Gepubliceerd: 12 juni 2013
Indiener(s): Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33527-6.html
ID: 33527-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 juni 2013

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu met betrekking tot bovenvermeld voorstel van wet. Ik dank de onderscheidene fracties voor de aandacht die zij aan het wetsvoorstel hebben besteed. In het navolgende ga ik in op de vragen en opmerkingen uit het verslag, waarbij de volgorde van het verslag wordt aangehouden.

Tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag breng ik een nota van wijziging uit. De nota van wijziging voorziet in een beperkte herschikking van de categorieën geografische objecten in de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT). Daarnaast zijn de in het wetsvoorstel voorziene aanpassingen van de Kadasterwet op onderdelen aangepast, nu een ander wetsvoorstel dat dezelfde artikelen van de Kadasterwet wijzigt, inmiddels tot wet is verheven. Voorts wordt nog een onjuiste verwijzing in het wetsvoorstel hersteld.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie en de leden van de D66-fractie vragen of de acht al gerealiseerde basisregistraties en de daarbij behorende onderlinge verbindingen reeds zijn geëvalueerd en of ze aan de verwachtingen voldoen.

De evaluatie van de gerealiseerde basisregistraties en de onderlinge verbindingen zal plaatsvinden in het kader van de monitoring van de voortgang van de overheidsbrede implementatie-agenda dienstverlening e-overheid, oftewel I-NUP. Het I-NUP omvat ook het stelsel van basisregistraties, zodat dit daarbij aan de orde komt. Eind 2013 zal de Kamer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden geïnformeerd over de voortgang van I-NUP, inclusief een eerste evaluatie in relatie tot de doelstellingen daarvan.

De ontwikkeling van de registratie van grootschalige topografie

Het nut van grootschalige topografie

De leden van de SP-fractie vernemen graag of de Basisregistratie Topografie (BRT) op termijn als afzonderlijke registratie naast de BGT blijft bestaan. Naar de mening van deze leden mag de reden dat de BGT door andere partijen wordt samengesteld geen reden zijn om alleen daarom een nieuwe registratie op te starten. Deze leden zouden graag gedetailleerd vernemen waarom niet gekozen is de informatie van BGT toe te voegen aan de reeds bestaande BRT. Daarnaast vragen de leden naar de kosten die door de jaren heen gemoeid zijn (geweest) met de BRT. Ook zijn de leden van de SP-fractie benieuwd hoe de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) zich gaat verhouden tot de BGT en de BRT.

Wanneer de BGT gereed is, vormt deze functioneel een geheel met de reeds bestaande BRT. Tezamen vormen de BRT en de BGT dan één in- en uitzoombaar beeld van Nederland.

De BRT is in 2008 ingevoerd. Voor de bestanden die tezamen de BRT vormen was reeds een landelijke uniforme basis aanwezig, waardoor de invoering van de BRT een betrekkelijk eenvoudige operatie was. De inwinning van gegevens en het beheer van de BRT berusten uitsluitend bij het Kadaster. Om die reden is de BRT, evenals de Basisregistratie Kadaster, wettelijk geregeld in de Kadasterwet. Voor de BGT worden echter aan meerdere partijen (de bronhouders) productietaken opgelegd. Het is daarmee niet passend om de taken met betrekking tot de BGT in de Kadasterwet te regelen. Daarom is gekozen voor een aparte wet. Het feit dat het bij de BGT en BRT juridisch om twee entiteiten gaat, staat vergaande integratie in de presentatie aan gebruikers niet in de weg. Dit laatste gebeurt nu al doordat voor de gegevenslevering aan gebruikers gebruik gemaakt wordt van dezelfde voorziening. Met het Kadaster wordt bezien in hoeverre verdergaande integratie van beide registraties op termijn mogelijk is.

Ten aanzien van de kosten van de BRT geldt dat het stroomlijnen en verder automatiseren van het productieproces hebben geleid tot lagere productiekosten nu, dan bij het begin van de BRT. Vanaf 2009 is de BRT centraal gefinancierd vanuit de begroting van het Ministerie van IenM. Het gaat om de volgende jaarbudgetten: 15,5 miljoen euro voor 2009, 15,0 miljoen euro voor 2010, 14,0 miljoen euro voor 2011, 13,9 miljoen euro voor 2012 en 13,3 miljoen euro voor 2013.

De huidige Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) gaat op in de BGT en verdwijnt dus als aparte kaartreeks.

Ontwikkeling van de productie van grootschalige topografie

De leden van de VVD-fractie vragen wat de invoering van de BGT concreet betekent voor de samenwerking ten behoeve van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en of alle partijen uit die samenwerking ook in de nieuwe situatie weer zijn aangesloten.

Na invoering van de BGT zal de GBKN niet langer nodig zijn, aangezien de basisregistratie de inhoud van de huidige GBKN zal dekken, en wel eenvormig, meer volledig, en objectgericht. De regionale stichtingen die thans de GBKN bijhouden, zijn via hun landelijk samenwerkingsverband betrokken bij de ontwikkeling van de BGT en de transitie van de GBKN naar de BGT. De GBKN-organisatie zal zichzelf na deze transitieperiode opheffen.

Van de partijen die bij het beheer van de GBKN zijn betrokken, zullen de netbeheerders en het Kadaster niet als bronhouder voor de BGT fungeren. De overige partijen, die objecten beheren welke in de BGT worden geregistreerd, zullen wel bronhouder voor de BGT zijn. Alle bij de GBKN betrokken partijen zijn wel gebruiker van de BGT.

Inhoud BGT

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om de BGT direct bij invoering te voorzien van een derde dimensie. De leden informeren tevens naar de mogelijkheden om in de toekomst beleidsinformatie zoals bestemmingsplanbeperkingen in de BGT op te nemen.

De meeste bronhouders werken op dit moment tweedimensionaal omdat dit afdoende voorziet in hun informatiebehoefte. De eerste versie van de BGT is daarom tweedimensionaal. Toevoeging van de eis om driedimensionaal te registreren zou voor de meeste bronhouders een verzwaring betekenen ten opzichte van de huidige praktijk en om die reden is hier niet voor gekozen. Wel is het informatiemodel zo opgezet dat vrijwillige opname van de derde dimensie op een gestandaardiseerde manier als zogeheten plustopografie mogelijk wordt gemaakt, omdat een bronhouder in voorkomende gevallen behoefte kan hebben aan gebruik (en daarmee aan inwinning) van een derde dimensie. De komende jaren wordt gemonitord in hoeverre bronhouders op vrijwillige basis driedimensionaal gaan werken. Op basis hiervan kan er later voor worden gekozen om de derde dimensie al dan niet toe te voegen aan de basisregistratie.

