Gepubliceerd: 5 maart 2013
Indiener(s): Brigitte van der Burg (VVD)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33538-5.html
ID: 33538-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 5 maart 2013

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

           

I

ALGEMEEN

2

 

1.

Inleiding en inhoud van het wetsvoorstel

2

 

2.

Aanvullende maatregelen voor het waarborgen van de veiligheid van kinderen

2

   

2.1.

Inleiding

2

   

2.2.

Verklaring omtrent het gedrag

3

     

2.2.1.

Algemeen

3

     

2.2.2.

Categorieën personen met een tweejaarlijkse VOG-plicht

5

     

2.2.3.

Aanvullende VOG-plicht

7

     

2.2.4.

Nulmeting: overgangsregime

7

   

2.3.

Meldplicht voor een geweld- of zenddelict jegens een opgevangen kind gepleegd door professionals

8

 

3.

Meer sectorale transparantie

9

   

Aanleiding

 

9

   

3.1.

Verplichte website kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen

9

   

3.2.

Publicatieplicht inspectierapport

11

 

4.

Verbetering toezicht en kwaliteit gastouderopvang

11

 

5.

Register buitenlandse kinderopvang

13

 

6.

Financiële paragraaf

13

 

7.

Regeldruk

14

II

ARTIKELSGEWIJS

14

I. ALGEMEEN

1. Inleiding en inhoud van het wetvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen de voorgestelde maatregelen om de veiligheid van kinderen binnen de kinderopvang en peuterspeelzalen verder te waarborgen. Genoemde leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de Wijzigingswet kinderopvang 2013. Zoals eerder aangegeven onderschrijven deze leden het voornemen om te komen tot een systeem van continue screening. Zij hebben hierover wel een aantal vragen.

De leden van de fractie van de Partij Voor de Vrijheid (PVV) hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Daarbij hebben deze leden echter wel een aantal vragen, aan- en/of opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met enige zorgen kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de wet kinderopvang. Zij onderschrijven de wenselijkheid om de veiligheid van kinderen verder te waarborgen. De voorstellen met betrekking tot continue screening zien de leden als een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk. Wel zien zij reden tot het stellen van vragen met betrekking tot de meldplicht en de handhaving van de kwaliteit.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij ondersteunen het streven van de regering om de veiligheid van de kinderen in kinderopvang en peuterspeelzalen zo veel mogelijk te waarborgen.

Zij hebben hierbij echter nog wel een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende Wijzigingswet kinderopvang. Zij hebben enkele aanvullende vragen, die zij graag aan de regering willen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van Wijzigingswet kinderopvang 2013. Deze leden willen graag de onderstaande vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de inzet op kwaliteitsverbetering en versterking van waarborgen om misstanden tegen te gaan.

2. Aanvullende maatregelen voor het waarborgen van de veiligheid van kinderen

2.1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie merken op dat niet alleen bij de kinderopvang en het peuterspeelzalenwerk de veiligheid en integriteit van kinderen dient te worden gewaarborgd, dit is net zo goed van toepassing op scholen, internaten en sportverenigingen. Niet alleen de veiligheid en integriteit van kinderen dient te worden geborgd, maar ook die van andere kwetsbare groepen, zoals gehandicapten en ouderen. Welke stappen zijn voor die andere kwetsbare groepen door de regering gezet? Komen daar ook wettelijke regelingen voor? Is het niet aan te bevelen deze problematiek in een algemene wet te regelen in plaats van sectoraal versnipperd?

Is er op basis van in het verleden geconstateerde gevallen niet te komen tot indicatoren die op een verhoogd risico wijzen? Zou er niet op basis van die risicoprofielen niet gescreend moeten worden?

De leden van de D66-fractie merken op dat een wetsvoorstel met betrekking tot versterking van de positie van ouders in voorbereiding is. Hierin zullen maatregelen worden voorgesteld om te komen tot een laagdrempelige en effectieve klachtenprocedure. Deze leden onderschrijven dit uitgangspunt en zij vragen de regering op welke termijn dit wetsvoorstel kan worden verwacht en of het wellicht al mogelijk is om de contouren hiervan te schetsen. Ook vragen de leden zich af of in of naast dit klachtrecht ook ruimte wordt geboden voor een grotere rol voor ouders als het gaat om betrokkenheid bij de kinderopvang en de geboden pedagogische kwaliteit.

2.2. Verklaring omtrent het gedrag

2.2.1 Algemeen

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van een systeem van continue screening. Ze delen net als de regering de opvatting dat met behulp van het systeem van permanente screening de veiligheid van kinderen in de kinderopvang nog beter gewaarborgd wordt.

De leden van de VVD-fractie vinden de keten tussen het ontstaan van een «hit» en het informeren van de werknemer nog altijd erg lang. Leidt dit niet tot een mogelijk risicovolle, vertraging in het proces? Is het mogelijk om de keten te verkorten en direct na de «hit» de werkgever te informeren? Wat kan de werkgever doen als er een «hit» is? Mag hij meteen de betreffende medewerker op non-actief stellen?

Er wordt pas overgegaan tot daadwerkelijke screening door het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG) als iemand een overtreding of misdrijf heeft begaan of hiervan wordt verdacht. Aan welk soort overtredingen of misdrijven wordt dan gedacht, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe wordt binnen het systeem van continue screening gecontroleerd op lopende verdenkingen of misdrijven begaan in het buitenland?

