn eigen naam en een inlogcode. Op dat portaal kan het slachtoffer de status van de zaak zien en tegelijkertijd informatie en uitleg krijgen. Het betreft antwoorden op vragen die bij je opkomen als je slachtoffer bent. Gelukkig wordt dat portaal niet gebouwd in magistratelijke afzondering. Bij de bouw daarvan wordt telkenmale weer met slachtoffers, dus met ervaringsdeskundigen, gesproken. Daarbij worden de stappen doorlopen en vragen gesteld als: wat zou u van zo'n portaal verwachten, welke informatie hebt u nodig, wat hebt u destijds gemist en hoe kunnen we daar in de toekomst beter in voorzien?

Slachtofferbeleid is een van de prioriteiten van het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie. De heer Recourt verwees daar ook naar. In dit kader is op 19 februari 2016, zoals de heer Recourt al zei, het European Network for Victims» Rights in Amsterdam opgericht. Eurocommissaris Jourová en ik mochten bij deze gelegenheid een openingsspeech houden. Uit elke lidstaat waren deelnemers aanwezig om met elkaar te spreken en hun kennis en ervaring te delen, met name met betrekking tot de EU-richtlijn inzake minimumnormen voor slachtoffers. Ik denk dat het goed is om hier te melden dat ook vertegenwoordigers van slachtofferorganisaties, lotgenotengroepen zoals Aandacht Doet Spreken maar ook lotgenotengroepen voor slachtoffers van seksueel misbruik binnen de katholieke kerk, aanwezig waren. Zij hebben op de markt gestaan om in Europa te kunnen laten zien hoe we in Nederland met elkaar lotgenoten en slachtoffers in staat stellen om hun eigen verantwoordelijkheid vorm te geven, waarbij zij tegelijkertijd vanuit de overheid worden ondersteund. Ik weet inmiddels dat dit ook door de slachtoffers en de slachtoffergroepen bijzonder is gewaardeerd.

Heel bijzonder is dat één specifiek slachtoffer, een jonge vrouw die een aantal jaren geleden een dwarslaesie heeft opgelopen omdat zij zeventien keer met een mes is gestoken, een toespraak heeft gehouden voor alle deelnemers, waarbij zij heeft uitgelegd hoe zij de bejegening in het proces als slachtoffer heeft ervaren. Daar had zij uiteraard goede en minder goede ervaringen mee, bijvoorbeeld ten aanzien van het spreekrecht. Zij was ook een van degenen die mij er destijds als Kamerlid toe heeft gestimuleerd om mij samen met andere Kamerleden, met name van de PvdA-fractie, in te zetten voor het spreekrecht. Zij was een van de personen die daar een belangrijke rol bij hebben gespeeld. Zij is ook bereid geweest om haar ervaringen te delen met andere mensen in Europa.

Ik moet wel zeggen dat hierbij een stuk verwachtingenmanagement op zijn plaats is. Dat zeg ik ook tegen de heer Recourt, die op dit punt een vraag stelde. De stappen die wij de afgelopen jaren in Nederland hebben gezet, zijn immers niet noodzakelijkerwijs in heel Europa al op hetzelfde niveau. Zo is ook de gedachte dat de overheid schadevergoedingsplicht overneemt, een stap die niet overal met hetzelfde begrip en enthousiasme wordt ontvangen. Er zijn immers heel veel Europese landen waar ze misschien niet eens een schadefonds hebben of waar ze in ieder geval niet zo'n breed schadefonds hebben als het Nederlandse Schadefonds Geweldsmisdrijven. Ik kom hier zo nog op terug om antwoord te geven op de vraag van de heer Recourt. Dit heeft mij wel gesterkt in de overtuiging dat de richtlijn inzake minimumnormen, die we met elkaar aan het implementeren zijn, ook echt nodig is om in Europa in ieder geval op minimumniveau één en dezelfde aanpak voor slachtoffers te kunnen garanderen.

Het opgerichte netwerk moet zich dan ook ontwikkelen tot een platform waar lidstaten dilemma's en best practices op het terrein van slachtofferbeleid kunnen delen. Zodoende draagt het bij aan de verbetering van het slachtofferbeleid op Europees niveau. Ook op internationaal vlak wordt dus flink in het slachtofferbeleid geïnvesteerd. Ik zeg er wel bij dat we heel veel hebben veranderd in de afgelopen jaren. Terecht vraagt de Kamer dan ook aandacht voor de vraag hoe het allemaal kan worden geborgd in de uitvoering. Ik denk dat het zeker zonde is dat nog niet op alle terreinen de gewenste effectiviteit is bereikt – dat geef ik ruiterlijk toe – maar dat wil niet zeggen dat we niet op de goede weg zijn. Ik vind het goed dat de Kamer hier aandacht voor vraagt. Middels de motie-Van der Staaij is er tijdens de begrotingsbehandeling extra nadruk op gelegd. Ik ben voornemens om de komende maanden in gesprek te gaan met alle betrokken organisaties om te bezien wat er nog nodig is om alle beleidsambities binnen de beschikbare mogelijkheden tot uitvoering te brengen.

De heer Recourt (PvdA): Ik begrijp dat het blokje «Europa en samenwerking in Europa» hiermee is afgerond.

Minister Van der Steur: Op uw vraag kom ik nog terug.

De heer Recourt (PvdA): Dan wacht ik nog even.

Minister Van der Steur: Het totaal aan opgaven zal ook betekenen dat we altijd prioriteiten moeten stellen. Na de zomer zal ik een meerjarenprogramma voor het slachtofferbeleid aan de Kamer presenteren. Daarbij gaat het om de vraag welke doelen wanneer worden gerealiseerd. Wie voert het uit en met welke middelen? Ik zal de Kamer ruim voor de begrotingsbehandeling daarvan op de hoogte stellen.

Ik kom bij een algemeen blokje over privacy. Hierover zijn veel vragen gesteld. Die zal ik ook nog individueel behandelen. Laat ik vooropstellen dat ik heel blij ben met het onderzoek dat het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) heeft gedaan. Het heeft mij de mogelijkheid gegeven om op een aantal terreinen nog verdere stappen te zetten om de privacy van slachtoffers beter te beschermen. Slachtoffers hebben behoefte aan en recht op een veilig strafproces waarin zij beschermd zijn tegen secundaire victimisatie en herhaald slachtofferschap. Een veilig strafproces betekent een strafproces waarin zorgvuldig met de privacy van het slachtoffer wordt omgegaan. Het WODC heeft in kaart gebracht wat de juridische kaders zijn voor die privacybescherming en hoe er in de praktijk binnen die kaders wordt gewerkt. De resultaten van het onderzoek zijn voor mij aanleiding om nadere maatregelen te willen treffen opdat de privacy van het slachtoffer nog beter wordt beschermd. Die maatregelen moeten er in ieder geval toe leiden dat persoonlijke gegevens van het slachtoffer niet meer bij de verdachte respectievelijk de dader terecht kunnen komen. Dat ligt vooral aan de wijze waarop deze informatie tot op heden wordt verwerkt in het strafdossier. Het strafdossier komt uiteraard noodzakelijkerwijs ter kennis van de verdachte en zijn raadsman. Ik wil dat veranderen, maar ik heb in de brief al aangegeven dat het minder simpel dan het lijkt. In het onderlinge debat merkte je al dat het bij de Kamer tot dezelfde discussie leidt. Waarom is het minder simpel dan het lijkt? Ten eerste moet het worden ingepast in de ICT-agenda van de strafrechtketen in brede zin. Daar heb je financiële middelen voor nodig. De Kamer kent de discussie daarover. Ten tweede moeten we voldoen aan de eisen van een zorgvuldig proces, ook vanuit de positie van de verdachte. Het is mogelijk dat de verdachte er op enig moment belang bij heeft om te weten wie zichzelf een slachtoffer vindt en wie aangifte heeft gedaan. Dat maakt dat het een zeer zorgvuldig proces is, waarbij ik een realistische en haalbare aanpak voorstel. Dat vraagt een grondige analyse van de impact op alle betrokken organisaties.

Ik dacht dat mevrouw Helder vroeg of die analyse kan worden overgeslagen of sneller kan worden gedaan. Ik snap die vraag heel goed. Er is geen enkele intentie om het proces te vertragen, maar het moet wel zorgvuldig worden gedaan. Dat zullen we dan ook doen. Ik zal hier niet de ongefundeerde belofte doen om iets sneller te doen terwijl ik weet dat het niet kan of dat het niet zorgvuldig zou zijn. Om die reden wil ik er de tijd voor nemen die nodig is, maar ook niet meer dan dat.