Bestemmingsplanbeperkingen en andere beleidsinformatie worden niet in de BGT zelf opgenomen. De basisregistratie is bedoeld als grootschalige registratie van de fysieke werkelijkheid en vormt een basiskaart die als ondergrond zal worden gebruikt voor uiteenlopende thema’s met een ruimtelijke component. Een dergelijk thema wordt als een extra «laag» op de grootschalige basiskaart geprojecteerd. Op deze wijze zal de BGT bijvoorbeeld worden gebruikt als ondergrond voor een bestemmingsplan.

De leden van de SP-fractie constateren dat de BGT een landsdekkende topografische registratie is. Deze leden zijn benieuwd of ook de BES-eilanden opgenomen (gaan) worden in de BGT.

Wanneer het wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal deze alleen van toepassing zijn in het Europese deel van het grondgebied van Nederland. Nederlandse wetten zijn uitsluitend op de BES-eilanden van toepassing als dit expliciet bij wet is bepaald of daaruit volgt. De BES-eilanden zullen dus vooralsnog niet worden opgenomen in de BGT.

De leden van de SP-fractie constateren voorts dat de BGT dusdanig wordt vormgegeven dat toevoeging van een derde dimensie mogelijk is, en dat uit kostenoverweging hiervoor nog niet is gekozen. Deze leden zijn benieuwd hoeveel deze eventuele meerkosten zullen (gaan) bedragen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering wanneer invoering van een driedimensionale basisregistratie is voorzien, en wat hiervan de kosten zullen zijn.

Zoals hierboven in antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie is aangegeven, is op dit moment niet gekozen voor een verplichte opname van een derde dimensie in de basisregistratie om te voorkomen dat bronhouders worden geconfronteerd met een verzwaring van hun huidige registratiewerkzaamheden en de daarmee gepaard gaande meerkosten, terwijl een derde dimensie gezien de huidige praktijk niet nodig is. Voor die keuze is geen raming van meerkosten gemaakt. Het was een beslissing die louter is gebaseerd op het feit dat het een onnodige verzwaring van werkzaamheden zou betekenen.

Het kabinet heeft nog geen beslissing genomen over het moment waarop een derde dimensie eventueel wel aan de BGT wordt toegevoegd. Op basis van de eerdergenoemde monitoring van het feitelijk gebruik van de in het informatiemodel geboden driedimensionale mogelijkheden zal op termijn worden bezien of de toevoeging van een derde dimensie in de basisregistratie wenselijk is en wat de kosten daarvan zullen zijn. Daarbij zal dan tevens een rol spelen in welke vorm(en) een eventuele derde dimensie – gelet op de kosten daarvan en de behoefte daaraan in de praktijk – aan de basisregistratie zou moeten worden toegevoegd. De op dit moment geboden mogelijkheden van plustopografie omvatten verschillende varianten. De eenvoudigste variant is een digitaal terreinmodel dat de glooiingen van het maaiveld laat zien. Verdergaande varianten tonen ook gebouwen in drie dimensies, waarbij meer en minder detaillering mogelijk is. De verschillende varianten zullen in kosten uiteenlopen.

BGT als basiskaart

De leden van de SP-fractie hebben wat meer uitleg gevraagd over de in de MvT opgenomen zin «Ook komt het voor dat wettelijke regelingen voor specifieke doelen andere definities of interpretaties van geografische entiteiten kennen dan de definities van BGT-gegevens». Deze leden vragen naar voorbeelden van wettelijke regelingen en naar de wijze waarop in dit geval de beoogde eenduidigheid wordt bewaakt.

In reactie op het in de MvT gegeven voorbeeld «dat de begrenzing van percelen in de BGT een andere kan zijn dan de begrenzing die het Ministerie van Economische Zaken moet hanteren in het kader van onder meer Europese regelingen voor landbouwsubsidies», vragen deze leden of het dan niet meer voor de hand ligt een manier van subsidiëren te zoeken die aansluit bij de lokale situatie. Wellicht zou dit op Europees niveau ook een kostenbesparing op kunnen leveren. De leden ontvangen graag een toelichting hierop.

De door de leden van de SP-fractie gevraagde uitleg betreft het punt dat de in de basisregistratie opgenomen basisgegevens een toepassingsneutrale definitie hebben, en voor sommige specifieke toepassingen nadere interpretatie behoeven. In de BGT wordt de fysieke werkelijkheid vastgelegd, gepresenteerd als grootschalige topografische kaart. De begrenzing van de objecten in de BGT wordt bepaald door het fysieke voorkomen van die objecten. Deze topografische begrenzing kan echter een andere zijn dan de begrenzing van objecten in andere gegevensverzamelingen. Zo kan er bijvoorbeeld verschil bestaan tussen de begrenzing van percelen grond in de BGT en de begrenzing van kadastrale percelen, aangezien voor dat laatste niet (uitsluitend) het fysieke voorkomen maar het eigendom bepalend is.

In de toelichting bij het wetsvoorstel is als ander voorbeeld genoemd dat in het kader van bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 1122/2009, het begrip «perceel landbouwgrond» niet topografisch is gedefinieerd, maar – met het oog op subsidierelaties – gekoppeld aan specifiek gebruik van een aaneengesloten stuk grond voor een gewasgroep. Net als bij vele andere toepassingen van basisregistraties, brengt dit mee dat op de toepassingsneutrale topografische basisgegevens een extra, voor de specifieke toepassing relevante, informatielaag moet worden geprojecteerd om een perceel landbouwgrond volgens de genoemde definitie af te bakenen ten behoeve van subsidiëring.

Dit raakt niet aan de eenduidigheid van de BGT als onderlegger; er wordt in zo’n geval alleen door de gebruiker een laag met andersoortige informatie toegevoegd om volledig in zijn specifieke informatiebehoefte van dat moment te voorzien.