Op dit moment wordt er een protocol opgesteld over de manier waarop moet worden omgegaan met de afhandeling van een signaal uit de continue screening. Wat is de stand van zaken omtrent de ontwikkeling van dit protocol? Heeft de regering zicht op de inhoud van dit protocol? In welke mate heeft het protocol een verplichtende werking? Hoe verhoudt het protocol zich tot artikel 150, elfde lid, van de Wko? Voorgesteld wordt om een grondslag te creëren om in lagere regelgeving nadere regels te stellen ten behoeve van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Kan de regering dit verder concretiseren?

De leden van de PVV-fractie hebben het wetsontwerp ten aanzien van de verscherping van de VOG-eis aandachtig bestudeerd. Een verwijzing in de wetsartikelen maar de continue screening heeft zij echte niet kunnen vinden. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat er op langere termijn naar de continue screening zal worden toegewerkt waarbij gebruik wordt gemaakt van een volledig register voor alle personen die werkzaam zijn in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk (blz. 5 Memorie van Toelichting)

Waarom is in dit wetsontwerp de continue screening niet opgenomen? Wanneer zal het systeem van de continue screening in gaan draaien? Welke stappen heeft de regering gezet om de continue screening te verwezenlijken? Zullen personen van 12 jaar en ouder die op het opvangadres ten tijde van de opvang aanwezig zijn ook onder de continue screening vallen:?

De leden van de PVV-fractie vragen of het niet merkwaardig is dat wanneer iemand al door het COVOG getoetst is en niet meer voor een VOG in aanmerking komt, dat dit eerst aan de GGD gemeld wordt en dat de medewerker dan een nieuwe VOG moet aanvragen?. Het lijkt de leden van de PVV-fractie dat de uitslag al bekend is. Wat gebeurt er in de tussentijd?

Bij de continue screening wordt een maandelijkse controle gedaan. Als er een strafbaar feit gepleegd is dat er toe zou leiden dat bij een nieuwe aanvraag een VOG geweigerd zou worden is er een zogenaamde hit. Bij een dergelijke hit wordt de toezichthouder gewaarschuwd. Op grond daarvan dient desbetreffende medewerker een nieuwe VOG aan te vragen. Krijgt de medewerker definitief geen nieuwe VOG dan zal hij niet meer in de/het kinderopvang/peuterspeelzalenwerk kunnen werken. Wat is de (arbeidsrechtelijke) rechtspositie van de medewerker op het moment dat hem medegedeeld wordt dat een nieuwe VOG moet worden aangevraagd? Kan de medewerker worden geschorst? Geldt er een salarisbetalingsverplichting?

Bij het definitief weigeren van een VOG, kan de medewerker niet meer in de kinderopvang/-peuterspeelzalenwerk werkzaam zijn. Wat is de (arbeidsrechtelijke) rechtspositie van de medewerker op het moment dat medegedeeld wordt dat een nieuwe VOG niet wordt afgegeven? Is dit een reden tot ontslag op staande voet? Of zijn er opzeggingstermijn van toepassing? Komt de medewerker in aanmerking voor een ontslagvergoeding/vertrekbonus/goudenhanddruk?

Heeft de medewerker recht op een WW-uitkering? Of is er geen aanspraak om dat er sprake is van verwijtbare werkeloosheid? Heeft de medewerker in verband met een eventuele geestelijke stoornis recht op een uitkering in het kader van de WAO/WIA?

Voor personen met de Nederlandse nationaliteit wordt zowel bij een VOG-aanvraag als bij het proces van continue screening niet alleen gekeken naar eventuele strafbare feiten in Nederland, maar ook naar eventuele strafbare feiten in het buitenland omdat veroordelingen in een ander land worden doorgegeven aan het land van nationaliteit. Voor EU-onderdanen, met een andere nationaliteit dan de Nederlandse, geldt dat bij aanvraag van een VOG voor de kinderopvang justitiële gegevens uit de EU-lidstaat van herkomst worden opgevraagd. Eenmaal werkzaam bij een Nederlandse kinderopvang vindt een continue screening plaats op basis van strafbare feiten die in Nederland zijn gepleegd. De leden van de PVV-fractie vragen vragen wat de waarde is van een VOG uit een ander land. Welke criteria worden hier voor aangelegd? In het Amsterdamse geval waren de vergrijpen niet gepleegd in het land van herkomst maar in een ander land. Hoe wordt dit nu ondervangen als er alleen geïnformeerd wordt in het land van herkomst en niet in landen waar feitelijk werd verbleven? Door de open grenzen is er een gat in de controle komen te liggen hoe wordt dit opgevangen?

De leden van de PVV-fractie vragen tot slot op wie de kosten drukken voor het aanvragen van de VOG. Dienen deze kosten gezien te worden als bedrijfskosten?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering kiest voor invoering van een continue screening met betrekking tot het gedrag van medewerkers in de kinderopvangsector. Dit systeem gaat immers verder dan het advies van de commissie Gunning, die adviseerde om alle medewerkers in de kinderopvangsector elke twee jaar een nieuwe VOG te laten aanvragen? Bij continue screening wordt elke maand gecontroleerd of de personen die in de kinderopvang werkzaam zijn, volgens het Justitieel Documentatie Systeem een strafbaar feit hebben gepleegd. Volgens de toelichting is deze continue screening noodzakelijk omdat het hier gaat om een bijzonder kwetsbare groep jonge kinderen, die zich verbaal nog niet goed kunnen uiten, en omdat de opvang vooral gericht is op fysieke verzorging. Hoe verhoudt zich dit tot de jeugdzorg als geheel of tot andere sectoren waarin kinderen of bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten of demente bejaarden afhankelijk zijn van zorg? Is het de bedoeling om voor al deze situaties ook een systeem van continue screening in te voeren?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader aan te geven waarom de inbreuk die met de continue screening op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt, volgens de regering in verhouding staat tot het belang dat hierdoor wordt beschermd. Deze leden vragen daarbij met name in te gaan op de vraag hoe de regering denkt te voorkomen dat dit wetsvoorstel strijdig is met artikel 8 van het EVRM. De regering geeft in de memorie van toelichting immers zelf aan dat op grond van deze wettelijke regeling een zekere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt?