Ik kom bij het onderwerp privacy en de vragen die de leden daarover hebben gesteld. Allereerst kom ik te spreken over de scholing van de politie inzake anonieme aangifte. Het signaal dat mevrouw Kooiman geeft, is helder. Ik herken dat ook. Nieuw beleid moet altijd zorgvuldig worden geborgd in de organisaties die ermee te maken hebben. We hebben daar gisteren trouwens ook uitgebreid over gesproken in het kader van het Wetboek van Strafvordering. Zeker bij anonieme aangifte geldt het met name voor de politie. Bij de privacybescherming in het strafproces geldt het eveneens voor het Openbaar Ministerie en in zekere zin ook voor de rechterlijke macht. Dit jaar zal er een nieuwe opleiding beginnen bij de politie in de vorm van een zogenoemde module. Daarin zal veel aandacht zijn voor de bescherming van het slachtoffer en de privacy. Ook zal daarin de aangifte onder nummer en de domiciliekeuze onder de aandacht worden gebracht.

Mevrouw Helder vroeg welke gegevens wel beschikbaar moeten komen. Dat moet blijken uit de analyses ten aanzien van de informatie. Het WODC heeft in ieder geval al vastgesteld dat veel gegevens die nu nog standaard in het strafproces openbaar worden gemaakt, onnodig zijn voor het strafproces. Ik steun het WODC daarin. Mijn streven is dan ook om op dat punt een grote beperking aan te brengen.

Mevrouw Helder vroeg naar de domiciliekeuze en aangifte onder nummer. Er bestaat op dit punt een instructie aan de politie. Die zal worden verbeterd. De verklaring van de rechten wordt aan alle slachtoffers gegeven. Dat is overigens een voortvloeisel uit de Europese richtlijn. Daarin staat dat het ook schriftelijk dient plaats te vinden. Deze mogelijkheden zullen daarbij worden genoemd. Tegen mevrouw Kooiman zeg ik dat het misschien goed is om ook te kijken naar de website van de politie en ervoor te zorgen dat ook daar de informatie volledig up-to-date is en zodanig is opgeschreven dat recht wordt gedaan aan de positie van het slachtoffer.

De heer Van Oosten vroeg of ik het met hem eens ben dat we moeten voorkomen dat namen van slachtoffers in de openbaarheid worden gebracht. Hij noemde daarbij onder andere de informatievoorziening aan de media. Hierbij passen twee opmerkingen. Mijn ervaring is dat de media over het algemeen heel terughoudend zijn in het noemen van namen van slachtoffers, maar dat zij tegelijkertijd soms informatie verstrekken of beelden laten zien die heel duidelijk tot één specifiek persoon of een specifieke omgeving, buurt of huis zijn te herleiden. Ik kan alleen maar vanuit mijn positie in algemene zin aan de media vragen om daar goed over na te denken. Ik kan niet als vertegenwoordiger van de regering voorschrijven wat op dat punt wel of niet kan. Maar één ding is zeker: als wij – daarmee bedoel ik de hele strafrechtketen – aanleiding kunnen geven om die informatie bekend te maken in bredere zin, dan moeten we dat natuurlijk niet doen. Wij moeten dus zorgen voor een zodanige informatieverwerking dat die informatie niet noodzakelijkerwijs beschikbaar komt aan derden. Dat betekent ook dat namen en persoonsgegevens niet meer worden vermeld in stukken die ter inzage worden verstrekt aan de media. Daar zal in ieder geval een deel van het effect mee kunnen worden bereikt.

De heer Van Oosten (VVD): Dit is ook wat ik beoog. Ik snap dat de media doet wat ze moeten doen. Ik mag aannemen dat dit op de meest verantwoorde manier wordt gedaan. Het gaat mij er echter om dat vanuit de overheid of vanuit de rechterlijke macht, het Openbaar Ministerie, maximaal wordt voorkomen en dus niet wordt gefaciliteerd dat gegevens actief in de openbaarheid komen. Dan doel ik op het verstrekken van dagvaardingen waarin personen met naam en toenaam worden vermeld en – daar heb ik de Minister nog niet over horen spreken – op het openen van de terechtzitting met de volledige naam et cetera van het slachtoffer. Daarvan moet je je ook afvragen of het wenselijk is voor het strafproces als zodanig. Wanneer dit kan worden ingebed in richtlijnen of iets dergelijks en wellicht zelfs meegenomen kan worden in de analyse die nu toch wordt gedaan, waarbij het gaat om de omgang met privacy, dan ben ik daar erg gelukkig mee.

Minister Van der Steur: De suggestie van de heer Van Oosten neem ik graag over. Ik denk dat het goed is als we het in de analyse meenemen. Ik kan mij best iets voorstellen bij het uitroepen van de naam van het slachtoffer bij een zaak, want het is uiteindelijk ook de zaak van het slachtoffer zelf. Ik kan mij zelfs voorstellen dat er slachtoffers zijn die dat op prijs stellen, maar met een zaal vol publiek heeft het ook een bepaald effect. Ik denk het goed is om daarbij een juiste afweging te maken en het mee te nemen in de informatieanalyse.

Ik kom bij de vragen van mevrouw Van Toorenburg over het nieuwe voegingsformulier. Ter bescherming van de persoonsgegevens wordt op het nieuwe voegingsformulier aangegeven dat slachtoffers hun gegevens moeten afschermen op bijlagen, zoals medische stukken en loonstroken. Dat zorgt er in ieder geval voor dat die gegevens niet bekend worden. Als persoonsgegevens al op de aangifte terecht zijn gekomen, is helaas niet te voorkomen dat die gegevens in het strafdossier terechtkomen. Daar zullen we bij de verdere stappen nog naar kijken. Het nieuwe voegingsformulier is in januari 2016 vastgesteld en is daarmee ook het te gebruiken formulier. Met de praktijk is daar ook over gecommuniceerd. Zowel het Openbaar Ministerie als Slachtofferhulp Nederland gebruiken het nieuwe formulier. Ook met de Nederlandse orde van advocaten zal nogmaals besproken worden dat alleen het nieuwe formulier gebruikt moet worden.

We hebben al eerder gesproken over de slachtofferruimtes in de wachtkamer. Ik heb toen ook aangegeven dat dit onderwerp met de Raad voor de rechtspraak wordt besproken. Het is standaardbeleid van de Raad voor de rechtspraak dat er aparte ruimtes zijn voor slachtoffers. Het WODC heeft vastgesteld dat dit niet overal goed gaat. Ik ben hierover in gesprek met de Raad voor de rechtspraak. Ik zal de Kamer over de uitkomsten daarvan berichten.

De voorzitter: Ik stel de volgende vraag als woordvoerder van de CDA-fractie. We hebben het hier al vijf jaar over. Wanneer zeggen we tegen de presidenten van de gerechtshoven: nu is het klaar? Wanneer zeggen we tegen hen: als we merken dat het nu nog niet op orde is, dan voeren we een heel ander gesprek? Ik ben een beetje klaar met het jaren achter elkaar zeggen dat het moet. Het is het toch niet zo moeilijk om te regelen dat er een fatsoenlijke plek komt? Ze kunnen immers ook een rookruimte inrichten.

Minister Van der Steur: Mevrouw Van Toorenburg plaatst mij een beetje in een onhandige positie, want het is echt aan de rechtbanken zelf om die stappen te zetten. In de gesprekken die wij daarover voeren, proef ik een grote mate van welwillendheid en begrip voor de gedachte dat het zo moet zijn. Het gaat overigens nog een stapje verder. De ruimte als zodanig is nog niet eens genoeg. Ook de route die het slachtoffer, de familie of de nabestaanden nemen naar de rechtszaal toe, mag in principe niet kruisen met de route van de verdachte. In veel gevallen zullen verdachten sowieso een aparte route volgen omdat zij uit het cellencomplex komen, maar als dat niet zo is, is het van essentieel belang dat de routes elkaar niet kruisen. Dan kun je wel een aparte ruimte hebben, maar als je vervolgens gezamenlijk de zaal binnenkomt, is ook niet aan de wensen voldaan. Voor mijn gevoel staat de rechtspraak er heel positief tegenover en doet hij er ook alles aan. Het WODC heeft echter vastgesteld dat er nog niet overal een aparte wachtruimte is. Ik kan geen aanwijzingen geven die ertoe leiden dat de onafhankelijke Nederlandse rechterlijke macht dingen gaat doen. We kunnen hier wel met elkaar vaststellen dat we het van groot belang vinden dat de rechterlijke macht op dit punt zijn verantwoordelijkheid neemt.