Verantwoordelijkheden en bestuurlijke structuur

Bronhouders

Met betrekking tot de bronhouders hebben de leden van de VVD-fractie de vraag of deze al zijn toegerust om dit wetsvoorstel door te voeren. Deze leden vragen of dit wetsvoorstel tot veel veranderingen in de huidige systemen en werkwijzen van de bronhouders leidt, welke verantwoordelijkheden precies waar komen te liggen en hoe het takenpakket van elke bronhouder er uit ziet.

De bronhouders zijn volgens het wetsvoorstel verantwoordelijk voor de inwinning van topografische gegevens over de aan hen toegewezen geografische objecten, en voor de levering van die gegevens aan het Kadaster, dat deze gegevens samenvoegt tot de BGT. Bronhouders kunnen de inwinning en levering van gegevens zelf organiseren of zich laten faciliteren door een samenwerkingsverband waartoe de gezamenlijke bronhouders reeds initiatieven hebben genomen.

Voor de bronhouders die thans participeren in de GBKN is de huidige situatie in dit opzicht vergelijkbaar. Ook nu kunnen zij ervoor kiezen zelf de mutaties aan de GBKN te leveren dan wel de huidige regionale samenwerkingsverbanden dit werk te laten verrichten. Verschil is wel dat de bronhouder volgens het wetsvoorstel de verantwoordelijke partij is voor het leveren van gegevens, en niet het samenwerkingsverband zoals bij de GBKN. Met name voor gemeenten die zich thans niet zelf met de inwinning en mutatie van topografische gegevens bezig houden, maar gebruik maken van productie van de GBKN-organisatie, betekent dit een nieuwe taak. Daarin kunnen zij zich echter door de genoemde samenwerkingsvormen laten faciliteren.

Voor de bronhouders die thans niet deelnemen aan de GBKN geldt dat zij voor een belangrijk deel zelf al grootschalige topografie vervaardigden van de geografische objecten die in het wetsvoorstel aan hen zijn toebedeeld. Voor deze groep verandert er weinig.

De BGT stelt daarnaast eisen aan het bestandsformaat en aan de wijze van levering van gegevens. Er is nauw contact met leveranciers van ICT-systemen, om ervoor te zorgen dat de voor de BGT bruikbare systemen tijdig voorhanden zijn. Wat echter een belangrijke inspanning vergt is het vertalen van de huidige op verschillende standaarden gebaseerde grootschalige topografie naar de uniforme BGT. Voor dit proces is een transitietraject van drie jaar uitgetrokken waarin het landelijk samenwerkingsverband van bronhouders de bronhouders technisch en organisatorisch kan faciliteren in de transitie, als ook in de uitoefening van hun taken volgens het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie constateren dat de MvT stelt dat «Beheerders van energienetten volgens het wetsvoorstel geen rol als bronhouder voor BGT hebben, aangezien energienetten niet tot de inhoud van het BGT behoren». Deze leden vragen waarom en door wie deze keuze is gemaakt. De structuurvisie ondergrond is in de maak, naar mening van de leden ligt opname van energienetten binnen het BGT voor de hand. De leden ontvangen graag een reactie hierop. Tevens vragen de leden wie de bronhouder is van hoogspanningsmasten.

Voor de energienetten geldt dat deze als aparte laag op de BGT worden geprojecteerd. Op basis van de Wet informatievoorziening ondergrondse netten (Wion) wordt deze informatie reeds verplicht bijgehouden en via het KLIC (Kabel- en LeidingInformatieCentrum) ook gedeeld. Ook hier geldt dus dat het om thema-informatie gaat, waarvoor de BGT als ondergrond wordt gebruikt, maar waarbij de informatie zelf wel in een apart bestand wordt vastgelegd.

Ten aanzien van de hoogspanningsmasten geldt dat deze binnen de BGT de verantwoordelijkheid zijn van de bronhouder op wiens terrein deze staan.

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de bronhouders. De leden vragen of zij reeds toegerust zijn voor hun taak. Zo niet, dan vragen deze leden wat er dan nog moet gebeuren en of er een inschatting en opsplitsing van de kosten voor de diverse partijen kan worden gegeven. Voorts vragen deze leden hoe de onderlinge samenwerking tussen het ministerie van I&M, het Kadaster en de bronhouders, en tussen de bronhouders onderling verloopt.

Voor wat betreft de vraag of de bronhouders reeds zijn toegerust op hun taak verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord dat ik hierboven heb gegeven op een gelijkluidende vraag van de leden van de VVD-fractie. De belangrijkste kostenpost in de komende jaren is de transitie van de huidige bestanden naar de BGT. De geraamde kosten voor deze operatie bedragen 24 miljoen euro voor de bronhouders gezamenlijk. Deze kosten worden voor een belangrijk deel gedragen door de bronhouders, maar er is daarnaast een tegemoetkoming aan de gezamenlijke bronhouders vanuit het programmabudget van het Ministerie van IenM ter grootte van 8 miljoen Euro. Op verzoek van de bronhouders zijn de transitiekosten niet per individuele bronhouder berekend en toegerekend. De tegemoetkoming in de transitiekosten wordt beschikbaar gesteld aan het samenwerkingsverband van bronhouders.

Het Ministerie van IenM, het Kadaster en de bronhouders werken nauw samen in het BGT-programma. Het ministerie is verantwoordelijk voor beleid, wet- en regelgeving en toezicht met betrekking tot de invoering en uitvoering van de BGT. Het beleid komt tot stand in nauwe samenwerking met de partijen in het veld, die ook zijn vertegenwoordigd in een programmastuurgroep. Het Kadaster werkt in opdracht van het Ministerie van IenM en in overleg met de bronhouders aan de realisatie van de centrale voorziening voor de BGT. De bronhouders worden in hun werkzaamheden ondersteund door een door hen opgericht landelijk samenwerkingsverband van bronhouders. Dit samenwerkingsverband voert de regie over de transitie bij de bronhouders. Alle partijen die bij het productieproces van de BGT zijn betrokken voeren nauw overleg over de afstemming van werkprocessen en systemen.

De leden van de D66-fractie vragen om een beeld van de hoeveelheid ongeclassificeerde objecten te geven. Voorts vragen deze leden verduidelijking hoe de verzorging van de topografie van deze objecten is verdeeld.