De leden van de D66-fractie onderschrijven de analyse van de regering dat honderd procent veiligheid niet te garanderen valt, maar dat het continue screenen van personeel daar een bijdrage aan kan leveren. De leden zien dat de regering benadrukt dat een alerte houding en het nagaan van referenties bij sollicitatieprocedures een belangrijke aanvulling zijn op dit middel. Zij vragen zich af in welke hoedanigheid deze aanvullende maatregelen vorm krijgen in de wet of in (sectorale) richtlijnen. Ook zouden zij graag horen in welke mate deze vormgeving voldoet aan de wensen van de regering.

Voorts merken de leden van de D66-fractie op dat er op lange termijn toegewerkt zal worden naar een systeem van continue screening waarbij gebruik wordt gemaakt van een volledig register voor alle personen die werkzaam zijn in de kinderopvang en het peuterspeelzaakwerk. De leden vragen zich af of de regering een inschatting kan geven van de termijn waarop zij deze plannen kan presenteren en of het wellicht al mogelijk is om de contouren van deze plannen naar de Kamer te sturen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de Memorie van Toelichting de regering aangeeft dat er een Algemene Maatregel van Bestuur in voorbereiding is, die de juridische grondslag vormt voor de informatie-uitwisseling tussen de verschillende bestuursorganen ten behoeve van de continue screening. Op basis van welk wetsartikel wordt de genoemde Algemene Maatregel van Bestuur mogelijk wordt gemaakt, zo willen deze leden weten. Op welke wijze en welk termijn wordt de Kamer geïnformeerd over deze Algemene Maatregel van Bestuur, zo vragen deze leden.

Genoemde leden vragen of mensen die in de kinderopvang willen gaan werken van te voren worden gewezen op de continue screening, zodat zij hiervan op de hoogte zijn. Worden mensen in het geval van capaciteitsproblemen bij COVOG er op gewezen dat een aanvraagbewijs van de gemeente of een bevestiging van Justis gebruikt kan worden om handhavingsmaatregelen te vermijden, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering het voorstelbaar noemt dat continue screening ook wordt toegepast in andere sectoren waar gewerkt wordt met dergelijke kwetsbare groepen. Vindt de regering het dan ook wenselijk dat dit gebeurt, zo willen deze leden weten. Zo ja, hoe gaat de regering hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?

2.2.2. Categorieën personen met een tweejaarlijkse VOG-plicht

De leden van de VVD-fractie constateren dat stagiaires, uitzendkrachten, vrijwilligers en ouders werkzaam bij de zogenaamde ouderparticipatie crèches uitgezonderd zijn van de continue screening en dienen te voldoen aan een tweejaarlijkse VOG-plicht. Pas in 2016 wordt de verplichte VOG-systematiek van kracht voor alle medewerkers in de kinderopvang, peuterspeelzalen en voor gastouders. Mede indachtig de Kamerbreed aangenomen motie-Van Vliet1 vragen de leden van de VVD-fractie waar op dit moment de belemmeringen zitten om deze groep direct mee te nemen in het systeem van continue screening?

Deze leden constateren dat uitzendkrachten en stagiairs de VOG voor een periode van twee jaar mogen gebruiken voor een andere functie of stage. Vrijwilligers mogen dit echter niet en moeten elke keer een nieuwe VOG overleggen. De leden van de VVD-fractie hebben vraagtekens bij de argumentatie van de regering op dit punt om onderscheid te maken tussen stagiairs en vrijwilligers. Kan de regering dit onderscheid nogmaals toelichten? Deze leden betwijfelen of het aantal plekken waar men werkt bepalend moet zijn of de VOG twee jaar geldig is. In hoeverre weerhoudt dit vrijwilligers om op meerdere plekken te werken?

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze(n) de belanghebbenden over de inwerkingtreding van het systeem van continue screening worden geïnformeerd? Wie is verantwoordelijk voor deze informatievoorziening?

De leden van de VVD-fractie hebben ook vragen over de koppeling van de bestanden. Leidt de koppeling van bestanden van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Kamers van Koophandel (KvK) en de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) uiteindelijk tot een nieuw bestand dat uitsluitend de continue screening binnen de kinderopvangsector bedient? Wie is verantwoordelijk voor het beheer van dit bestand? Hoe wordt vervuiling van dit bestand tegengegaan? Kent de algemene maatregel die de juridische basis regelt voor deze informatie-uitwisseling een voorhangprocedure?

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de speciale positie van de ouderparticipatiecrèches (OPC’s). Zij gaan er van uit dat deze crèches niet worden onderworpen aan permanente screening, omdat hier immers geen beroepskrachten werken? Graag een verduidelijking van de regering op dit punt.