De voorzitter: Hoe gaan we ervoor zorgen dat we niet over vijf jaar weer moeten zeggen dat we willen dat er aparte ruimtes zijn voor slachtoffers?

Minister Van der Steur: Ik heb al gezegd dat ik dit gesprek weer aanga, aangezien ik de urgentie ook voel. Ik zal de Kamer daar ook over informeren. Ik ga ervan uit dat er geen ander antwoord kan zijn dan dat het binnen de kortste keren overal geregeld zal zijn. De rechterlijke macht heeft immers ook kennis genomen van de uitkomsten van het onderzoek.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Van Oosten ook nog niet helemaal tevreden is.

De heer Van Oosten (VVD): Ik volg de vraag van mevrouw Van Toorenburg aan de Minister. Het is ook niet zonder reden dat ik er zojuist in mijn bijdrage eveneens aandacht voor heb gevraagd. Ik snap dat de Minister het neerlegt bij de rechterlijke macht, maar ik vind het wat ingewikkeld dat hij begint over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Natuurlijk is die onafhankelijkheid nu helemaal niet aan de orde. We hebben het hier over een puur logistiek vraagstuk; zo beschouw ik het althans. In dit geval moet een minderjarig slachtoffer van een zwaar geweldsdelict of een seksueel delict zich klaarblijkelijk in dezelfde ruimte bevinden als de verdachte. Dat vind ik lastig. Ik ben wat later in de discussie gestapt, maar als ik dan ook nog eens hoor dat we al vijf jaar met elkaar praten, constateer ik dat het geen kwaad kan dat wij als Kamercommissie breed het signaal overbrengen – dat kan nu ook sterker, zeg ik tegen de Minister – dat we graag zien dat er goed wordt nagedacht over de vraag hoe deze logistieke problematiek kan worden aangepakt ten faveure van het slachtoffer.

Minister Van der Steur: Het is aan de Kamer om daarover een beslissing te nemen. Als de Kamer zodanig wijst in mijn richting, zal ik het met dezelfde gezwinde spoed als ik al voornemens was aan de rechterlijke macht overdragen.

Ik kom bij het punt van de affectieschade. De heer Van Oosten gaf goed weer dat daar de afgelopen jaren veel over is gesproken en dat het een ingewikkeld onderwerp is. Tijdens het debat over het wetsvoorstel inzake uitbreiding spreekrecht heeft de heer Van Helvert een motie ingediend (34 082, nr. 13), mede om ouders van seksueel misbruikte kinderen tegemoet te komen wat betreft de schade die zij hebben geleden. In de brief die ik naar aanleiding van deze motie heb geschreven, heb ik aangegeven dat de financiële en juridische basis hiervoor nu nog ontbreekt. Dat wordt anders als het wetsvoorstel inzake affectieschade wordt aangenomen. Dat wetsvoorstel ligt nu ter behandeling voor in de Kamer, maar dat neemt niet weg dat de ouders waar het hier om gaat, nu ook al terechtkunnen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor een tegemoetkoming.

Vervolgens werden er nog twee concrete vragen gesteld. De heer Van Oosten vroeg of er grote vaart kan worden gemaakt met het wetsvoorstel. Voor de luisteraars thuis die het niet kunnen zien, vermeld ik dat de heer Van Oosten al begint te lachen. Dit biedt mij de unieke gelegenheid om de bal met groot enthousiasme terug naar de Kamer te schoppen. Op 16 februari jongstleden – dat is bijna een maand geleden – heb ik de nota naar aanleiding van het verslag aan de Kamer aangeboden. Zodra zij daar met mij over wil spreken, kunnen wij aan de slag. Wat mij betreft kunnen we er volgende week over spreken. De commissie zal dat wellicht bespreken in de procedurevergadering. Het is dus aan de Kamer om met de juiste urgentie die de heer Van Oosten voelt, dit wetsvoorstel tot een afronding te brengen.

Ik heb ook tegen mevrouw Van Toorenburg gezegd dat er, vooruitlopend op het wetsvoorstel inzake affectieschade, voor ouders van seksueel misbruikte kinderen nu al de mogelijkheid bestaat om bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven een verzoek tot financiële tegemoetkoming te doen, onder voorwaarde dat die kinderen minderjarig zijn.

Ik kom bij het blokje over de internationale aspecten, waar de heer Recourt met smart op zit te wachten. Vanuit onze beleidsuitgangspunten hebben we op twee vlakken wensen. Het ene heeft te maken met Europa en het andere met de wereld. Met Europa hebben we allereerst een netwerk gelanceerd. Daar ben ik heel blij mee. Ik denk dat dit een goede stap vooruit is. Voor de goede orde merk ik op dat de leden van de Kamer allemaal waren uitgenodigd voor die bijeenkomst. Gelukkig waren ook twee leden van het Europees Parlement in de gelegenheid om die uitnodiging aan te nemen. Dat vond ik heel waardevol omdat ook de betrokkenheid van het Europees Parlement bij slachtoffers en slachtofferbehandeling heel goed is. Dat netwerk is reeds opgericht. Dat betekent dat de eerste serieuze contacten zijn gelegd, maar in het kader van verwachtingenmanagement zeg ik dat de stand van de gedachtevorming in Europa niet dezelfde is als in Nederland. Wij richten ons primair op het verbeteren van de mogelijkheden voor slachtoffers en de samenwerking daartoe in landen waar de meeste Nederlandse slachtoffers vallen. Die landen zijn België, Duitsland en Frankrijk. Naast het netwerk en de discussie die we daar voeren, hebben wij tot doel om met die drie landen zo snel mogelijk nadere afspraken te maken. Zodra we daarin geslaagd zijn, zal ik de Kamer daar uiteraard over informeren.

Een andere gedachte die wij als voorzitter hebben gelanceerd, is de gedachte: als je in Europa slachtoffer wordt van een misdrijf en schade ondervindt, zou het dan niet goed zijn als je niet in het betreffende land een verzoek hoeft te doen? Zou het niet goed zijn als je dat bijvoorbeeld gewoon in Nederland kunt doen en de fondsen het bedrag dan onderling met elkaar verrekenen? Dat klinkt heel simpel, maar de uitvoering daarvan blijkt vrij ingewikkeld te zijn. Na afloop van het voorzitterschap wil ik daar nog weleens in een briefje aandacht aan besteden. Daarin zal ik aangeven hoe de discussie is verlopen. Het is heel duidelijk dat het een ingewikkeld onderwerp is. Ik zal het waarschijnlijk niet voor elkaar krijgen, maar dat wil niet zeggen dat we de beleidsuitgangspunten niet blijven hanteren. Wat mij betreft zou dat wel de toekomst moeten zijn.

De heer Recourt (PvdA): Dat ene loket waar je als slachtoffer terechtkunt, klinkt goed. De ietwat pessimistische blik op de toekomst klinkt wat minder goed. Wij hebben ook voorbeelden van Europa op het punt van verschillende snelheden. Kunnen we niet dat ene loket met Duitsland, België en Frankrijk of met Duitsland en België realiseren? Kunnen we dat niet gewoon doen met de landen waarmee dat mogelijk is?

Minister Van der Steur: Dat is precies de bedoeling. We gaan dat doen met België, Duitsland en Frankrijk en misschien ook wel met Engeland, in ieder geval met een aantal ons omringende landen waarvan we weten dat de ideeën op het gebied van slachtofferschap het effectiefst zijn. Wat dat betreft wil ik daar energie in steken. Ik wil precies doen wat de heer Recourt voorstelt: laten we ervoor zorgen dat we daar afspraken mee kunnen maken. Dan krijg je een internationaal slachtofferbeleid in twee snelheden. De eerste houdt in dat we met die landen zo snel mogelijk tot nadere afspraken komen. De tweede houdt in dat we ons ook op langere termijn ervoor inzetten. Dat zal ik ook aan onze Slowaakse en Maltese collega's overbrengen, die dit eveneens ondersteunen. We zullen proberen om dit onderwerp op de agenda te houden tijdens hun voorzitterschappen, opdat we dit onderwerp de komende jaren niet kwijtraken. Ik merk op dat deze maand en in april in dit kader op ambtenarenniveau werkbezoeken worden gebracht aan België en Duitsland, om hier concreet invulling aan te geven. Sowieso kunnen Nederlandse slachtoffers worden begeleid bij het doen van aanvragen bij buitenlandse fondsen, maar dat is niet nieuw. Dat beleid wordt voortgezet. Dat is het minste wat we kunnen doen, maar de ideale eindsituatie is dat het nog makkelijker kan en dat we het onderling organiseren.

Ik kom op de mediation in het strafrecht. De heer Recourt heeft daar ook gisteren vragen over gesteld. Die heb ik reeds beantwoord. Ik zal niet zo flauw zijn om te verwijzen naar het verslag van dat algemeen overleg, maar de heer Recourt weet dat ik zeer positief sta tegenover mediation in het strafrecht. Hij wijst erop dat het onderzoek laat zien dat er ook omstandigheden zijn waaronder mediation minder geschikt is. De businesscase is recentelijk afgerond. Hieruit blijkt dat toepassing van mediation niet gefinancierd kan worden uit de besparingen die werden verwacht in de keten. De kosten voor mediation worden begroot op structureel 1,5 miljoen euro, maar de besparingen worden begroot op € 400.000. Dat betekent dat ik, gelet op de beschikbare middelen, moet afwegen of ik kan investeren in mediation. Dat heb ik gisteren ook gezegd. Ik kijk er heel positief naar. Ik zal dit meenemen in mijn reactie op de motie-Van der Staaij (34 300-VI, nr. 58), waarin wordt gevraagd om slachtoffergericht werken structureel te waarborgen. Daar hoort dit bij. Ik zal ervoor zorgen dat vóór de behandeling van de begroting voor 2017 die informatie bij de Kamer ligt.

Mevrouw Helder heeft gevraagd naar de verschijningsplicht. Het is de eerste keer dat zij daarnaar vraagt. Het is flauw dat ik dat zeg, want mevrouw Helder vraagt er altijd naar, om heel begrijpelijke redenen. Ik geef ook altijd hetzelfde antwoord. Mevrouw Helder wees mij erop dat is toegezegd dat ik met het Openbaar Ministerie in gesprek zal gaan om ervoor te zorgen dat, als het slachtoffer het op prijs stelt, de verdachte ter zitting verschijnt. De vraag is hoe het loopt. Ik heb van het Openbaar Ministerie begrepen dat de aanwezigheid en de vraag of de aanwezigheid van de verdachte op prijs wordt gesteld, regelmatig aan de orde komen in het slachtoffergesprek. Ik heb daar ook in Haarlem specifiek naar gevraagd. In het gesprek kan de officier van justitie peilen wat de wensen zijn van het slachtoffer. Binnenkort wordt met het Openbaar Ministerie een gesprek georganiseerd waarin het omgaan met de wens van het slachtoffer nader wordt besproken. Mevrouw Helder vroeg mij om dat te monitoren en haar over de voortgang te berichten. Dat zal ik vóór de zomer doen.

Mevrouw Helder vroeg ook naar een variant van haar wens dat er een verschijningsplicht komt. Ik heb haar vraag als volgt begrepen. Als het slachtoffer aangeeft dat hij of zij wil dat de verdachte ter zitting aanwezig is, is er dan een verschijningsplicht? Dat is een van de vragen die mevrouw Helder niet expliciet heeft gesteld, maar die zij wel zal stellen. Dat is traditie. Ik merk nog even op dat de rechter de mogelijkheid heeft om een bevel tot medebrenging van de verdachte te geven, ook op aangeven van het Openbaar Ministerie. Ik zal ook dit punt binnenkort met de rechterlijke macht bespreken.

De voorzitter: Ik zal u even helpen, Minister. Mevrouw Helder had wel gevraagd naar de aanwezigheid bij de uitspraak. Dat punt is nog niet behandeld. Nu ik dat heb gezegd, hoeft mevrouw Helder hier geen interruptie aan te wijden.

Minister Van der Steur: De ervaring leert dat veel verdachten bij de uitspraak aanwezig zijn, maar zeker niet allemaal. Voor zover ik weet, is er op dat punt geen verschijningsplicht. Dat hangt overigens samen met een ander onderwerp waarover we met elkaar van gedachten hebben gewisseld, namelijk het afnemen van DNA. Daarover is een discussie gaande waar ik nog steeds middenin zit. Er is immers sprake van een spanningsveld op het gebied van de verschijning en de afname van DNA. Ik kom daar later op terug in het kader van de uitwerking van de voorstellen van de commissie-Hoekstra. Het is wel een ingewikkeld punt. We hebben in Nederland geen algemene verschijningsplicht, ook niet bij de uitspraak.

De voorzitter: Mevrouw Helder heeft alsnog een interruptie op dit punt.

Mevrouw Helder (PVV): Ondanks mijn dankbaarheid voor uw oplettendheid op dit punt, voorzitter, heb ik toch een vraag. Ter informatie wijs ik de Minister op de afscheidsnotitie die de heer Rinus Otte heeft geschreven. Per 1 maart maakt hij deel uit van het College van procureurs-generaal, maar voorheen was hij rechter. Op de een-na-laatste pagina van zijn notitie schrijft hij over de verschijningsplicht ter terechtzitting. Hij pleit voor een verschijningsplicht op de zitting waar de uitspraak wordt gedaan. Hij verwijst daarbij naar wat professor Knigge, die de Minister niet onbekend is, op dit punt al regelmatig heeft geadviseerd. Misschien helpt dit de Minister bij de exercitie die hij op dit punt hopelijk zal maken.

Minister Van der Steur: Nu de heer Otte zelf deel uitmaakt van het College van procureurs-generaal, stel ik voor dat ik het onderwerp ook nog eens met het OM bespreek. Het OM kan er immers voor zorgen dat de rechter erop toeziet dat de verschijningsplicht wordt gewaarborgd. Ik zal dat punt meenemen en ik zal de Kamer daarover vóór de zomer nader informeren.

Ik kom bij de algemene vragen. De heer Recourt vroeg of het slachtoffergesprek maatwerk kan zijn. Gegeven de omvang van het aantal zaken, is dat best ingewikkeld. Dat beseft de heer Recourt ook. Maar één ding is zeker: het gesprek moet in dienst staan van de slachtoffers. Ik proef dat ook bij het Openbaar Ministerie. Dat proefde ik ook tijdens mijn werkbezoek in Haarlem. Ik kan de heer Recourt overigens van harte aanbevelen om daar ook op werkbezoek te gaan als de Kamer de behoefte voelt om dat nog eens te doen. Het is echt interessant om dat portaal te zien. Ik denk zelfs dat de bouwers van het portaal het leuk zouden vinden om daar input van de Kamer op te krijgen vanuit haar ervaring.

Het gesprek moet, zoals gezegd, in dienst staan van de slachtoffers. In elke zaak voor een meervoudige kamer wordt dit gesprek aangeboden. Het vindt plaats tussen de officier van justitie en het slachtoffer, maar dat wil niet zeggen dat er ondertussen ook nog andere contacten zijn met het slachtoffer. Bijvoorbeeld in Haarlem nemen de zaakcoördinatoren die rol heel vaak over en geven zij de begeleiding van het slachtoffer vorm. Het is heel bijzonder hoe dat daar gaat. Ik vind dat heel goed en denk ook dat dit een voorbeeld zal worden voor andere parketten in Nederland. Een slachtoffer wordt nooit een dwingende agenda opgelegd. Als mensen niet willen, dan hoeven zij niet. Het gaat om de behoefte van het slachtoffer. De vraag van het slachtoffer staat centraal. Het Openbaar Ministerie behoort bereid te zijn om dat gesprek aan te gaan, en is dat ook altijd.

De heer Recourt vroeg of in het geval dat een gesprek ver voor de zitting is geweest, het niet opnieuw kan. Dat zijn typisch suggesties die ik graag meegeef aan het Openbaar Ministerie, maar die ik niet graag tot beleid zou willen omvormen. De simpele reden daarvan is dat we al best heel veel vragen van het OM. Het is belangrijk om die vraag te stellen, maar het moet maatwerk zijn. Ik denk ook dat de meeste officieren beseffen dat als er veel tijd tussen gezeten heeft, het verstandig is om het gesprek nog een keer aan te gaan. Tegelijkertijd moeten we daarvan geen verplichting maken. We moeten op dit punt ook vertrouwen op het fingerspitzengefühl van de individuele officier.

De heer Recourt (PvdA): Ik geloof best dat er maatwerk plaatsvindt, maar het gevaar is dat daar een zekere vrijblijvendheid in blijft zitten: de ene officier wel, de andere officier niet, het ene parket wel, het andere niet. Hetzelfde geldt voor het nagesprek, dat ik ook noemde. Er moet worden gevraagd of er na de zitting behoefte is aan zo'n gesprek. Het gaat mij er niet om dat we dingen dichtregelen, wat ook niet zou passen omdat iedere zaak anders is, maar wel dat er een soort protocol voor is waarin er een keuzemenu is. Het moet in ieder geval niet te willekeurig zijn. Kan de Minister daarop ingaan?

Minister Van der Steur: Ik begrijp heel goed dat de heer Recourt dit zegt. Ik heb net nog even nadere informatie ingewonnen, zoals dat gaat wanneer je hier zit. We hadden de keuze om er een protocol van te maken of om dit aspect op een andere manier onder de aandacht te brengen. Een protocol is een voorschrift, maar de ervaring leert dat eigen ervaring beter werkt. Om die reden is er een programma met de naam Oog in oog opgezet. Dat stelt de officieren van justitie in staat om zelf te ervaren en effectief mee te maken hoe het is om dat gesprek met slachtoffers te voeren. Daardoor ontstaat er, waar dat nog nodig is, meer begrip bij officieren voor de wijze en het moment waarop het slachtoffer die gesprekken wil voeren. Er is een video beschikbaar voor alle officieren van justitie op dit specifieke punt. Het slachtoffer waarover we net spraken, geeft daarin aan hoe zij de bejegening door het OM heeft ervaren en wat haar goede en minder goede ervaringen zijn. Het doel daarvan is om de professionaliteit van het OM op dit punt te vergroten, niet door een protocol, maar door ervaring. Ik heb zeer recentelijk gesproken met twee ouderparen van slachtoffers in twee van de meer afschuwelijke moordzaken in Nederland. Beide ouderparen zijn, op hun eigen verzoek, actief door het Openbaar Ministerie betrokken bij het geven van voorlichting over de wijze waarop nabestaanden, ouders van een vermoord kind, worden bejegend door het OM. Ik proef op heel veel terreinen de behoefte, ook bij het OM, om op dit punt het besef te vergroten over de effecten van slachtoffergesprekken en de wijze waarop je die moet voeren. Ik denk dat men op dat punt zeer op de goede weg is. Dat wil niet zeggen dat het altijd goed gaat – dat realiseer ik mij ook – maar ik proef een enorme bereidwilligheid en drive om het goed te doen.

De heer Recourt (PvdA): Ik twijfel een beetje over wat het vervolg moet zijn. Maar goed, we hebben periodiek dit soort overleggen over slachtofferbeleid. Ik wacht af of het signaal blijft komen. Zo niet, dan kom ik er de volgende keer op terug.

Minister Van der Steur: Er zijn honderdduizenden strafzaken per jaar. Ik ga er in alle eerlijkheid van uit dat dit ongetwijfeld niet in alle gevallen goed gaat. Er zullen altijd incidenten voorkomen. Ik ben het helemaal met de heer Recourt eens dat we, wanneer het meer dan enkele incidenten zijn, gewoon moeten doorgaan met de nadruk leggen op het belang hiervan. Daarvoor proef ik steun, niet alleen bij de heer Recourt, maar ook bij de Kamer. Daar ben ik zeer blij mee.

Mevrouw Kooiman vroeg naar de kring van spreekgerechtigden en de stieffamilie. In de Eerste Kamer is er nog best een discussie over het spreekrecht zoals het nu is. Die discussie wordt niet makkelijker als we het steeds groter maken. Ik zeg in alle eerlijkheid hoe het is. Ik ben heel blij met het wetsvoorstel. We hebben afgesproken dat het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt geëvalueerd. Die evaluatie vindt heel binnenkort plaats, namelijk volgend jaar. Ik zal de kring van spreekgerechtigden daarbij betrekken. We hebben naar aanleiding van de zaak-Robert M. de kring van spreekgerechtigden uitgebreid naar ouders. Uiteindelijk kan de rechter bepalen wie er verschijnt. Ik herinner mij de Kamervragen die ik daarover heb beantwoord. De rechter heeft de mogelijkheid daartoe bij de stieffamilie en grootouders in een ouderrol. Ik herinner mij de discussie daarover. Tegelijkertijd heb ik in hetzelfde werkbezoek aan het Openbaar Ministerie gehoord dat zich af en toe mensen aanmelden voor spreekrecht waarbij iedereen zegt: maar dat is helemaal niet de bedoeling. Het spanningsveld is er dus ook. Het zijn dus niet altijd mensen van wie we allemaal vinden dat het volstrekt logisch is dat zij gebruik kunnen maken van het spreekrecht. Er zijn echt gevallen – dat zijn er niet een paar – waarin mensen vinden dat zij het recht hebben om te spreken, terwijl dat naar objectieve maatstaven of door bijvoorbeeld de familie van betrokkene echt niet wordt gewild. We moeten ons realiseren dat er ook een andere zijde aan zit. Ik was overigens verbaasd om te horen dat het geen incidenten zijn.

Mevrouw Kooiman heeft aandacht gevraagd voor de brief die de heer Knoester aan mij heeft gestuurd namens een aantal nabestaanden. Ik heb die uiteraard beantwoord. De slachtoffers hebben altijd de mogelijkheid om het Openbaar Ministerie te vragen om een second opinion door externe deskundigen. We hebben de artikel 12-procedure, waarvan veelvuldig gebruik wordt gemaakt, we hebben de mogelijkheid om te klagen bij de politie en het Openbaar Ministerie en we hebben de Nationale ombudsman. Er is de mogelijkheid voor een rechtsbijstandvoorziening als je bijvoorbeeld een herziening van een vonnis wilt hebben. Naar het oordeel van de regering zijn er voldoende mogelijkheden om dit te doen. Ik zal overigens een kopie van mijn brief aan mr. Knoester aan de Kamer doen toekomen, mits hij dat goed vindt. Ik ga daar wel van uit, maar ik zeg het erbij omdat het correspondentie betreft tussen mij en een individuele advocaat.

Mevrouw Van Toorenburg verwees naar een specifieke casus en was bereid om mij die te overhandigen. Ik zie die graag tegemoet omdat ik hem zelf ken. Ik kan niet op individuele zaken ingaan, maar ik kan wel zeggen dat het een lastige kwestie is waarnaar mevrouw Van Toorenburg verwijst. We hebben het stelsel in Nederland dat iedereen zich tot de rechter kan wenden met welk verzoek dan ook. Dat geldt ook voor vaders en moeders in echtscheidingssituaties. Ik herinner mij dat een aantal leden van de Kamer niet al te lang geleden vroegen of we dat niet eens kunnen beperken omdat het de spuigaten uitloopt, bijvoorbeeld bij vechtscheidingen. Toen gaf ik hetzelfde antwoord: ook als we het niet leuk vinden dat er geprocedeerd kan worden en er toegang tot de rechter bestaat, is de toegang tot de rechter misschien wel belangrijker dan het individuele geval waarvan we zeggen dat het daarbij eigenlijk niet zou moeten. Ik herinner mij dat er in het debat over Volkert van der G. is gezegd dat het toch niet zo kan zijn dat er steeds maar weer tegen de Staat wordt geprocedeerd. Ik denk dat het wel zo kan zijn dat er steeds maar weer tegen de Staat wordt geprocedeerd op dat gebied. Of ik dat leuk vind of niet, is irrelevant. Dit betekent dat mensen in de gevangenis die veroordeeld zijn, ook recht hebben om zich tot de rechter te wenden. Zij doen dat overigens ook veelvuldig. Zij kunnen zich dus ook wenden tot hun ex-partners, ongeacht wat zij met hen gedaan hebben, om omgang met hun kinderen af te dwingen. De leden weten dat er een wetsvoorstel in voorbereiding is waarin die belangenafweging heel zorgvuldig wordt gemaakt. Daarom duurt het ook langer voordat het voorstel er is. Het is een zeer complexe situatie. Ik leef mee met dit geval en ik begrijp de vraag mevrouw Van Toorenburg, maar ik zie niet zo snel hoe ik het kan veranderen. Ik neem het wel mee bij de behandeling van dat wetsvoorstel en zal er dan aandacht aan besteden.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik val graag mijn collega Van Toorenburg bij. Dit speelt vooral in zeer complexe familierechtzaken, bijvoorbeeld zaken waarin de vader de moeder heeft vermoord en het kind ermee geconfronteerd wordt dat de vader ieder jaar opnieuw het ouderlijk gezag probeert terug te eisen. Als de wet toch nog in de maak is, is dit wel een punt om goed naar te kijken. Dit levert namelijk extra stress op voor het kind.

Minister Van der Steur: Absoluut. De Raad voor de Kinderbescherming kan in dit soort gevallen het kind vertegenwoordigen. De Raad voor Rechtsbijstand kan beoordelen of er in sommige gevallen sprake is van misbruik van de mogelijkheid om te procederen. Hoewel de Raad voor de rechtspraak onafhankelijk is, ontstaat er een buitengewoon kwetsbare situatie wanneer de Raad voor Rechtsbijstand tegen iemand zegt dat diegene wel genoeg geprocedeerd heeft. Dat is echt wel een ding. Terecht hebben we afgelopen jaar al veelvuldig met elkaar van gedachten gewisseld over de toegang tot de rechter. Het standpunt van de Kamer is, net als dat van de regering, dat de toegang ongelofelijk belangrijk is. Maar dat geldt ook in situaties waarin we het schrijnend vinden dat die toegang er is. Het is een terecht punt. Het voorstel van mevrouw Kooiman neem ik over.

Mevrouw Kooiman (SP): In heel uitzonderlijke gevallen waarin het duidelijk is dat het ouderlijk gezag nooit meer terug zal komen bij een ouder, zou je ook kunnen bekijken of de rechter een mogelijkheid kan krijgen om op te leggen dat die procedures niet ieder jaar weer gestart kunnen worden. Daar zou je naar kunnen kijken bij een nieuw wetsvoorstel.

Minister Van der Steur: Dat ziet op twee verschillende dingen, maar ik zal bij het wetsvoorstel aandacht besteden aan dit punt. Die toezegging heb ik gedaan.

De voorzitter: Ik heb daar als woordvoerder van de CDA-fractie nog een kleine aanvulling op. Als bewezen is dat iemand een kind echt geslachtofferd heeft – er is een uitspraak van een rechter en iemand wordt veroordeeld wegens een ernstig delict jegens een kind – dan moet je juist voor die situaties ervoor zorgen dat iemand niet het recht krijgt om het strafrecht of het civiele recht te misbruiken als een soort terreur. Dat zou het uitgangspunt moeten zijn. We moeten in die zin niet vleugellam zijn. Met name op dat punt moeten we bekijken of we dat kunnen oplossen.

Minister Van der Steur: Dan zou mijn wedervraag zijn of u dat al na eerste aanleg wilt, na hoger beroep, na een oordeel in cassatie of voordat er mogelijkerwijs een prejudiciële vraag over een zaak is aangespannen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Er zijn voorbeelden van gerechtelijke dwalingen en er zijn voorbeelden van situaties waarin uiteindelijk toch blijkt dat een aangifte of een situatie niet is zoals die was. Dat komt zeker in dit soort zaken en zedenzaken voor; ik kom daar nog op terug bij de beantwoording van een vraag van mevrouw Helder. Ik geef maar aan voor welke dilemma's we staan.

De voorzitter: Nou, zo ingewikkeld is het ook weer niet. Wanneer op enig moment een kind uitgenodigd wordt om alsnog op bezoek te komen en de Raad voor de Kinderbescherming adviseert en op basis van onderzoeken aangeeft dat het onverantwoord is om dat te doen, zijn dat geen geringe besluiten van de raad die overgenomen worden door een rechter. Wanneer je in zo'n situatie zit, kan het niet zo zijn dat dit jaar in, jaar uit doorgaat.

Minister Van der Steur: Daarmee ben ik het eens, maar situaties kunnen veranderen. Mensen kunnen zich laten behandelen in tbs, inzichten van mensen kunnen veranderen en de persoonlijke situatie van het kind kan veranderen. Ik begrijp heel goed wat mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Kooiman aangeven en ben daar niet op tegen, maar ik moet op dit punt wel de rechtsstaat in de gaten blijven houden, ook als dat misschien onwelgevallig is. Tegelijkertijd zou ik niets liever willen dan kinderen in de situatie zoals mevrouw Van Toorenburg die beschrijft, helpen om niet onnodig last te hebben van dit soort situaties. We zijn het wat dat betreft met elkaar eens, maar ik wijs ook op de lastige punten in dat kader.

Mevrouw Helder gaf een voorbeeld van een situatie waarin het slachtoffer van een zedenmisdrijf ontmoedigd werd om aangifte te doen en geen kopie van het proces-verbaal kreeg. We hebben een uitgebreid debat gevoerd over aangifte bij zedenmisdrijven. We hebben een systeem opgetuigd waarvan we vonden dat we er heel goede redenen voor hadden. Omdat de mogelijkheid van een valse aangifte er gewoon is en omdat de effecten van een aangifte nogal heftig zijn, hebben we altijd gezegd dat het juist bij zedenmisdrijven van groot belang is dat slachtoffers die aangifte willen doen, daar heel zorgvuldig over nadenken omdat zij zich niet in alle gevallen realiseren wat zij over zich afroepen wanneer zij die aangifte doen. Tegelijkertijd hebben we in het debat over dat systeem gezegd: maar als je er goed over hebt gedacht en je die consequenties allemaal hebt ingezien, dan moet je onmiddellijk aangifte kunnen doen. Die lijn hebben we met elkaar neergelegd. Aangifte doen moet kunnen, maar we hebben de taak om ervoor te zorgen dat dit zorgvuldig gebeurt. De politie heeft zeer recentelijk bij monde van mevrouw Van Mastrigt aangegeven dat zij daarvoor een project heeft opgericht. Ongeveer een maand geleden heb ik haar daarmee gecomplimenteerd, dus het project is niet al te lang geleden gestart. Het project heeft tot doel dat in heel Nederland alle aangiften op dezelfde manier worden behandeld met hetzelfde uitgangspunt, namelijk dat als er aangifte gedaan moet worden, dit ook moet gebeuren. Het is niet de bedoeling dat men ontmoedigd wordt. Er is een nieuwe instructie voor de politie. Er wordt meer maatwerk geleverd. Een kopie van het proces-verbaal zal niet verstrekt worden, en wel om de goede reden dat de verklaring in het strafproces consistent moet blijven. Het verstrekken van een kopie van de aangifte kan dat in gevaar brengen. Dat is op dat punt de situatie.

Mevrouw Kooiman vroeg of de financiering van Sektesignaal eind dit jaar zal worden gestaakt. Het goede nieuws is dat dit niet het geval is. Ik ben nog in overleg met Sektesignaal over de invulling van de financiering, omdat ik vind dat Sektesignaal nog wel een slag moet maken in de focus die de organisatie heeft op haar werk. Het moet wel heel specifiek gaan om meldingen met een strafrechtelijk karakter zodat we er ook iets mee kunnen doen. Dat gesprek wordt nog gevoerd met Sektesignaal.

Mevrouw Kooiman vroeg of we niet een strafbepaling zouden moeten hebben zoals in België die ziet op het strafbaar stellen van manipulatie, die toegepast kan worden op sektes. In 2013 hebben we mede op verzoek van mevrouw Kooiman een onderzoek laten uitvoeren door het WODC. Daarin is dit onderwerp behandeld. Het WODC concludeerde dat zo'n strafbepaling de aanpak van sektes niet zou verbeteren. We hebben voldoende aan wetsartikelen om die gedragingen aan te pakken, zoals artikel 284 Strafrecht, dat dwang, intimidatie en bedreiging al strafbaar stelt. Dwang is overigens heel lastig te bewijzen. Datzelfde geldt voor manipulatie. Bewijs maar eens dat je gemanipuleerd bent. Daarom wordt in België dat wetsartikel bijna niet toegepast, aldus het WODC. In Nederland ontbreekt de strafbepaling niet, maar ontbreekt de juiste bewijsvoering die tot de effectieve toepassing van die strafbepaling leidt.

De laatste opmerking die ik wil maken tegen de Kamer en ook tegen alle mensen die dit debat volgen, is de volgende. Met het slachtofferbeleid in Nederland hebben we echt een heel goede richting ingezet. In internationaal verband leidt het af en toe tot enige verbazing, maar ook zijn collega's onder de indruk van de manier waarop we daarnaar kijken in Nederland. Ik hoop dat de Kamer – ik weet dat ik daarop kan vertrouwen – mij daar de komende jaren, om het enthousiast te zeggen, scherp in blijft houden. Ik hoop dat we dit goede, constructieve overleg met elkaar zullen blijven voeren. Ik hoop ook dat iedereen die dit debat heeft gevolgd, die overtuiging heeft. Dat gaan we ook nog vragen aan Jildau, die in de zaal aanwezig is en een verslag van dit debat gaat maken voor haar schoolproject. Het lijkt mij een goede lakmoesproef om aan Jildau te vragen of zij ook vindt dat de Kamer en de regering op de goede weg zijn. Dat zeg ik nu alvast, terwijl we nog een verrukkelijke tweede termijn tegemoet gaan.

De voorzitter: Het kan aan mij liggen, maar volgens mij staat er nog een vraag open van de heer Van Oosten, namelijk over de bevoegdheden van advocaten jegens minderjarige kinderen in een strafproces: hoever kan iemand gaan en wat kan de Minister daar nog over zeggen? Ook ligt er nog een vraag over het tappen van slachtoffers.

Minister Van der Steur: Die pak ik mee in tweede termijn.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen. Vanwege de traditie beantwoordde hij ook een vraag die ik niet gesteld heb. Het is inmiddels ook traditie dat ik over de verschijningsplicht spreek, dus daaraan is vandaag ook voldaan. We stellen elkaar niet teleur. Ik ben blij met de toezegging van de Minister dat hij voor de zomer van dit jaar aan de Kamer rapporteert over 1. de wijze waarop het Openbaar Ministerie omgaat met het gesprek en de eventuele wens van het slachtoffer dat de verdachte op de zitting verschijnt en 2. de verschijningsplicht op de zitting waarin uitspraak wordt gedaan naar aanleiding van de geformuleerde strafeis.

Ik heb een klein puntje over de individuele zaak die ik noemde. De Minister zei terecht dat ontmoedigen niet de bedoeling kan zijn. Ik ben het met de Minister eens dat het slachtoffer van een zedenmisdrijf erop gewezen moet worden wat hij of zij over zich afroept wanneer de aangifte wordt doorgezet, maar in de besproken zaak was daar geen sprake van. Hierin was wel degelijk sprake van ontmoedigen als klopt wat in het bericht staat; die slag om de arm moet ik wel even houden. In het bericht staat dat het slachtoffer zich moest realiseren dat haar naam en adres bij de verdachte bekend zouden worden. Dát hoeft dus niet. Dat is wel degelijk ontmoedigen en dat kan naar de mening van mijn fractie echt niet de bedoeling zijn. In hetzelfde bericht gaat het over het proces-verbaal. Ik ga ervan uit dat daarmee het proces-verbaal van de aangifte bedoeld wordt. Daar staat de verklaring van de verdachte niet in. Mij lijkt dat het proces-verbaal wel meegegeven kan worden, maar misschien hebben de Minister en ik elkaar verkeerd begrepen. Zo niet, dan wil ik daar toch graag een nader antwoord op.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de toezeggingen rondom het anoniem aangifte doen. Er zal op dit punt naar de website van de politie worden gekeken en dit punt zal worden opgepakt bij de opleiding van de politie. Ik vraag mij af of dit ook postinitieel gebeurt, want het is wel handig wanneer de agenten die al aan het werk zijn, worden bijgeschoold.

Het is goed nieuws dat Sektesignaal verder wordt opgepakt. Als de Minister toch in gesprek gaat met het meldpunt, kan hij dan ook goed kijken naar de meldingen die het binnenkrijgt? Het zijn zeer complexe zaken waarmee het meldpunt strafrechtelijk gezien soms heel weinig kan of waarbij het heel slecht kan doorzetten. Ik zou het heel fijn vinden wanneer de Minister daar wat dieper in kan duiken.

Ik wacht met smart op de kopie van de brief van de onafhankelijke commissie om te kunnen zien waar het soms misgaat bij de politie. De Minister zei dat er al heel veel mogelijkheden zijn, zoals artikel 12, het indienen van een klacht bij de politie, en de Ombudsman. Als je strafrechtelijk gezien geen partij bent, is het soms heel lastig om je daadwerkelijk te kunnen voegen en om daadwerkelijk melding te kunnen maken.

Tot slot sluit ik mij aan bij het punt van mevrouw Van Toorenburg. Het is goed wanneer daar bij de nieuwe wet naar gekeken wordt, want kinderen mogen niet het slachtoffer worden van de daden van hun ouders.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden die ik tot dusverre heb ontvangen. Ik wacht met belangstelling het antwoord op mijn laatste vraag af.

Ik voel nog wel de behoefte dat de Kamer een Kameruitspraak doet – ik heb het idee dat dit bij meerdere collega's speelt – over het creëren van de wachtruimtes. Ik heb het idee dat de Minister daar zelf ook positief in staat, al is het maar om dat mee te geven als signaal richting de rechterlijke organisatie, die gaat over de huisvesting, de logistiek et cetera. Om een motie met die strekking te kunnen indienen, vraag ik een VAO aan.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister. Het kabinet hoeven we op het gebied van slachtoffers niet aan te sporen. Dat is van begin af aan prioriteit geweest en dat gaat goed. Wel blijven er voortdurend puntjes waarvan ik denk: dat kan beter. Dat hebben we tijdens dit algemeen overleg gedaan. Die puntjes zijn opgepakt. Hier zit dus een tevreden woordvoerder van de Partij van de Arbeid.

Ik heb nog een korte reactie op het punt dat de woordvoerders van het CDA en de SP maakten. Het is een beetje lastig om hierop in te gaan omdat ik daarmee ga zeggen wat de rechter kan doen. We hebben al heel lang het middel «misbruik van recht». De rechter kan zeggen: dit is misbruik van recht; daar doe ik geen uitspraak in; we stoppen ermee. Ik heb al vaker ervoor gepleit om dat te bespreken. Het is altijd aan de individuele rechter, dus dat is heel moeilijk, maar hetzelfde geldt voor de dwangsommen die verbeurd worden op het moment dat gemeenten niet tijdig beslissen in WOB-verzoeken. Wanneer mensen alleen voor die dwangsommen gaan procederen, is er sprake van misbruik van recht. Ik heb dé vorm niet, maar het lijkt mij toch een gedachte om nog eens te bespreken dat rechters dat middel wat gemakkelijker gebruiken als er evident sprake is van misbruik van recht. Dat middel ligt een beetje in de mottenballen.

Voorzitter: Helder

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Inderdaad, deze Minister gaat voort op de weg die we met elkaar al zijn ingeslagen om de positie van slachtoffers verder te versterken. Dat is heel goed en behoeft louter verdere aansporing. Ik begrijp dat de Minister zeker wat betreft de dossiers aangeeft dat bij een aantal zaken goed moet worden bekeken hoe die verder worden afgehecht. We hopen daar zo snel mogelijk bericht over te krijgen.

Mevrouw Helder geeft het terecht aan: de politie denkt af en toe heel lief mee, maar soms gaat de politie wat te ver met het ontmoedigen van een aangifte, zeker bij zedenzaken. Dat wordt dan «bedenktijd» genoemd, maar die bedenktijd kan ook worden ingezet als «bedenk u vooral om andere redenen dan alleen de tijd die u nodig hebt». Het is goed als de Minister daar nog heel kritisch naar kijkt.

De Minister zal nog terugkomen op het tappen.

Ik ben blij dat de Minister gaat bekijken op welke manier een kind, een minderjarige kan worden beschermd tegen een ouder die eerder al een slachtoffer heeft willen maken van dat kind, maar daar gelukkig niet in geslaagd is, waarna diegene daarmee voortgaat met ons wetboek in de hand. We moeten daar extra naar kijken, want er wordt niet voor niets gezegd «wie één kind redt, redt de wereld».

Voorzitter: Van Toorenburg

Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de opmerkingen in tweede termijn. Zoals ik net al zei tegen Jildau en alle anderen die debat volgen, waardeer ik zeer de manier waarop we dit overleg met elkaar gevoerd hebben.

De heer Van Oosten stelde twee vragen in eerste termijn. Op een daarvan was het antwoord eenvoudig, namelijk op de vraag over de notificatieplicht bij het tappen. Op het moment dat een slachtoffer wordt getapt omdat de dader wordt getapt en er om die reden bekeken wordt of er contacten zijn en of er mogelijkerwijs verdere bedreigingen aan de orde zijn, is er een notificatieplicht voor het slachtoffer. Het WODC heeft vastgesteld dat dit niet in alle gevallen gebeurt. Daar zit de problematiek. Die lossen we op door daarover in gesprek te gaan met de politie en het Openbaar Ministerie, ook in het kader van de al toegezegde informatieanalyse. Ik zal de Kamer daarover berichten.

Ik heb recentelijk gesproken met een aantal slachtoffers bij wie er getapt was en die daarvan keurig op de hoogte waren gesteld. Ik was heel benieuwd hoe zij dat ervoeren, aangezien het heel ingrijpend is. Zij waren erg blij dat dit gebeurd was omdat zij zich realiseerden dat hun positie daarmee anders werd. Wanneer bewijs zou kunnen worden geleverd zonder hun medewerking, zou dat voor hun positie veel beter zijn dan wanneer dat bewijs moet komen vanuit de getuigenverklaring over wat er in die telefoongesprekken gebeurd was. Zo had ik er nooit naar gekeken. Wat dat betreft leer je ook als Minister elke dag weer bij. Anders dan ik had verwacht, dat mensen zouden zeggen «hé, waarom ben ik getapt, want ik ben toch slachtoffer?», waren zij heel tevreden dat dit gebeurd was omdat daarmee hun positie verbeterde. Zo kun je er dus ook naar kijken.

De andere vraag van de heer Van Oosten, die ging over raadsmannen, heb ik niet zo opgeschreven dat ik hem er goed antwoord op kan geven. Kan hij die vraag misschien nog even herhalen?

De heer Van Oosten (VVD): Ik ontleen die vraag ook aan de brief die Defence for Children aan de Kamer heeft gestuurd, waarin staat te lezen – zo interpreteer ik het althans – dat de advocaat van het minderjarige slachtoffer op zoek kan zijn. Is er reden om daar meer bevoegdheden of ruimte voor te bieden om het minderjarige slachtoffer in bescherming te nemen, bijvoorbeeld door een moment van schorsing te vragen op het moment dat er aan het slachtoffer heel heftige, zware, kritische vragen worden gesteld die in de optiek van de verdediging mogelijk heel goed noodzakelijk zijn? Dit is niet bedoeld om de verdediging in haar positie te schaden, maar wel om de positie van het slachtoffer te beschermen als dat nodig of nuttig is. Ik zoek alleen maar naar een mogelijkheid daarvoor en geef die suggestie mee. Voor zover het nu niet mogelijk is om daar volledig antwoord op te geven, past het misschien in het meerjarenprogramma uitwerking slachtofferbeleid, dat we in de zomer krijgen.

Minister Van der Steur: Mijn informatie is dat minderjarigen in de rechtszaal bij hoge uitzondering gehoord worden. Deze situatie doet zich nauwelijks voor. Daarnaast is het aan de rechter om te beoordelen of de bejegening in de rechtszaal door de beugel kan. Verder kan een raadsman van een minderjarig slachtoffer altijd om een schorsing vragen. Hij kan ook altijd aan de rechter vragen om de advocaat van de wederpartij of andere betrokkenen – dat kan ook het Openbaar Ministerie zijn – te vragen om de vragen anders in te richten of anders te stellen. De wisselwerking die plaatsvindt in het stafproces is dat de raadsman alle middelen heeft en de rechter degene is die beslist. De magistratelijke verantwoordelijkheid van de rechter staat borg voor een goede behandeling van een slachtoffer in algemene zin, maar zeker als het gaat om minderjarige slachtoffers, die over het algemeen niet zo heel vaak in een rechtszitting worden gehoord. Ik denk ook dat dit goed is, want het is natuurlijk een heel heftige ervaring.

De heer Van Oosten (VVD): Ik volg de Minister goed, maar ik verzoek de Minister om een van zijn medewerkers contact te laten opnemen met Defence for Children op dit punt om na te gaan of de antwoorden die hij nu heeft gegeven, recht doen aan het vraagstuk dat de organisatie opwerpt of dat er toch iets anders wordt bedoeld. Ik wil dat dan graag weten.

Minister Van der Steur: Dat gaan we doen. Als er iets te rapporteren valt, dan zullen we dat meenemen.

Mevrouw Helder heeft nog een aantal opmerkingen in eerste termijn verduidelijkt. Daarvoor ben ik haar dankbaar.

Mevrouw Kooiman vroeg of ik specifieke punten aan de orde wil stellen bij Sektesignaal. Dat doe ik graag.

Mevrouw Kooiman sprak ook over klachten. Dat signaal zal ik meenemen.

De heer Van Oosten zei: de Minister zal het een goed idee vinden als we in een VAO tot uitspraken komen. Zo werkt het systeem niet. Ik heb gezegd een zeer goed gevoel te hebben over de inzet van de rechterlijke macht op het gebied van de wachtruimtes, maar het is aan de Kamer om al dan niet te vinden of daarbij nog een steun in de rug nodig is. Als die gegeven wordt, zal ik daaraan uitvoering geven.

De heer Recourt vroeg of het artikel inzake misbruik van recht wat meer toegepast kan worden. Vroeger was er nog een ander systeem, namelijk dat van het «eigen beursje». Advocaten die misbruik maakten van het recht en die naar het oordeel van de rechter hun bevoegdheden misbruikten om procedures aan te spannen, konden worden veroordeeld tot het betalen van de kosten van het geding. Dat instrument is om heel goede redenen uit de wet gehaald. Ik stel voor dat we het punt van misbruik van recht meenemen in het wetsvoorstel dat hopelijk binnenkort naar de Kamer komt.

Mevrouw Van Toorenburg heeft net als mevrouw Helder nadere aandacht gevraagd voor de bedenktijd voor zedenslachtoffers. Ik spreek met het Openbaar Ministerie nog over de nieuwe aanwijzing met betrekking tot de zeden. Uitgangspunt is dat de bedenktijd een recht is, maar geen plicht. Bedenktijd is dus geen automatisme. Dat is ook duidelijk gemarkeerd in de nieuwe aanwijzing. De politie heeft ook stappen genomen om die goed in te zetten.

Mevrouw Kooiman stelde een vraag over de bijscholing van de politie. Het goede nieuws is dat die op dit punt ook plaatsvindt door middel van e-learning over de richtlijn die hierop ziet. Dat wordt uitgevoerd door de Politieacademie.

De voorzitter: Mevrouw Helder wil nog iets vragen over de bedenktijd.

Mevrouw Helder (PVV): De Minister bedankte mij voor de verhelderingen die ik gaf in tweede termijn, maar aan die verhelderingen was een vraag gekoppeld. De Minister zei nog met het OM te spreken over de bedenktijd bij zedenmisdrijven. Ontmoedigen kan niet de bedoeling zijn; misschien kan de Minister dit element meenemen in dat gesprek. Wat mijn fractie betreft, is er wel degelijk sprake van ontmoediging als er gezegd wordt: let op, uw naam en persoonsgegevens worden bij de verdachte bekend. Mijn andere vraag was of het ging om het proces-verbaal van de aangifte. Mij lijkt het zo te zijn dat het slachtoffer dat mee zou moeten kunnen krijgen zonder het proces zelf in gevaar te brengen.

Minister Van der Steur: Ik kan niet over één individueel geval spreken, waarvan ik de inhoud niet ken en niet kan verifiëren. Ik ga er onmiddellijk van uit dat mevrouw Helder daar helemaal gelijk in heeft, maar ik kan er geen conclusies aan verbinden. Het is juist de bedoeling dat slachtoffers in mijn beleid steeds minder rekening hoeven te houden met het bekend worden van hun gegevens, tenzij, zo zeg ik ook tegen de heer Recourt, daartoe noodzaak bestaat in het kader van het strafproces, wat natuurlijk nog steeds kan. In principe kan dit in de toekomst niet meer aanleiding geven tot die ontmoediging of die opmerking. Hoe dat vervolgens ervaren wordt, is dan punt twee. Ik ben het met mevrouw Helder eens op dat punt.

De voorzitter: Hiermee komen we aan het einde van dit algemeen overleg. Ik heb vijf toezeggingen genoteerd.

  • De Minister informeert de Kamer voor de begrotingsbehandeling over de stand van zaken met betrekking tot het meerjarenbeleid inzake slachtoffers.

  • De Minister informeert de Kamer over de resultaten van de gesprekken met de Raad voor de rechtspraak inzake de slachtofferruimtes in de rechtszaal. Daarbij kunnen wij de Minister adviseren om even te wachten op het VAO, waarin hij een ruggensteun zal krijgen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt. Wij zullen dit VAO aanvragen met als eerste spreker het lid Van Oosten.

  • De Minister zal de Kamer na het Nederlands voorzitterschap van de EU informeren over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over het slachtofferbeleid, met name ten aanzien van het slachtofferloket.

  • De Minister zal de Kamer voor de zomer van dit jaar informeren over de voortgang van de gesprekken met het OM inzake de verschijningsplicht van verdachten.

  • De Minister zal de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de notificatieplicht bij het tappen.

Ik dank de Minister, iedereen die dit debat heeft gevolgd en de Kamer.

Sluiting 17.25 uur.