Het is op dit moment niet mogelijk om aan te geven hoeveel ongeclassificeerde objecten de BGT zal bevatten. Wel kan een indicatie gegeven worden om welk soort objecten en gebieden het gaat. Het betreft met name die gebieden waar thans geen grootschalige topografie wordt ingewonnen, zoals natuurgebieden. Daarnaast gaat het om objecten in het landschap die niet tot de verantwoordelijkheid van een van de bronhouders behoren. Hierbij valt te denken aan kleine landschapselementen en aan landelijke terreinen die niet agrarisch worden gebruikt (hobbyweitjes e.d.). Met de bronhouders is afgesproken dat deze gebieden in de BGT ongeclassificeerd kunnen blijven. Hiermee worden aan de bronhouders geen onnodige taken toebedeeld. Voor deze gebieden en objecten geldt dat deze op het kleinschaliger niveau van de BRT ingewonnen worden omdat er geen aantoonbare behoefte bestaat aan nauwkeuriger (lees grootschaliger) informatie.

Op grond van het wetsvoorstel spreken de bronhouders van aanpalende objecten onderling af wie de begrenzing van het ongeclassificeerde object aan de BGT levert. De bijhouding van de ongeclassificeerde objecten zal in het algemeen plaatsvinden door mutaties aan de aanpalende objecten.

Beheer van de registratie

De leden van de PvdA-fractie verzoeken om een meer uitvoerige beschrijving over de taken die het Kadaster als beheerder van de basisregistratie gaat vervullen.

Het Kadaster zal een centrale voorziening beheren, waarin de door de bronhouders geleverde gegevens worden verzameld, opgeslagen en gecombineerd tot één topografisch bestand, de BGT, dat wordt gepresenteerd als kaart. Bij de ontvangst van gegevens vindt een bestandstechnische controle plaats op consistentie, op eventuele overlappen en «gaten», en op het gegevensformat. De bronhouder is echter verantwoordelijk voor de juiste topografische inhoud en de volledigheid, precisie en actualiteit van de aan het Kadaster te leveren gegevens. Voorts verstrekt het Kadaster de BGT-gegevens aan gebruikers. Deze verstrekking vindt plaats via een bestaande en geschikte geautomatiseerde digitale voorziening voor het ontsluiten van geo-informatie, die door het Kadaster wordt beheerd. Tenslotte ontvangt het Kadaster terugmeldingen van gebruikers, en stuurt het deze door naar de betrokken bronhouder(s).

De leden van de SP-fractie constateren dat het Kadaster verantwoordelijkheid draagt voor de ontvangst en verwerking van de gegevens, maar geen toezichthoudende taak heeft ten opzichte van bronhouders. Deze leden zijn benieuwd wie primair verantwoordelijk is voor de volgende taken, het kadaster of de bronhouder:

  • Het maken van back-ups van de gegevens in het BGT

  • Het beveiligen van de gegevens in de BGT en het systeem

  • Het beschikbaar stellen van gegevens aan derden voor hergebruik.

De leden van de CDA-fractie vragen eveneens wie primair verantwoordelijk is voor het maken van back-ups van de gegevens in het BGT, het beveiligen van de gegevens in de BGT en het systeem, en het beschikbaar stellen van gegevens aan derden voor hergebruik.

De BGT bestaat uit de samengevoegde, door de bronhouders geleverde, gegevens in de centrale voorziening bij het Kadaster. Het Kadaster is als houder van de BGT verantwoordelijk voor het maken van back-ups van de gegevens in het BGT, het beveiligen van de gegevens in de BGT en het systeem, en het beschikbaar stellen van gegevens aan derden voor hergebruik.

Bijhouding en technische en administratieve inrichting van de registratie

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten wat precies het gewenste kwaliteitsniveau is van de basisregistratie,en hoe dit gewenste niveau wordt bepaald en getoetst.

Het kwaliteitsniveau wordt beschreven in het informatiemodel dat bij ministeriële regeling zal worden vastgesteld. Het informatiemodel zal per objecttype aangeven wat de eisen zijn ten aanzien van actualiteit en meetkundige precisie. Voor «harde» topografie (gebouwen, wegen, kunstwerken e.d.) gelden hogere eisen dan voor «zachte» topografie (terreinen, water e.d.), te weten respectievelijk 6 maanden en 18 maanden. De eisen zijn toegespitst op wat blijkens de praktijk nodig is voor een breed bruikbare topografische registratie. Deze actualiteitseisen zijn gebaseerd op langjarige ervaringen en kennen een goede balans tussen gebruikersbehoeften en kostenniveau.

Of de BGT aan de kwaliteitseisen voldoet, wordt volgens het wetsvoorstel gecontroleerd via een driejaarlijks onafhankelijke controle.

Het gebruik van de registratie

De kring van gebruikers

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd van welk systeem – BGT of GBKN – de kabel- en leidingbeheerders in de energie-, telecom-, kabel- en watersector verplicht worden gebruik te maken. De leden vragen of het klopt dat de netbeheerders door het ministerie als «founding fathers» van de GBKN beschouwd worden en of dienovereenkomstig afspraken zijn gemaakt over het gebruik van de GBKN. Deze leden vragen wat dit concreet betekent voor het (verplicht) gebruik van de BGT door eerdergenoemde kabel- en leidingbeheerders.

De BGT volgt de GBKN op als cartografische ondergrond voor kabel- en leidinggegevens. Netbeheerders zullen onder de gebruiksplicht van de BGT vallen en zullen een gebruiksrecht hebben.

De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast nog vragen over tariefvrijstellingen. Deze leden vragen voor welke partijen die gelden en of er in de nieuwe situatie partijen zijn die verplicht gebruik moeten maken van de BGT en daar ook voor moeten betalen. De leden van de VVD-fractie vragen ook of partijen die bijdragen aan de GBKN, zoals de netbeheerders, vrijstelling van tarief krijgen.

In het kader van het open data-beleid hoeft voor de inzage in en het gebruik van de BGT als zodanig niet te worden betaald. Wel kunnen verstrekkingskosten in rekening worden gebracht. Voor verplicht gebruik regelt het wetsvoorstel echter dat dit altijd kosteloos is voor standaard-leveringen. Voor wat betreft eventuele kosten wordt er zodoende geen onderscheid gemaakt naar gebruikers, maar naar de aard van het gebruik. Voor de netbeheerders – die op grond van de Regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten verplicht gebruik zullen maken van de BGT – betekent dit dat het gebruik van de BGT kosteloos zal zijn.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om nadere informatie te verstrekken over de voorlichting over de BGT aan particulieren en bedrijven, met als doel het gebruik van de BGT onder deze groep te versterken.