Een belangrijke vraag die verder bij de OPC’s speelt, is of zij moeten voldoen aan de diploma-eis van pedagogisch medewerker, zoals is gesteld in de nieuwe wet Ontwikkelingskansen en Educatie die per 1 januari 2013 is ingegaan. Deze leden vragen zich af of dit wel noodzakelijk is. Zij herinneren hierbij aan de motie van het lid Van Hijum, waarin werd verzocht om ten aanzien van de OPC’s te onderzoeken of het handhaven van de diploma-eis noodzakelijk is om de kwaliteit van de OPC te waarborgen.2 Naar aanleiding van onder andere deze motie is de diploma-eis uitgesteld tot 1 juli 2013. De uitwerking van de motie zou worden meegenomen in de voorbereiding van onderhavige Verzamelwet Kinderopvang. In de memorie van toelichting wordt hier echter niet nader op ingegaan. Betekent dit dat de opleidingseis volgens dit wetsvoorstel nog steeds van toepassing is voor de ouders van OPC’s? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting.

De leden van de D66-fractie merken op dat er onduidelijkheid lijkt te bestaan over de beoordeling van ouderparticipatiecrèches. De leden zouden graag van de regering wat hun visie hierop is, omdat ouderparticipatiecrèches een nuttige aanvulling op het bestaande aanbod kunnen worden. Klopt het dat de nieuwe wet nog steeds voorschrijft dat ouders in ouderparticipatiecrèches ook aan de in de reguliere opvang geldende opleidingseisen voor beroepskrachten moeten voldoen? Wat zou de sanctie zijn voor ouderparticipatiecrèches die niet voldoen aan deze eisen? Welke fiscale gevolgen zou dit hebben voor ouders die gebruik maken van ouderparticipatiecrèches?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een nadere precisering te geven van de termijn waarop zij continue screening mogelijk wil maken voor stagiaires, uitzendkrachten en vrijwilligers. Welke acties moeten genomen worden om tot een volledig systeem van continue screening te komen, zo willen deze leden weten. Deze leden vragen of ouders die werkzaam zijn bij ouderparticipatiecrèches in de toekomst ook onder de continue screening gaan vallen en waarom de regering dan hiervoor kiest.

2.2.3. Aanvullende VOG-plicht

De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten welk doel de aanvullende VOG-plicht dient? Welke risico’s worden hier ondervangen die niet bij de continue screening tot een «hit» leidt?

Gastouders zijn verantwoordelijk het gastouderbureau te informeren wanneer nieuwe huisgenoten bij de gastouder thuis hun intrek nemen. Hoe vindt de handhaving hiervan plaats, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie zien dat er ook eisen worden gesteld aan personen van twaalf jaar en ouder die aanwezig zijn op het opvangadres. Zij zijn het eens met een goede controle op dit gebied, maar zouden graag een reactie van de regering krijgen over de wijze waarop zij omgaan met mogelijke uitdagingen op het gebied van controleerbaarheid die dit met zich meebrengt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de continue screening in de toekomst ook gaat gelden voor personen van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang op het opvangadres aanwezig zijn.

2.2.4. Nulmeting: overgangsregime

Over de nulmeting hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Heeft de regering kennis genomen van de zorgen geuit door de branchevereniging omtrent de kosten van de nulmeting voor de kinderopvangorganisaties, die volgens hen veel hoger uitvallen dan het ministerie raamt? Deelt de regering deze zorg? Zo ja, is de regering voornemens hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Hoe kan het dat er bij een aanvraag van een nieuwe VOG de strafbare feiten uit het verleden wel mee worden genomen, terwijl dit bij de aanvang van continue screening niet het geval is? Waarom kan er bij de koppeling niet met terugwerkende kracht worden gekeken naar het verleden? Dat zou een nulmeting kunnen voorkomen. Evenals het overhandigen van een nieuwe (of maximaal twee jaar oude) VOG.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie waarom er gekozen wordt om mensen zes maanden na inwerkingtreding van de wet een VOG te laten gebruiken die maximaal twee jaar oud is. Waarom wordt er dan niet gekozen voor een nieuwe VOG? Dan is immers meteen het hele verleden bekend. Nu blijft er een periode van twee jaar uit beeld.

Ook personen op sleutelposities worden gescreend. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij kan aangeven wat er bedoeld wordt met sleutelposities?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de nulmeting betrekking heeft op 150.000 personen die werkzaam zijn in de sector. Een groep van 35.000 personen bestaande uit vrijwilligers, stagiaires, uitzendkrachten en ouders die werkzaam zijn bij ouderparticipatiecrèches blijft voorlopig buiten schot. Op welke termijn denkt de regering te kunnen komen tot een compleet systeem van continue screening? Welke kosten zijn er verbonden aan de continue screening?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de Kamerbreed, op 4 december 2012, aangenomen motie Van Vliet (31 322, nr. 196) de regering verzoekt om, alle medewerkers en nog aan te nemen nieuwe medewerkers in de hele sector al vanaf begin 2013 te verplichten tot het aanvragen en inleveren van een verklaring omtrent gedrag. Nu het er op lijkt dat de continue screening nog even opzicht laat wachten is er sprake van een overgangsregime dat vorm gegeven is in het nieuwe artikel 3.8g Wko. Klopt het dat binnen 6 maanden nadat artikel 3.8g Wko in werking is getreden een VOG overlegd moet worden die niet ouder is dan twee jaar? Waarom is er gekozen voor een termijn van 6 maanden? En waarom kan er voldaan worden aan de eisen met een VOG die bijna twee jaar oud is? Waarom wordt er niet gekozen voor de termijn van een VOG die niet ouder dan twee maanden is?