Bij de implementatie van de BGT heeft de afgelopen periode het accent gelegen op het opstarten van het transitieproces bij de bronhouders. De komende tijd zal de aandacht deels worden verlegd naar de gebruikers. In dit kader zal ook aandacht worden besteed aan voorlichting over de BGT aan gebruikers buiten de overheid.

Eenmalige gegevensverstrekking en verplicht gebruik

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd te vernemen waarom de authentieke gegevens in de BGT niet de kwalificatie en afmeting van een terreindeel als landbouwgrond bepalen. Idem de kwalificatie en afmeting van het terreindeel waarop of waarin meststoffen aangebracht kunnen worden. Voor deze begrenzing is Europese regelgeving (en de daarop gebaseerde Nederlandse wet- en regelgeving) bepalend. De leden zijn nieuwsgierig te vernemen waarom hiervoor gekozen is. Voorts vragen zij of kan worden aangegeven wat (in de toekomst) prevaleert; de BGT of op termijn INSPIRE vanuit Europa.

Op het eerste deel van de vragen van de leden van de SP-fractie is hiervoor, onder het kopje «BGT als basiskaart», ingegaan. Ik verwijs daarom kortheidshalve naar de daar gegeven toelichting.

De richtlijn INSPIRE vraagt van de lidstaten om de in lidstaten beschikbare geo-informatie die onder het bereik van INSPIRE valt volgens INSPIRE-standaarden te ontsluiten. INSPIRE vereist niet dat nieuwe informatie wordt ingewonnen. Het is dus zo dat alleen wanneer de BGT informatie bevat welke onder de INSPIRE richtlijn valt, deze informatie ontsloten dient te worden. INSPIRE vereist niet dat nieuwe gegevens aan de BGT dienen te worden toegevoegd.

Gegevens «in onderzoek»

Volgens het wetsvoorstel is het vereist dat de status «in onderzoek» kenbaar is voor de gebruikers van de registratie. De leden van de SP-fractie vinden het wonderlijk dat er in het wetsvoorstel wordt uitgegaan van het feit dat »kennelijke misslagen in de registratie of in de terugmelding binnen een werkdag kunnen worden afgehandeld» terwijl er aan de termijn «in onderzoek» geen tijdslimiet wordt verbonden. De leden zouden hier graag een termijn aan verbonden zien van zes tot acht weken, met een eenmalige verlenging van zo’n zelfde termijn. Deze leden ontvangen op dit voorstel graag een reactie.

In die gevallen waarin een terugmelding betrekking heeft op een kennelijke misslag in de BGT, kan worden volstaan met herstel van die misslag en is nader onderzoek in feite niet nodig. In andere gevallen, waarin wel nader onderzoek naar de juiste topografische gegevens nodig is, sluit de onderzoekstermijn in het wetsvoorstel aan bij de uit de actualiteitseisen voortvloeiende reguliere termijnen voor bijhouding van de registratie. Hiervoor is gekozen omdat het nader onderzoek doorgaans hetzelfde zal inhouden als de reguliere bijhouding, namelijk een (hernieuwde) inmeting, waarbij soms gebruik moet worden gemaakt van luchtfoto’s. Het zou te bewerkelijk en te kostbaar worden om buiten de normale bijhoudingscyclus, telkens naar aanleiding van een terugmelding, tussentijdse metingen en eventueel voorafgaande fotovluchten te organiseren.

Toezicht en handhaving

Kwaliteitstoezicht

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat er goede en effectieve controle en handhaving moet plaatsvinden. Aangegeven is dat er «geen zware eisen worden gesteld aan de zelfcontrole». De leden vragen de regering daarom toe te lichten wat precies de eisen zijn die gesteld worden aan de zelfcontrole.

De zelfcontrole door bronhouders is, evenals de driejaarlijkse controle op de BGT als geheel, nog niet concreet uitgewerkt. Deze uitwerking zal plaatsvinden in lagere regelgeving. Met de aangehaalde opmerking is beoogd aan te geven dat de zelfcontrole doelmatig moet zijn en dus geen onevenredige belasting voor de bronhouders moet vormen.

Handhaving

De leden van de SP-fractie vragen of kan worden uitgelegd wanneer een decentrale bronhouder in ernstige mate tekort schiet. De leden vragen waaruit taakverwaarlozing door een bronhouder bestaat.

De taken van bronhouders bestaan uit het leveren van de gegevens conform de daarvoor geldende specificaties, het afstemmen van gegevens met bronhouders van aanpalende objecten en het verwerken van terugmeldingen. Van taakverwaarlozing kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een bronhouder zodanig tekort schiet in de taak tot levering van gegevens, dat daardoor een goede bijhouding van de basisregistratie als geheel, ernstig wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt.

De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe het probleem van weesleidingen in dit voorstel is opgelost. Meer specifiek wordt gevraagd wie hierbij verantwoordelijk is/wordt voor registratie en wat in lijn hiermee het kostenverhaal bij het opruimen van deze leidingen inhoudt.

De BGT vervangt niet de meld-, registratie-, en onderzoeksverplichtingen die ingevolge de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion) gelden. Wel zal de BGT, als eenduidige topografische referentie, behulpzaam zijn bij de uitvoering van die wet. Het onderhavige wetsvoorstel brengt echter geen wijziging in de volgens die wet geldende verantwoordelijkheidsverdeling.

Toetsing van de gevolgen van het wetsvoorstel

Kosten-batenanalyse

De leden van de VVD-fractie hebben de vraag waarom er niet voor gekozen is om direct de derde dimensie toe te voegen. De leden vragen of deze derde dimensie onderdeel uitmaakt van het potentiescenario zoals uitgewerkt in de Maatschappelijke kosten en batenanalyse (MKBA). Voorts vragen deze leden wat het zou kosten om de derde dimensie alsnog toe te voegen en of die mogelijkheid er nog is. De leden vragen of er überhaupt is gekozen voor een scenario en zo ja, voor welk scenario.

Ten aanzien van de vraag waarom er niet is gekozen voor de toevoeging van een derde dimensie aan de basisregistratie, verwijs ik kortheidshalve naar hetgeen daarover eerder in deze nota is geantwoord onder het kopje «Algemeen». Het al dan niet opnemen van een derde dimensie in de BGT maakte geen onderdeel uit van de scenario’s in de MKBA, omdat de beslissing om dat niet te doen reeds daarvoor was genomen.

De scenario’s die bij de MKBA zijn gehanteerd, betreffen niet twee alternatieve invoeringsvarianten, maar een doorrekening van mogelijke effecten van verschillende variabelen ten aanzien van de inhoud en het gebruik van de BGT. Bij het opstellen van de MKBA waren er bij de betrokkenen uiteenlopende verwachtingen over de kosten en over de baten van het toekomstige gebruik van de BGT. Om deze uiteenlopende verwachtingen te kunnen verwerken in de MKBA zijn twee scenario’s uitgewerkt: het behoudende scenario, waarin de meer sceptische verwachtingen zijn verwerkt, en het potentiescenario waarin meer kansen worden benut. De scenario’s vormen twee denklijnen.

De MKBA is behulpzaam geweest bij het maken van inhoudelijke keuzes binnen het informatiemodel. Beide scenario’s vielen immers positief uit waardoor de betrokkenen meer vertrouwen in de BGT kregen. Daarmee was er meer draagvlak om elementen uit het potentiescenario op te nemen in de BGT, zoals een meer gedetailleerd informatiemodel.

Uiteindelijk zijn mede op basis van de MKBA nog aanpassingen gedaan aan het ontwerp van de BGT en aan de invoeringstermijn van de BGT. Het is dus niet zo dat een van de twee scenario’s is gekozen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er al een besluit is genomen over middels welk scenario de BGT wordt geïmplementeerd, het behoudend scenario of het potentiescenario.

In reactie op deze vraag van de leden van de PvdA-fractie verwijs ik kortheidshalve naar hetgeen hiervoor over de scenario’s is toegelicht.

De leden van de SP-fractie constateren dat de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) is verkregen op basis van raadpleging van een brede groep experts uit het veld. De leden merken op dat de MKBA sinds november 2011 online staat, maar nooit is aangeboden aan de Kamer. De leden zijn benieuwd op welke wijze uitvoering is gegeven aan de – met algemene stemmen aangenomen – SP-motie 31 771 nr. 7 waarin de regering verzocht werd «een hard budgetplafond vast te stellen, de Kamer jaarlijks over de kosten en baten van INSPIRE te informeren en uiterlijk 2011 een evaluatie van het project uit te voeren». De leden vernemen graag of het taakstellende budget van € 700.000 voor INSPIRE volledig is gebruikt.

De leden van de SP-fractie zijn voorts benieuwd wanneer de tweede rapportage volgt.

De MKBA is inderdaad niet aangeboden aan de Tweede Kamer. Zoals in de bovenstaande reactie op de vragen van de VVD-fractie aangegeven, heeft de MKBA een functie gehad in het ontwerpproces van de BGT. Na de MKBA zijn er nog aanpassingen gedaan aan het ontwerp van de BGT.

In de brief van 14 december 2009 heeft de toenmalige Minister van VROM de toenmalige Tweede Kamer in reactie op de motie-Van Leeuwen/Vermeij geïnformeerd dat de informatievoorziening aan de Kamer inzake INSPIRE zal samenvallen met de driejaarlijkse rapportageverplichting aan de Europese Commissie om zo de uitvoeringslasten laag te houden. Mijn voorganger heeft voor het eerst gerapporteerd op 13 juli 2010. De volgende monitoringsrapportage aan de Europese Commissie heeft onlangs plaatsgevonden (mei 2013). Deze tweede rapportage ontvangt U separaat. In de aanbiedingsbrief bij deze rapportage ga ik in op de vraag van de leden van de SP-fractie over het gebruik van het budget voor INSPIRE.

De leden van de SP-fractie willen tevens graag vernemen waarom in de MKBA van de BGT geen verwijzing naar INSPIRE is opgenomen. Voorts zijn de leden benieuwd of het genoemde evaluatiemoment in 2013 (onder kopje financiering) hetzelfde is als de tweede evaluatie. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of er niet gewacht moet worden op deze evaluatie, alvorens in te stemmen met dit voorstel van wet. De evaluatie moet volgens deze leden immers bepalen of de hiervoor geraamde kosten niet worden overschreden.

De BGT dient vooral nationale doelen en wordt niet ingevoerd in het kader van INSPIRE. Nederland heeft ervoor gekozen om de INSPIRE-verplichtingen geheel in te vullen met datasets van een lager detailniveau. Deze zijn voldoende voor INSPIRE. Zo wordt het thema Bodemgebruik voor INSPIRE geleverd vanuit de BRT omdat dat voldoende aansluit op de INSPIRE-specificaties en in Nederland middels het basismodel slechts één dataset wordt aangemerkt als «leverancier» voor INSPIRE, om zo de kosten te beperken.

Indien na de realisatie van de BGT blijkt dat de INSPIRE-verplichtingen efficiënter kunnen worden ingevuld middels de BGT dan middels de BRT, dan kan de aanmerking van de dataset voor INSPIRE uiteraard worden aangepast. Op dit moment is deze afweging echter nog niet gemaakt.

De genoemde evaluatie in 2013 betreft de evaluatie van de transitiekosten van de overgang naar BGT. Deze kan pas worden uitgevoerd als er voldoende ervaringsgegevens bekend zijn uit afgeronde transitieprojecten. Het moment waarop dit kan plaatsvinden is naar de huidige inzichten niet 2013 maar de eerste helft van 2014. Het gaat niet om een evaluatie die bepalend is voor de keuze om de BGT al dan niet in te voeren, maar om een beoordeling of de aanpak en het tijdpad zodanig zijn dat de realisatie van de BGT binnen de kostenramingen mogelijk is.

Deze evaluatie betreft uitsluitend de transitie naar de BGT en staat los van de tweede evaluatie van INSPIRE.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten voor welk scenario is gekozen, het behoudende scenario of het potentiescenario, en daarbij toe te lichten welke overwegingen aan deze keuze ten grondslag lagen. Tevens vragen deze leden of de regering nader kan toelichten waarop de berekeningen zijn gebaseerd, met name de terugverdientijd in beide scenario’s en waarop de verwachting is gebaseerd dat het positieve saldo in het potentiescenario sterk zal toenemen.

Ten aanzien van de vraag naar de keuze voor één van de scenario’s uit de MKBA verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord hierboven op een gelijkluidende vraag van de leden van de VVD-fractie.