Een van de voorwaarden, in de artikelen 1.50, 1.56b en 2.6 Wko, om een persoon een nieuwe VOG aan te laten vragen is dat «er redelijkerwijs vermoed mag worden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag». Wat is de meer waarde van deze eis? Legt zij niet een te zware beperking op? Komt door deze eis het opnieuw laten aanvragen van een VOG gelijk niet te staan in het licht van «dat er redelijkerwijs vermoed mag worden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag»? Is het veel beter om deze grond te laten vervallen en te bepalen dat er zonder specifieke aanleiding door de houder om een nieuwe VOG gevraagd kan worden? Is het in het kader van de overgangsregeling, in de geest van de motie Van Vliet, een optie om de gehele sector eenmalig een nieuwe VOG aan te laten vragen?

2.3. Meldplicht voor een geweld of zedendelict jegens een opgevangen kind gepleegd door professionals

Over de vertrouwenspersoon hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen ter verduidelijking. Kan de regering aangeven wie precies de vertrouwenspersoon is, waar deze werkzaam is en hoe deze betaald wordt? Hoe weten betrokkenen wie de vertrouwenspersoon is en hoe ze deze kunnen bereiken? Daarnaast vragen deze leden waarom een medewerker die een houder verdenkt van een overtreding niet naar de vertrouwenspersoon hoeft te gaan, maar dat deze meteen aangifte kan doen bij een opsporingsambtenaar. Waarom kan de houder niet naar deze opsporingsambtenaar?

De zwaarst mogelijke sanctie, wanneer de houder geen aangifte doet bij een redelijk vermoeden van een zedendelict of kindermishandeling, is het uitschrijven uit het Landelijk Register Kinderopvang (LRKP), zo staat in de wet te lezen. De leden van de VVD-fractie vragen of er niet stevigere maatregelen overwogen zijn. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie zouden voorts graag een reflectie van de regering ontvangen op de gemaakte keuze voor een meldplicht in plaats van een meldcode.

– Meldplicht houder

De leden van de SP-fractie merken op dat er sprake is van een grote mate van vrijblijvendheid. Zij onderschrijven dat er een redelijk vermoeden moet zijn om over te gaan tot aangifte jegens een medewerker. Waarom is in het voorstel gekozen voor een verplichting de vertrouwenspersoon te benaderen? Wat gebeurt wanneer de vertrouwenspersoon het vermoeden van een houder niet redelijk vindt? Betekent dat dan dat de houder ontmoedigd wordt aangifte te doen? Wanneer de houder het oordeel van de vertrouwenspersoon niet onderschrijft en weigert aangifte te doen, kan de vertrouwenspersoon besluiten de GGD in te lichten. Wat als dit onterecht niet gebeurt? Wat als de GGD besluit om geen onderzoek in te stellen? Is de regering van mening dat de meldplicht van de houder op deze manier voldoende geborgd is?

– Meldplicht medewerker

De leden van de SP-fractie merken op dat er mogelijk sprake is van het opwerpen van een drempel door de invoering van de «kan»-bepaling. Is het aannemelijk dat medewerkers soms geen aangifte zullen doen in verband met het gevaar voor hun eigen (arbeidsrechtelijke) positie? Ziet de regering dan wellicht toch iets in een verplichting tot overleg met de vertrouwenspersoon, ook voor de medewerker?

De leden van de SP-fractie vragen verder of de «kan»-bepaling is opgenomen in verband met de snelheid waarmee de vertrouwenspersoon in actie komt nadat door een medewerker contact is gezocht. Deze leden vragen zich daarom af op welke termijn de vertrouwenspersoon moet reageren op een verzoek van een persoon werkzaam in de kinderopvang?

De leden van de SP-fractie constateren dat in de wijzigingsvoorstellen voor de Wko geen aandacht wordt gegeven aan de scholing van pedagogisch medewerkers. Deelt de regering de mening dat personeel goed opgeleid dient te zijn met betrekking tot het herkennen van signalen van kindermisbruik- en mishandeling en het op basis daarvan kunnen handelen? Zo ja, welke stappen gaat de regering ondernemen om de opleidingen te verbeteren en uit te breiden?

3. Meer sectorale transparantie

Aanleiding

De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal vragen met betrekking tot de voornemens van de regering om de transparantie en daarmee de keuzevrijheid en inzichtelijkheid van de kinderopvang te vergroten. Spelers uit het veld geven aan dat instrumenten om tot meer transparantie over kwaliteit en de financiën van kinderopvanginstellingen te komen voorradig zijn. Deelt de regering de mening dat het wellicht beter is eerst naar het reeds bestaande instrumentarium en deze waar mogelijk te stroomlijnen en op elkaar af te stemmen alvorens nieuwe voorstellen te doen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of er ook andere manieren denkbaar zijn waarop de transparantie bevorderd kan worden. Wat is de stand van zaken wat betreft de voornemens van de Brancheorganisatie Kinderopvang om de financiële transparantie in de sector te vergroten die genoemd worden in de brief van november 2012?3

3.1. Verplichte website kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen

Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat het particuliere initiatief, de website www.vergelijkdekinderopvang.nl, op dit moment meer dekking heeft dan de door de overheid gesubsidieerde Kinderopvangkaart? Kan de regering aangeven wat hiervan de oorzaak is en zou de particuliere website, te meer omdat de regering zelf aangeeft dat marktpartijen in staat zijn om goede vergelijkssites op te zetten, een mogelijk alternatief zijn voor de Kinderopvangkaart? Welk bedrag vanuit het ministerie is (door de jaren heen) aan de Kinderopvangkaart besteed? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een compleet overzicht hiervan.

De leden van de VVD-fractie vragen in deze context wat de toegevoegde waarde is van uniforme formats voor individuele websites van ondernemers in de kinderopvang? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat op het moment dat er een goede functionerende vergelijksite is, waarop zowel ten aanzien van de kwaliteit (functioneel en pedagogisch) als de financiën, de ondernemers in de kinderopvang vrij moeten zijn hun eigen websites vorm te geven. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.

Op welke wijze wordt de transparantie met betrekking tot de gastouderbureaus op dit moment gewaarborgd? Is de regering van mening dat de gastouderbureaus allen over een internetsite zouden moeten beschikken en zouden de gastouderbureaus deel uit moeten maken van de – zoals hierboven besproken – centrale vergelijksite?

Over het landelijk register kinderopvang hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Waarom is het LRKP niet gekoppeld aan de door de overheid gesubsidieerde Kinderopvangkaart? Zou het LRKP met inspectierapporten, jaarrekeningen en websitelinks niet een geschikte database en daarmee uitgangspunt kunnen vormen voor een vergelijksite met een totale dekking? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is het LRKP op dit moment up-to-date? De leden van de VVD-fractie krijgen signalen dat het voorkomt dat reeds failliete kindercentra nog steeds in het LRKP vermeld staan. Welke maatregelen worden genomen om vervuiling van het LRKP tegen te gaan?

Het college kan op basis van bepaalde ernstige gevallen de aanvraag afwijzen. De leden van de VVD-fractie vragen of het ook mogelijk is voor een aanvrager om hier tegen in beroep of bezwaar te gaan. Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de toenmalige regering heeft in 2011 de kinderopvangsector tot eind 2012 de kans gegeven om door zelfregulering de transparantie in de sector te verbeteren, onder meer door oprichting van een gemeenschappelijke website die 85% van het aanbod moet dekken. Indien de transparantie eind 2012 niet zou zijn verbeterd, zou worden overgegaan tot een wettelijke verplichting om gegevens over de kwaliteit van de kinderopvang ter beschikking te stellen. Aangezien het percentage eind 2012 maar ongeveer 50 was heeft de regering inderdaad besloten over te gaan tot wetgeving. Kan nader gemotiveerd worden wat de redenen zijn dat zelfregulering niet tot het gewenste resultaat heeft geleid ten aanzien van de gemeenschappelijke website? Hoe gaat de regering de bepalingen ten aanzien van de website handhaven?

De leden van de SP-fractie merken op dat het doel van de verplichte website zeer beperkt is. Deze leden betwijfelen of het plaatsen van inspectierapporten en de ontwikkeling van vergelijkingssites zal leiden tot meer kwaliteit. Welke problemen gaan door de invoering van een verplichte website opgelost worden? De leden vragen zich af hoe de verplichting van een website gehandhaafd gaat worden.

Is bekend hoe regelmatig ouders de website van de opvang van hun kinderen op dit moment raadplegen? Zijn er verwachtingen hoe dit zal veranderen in de toekomst? De leden horen graag van de regering wie hij in de eerste plaats verantwoordelijk acht voor de handhaving van de kwaliteit in de kinderopvang. Zijn dat de ouders of is dat de overheid?

De leden van de SP-fractie lezen dat er voor ouders een mogelijkheid bestaat om informatie op de website die niet in overeenstemming is met de praktijk, aan te kaarten. Voorts vragen zij hoe de minister dit voor zich ziet. Wat verandert er met dit voorstel aan de huidige praktijk? Welke instrumenten hebben ouders tot hun beschikking in voorkomende situaties?

De leden van de CDA-fractie merken op dat naar aanleiding van een evaluatie van SZW, waaruit naar voren komt dat de in 2005 ingevoerde zelfregulering in de kinderopvang nog niet heeft geleid tot verbetering van de transparantie en de kwaliteit van de opvang, wordt in dit wetsvoorstel een kwaliteitseis toegevoegd door kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen te verplichten tot een eigen website. Op deze website moeten onder andere alle inspectierapporten worden geplaatst en worden diverse vormvereisten gesteld. De leden van de CDA-fractie hebben twijfels bij de toegevoegde waarde van deze verplichting tot een website. De inspectierapporten zijn immers reeds digitaal beschikbaar op de website van het landelijk register kinderopvang, dat door het Rijk is gemaakt en gefinancierd? Deze maatregel lijkt in strijd te zijn met het streven naar deregulering. Bovendien zorgt deze eis ervoor dat er weer extra moet worden gecontroleerd. Wie wordt verantwoordelijk voor de controle, de gemeente? Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting op de noodzaak van deze extra regelgeving en administratieve lastenverzwaring.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wat de redenen zijn dat zelfregulering niet tot het gewenste resultaat heeft geleid ten aanzien van de gemeenschappelijke website. Hoe gaat de regering de bepalingen ten aanzien van de verplichte website voor kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen handhaven, zo willen deze leden weten.

De leden van de SGP-fractie vragen of het niet merkwaardig is om in het kader van transparantie zelfs een specifiek instrument voor te schrijven aan private partijen. Is er vanuit het oogpunt van subsidiariteit voldoende grond om inbreuk te kunnen maken op het recht van vrije bedrijfsuitoefening? Zijn er voorbeelden van andere commerciële sectoren die een verplichting opgelegd hebben gekregen om een website te hebben, zo vragen. Zij vragen een reactie op de vergelijking met het bekostigde onderwijs. Deze onderwijsinstellingen hebben wel de verplichting om door middel van een schoolgids informatie te verstrekken over verschillende thema’s, maar het instrument van een website is daarbij niet verplicht.

3.2. Publicatieplicht inspectierapport

De leden van de D66-fractie zien dat kindercentra, peuterspeelzalen en gastouderbureaus verplicht zijn over een website te beschikken, waar zij ook duidelijke informatie over kwaliteit leveren. Dit in de vorm van een link naar een inspectierapport. Deze leden vragen in welke mate dit wordt nageleefd en of er controle plaatsvindt op deze websites. Ook zouden zij graag horen welke sancties zijn verbonden aan het niet naleven hiervan. Voorts merken de leden op dat ook de inspectie een publicatieplicht heeft, die stelt dat de inspectie binnen drie weken rapporten openbaar maakt. De leden vragen wat op dit moment de gemiddelde wachttijd is voor een rapport wordt gepubliceerd.

4. Verbetering toezicht en kwaliteit van gastouderopvang

De leden van de VVD-fractie constateren dat gastouderbureausmet behulp van een risicoprofiel hun gastouders moeten controleren op de pedagogische praktijk. Hoe wordt de eenheid en kwaliteit van dergelijke controles gewaarborgd? Hoe wordt bovendien dit risicoprofiel bepaald? Gebeurt dit aan de hand van controles uit het verleden en zo ja, na hoeveel controles wordt het risicoprofiel bepaald?. Door onderhavig wetsvoorstel wordt niet alleen de gastouder maar ook het gastouderbureau aangesproken bij niet naleving van de verplichtingen. Wat zijn de consequenties voor het gastouderbureau bij het niet naleven?. Meer in het algemeen vragen de leden van de VVD-fractie hoe de regering de huidige (pedagogische) kwaliteit in de gastouderopvang ziet.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voornemens is het toezicht op gastouderopvang aan te scherpen. Beperkt de aanpak van de regering zich tot aangescherpt toezicht of worden de eisen waaraan gastouders moeten voldoen ook aangescherpt? En staan er wat betreft gastouderopvang nog wijzigingen op stapel over de aanspraak op kinderopvangtoeslag?

De leden van de SP-fractie merken op dat de intensiteit van de inspecties voor wat betreft het percentage te inspecteren gastouders zeer laag is, namelijk minimaal 5%. Waarom is voor dit lage getal gekozen? Welke inhoudelijke motivatie ligt daaraan ten grondslag? Deelt de regering de mening dat het financiële kader niet doorslaggevend mag zijn bij het bepalen van het percentage?

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het streven van de regering om de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren, maar geloven niet in de oplossing die de regering daarvoor aandraagt: de sector verplichten te voldoen aan extra kwaliteitseisen, zonder een discussie te voeren over de vraag of de tot nu toe gestelde kwaliteitseisen (ruim 112 voor kindercentra) wel de juiste eisen zijn en of al die eisen wel bijdragen aan een slagvaardige handhaving. Naar het oordeel van deze leden zou een beperkt eisenpakket, dat goed te controleren is tot betere resultaten leiden. Waarom moet de GGD bijvoorbeeld controleren op de hoogte van de kapstokjes in de kinderopvangcentra? Een deel van de gestelde eisen zou volgens deze leden dan ook onder zelfregulering van de branche moeten vallen. Dat was ook een uitgangspunt bij de invoering van de wet in 2005 en daarbij hoort een beperkter overheidstoezicht, zo menen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader aan te geven in hoeverre de extra kwaliteitseisen bijdragen aan een kwalitatief betere kinderopvang en of het nodig is om deze eisen in regelgeving om te zetten. Staat dit niet haaks op het streven naar deregulering? Wat vindt de regering in dit verband van de convenanten die tussen gemeenten en kinderopvanginstellingen zijn gesloten, zoals bijvoorbeeld in Amersfoort, als alternatief voor regelgeving?

De leden van de D66-fractie merken op dat controles van kindercentra en gastouderbureaus afhankelijk zijn van het ingeschatte risicoprofiel, waarbij goed presterende instellingen onder een lichter toezichtsregime vallen. Deze leden vragen in hoeverre het wenselijk is om ook goed presterende instellingen voor langere tijd niet of nauwelijks te controleren. De leden vragen wat de opvatting van de regering hierover is. Ook vragen zij wat leidend is in de keuze voor een toezichtsregime: financiële ruimte of inhoudelijke overwegingen. Ook zouden de leden graag horen of naar de mening van de regering voldoende wordt gecontroleerd op pedagogische kwaliteit, ook bij over het algemeen goed presterende instellingen.

5. Register buitenlandse kinderopvang

De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering vindt van het feit dat kinderopvangtoeslag gebruikt kan worden buiten Nederland? Kan de regering uiteenzetten hoeveel mensen op dit moment gebruik maken van kinderopvangtoeslag voor kinderopvang die buiten Nederland plaatsvindt?

De leden van de VVD-fractie constateren dat ouders zelf verantwoordelijk worden voor het doorgeven van mutaties in gegevens van een buitenlandse kinderopvanginstelling. Brengt dit niet een groter risico van fraude met zich mee? Dienen ouders ook wijzigingen door te geven in inkomen en het aantal uur dat men gebruik maakt van kinderopvang in het buitenland? Zo ja, waar is de wettelijke grondslag daarvoor te vinden? Wat zijn tot nu toe de ervaringen met betrekking tot het krijgen van inzage in zakelijke gegevens van de buitenlandse kinderopvanginstelling ten behoeve van de definitieve toekenning van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst? In de artikelsgewijze toelichting staat geschreven dat de minister geen registratie kan verwijderen. Hoe kan vervuiling van het register dan worden tegengegaan? Op welke gronden mag de regering overgaan tot wijzigingen? En (hoe) wordt het college dan op de hoogte gesteld? Ook zijn de leden van de VVD-fratcie benieuwd hoe ouders op de hoogte worden gebracht wanneer een inschrijving uit het LRKP verwijderd wordt?

Hoe wordt de kwaliteit van de opvang buiten Nederland gewaarborgd? Hoe valt te controleren of opvang wel voldoet aan de eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen?

6. Financiële paragraaf

De leden van de CDA-fractie vragen naar de financiële consequenties van onderhavig wetsvoorstel. In de memorie van toelichting wordt hier niet op ingegaan, kennelijk omdat de regering ervan uitgaat dat deze consequenties er niet zijn. Toch kunnen deze leden zich niet aan de indruk onttrekken dat dit wetsvoorstel wel degelijk geld kost. Misschien niet voor het Rijk, maar dan toch zeker wel voor de gemeenten die op meer eisen toezicht moeten houden en moeten handhaven bij overtredingen. Graag een toelichting van de regering op dit punt.

De leden van de ChristenUnie-fratcie vragen of de regering een overzicht kan geven van de extra nalevingskosten die voor gastouderbureaus kunnen ontstaan ten aanzien van het ontwikkelen van beleid om de kwaliteit van gastouders verder te bevorderen en de verplichting om te beschikken over een website door de opvangorganisaties.

Kan de regering een inschatting maken van de totale kosten voor de leges die ontstaan in verband met de VOG-aanvragen, zo vragen deze leden.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft aan dat het wetsvoorstel leidt tot extra uitvoeringskosten voor gemeenten vanwege de extra eisen waarop toezicht en handhaving plaats moet vinden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering deze zorgen deelt en hoe hoog de extra uitvoeringskosten voor gemeenten zullen zijn. Zo nee, waarom deelt de regering deze zorgen van gemeenten dan niet?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het signaal herkent dat gemeenten voor het inschrijven van gastouders in het register leges heffen die in geen verhouding staan tot de kosten die door de gemeente gemaakt moeten worden. Zij vragen welke waarborgen er zijn die garanderen dat (gast)ouders en gastouderbureaus niet met onevenredige kosten geconfronteerd worden.

7. Regeldruk

De leden van de SP-fractie merken op dat in het wetsvoorstel maatregelen zijn opgenomen die leiden tot minder publiek toezicht. Het toezicht moet worden vervangen door meer kwaliteitsborging door ondernemers en ouders. Verwacht de regering dat ondernemers in staat zijn om de belangrijke taak van de Inspectie (gedeeltelijk) over te nemen? Deze leden vragen zich af wat het probleem is van toezicht door de GGD. Zijn de kosten soms te hoog? Worden GGD-controles als bureaucratisch ervaren? Wat kan daarvan de oorzaak zijn? Hoe kwalitatief is het toezicht momenteel? Is er bij de GGD sprake van onderbezetting? Is naar deze onderwerpen onderzoek gedaan of gaat dit nog gebeuren?

De leden horen graag wat de ervaringen zijn met meer intern toezicht in andere sectoren, zoals het onderwijs en de zorg. Is de kinderopvangsector volgens de regering geschikt voor een dusdanige vorm van interne controle? De sector staat onder druk door de voortschrijdende bezuinigingen. Hoe denkt de regering de kwaliteit te waarborgen als de overheid minder toezicht op zich neemt?

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie wat de regering vindt van meer onaangekondigde inspectiebezoeken. Verwacht de regering dat dit zou kunnen leiden tot een beter beeld van de kwaliteit van kinderopvangorganisaties? Zo ja, is zij bereid daar voorstellen voor te doen?

De leden van de CDA-fractie vragen of aan het aan het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) om advies gevraagd? Zo ja, kan dit advies aan de Kamer ter beschikking worden gesteld? Zo nee, kan dit advies alsnog gevraagd worden?

II ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I, onderdeel A

Artikel 1.1. a.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de VNG heeft aangeven dat de term «bezoldiging» bij de definitie van beroepskracht tot problemen bij het toezicht geeft. Kan dec regering nader toelichten waarom toch aan deze term wordt vastgehouden en wat de toegevoegde waarde hiervan is? Deze leden willen weten waarom de regering in de begripsomschrijving van beroepskracht de koppeling aan het voldoen aan de opleidingseisen schrapt, terwijl dit vanuit het toezichtskader juist wel relevant is.

Artikel 1.1e

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de begripsomschrijving van «vrijwilliger» is aangepast zodat ouders die werkzaam zijn bij een ouderparticipatiecrèches expliciet van de definitie van vrijwilliger worden uitgesloten. Aangezien er verder geen wijzigingen zijn, stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast dat voor ouders die werkzaam zijn bij een ouderparticipatiecrèches krachtens artikel 1.47 ook artikel 1.50 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen nog steeds van toepassing is. Volgens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de bijbehorende Algemene Maatregel van Bestuur voldoen de ouderparticipatiecrèches hierdoor niet aan de opleidingseisen. Wat is de stand van zaken rond de plannen van de regering om de wet aan te passen zodat de ouderparticipatiecrèches kunnen blijven voortbestaan?

ARTIKEL 1, onderdeel U

Artikel 1.54

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het voorgestelde artikel 1.54 de bevoegdheid wordt voorgesteld om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen voor een goede uitvoering van de regels over de informatieverstrekking door een houder van een kindercentrum aan ouders en raadplegers van een website van een kindercentrum. Wat bedoelt de regering precies met een «goede uitvoering», zo vragen deze leden.

ARTIKEL V

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering aangeeft aan dat er behoefte kan zijn aan een gedifferentieerde inwerkingtreding. Waarop is deze verwachting gebaseerd en kan de regering een overzicht geven van de artikelen of (sub)onderdelen waarbij een latere inwerkingtreding aan de orde kan zijn?

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De griffier van de commissie, Post