In de MKBA is een vergelijking gemaakt tussen de te verwachten extra investeringskosten en productiekosten van de BGT (ten opzichte van te verwachten investerings- en productiekosten zonder invoering van de BGT) enerzijds, en anderzijds de maatschappelijke baten door besparingen in beheer en projecten in de openbare ruimte, een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven en baten door meer en betere beleidsanalyses en onderzoek.

De berekeningen van kosten en besparingen zijn gebaseerd op door de bronhouders en de GBKN-organisatie aangedragen gegevens. Voor de berekeningen van baten is daarnaast bij een ruimere kring van potentiële gebruikers uitvraag gedaan.

De terugverdientijd is berekend door de eenmalige investeringskosten en de jaarlijkse productiekosten af te zetten tegen de baten die vanaf 1 januari 2016 zullen optreden. De baten zijn in het potentiescenario groter en treden sneller op dan in het behoudende scenario. Dit samen leidt tot een kortere terugverdientijd.

De sterke toename van het positieve saldo in het potentiescenario is gebaseerd op de verwachting dat er in het informatiemodel van de BGT geen (onnodige) geografische objecten of attributen worden bijgehouden, er een goede samenwerking is in de transitie en er schaalvoordelen te behalen zijn bij de inwinning. Dit scheelt in de te maken kosten. De batenkant wordt tegelijkertijd gunstiger door de aanname dat zo snel mogelijk ook de plusinformatie conform het informatiemodel wordt gestandaardiseerd en de BGT wordt ingezet bij de bijhouding van de BRT.

Bestuurlijke lasten en baten

Transitie

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om nader in te gaan op de implicaties die de versobering van de BGT (het weglaten van enkele objecttypen, het vervallen van de administratieve koppeling tussen meetpunten en het bijbehorende BGT-object en het ongeclassificeerd laten van gebieden waar thans geen grootschalige topografie wordt ingewonnen) heeft op de uiteindelijke kwaliteit van de BGT. Ten slotte verzoeken deze leden de regering om nadere informatie te verstrekken over welk deel van de transitiekosten voor rekening van welke betrokken bronhouders komen.

De versoberingen betreffen gegevens die thans ook niet worden ingewonnen door bronhouders. Aangezien deze bronhouders zelf tevens de grootste gebruiker van de grootschalige topografische gegevens zijn, is geconcludeerd dat aan die gegevens in de praktijk thans geen behoefte bestaat. De versoberingen leiden daarmee niet tot een minder doelmatige registratie.

Zoals ik eerder in deze nota heb aangegeven, hebben de bronhouders afgezien van een individuele toerekening van de transitiekosten. Voor de transitiekosten is in totaal een bedrag van 24 miljoen euro geraamd. Het Ministerie van IenM brengt hierin een tegemoetkoming van 8 miljoen in. Het restant van de transitiekosten wordt gedragen door de bronhouders. Deze hebben aangegeven dat een deel hiervan in de reguliere exploitatie- en onderhoudsbudgetten kan worden gevonden.

Beheer

De leden van de SP-fractie zouden graag vernemen of het rijk signalen van gemeenten heeft ontvangen of de rijksbijdrage van 8,8 miljoen per jaar kostendekkend is. Daarnaast zouden zij graag vernemen of en in welke mate gemeenten en provincies op orde zijn met BGT. Uit de Memorie van Toelichting is volgens de leden niet op te maken welk deel van de transitiekosten wordt gedragen op Rijksniveau, en welk deel transitiekosten door de bronhouders zelf, waaronder drie ministeries, zullen moeten worden opgebracht. Deze leden vragen voorts welke effecten worden verwacht door de nieuw te verwachten bezuinigingen op de ministeries en ZBO’s.

De rijksbijdrage van 8,8 miljoen euro in de jaarlijkse exploitatiekosten is in overleg met de VNG bepaald op basis van de huidige exploitatiekosten van grootschalige topografie, waarbij is bezien welk deel van die kosten redelijkerwijs kan worden gezien als kosten van de gemeenten. Op deze huidige kosten is een korting toegepast vanwege de door de betrokken partijen verwachte efficiencyvoordelen bij de productie van de BGT.

De rijksbijdrage wordt, zoals met de VNG afgesproken, via de algemene uitkering uit het gemeentefonds ter beschikking gesteld. Er is grote diversiteit in de kosten die individuele gemeenten toerekenen aan de productie en beheer van grootschalige topografie.

Met de genoemde berekening en de verdeling van de rijksbijdrage via de objectieve verdeelsleutel van het gemeentefonds is, in overleg met de VNG, een afdoende regeling getroffen.

Van enkele grote gemeenten zijn na de afspraak met de VNG nog signalen ontvangen dat de rijksbijdrage niet kostendekkend zou zijn. Door die gemeenten wordt onder andere aangegeven dat de inkomsten uit de verkoop van topografische gegevens voor gemeenten wegvallen. Hier staat echter tegenover dat ook de productiekosten voor de gemeenten dalen. Daarnaast hebben die gemeenten aangegeven dat de rijksbijdrage tijdens de transitieperiode onvoldoende is. Die is echter tijdens de transitieperiode hoger dan de genoemde 8,8 miljoen omdat dan nog niet alle efficiency-effecten bereikt zijn.

Gemeenten en provincies staan aan de start van de transitieperiode. De omvang van de transitie verschilt per bronhouder, afhankelijk van de huidige toestand van hun bestanden. Via het IPO en de VNG zijn alle gemeenten en provincies op de hoogte van de komst van de BGT. Het samenwerkingsverband van bronhouders faciliteert onder meer gemeenten en provincies in de transitie (en in het latere beheer) met technische en organisatorische expertise. Er is voorzien in zorgvuldige monitoring van het transitieproces.

Voor de vraag met betrekking tot de dekking van de transitiekosten verwijs ik naar het antwoord dat hiervoor is gegeven op de vraag van de PvdA-fractie.

Vooralsnog bestaat er geen voornemen tot bezuinigingen die de basisregistratie BGT in het bijzonder raken. De budgetten zijn wel geraakt door de algemene kortingen. Het gaat hierbij om kortingen op het jaarlijks exploitatiebudget die oplopen tot 0,5 miljoen euro per jaar.

Internationale aspecten

Met betrekking tot de samenhang met Europees beleid en regelgeving vragen de leden van de VVD-fractie zich af of er nog nooit een voornemen voor een Europese basisregistratie is geweest. Deze leden vragen of de regering het met de VVD-fractie eens is dat het een idee zou zijn om dit in Europees verband te opperen.

Het kabinet heeft op dit moment geen voornemen om het opzetten van een basisregistratie in Europees verband te bevorderen. Het stelsel van basisregistraties is bedoeld om bepaalde basisgegevens die door de Nederlandse overheid veelvuldig worden gebruikt voor onder meer beleidsvorming, uitvoering en handhaving van wettelijke regelingen, eenduidig vast te leggen voor meervoudig overheidsbreed gebruik. Hiermee verbetert de informatiehuishouding van de overheid en worden administratieve lasten voor burgers en bedrijven verminderd. De Europese instellingen hebben in mindere mate rechtsreeks te maken met processen waarin dergelijke basisgegevens nodig zijn, en waarin een aanmerkelijke verlichting van administratieve lasten zou kunnen worden behaald. Voor zover het topografische gegevens betreft waar (andere) lidstaten behoefte aan kunnen hebben, voorziet INSPIRE afdoende in de informatiebehoefte van andere lidstaten dan de lidstaat waarop de gegevens betrekking hebben.

Volgens de leden van de SP-fractie verplicht de Europese richtlijn INSPIRE Europese lidstaten geo-informatie over 34 thema’s te voorzien van metadata, te harmoniseren en beschikbaar te stellen via het INSPIRE-portaal volgens leveringsvoorwaarden die het gebruik niet onnodig belemmeren. Het informatiemodel dat voor het BGT wordt opgesteld moet aansluiten bij de op Europees niveau te gebruiken gegevensstandaarden. De leden van de SP-fractie zouden graag vernemen wat prevaleert: een handzame en bruikbare BGT voor binnenlands gebruik, of het voldoen aan de Europese richtlijn. Voorts vragen deze leden of er thema’s zijn waar naar de mening van de regering de Europese richtlijn wringt binnen de BGT, en zo ja, in welke gevallen dit zo is.

Basisregistraties zijn bedoeld ter verbetering van de informatiehuishouding van de nationale overheid. De BGT wordt niet direct beïnvloed door INSPIRE. De BGT gebruikt wel de inmiddels breed geaccepteerde technische standaarden voor informatievoorziening, die ook in het kader van INSPIRE worden gebruikt. Hierdoor kan de BGT zo nodig eenvoudig worden aangemerkt als dataset voor INSPIRE.

De leden van de SP-fractie zouden graag meer vernemen over de herziening van de richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (COM(2011) 877). Zij vragen wat hier concreet de gevolgen van zullen zijn voor Nederland.In dit verband vragen deze leden op welke wijze de bestaande twee richtlijnen inzake hergebruik van overheidsinformatie (2003/98/EG) en tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (2007/2/EG) en het nieuwe richtlijnvoorstel, de verwerking van geo-informatie in de basisregistratie beïnvloeden.

Over de voorgenomen herziening van de richtlijn hergebruik van overheidsinformatie is de Kamer geïnformeerd bij brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 20 januari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1338). De voorstellen van de Europese Commissie betreffen de verplichting om openbare documenten ter beschikking te stellen voor hergebruik, een beperking van vergoedingen voor de verstrekking van documenten tot de marginale kosten, een verbetering van de vindbaarheid van documenten door gebruikmaking van machineleesbare formats, de instelling van een nationale onafhankelijke toezichthouder en de uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn tot archieven, bibliotheken en musea.

Ik heb reeds het voornemen om de inhoud van de BGT als open data, met de mogelijkheid van hergebruik, ter beschikking te stellen tegen verstrekkingskosten. De herziening van de genoemde richtlijn is hierop niet van invloed. Omdat de BGT niet is aangemerkt in het kader van INSPIRE beïnvloedt de INSPIRE-richtlijn de BGT niet rechtstreeks.

Overleg en advisering

De leden van de CDA-fractie vragen of en hoe de eindgebruikers, bijvoorbeeld de leden van de Nederlandse Vereniging van Rentmeesters (NVR) en leden van de diverse makelaarsorganisaties, betrokken zijn bij de implementatie van voorliggende wetgeving.

In de afgelopen periode zijn vooral de bronhouders, die allen tevens grote gebruikers zijn, en enkele specifieke gebruikersgroepen nauw betrokken. De komende periode wordt de aandacht op het gebruikersveld in volle breedte gericht. Hierbij komen de groepen die in de vraag van de leden van de CDA-fractie worden genoemd zeker aan bod. Branche-organisaties kunnen hier een belangrijke intermediaire rol bij vervullen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 6

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat op advies van de Raad van State de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner, welke niet noodzakelijk werd geacht, uit het wetsvoorstel is geschrapt.

Gesteld wordt in de MvT dat de inhoud van de bepaling grotendeels gelijk is aan hetgeen de Kadasterwet en de Wet basisregistraties adressen en gebouwen regelen voor metingen in het kader van de uitvoering van die wetten. Toch vinden de leden van de CDA-fractie het wel wenselijk dat de wijze waarop en wanneer het bevoegde gezag eigendommen mag betreden nader wordt geduid. Deze leden vragen wat in dit wetsvoorstel met betrekking tot betreden en binnentreden niet gelijk is aan hetgeen in de Kadasterwet en de Wet basisregistraties adressen en gebouwen voor metingen is geregeld.

Op grond van de Kadasterwet en de Wet basisregistraties adressen en gebouwen is het de persoon die is belast met het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in het kader van de uitvoering van die wetten toegestaan om elke plaats te betreden om daar metingen of waarnemingen te verrichten. Het is de betreffende persoon ook toegestaan om woningen te betreden zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden. Daarvoor is in de regel wel een schriftelijke machtiging vereist. Voor het inwinnen van gegevens voor de BGT is het niet noodzakelijk om woningen binnen te treden. Op grond van dit wetsvoorstel is het de persoon die is belast met het verzamelen van gegevens ten behoeve van de BGT dan ook niet toegestaan om zonder toestemming van de bewoner een woning te betreden. Andere plaatsen, zoals privéterreinen, kunnen wel zonder toestemming van de eigenaar worden betreden voor het inwinnen van gegevens voor de BGT.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus