Gepubliceerd: 12 februari 2013
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33488-5.html
ID: 33488-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 februari 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

1. Algemeen

1

2. Dwanghuwelijken

3

3. Huwelijksbeletselen

7

4. Toepasselijk recht op de huwelijkssluiting

11

5. Het recht om te huwen

11

6. Erkenning in het buitenland gesloten huwelijken

12

7. Financiën, regeldruk en administratieve lasten

13

8. Artikelsgewijze toelichting

14

9. Tot slot

15

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het stemt deze leden tevreden dat de sluiting en de erkenning van huwelijken wordt aangepast aan de eisen die in de westerse cultuur aan een huwelijk worden gesteld. In dat verband onderschrijven zij de schrapping van de uitzonderingen op de minimumleeftijd waarop gehuwd kan worden en het vaker onthouden van een erkenning van polygame huwelijken ten volle. De overige wijzigingen die dit wetsvoorstel invoert, worden door voornoemde leden positief ontvangen, maar geven wel aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderkennen de problematiek omtrent huwelijksdwang en onderschrijven het belang dat twee personen het recht hebben om zelf te bepalen of zij een huwelijk willen sluiten en zo ja, met wie. Tegelijkertijd vragen deze leden zich af of de keuzes die in het wetsvoorstel zijn gemaakt, effectief genoeg zijn voor de benodigde bescherming van betrokkenen. Om die reden hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat huwelijksdwang moet worden tegengegaan. Het wetsvoorstel bevat een aantal onderdelen dat door deze leden zonder meer wordt gesteund. Het is een goede keuze dat het Openbaar Ministerie (OM) de bevoegdheid wordt toegekend een huwelijk te stuiten, indien genoegzaam gebleken is dat onder invloed van dwang een huwelijk dreigt te worden gesloten. Ook steunen zij de verruiming van de grond om een huwelijk nietig te verklaren, de bevoegdheid van het OM om het verzoek tot nietigverklaring in te roepen en het verlengen van de termijn waarbinnen deze nietigverklaring kan worden ingediend. Op een aantal onderdelen hebben deze leden echter nog een aantal kritische vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij verwelkomen de maatregelen om huwelijksdwang verder te beteugelen en erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken te beperken tot hetgeen in overeenstemming is met het in Nederland meer algemeen ervaren karakter van een huwelijk, waaronder de bevoegdheid van het OM voorgenomen dwanghuwelijken te stuiten, het verbod op het sluiten van een huwelijk met een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, het verbod op het sluiten van een huwelijk met een bloedverwant in de derde of vierde graad in de zijlinie en het inperken van de mogelijkheid van erkenning van rechtsgeldig in het buitenland gesloten polygame huwelijken.

De leden van de D66-fractie merken op dat het verbieden van neef-nicht huwelijken in het regeerakkoord is opgenomen in het hoofdstuk «Immigratie, integratie en asiel». Deze leden vragen welk effect dit verbod zal hebben op genoemde beleidsterreinen. Zal dit leiden tot betere integratie en een vermindering van huwelijksmigratie en het aantal asielaanvragen? Kan de regering de verwachte effecten onderbouwen, zo mogelijk met cijfers? Zullen bepaalde bevolkingsgroepen meer door de belemmering op het neef-nicht huwelijk worden geraakt dan andere?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het valt de regering te prijzen dat zij actief zoekt naar manieren om huwelijksdwang tegen te gaan. Deze leden zijn er nog niet van overtuigd dat onderdelen van dit wetsvoorstel meer dan symboolwetgeving behelzen. De Afdeling advisering van de Raad van State is hier ook zeer kritisch over. Voornoemde leden betreuren het dat het er de schijn van heeft dat de waardevolle adviezen van de Afdeling advisering min of meer ter zijde geschoven zijn.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen het uitgangspunt dat huwelijken op vrijwillige basis worden gesloten. Toch hebben zij wel de nodige vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel, mede in het licht van de advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.

2. Dwanghuwelijken

De leden van de VVD-fractie constateren dat een belangrijk doel van het wetsvoorstel is het tegengaan van dwang bij de huwelijkssluiting. Dat geschiedt zowel door maatregelen die kunnen worden getroffen voordat het huwelijk daadwerkelijk wordt gesloten, als door maatregelen die de erkenning en/of de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk achterwege laten. Zij begrijpen dat deze maatregelen zich voornamelijk richten op huwelijken die worden gesloten tussen bloedverwanten in de derde en vierde graad, waaronder huwelijken tussen een neef en een nicht. Hoewel voornoemde leden begrijpen dat dergelijke huwelijken vaker zullen worden gesloten onder invloed van dwang en dan vooral in niet-westerse culturen, vragen zij of het voorstel niet breder zou moeten worden getrokken. Wat vindt de regering in dat verband van de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State dat huwelijksdwang zich tot meer gevallen kan uitstrekken dan het tussen een neef en nicht gesloten huwelijk? Is de regering bereid en ook van plan om preventief informatie te verstrekken over de invoering van dit wetsvoorstel in landen van waaruit regelmatig immigranten naar Nederland vertrekken en binnen welke culturen huwelijksdwang statistisch gezien vaker voorkomt? Wat is in dat verband de rol die de ambassades daarin zouden kunnen vervullen?

Verdient het aanbeveling om het voorstel uit te breiden naar een algemeen verbod op huwelijksdwang, aangezien dit voorstel het aangaan van huwelijken met een neef of nicht niet categorisch uitsluit, maar afhankelijk maakt van de naleving van een extra vormvereiste? Kan huwelijksdwang ook nu al, al dan niet met gebruikmaking van algemene vermogensrechtelijke vernietigings- of nietigheidsgronden, worden aangepakt? Wat is in dat verband de verwachting van de regering van de effecten van de invoering van dit wetsvoorstel? Hoe ziet de regering de uitvoering voor zich van de bevoegdheid van het OM huwelijken te stuiten? Betreft het niet juist een groep personen die als gevolg van de dwang sociaal geïsoleerd raakt en welke groep derhalve moeilijk in de peiling te krijgen is?

Wat is het gevolg van het niet naleven van het voorgestelde extra vormvereiste?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat niet bekend is hoe vaak het in Nederland voorkomt dat een huwelijk onder dwang wordt gesloten. Zij blijven van mening dat het in beeld brengen van de omvang van het verschijnsel huwelijksdwang noodzakelijk is voor het formuleren en uitvoeren van effectief beleid ter zake. Om die reden vragen deze leden waarom een eenduidig en volledig beeld van de aard en omvang van het verschijnsel huwelijksdwang tot op heden ontbreekt. Gelet op het voorgaande vragen zij op welke wijze in de toekomst kan worden vastgesteld of, en in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel heeft bijgedragen aan de doelstellingen van de wetgever, te weten het verder beteugelen van huwelijksdwang en de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken te beperken tot hetgeen in overeenstemming is met het in Nederland meer algemeen ervaren karakter van een huwelijk.

De aan het woord zijnde leden vragen welke gevolgen de stuiting van het voorgenomen dwanghuwelijk heeft voor betrokkenen. Wanneer is genoegzaam gebleken dat onder invloed van dwang een huwelijk dreigt te worden gesloten? Aan de hand van welke criteria wordt in de praktijk aan dit huwelijksbeletsel voldaan? Hoe vaak per jaar komt stuiting van het huwelijk voor in Nederland? Welke personen, dan wel instanties zijn bevoegd om een huwelijk te stuiten en onder welke omstandigheden gebeurd dat? Welke gevolgen heeft de nietigverklaring van het huwelijk wegens dwang in een eventuele strafrechtelijke procedure?

Deze leden delen de opvatting dat van maatregelen, die als doel hebben huwelijksdwang te signaleren en te voorkomen meer verwacht kan en moet worden dan van wettelijke maatregelen om in laatste instantie de sluiting van een huwelijk tegen te houden of een eenmaal gesloten huwelijk nietig te verklaren. Zij vragen in dat verband welke preventieve maatregelen door de regering genomen worden om huwelijksdwang verder te beteugelen. Op welke wijze worden professionals beter geëquipeerd signalen van huwelijksdwang te herkennen en onmiddellijk actie te ondernemen in geval van direct gevaar voor personen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat Groot-Brittannië een speciale «Forced Marriage Unit» (FMU) heeft tegen huwelijksdwang. De FMU valt onder verantwoordelijkheid van de ministers van Binnenlandse en van Buitenlandse Zaken. Medewerkers van de FMU geven informatie en ondersteuning aan slachtoffers, omstanders en professionals. Er zijn diverse methodes ontwikkeld en uitgegeven in de vorm van handboeken voor de politie, het onderwijs en het maatschappelijk werk. Daarnaast werken zij aan de agendering en bewustwording van huwelijksdwang in samenwerking met maatschappelijke organisaties en de media. In speciale gevallen zorgen zij ervoor dat slachtoffers, die door de ouders of grootfamilie tijdens een vakantie in het land van herkomst zijn achtergelaten, worden teruggehaald naar Groot-Brittannië. Voornoemde leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de aanpak van huwelijksdwang en achterlating in Groot-Brittannië. Is de regering van mening dat de instelling van een Nederlandse unit naar voorbeeld van de FMU in Groot-Brittannië het sluitstuk kan vormen in het pakket aan maatregelen dat nodig is om gedwongen huwelijken zoveel mogelijk uit de Nederlandse rechtsorde te bannen? Zo ja, is de regering bereid een dergelijke unit in te stellen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat niet bekend is hoe vaak het in Nederland voorkomt dat een huwelijk onder dwang gesloten wordt. Zij begrijpen dat hier verschillende feiten aan ten grondslag liggen, zoals de lage-aangiftebereidheid onder slachtoffer wegens bijvoorbeeld de vrees voor uitstoting of erger. Daarnaast wordt huwelijksdwang noch bij het OM, noch bij de politie afzonderlijk geregistreerd. Deze leden vragen of afzonderlijke registratie van huwelijksdwang mogelijk is. Is de regering bereid de mogelijkheden voor registratie uit te breiden?

Voorgesteld wordt het OM de bevoegdheid te verlenen om, indien genoegzaam is gebleken dat er onder invloed van dwang een huwelijk dreigt te worden gesloten, dit voorgenomen huwelijk te stuiten. Voornoemde leden menen dat in situaties waar onder invloed van dwang een huwelijk dreigt te worden gesloten het OM te allen tijde dient in te grijpen. Bij deze leden bestaat de vrees dat met de voorgestelde bevoegdheid van het OM niet altijd zal worden opgetreden als er signalen zijn dat er onder invloed van dwang een huwelijk dreigt te worden gesloten.

De leden van de SP-fractie benadrukken dat bij het tegengaan van huwelijksdwang preventie op de eerste plaats moet staan. Er moet alles aan worden gedaan om dwang bij het sluiten van een huwelijk te signaleren en te voorkomen en de (mogelijke) slachtoffers in bescherming te nemen. Wanneer krijgt de Kamer deze plannen? Van welke voorstellen verwacht de regering zelf het meest, als het gaat om signaleren en voorkomen?

Voornoemde leden constateren dat het niet bekend is hoe vaak dwanghuwelijken in Nederland voorkomen. Zijn er mogelijkheden dit nader te onderzoeken, ter onderbouwing van de voorgestelde maatregelen, zoals het verbod op neef-nichthuwelijken?

De leden van de CDA-fractie verwelkomen de voorgenomen maatregelen die ten doel hebben indicaties van huwelijksdwang eerder te signaleren. Zij verwachten meer resultaat van deze maatregelen om huwelijksdwang daadwerkelijk tegen te gaan dan van wettelijke maatregelen om de sluiting van een huwelijk te stuiten of een eenmaal gesloten huwelijk nietig te verklaren. Aangegeven wordt dat het niet bekend is hoe vaak het in Nederland voorkomt dat een huwelijk onder dwang wordt gesloten en dat het lastig is in de praktijk vast te stellen of er aanwijzingen zijn dat er sprake is van huwelijksdwang. Ook wordt aangegeven dat nader onderzoek naar dergelijke aanwijzingen kan uitwijzen of er inderdaad sprake is van dwang. Voornoemde leden vragen of zulk onderzoek altijd zal plaatsvinden en hoe bewerkelijk het is voor de politie en het OM naar aanleiding van de binnengekomen signalen nader onderzoek te doen en een juiste afweging te maken om uiteindelijk een zaak aan de rechter voor te leggen ter vernietiging van het betreffende huwelijk.

Gesteld wordt dat bijvoorbeeld iemand uit de sociale omgeving van een betrokkene aangifte kan doen bij de politie, die de zaak vervolgens onderzoekt. Hoe vaak gebeurt dit momenteel? Zijn er signalen bekend waaruit blijkt dat er met bepaalde (negatieve) bijbedoelingen aangiften worden gedaan?

De leden van de D66-fractie vragen of de nietigverklaring van een onder dwang gesloten huwelijk in het buitenland erkend zal worden of dat dit problematisch zal zijn in bepaalde landen. Om welke landen gaat het dan?

Geldt voor het verkrijgen van bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voortgezet verblijf de eis van vijf jaar legaal verblijf in Nederland op grond van een huwelijk of een relatie als een huwelijk wegens dwang nietig wordt verklaard? Deze eis geldt namelijk niet bij het overlijden van de partner of in geval van huiselijk geweld. Kan de regering in bredere zin ingaan op de mogelijke effecten van een nietigverklaring voor de verblijfsstatus van een vreemdeling en eventuele kinderen?

Voornoemde leden vragen aandacht voor het probleem van huwelijksgevangenschap van vrouwen omdat mannen de religieuze scheiding weigeren. Dit probleem is ook reëel indien een huwelijk nietig word verklaard wegens dwang. De huidige jurisprudentie biedt wel aanknopingspunten. Zou het wettelijk regelen (of in de Handelingslijn bij verklaring burgerlijke stand vastleggen) dat het weigeren van een religieuze scheiding onrechtmatig is meer houvast kunnen bieden? Deze leden ontvangen hierop graag de visie van de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat bij de aanpak van dwanghuwelijken preventie en zorg voor het slachtoffer voorop moeten staan. Daarnaast is zorgvuldigheid van het grootste belang vanwege de ingrijpende besluiten om huwelijken te stuiten of nietig te verklaren.

Deze leden vragen of het mogelijk is dat zowel een echtscheidingsprocedure wordt ingezet als een procedure tot nietigverklaring. Is het in dat geval mogelijk om te komen tot een nietigverklaring op het moment dat de echtscheiding al is uitgesproken? Wat zijn de gevolgen voor het slachtoffer in dergelijke situaties? Het is denkbaar dat het slachtoffer kosten heeft moeten maken om tot een snelle echtsscheiding te komen terwijl later blijkt dat het huwelijk nietig was.

Voornoemde leden constateren dat ook het OM volgens het wetsvoorstel een voorstel tot nietigverklaring kan doen. Dit zou kunnen worden gebruikt in situaties dat de betrokken echtgenoot nog steeds onder invloed van dwang verkeert en zich als gevolg daarvan niet vrij voelt een einde te maken aan het huwelijk. Tegelijk wordt echter gesteld dat dit vanzelfsprekend anders is als beide echtgenoten wensen dat het huwelijk in stand blijft, ook al erkennen zij dat zij het destijds niet geheel uit vrije wil gesloten hebben. In een dergelijk geval zou het voor de hand liggen dat het OM een eventueel verzoek tot nietigverklaring intrekt. Deze leden merken op dat een dergelijk geuite wens om het huwelijk in stand te houden ook onder dwang uitgesproken kan zijn. Zij vragen welke waarborgen zijn ingebouwd om een goed onderscheid te kunnen maken tussen situaties waar sprake is van dwang en situaties waar sprake is van een oprechte wens om het huwelijk in stand te houden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Afdeling advisering van de Raad van State aangeeft dat de effectiviteit van het voorstel over het bemoeilijken van neef-nichthuwelijken naar haar verwachting in de praktijk gering zal zijn. Deze leden vrezen dat dit voorstel tot verdere stigmatisering en discriminatie van deze huwelijken leidt, waarbij geen bewijzen voorhanden zijn dat vaker sprake is van dwang dan in geval van huwelijken zonder deze bloedverwantschap. De regering geeft dat zelf ook aan en baseert zich op louter veronderstellingen. Kan de regering een onderbouwing aan de hand van cijfers geven van de stelling dat de kans op dwang in het geval van con sanguine huwelijken in de derde en vierde graad aanzienlijk groter is dan in het geval van andere huwelijken?

Deze leden zijn ervan overtuigd dat het bemoeilijken van neef-nichthuwelijken onvoldoende waarborgen tegen huwelijksdwang biedt. Is de regering bereid om in te zetten op preventie, bijvoorbeeld door het versterken van de weerbaarheid van vrouwen en mannen tegen huwelijksdwang (zeker uit familiaire kring), het ondersteunen van het bespreekbaar maken van neef-nichthuwelijken in relevante bevolkingsgroepen en het beschikbaar stellen van medische informatie over mogelijke consequenties van con sanguine huwelijken? Zo ja, op welke wijze vult de regering dit in en waarom is zij ervan overtuigd dat desondanks deze wetgeving noodzakelijk is?

De leden van de SGP-fractie merken op dat sinds 1970 geen bepaling meer in de wet is opgenomen die van huwelijkspartners vraagt hun vrije toestemming voor het huwelijk te geven. Deze leden vragen of de zeer specifieke groep waar de regering nu regels voor wil maken, de enige groep is waar sprake zou kunnen zijn van dwang. Zij wijzen erop dat ook de Afdeling advisering van de Raad van State enkele andere groepen noemt. Heeft de regering ook overwogen om opnieuw te komen tot een algemene verplichting voor huwelijkspartners om te verklaren dat zij vrijwillig een huwelijk aangaan? Zou dat vanuit het oogpunt van evenwichtigheid geen zorgvuldiger voorstel opleveren dan het alleen van een specifieke groep die aan elkaar verwant is dit te vragen? Hoe wordt voorkomen dat er bij andere groepen verwarring ontstaat of er in die gevallen ook zonder verklaring wel sprake is van vrijwilligheid?

De regering vindt de bestaande grond voor nietigverklaring («onrechtmatige ernstige bedreiging») niet voldoende. Deze leden constateren tevens dat er slechts uiterst zelden een verzoek tot nietigverklaring wordt ingediend. Graag vernemen zij op basis waarvan de regering tot de conclusie komt dat er toch sprake is van te strenge wettelijke eisen voor nietigverklaring. Is dit alleen gebaseerd op de uitspraak van de Hoge Raad uit 1998 of zijn er meer voorbeelden voorhanden waaruit het tekortschieten van de wettelijke bepaling blijkt?

Graag vernemen zij een nadere afweging tussen het te gemakkelijk over kunnen gaan tot vernietiging van het huwelijk enerzijds en de mogelijkheid van dwang bij het huwelijk anderzijds.

Graag ontvangen voornoemde leden een toelichting bij de passage in de toelichting op de «te goeder trouw zijnde echtgenoot» die niet geraakt mag worden door de terugwerkende kracht van de nietigverklaring. Wat wordt hiermee precies bedoeld? Wat is in het licht van de voorgestelde wettekst de betekenis en reikwijdte hiervan?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe bewezen kan worden dat er sprake is van het al dan niet vervuld zijn van de termijnen rond de nietigverklaring. Kan bijvoorbeeld op basis van de driejaarstermijn een huwelijk ook nog nietig verklaard worden als een echtgenoot eerst nog gedurende jaren dwang ervaren heeft? Wanneer begint die driejaarstermijn te lopen?

3. Huwelijksbeletselen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nogmaals helder kan uiteenzetten wat de verhouding is tussen dit wetsvoorstel en de eisen die worden gesteld aan gezinshereniging onder het regime van de Vreemdelingenwet 2000.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat jaarlijks vijf tot tien verzoeken om ontheffing van het leeftijdsvereiste worden ingediend en dat tot enkele jaren geleden deze verzoeken sporadisch werden ingewilligd, maar dat sinds 2007 alle ingediende ontheffingsverzoeken zijn afgewezen. Zij vragen op welke gronden deze ontheffingsverzoeken sinds 2007 zijn afgewezen en welke gronden zoal in het verleden reden waren voor het inwilligen van dergelijke verzoeken.

Voorts lezen deze leden in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State dat volgens de Afdeling de effectiviteit van de verklaring onder ede van de aanstaande huwelijkspartners, dat zij hun vrije toestemming tot het huwelijk geven om dwanghuwelijken tegen te gaan, gering zal zijn. Voornoemde leden vragen in dat verband een reactie van de regering op de opmerkingen van de verschillende adviesorganen dat de verklaring onder ede naar haar opvatting geen drempel zal opwerpen tegen huwelijksdwang, nu de dwang zich in die gevallen niet alleen richt op het geven van het ja-woord maar tevens het afleggen van de verklaring van vrijwilligheid zal betreffen.

De leden van de PVV-fractie constateren dat bloedverwantschap tussen de aanstaande echtgenoten in de derde of vierde graad in de zijlinie een huwelijksbeletsel zal vormen voor het sluiten van een huwelijk. Van genoemd huwelijksbeletsel is echter geen sprake als beide echtgenoten onder ede verklaren dat zij vrijelijk hun toestemming geven tot het aangaan van een huwelijk. Naar het oordeel van de regering zal de beëdigde verklaring een zeer sterke prikkel vormen om naar waarheid te verklaren. Deze leden vragen waaruit dat blijkt. Bekend is dat slachtoffers van dwanghuwelijken zelden of nooit aangifte durven te doen. Verwacht de regering dan wel dat deze vrouwen durven te weigeren een eed af te leggen, omdat zij niet uit vrije wil het huwelijk willen aangaan?

Voornoemde leden constateren dat het doel van het huwelijksverbod voor bloedverwanten in de derde of vierde graad in de zijlinie is het voorkomen dat aanstaande echtgenoten in een situatie terechtkomen, waarin zij niet of onvoldoende weerstand kunnen bieden aan dwang uit familiale omgeving om een huwelijk binnen het familieverband te sluiten. Uit verschillende onderzoeken blijkt echter ook dat er meer kinderen met aangeboren afwijkingen en infecties voorkomen in neef-nichthuwelijken, de kans op geestesziekten hoger is en ook babysterfte vaker voorkomt. Deze leden vragen waarom deze overwegingen niet zijn meegenomen.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een bloedverwantschap in de derde of vierde graad op dit moment in Nederland geen huwelijksbeletsel is. Nu wordt voorgesteld deze huwelijken tussen neven en nichten (maar ook oom/nicht en tante/neef) te verbieden. Deze leden vernemen graag in welke andere landen dergelijke huwelijken zijn toegestaan en welke landen dit verboden hebben. Met welke gedachte werd dit tot nu toe in Nederland toegestaan?

Voornoemde leden merken op dat de regering het aannemelijk noemt, ook al ontbreken ter zake harde cijfers, dat vaker dan in geval van huwelijken zonder deze bloedverwantschap sprake is van dwang uit de familiale omgeving. Ter onderbouwing van deze stelling wordt een onderzoek van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) uit 2005 aangehaald, waar de ACVZ zelf vraagtekens bij plaatst in haar advies omdat het onderzoek slechts betrekking had op huwelijksdwang in een kleine groep binnen de Turkse, Marokkaanse en Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap in Nederland. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State wijst erop dat dit onderzoek slechts een beperkte onderbouwing geeft.

De aan het woord zijnde leden constateren dat de regering van mening is dat, gelet op de aanwijzing dat dwang in geval van neef-nichthuwelijken vaker voorkomt, een verbod op neef-nichthuwelijken gerechtvaardigd is. Deze leden werpen de vraag op of dwang niet reeds expliciet verboden is en of dwang niet op andere wijze kan worden aangetoond dan de aanname dat hier bij een neef-nichthuwelijk wel sprake van zal zijn. Dwang dient toch ten alle tijde voorkomen te worden door signalering, voorlichting en hulp? Is een algemeen verbod op neef-nichthuwelijken wel een gerechtvaardigd en proportioneel voorstel? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

De leden van de SP-fractie zijn kritisch over het voorstel om neef-nichthuwelijken wel toe te staan indien er sprake is van een beëdigde verklaring, af te leggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. In de eerste plaats kan de ambtenaar niet weten of betrokkenen die met elkaar in het huwelijk wensen te treden familie zijn, die informatie heeft de ambtenaar niet. Deze is dus afhankelijk van de eerlijkheid van betrokkenen. Indien er sprake is van dwang, zal de familierelatie wellicht niet worden medegedeeld. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

Bovendien kan worden verondersteld dat als er sprake is van dwang, het ook geen probleem zal zijn om niet naar waarheid te verklaren onder ede. Ook hier kan toch iemand onder druk worden gezet? Deelt de regering de vrees dat ook deze verklaring onder dwang zal worden afgelegd? Wat is de reactie van de regering op de zorg van de Afdeling advisering van de Raad van State dat een onder dwang afgelegde valse verklaring onder ede zelfs een extra drempel zal kunnen vormen voor slachtoffers om de hulp van het OM in te roepen, nu immers het slachtoffer van dwang tegelijkertijd dader is, als deze een valse verklaring heeft afgelegd en daarmee meineed heeft gepleegd?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de argumentatie van de regering slechts neerkomt op het argument dat bij neef-nichthuwelijken vaker sprake is van dwang dan in geval van huwelijken zonder bloedverwantschap. Het valt deze leden op dat met geen woord wordt gesproken over een (verhoogde?) kans op afwijkingen of aandoeningen bij kinderen van mensen die familie van elkaar zijn. Wellicht ontbreekt dit aspect terecht, omdat dit geen valide argument is voor een verbod. Kan de regering hier een toelichting op geven? Hoeveel hoger is de kans dat een kind van twee mensen die neef en nicht zijn een afwijking of aandoening heeft?

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de positie van de ambtenaar, waarvan verwacht wordt dat deze handelt op het moment dat er een vermoeden is van dwang. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wijst hierop. De ambtenaar kan zich dan in een lastig parket bevinden, zeker wanneer er sprake is van dreiging door familie die het huwelijk graag door ziet gaan. Wat wordt verwacht van de ambtenaar? Hoe wordt de veiligheid gewaarborgd en welke ondersteuning kan worden geboden?

De leden van de CDA-fractie constateren dat indien een ambtenaar van de burgerlijke stand vermoedt dat er, ondanks dat betrokkenen aangeven de beëdigde verklaring te willen afleggen, wel degelijk sprake lijkt van huwelijksdwang, hij zijn medewerking aan het afnemen van de beëdigde verklaring kan weigeren. Deze leden vragen of er naar aanleiding van het vermoeden van de ambtenaar in zulke gevallen het OM daarover altijd wordt geïnformeerd en of dit altijd zal leiden tot nader onderzoek door het OM.

De leden van de D66-fractie constateren dat, hoewel de harde cijfers ter zake ontbreken, het aannemelijk is dat vaker in geval van neef-nicht huwelijken sprake is van dwang uit de familiale omgeving van een van beide aanstaande echtgenoten dan in huwelijken waar deze verwantschap ontbreekt. Deze leden vragen voor welke andere situaties geld dat het aannemelijk is dat er een verhoogd risico op dwang bestaat. Zal hiervan ook bijvoorbeeld sprake van zijn indien in het land van herkomst eerwraak bestaat of bij jonge vrouwen tussen de 18 en 21 jaar? Wordt er met deze groepen ook gesproken over dwang?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld de uitzonderingsgronden voor minderjarigen om een huwelijk te sluiten af te schaffen. Zij constateren echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer zelden gebruik wordt gemaakt.

De belangrijkste uitzonderingsgrond betreft zwangerschap of de geboorte van een kind (artikel 31, tweede lid, boek 1 BW). In totaal gaat het om ongeveer 40 minderjarigen per jaar. Bij deze leden zijn geen specifieke problemen bekend die anders zijn dan met andere huwelijken. Zij vragen daarom wat de aanleiding is deze uitzonderingsgrond te schrappen. Is dit bijvoorbeeld ingegeven door praktijkvoorbeelden waaruit blijkt dat de huwelijkspartners bij nader inzien onvoldoende handelingsbekwaam werden geacht? Zo ja, wat is de achtergrond van deze praktijkproblemen en worden die niet al op andere manieren ondervangen in de wet? De aan het woord zijnde leden vragen wat de dwingende noodzaak is deze uitzonderingsgrond te schrappen, aangezien deze niet wordt vermeld in de memorie van toelichting. Zij wijzen erop dat de relatie waarin een kind is of wordt geboren, bestaat en dat de ouders willen trouwen om het beste van de situatie te maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid is in het verleden bewust opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Deze leden geven in overweging het tweede lid niet te schrappen, maar eventueel aan te scherpen om zo een extra waarborg in te bouwen dat door de huwelijkspartners een bewuste keuze wordt gemaakt en de consequenties van het aangaan van een huwelijk bekend zijn. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door een extra toets door de bijzondere ambtenaar van de burgerlijke stand of door hier ook te vereisen dat alleen mag worden getrouwd indien de minister ontheffing verleent.

Als een minderjarige een huwelijk heeft gesloten, is hij of zij op grond van artikel 1:233 BW van rechtswege meerderjarig. Het belangrijkste gevolg van het bereiken van de meerderjarigheid is de handelingsbekwaamheid. De consequentie van het schrappen van de uitzonderingsgrond zou betekenen dat betreffende minderjarigen voor bepaalde zaken niet meer handelingsbekwaam zouden zijn. Voornoemde leden vragen of dit in de praktijk tot problemen kan leiden voor deze jonge gezinnen. Zij vragen ook in te gaan op de juridische gevolgen voor het geboren of verwachte kind. Betekent dit dat de ouders van de betreffende tienerouders ook verantwoordelijk zijn voor de geboren baby aangezien de jonge ouders niet mogen trouwen en dus voor de wet minderjarig zijn?

In het voorontwerp van deze wet was voorgesteld om nog een uitzondering toe te staan op de minimum leeftijd van achttien jaar om in Nederland een huwelijk te mogen sluiten, te weten voor de op grond van artikel 1:253ha BW meerderjarig verklaarde vrouwen. Door de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming en de Commissie van Advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit hebben opgemerkt dat deze uitzondering een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen zestien- of zeventienjarige meisjes die zwanger zijn of hun kind reeds hebben gebaard en zestien- of zeventienjarige jongens die een kind hebben verwekt. Voornoemde leden constateren omgekeerd dat, door deze uitzondering niet toe te staan meisjes dus wel meerderjarig kunnen worden verklaard maar niet zouden kunnen trouwen. Deze meisjes hebben dan wel rechten die hun minderjarige partner niet heeft. Deze leden vragen daarom nader op deze casus in te gaan omdat hiermee het belangrijkste argument van de regering in de memorie van toelichting om over te gaan een verbod om een huwelijk aan te gaan vervalt.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat in het enkele geval dat de rechter de zestien- of zeventienjarige moeder in staat acht zelf volledig verantwoordelijk te zijn voor de verzorging en opvoeding van haar kind en haar derhalve meerderjarig verklaart, het sluiten van een huwelijk niet per definitie meerwaarde biedt. Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat dit wel meerwaarde zou kunnen bieden voor de al dan niet minderjarige vader van het kind.

Jaarlijks worden vijf tot tien verzoeken om ontheffing van het leeftijdsvereiste ingediend op grond van artikel 31, derde lid, boek 1 BW. Sinds 2007 zijn de enkele ingediende ontheffingsverzoeken alle afgewezen. Genoemde leden vragen of hier sprake is van een beleidswijziging. Zo ja, wat waren daarvoor in 2007 de argumenten of is er sprake van het feit dat er inhoudelijke gronden waren om de individuele verzoeken af te wijzen? Zo ja wat waren die gronden? In welke zin houden deze gronden verband met het belangrijkste doel van dit wetsvoorstel, namelijk het tegengaan van huwelijksdwang?

In het wetsvoorstel wordt verder voorgesteld voortaan bloedverwantschap tussen de aanstaande echtgenoten in de derde of vierde graad in de zijlinie een huwelijksbeletsel te laten vormen voor het sluiten van een huwelijk door hiervoor voortaan een beëdigde verklaring te vragen. Voornoemde leden vragen in het kader van dit voorstel in te gaan op de wetshistorie, aangezien het huwelijk tussen bloedverwanten in derde en vierde graad in het verleden in de wet heeft gestaan maar er juist weer is uitgehaald onder andere omdat dergelijke huwelijken niet veel voorkwamen. Deze leden constateren dat nu niet wordt voorgesteld het huwelijksbeletsel als zodanig uit te breiden, maar te construeren dat in deze gevallen vaker sprake zou zijn van dwang en dus een expliciete wilsverklaring te vragen (nieuw artikel 41a). De aan het woord zijnde leden vinden dit een opmerkelijke constructie aangezien met dit voorstel in het ene geval wel en in het andere geval niet om een beëdigde verklaring dat er geen sprake is van dwang wordt gevraagd. Zij constateren dat er alleen sprake is van een aanname dat bij huwelijken in de derde en vierde graad vaker sprake is van dwang dan bij andere huwelijken. Deze leden constateren dat harde cijfers ontbreken. Zij vragen of er andere aanleidingen zijn die deze aanname onderbouwen. De vraag is of er voldoende juridische gronden zijn in genoemde gevallen wel om expliciete verklaringen te vragen dat geen sprake is van dwang en in andere situaties daarvan af te zien.

De ambtenaar van de burgerlijke stand kan niet vaststellen of de aanstaande echtgenoten elkaar in de derde of vierde graad in de zijlinie bestaan. Deze verwantschap wordt immers niet geregistreerd en valt ook niet zonder meer af te leiden uit de geboorteakten van de aanstaande echtgenoten. Om die reden is ervoor gekozen om de aanstaande echtgenoten zelf te laten verklaren dat zij elkaar niet als bloedverwanten bestaan in de derde of vierde graad in de zijlinie. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn van het voorstel in het onwaarschijnlijke, maar niet ondenkbare geval, dat de aanstaande echtgenoten niet weten dat ze bloedverwanten van elkaar zijn in de vierde graad en dus ook niet de eed afleggen. Deze leden vragen of dit grond is voor een nietigverklaring van het huwelijk en of dit niet zou moeten leiden tot verdere aanpassing van de wetstekst.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering voorstelt om de uitzonderingsmogelijkheid voor het aangaan van een huwelijk door 16- en 17-jarigen te laten vervallen. Deze leden vragen of er zicht op is of in de door de regering genoemde gevallen van tien meisjes per jaar die jonger dan achttien jaar zijn er sprake is van de huwelijksdwang waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft? Zo nee, wat is dan de precieze achtergrond van het gebruikmaken van deze mogelijkheid?

Voornoemde leden hebben eerder in dit verslag reeds vragen gesteld over de verplichte verklaring onder ede voor verwanten in de derde of vierde graad. Zij vragen of ook overwogen is om alleen in gevallen waarin twijfel bestaat over de vrijwilligheid een beëdigde verklaring af te laten leggen of de verklaring alleen te beperken tot die situaties waarin er sprake is van een wens om een verblijfsvergunning te verkrijgen? Zou hiermee niet meer recht worden gedaan aan het met dit wetsvoorstel beoogde doel?

Ook vragen zij of de door de regering veronderstelde aanwijzingen niet evenzeer gelden voor huwelijken waar sprake is van bloedverwantschap in een hogere graad.

De leden van de SGP-fractie wijzen nog op de visie van de Afdeling advisering van de Raad van State dat een onder dwang afgelegde valse verklaring onder ede een extra drempel kan vormen voor slachtoffers om hulp te zoeken. Zij vragen hoe dit concreet wordt voorkomen. Wordt nog aanvullend beleid overwogen om slachtoffers toch de benodigde hulp te bieden?

4. Toepasselijk recht op de huwelijkssluiting

De leden van de D66-fractie willen graag weten hoe vaak gebruik is gemaakt van artikel 28, onderdeel b, van boek 10 BW.

5. Het recht om te huwen

De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat het schrappen van de minimumhuwelijksleeftijd een legitiem doel dient, te weten de wens de beschermde positie van minderjarigen ten volle te handhaven. In het licht van het voorgaande vragen deze leden op welke wijze in de praktijk de beschermde positie van een minderjarige, die in het huwelijk treedt, nu het meest teniet gaat.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geen aanwijzingen zijn te vinden dat een huwelijksverbod in geval van derde- en vierdegraads bloedverwantschap of een huwelijksverbod ten aanzien van minderjarigen in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), en dat wordt verwacht dat, gelet op de grote waarde die ook het EHRM hecht aan de huwelijksvrijheid en in vrijheid gegeven toestemming, er geen juridische belemmeringen voor de voorgestelde maatregelen zullen zijn. Deze leden vragen of er andere lidstaten zijn die reeds maatregelen kennen als die thans voor de Nederlandse situatie worden voorgesteld en wat de ervaringen daarmee zijn.

6. Erkenning in het buitenland gesloten huwelijken

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een in het buitenland rechtsgeldig tot stand gekomen huwelijk nietig moet worden verklaard wegens huwelijksdwang, maar dat deze nietigverklaring niet aan de orde is op het moment dat de erkenning en tenuitvoerlegging van het huwelijk in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde in de context van de erkenning en tenuitvoerlegging van huwelijken. Dit wekt verwarring bij deze leden. Betreft het een mogelijkheid tot vernietiging of is het huwelijk nietig bij gebleken huwelijksdwang? Is de regering met deze leden van mening dat het eerste een actief ingrijpen vereist en het tweede slechts een constatering van een reeds bestaande juridische toestand inhoudt, en dat in het tweede geval de nietigheidsgrond «huwelijksdwang» samensmelt met de openbare orde die tevens tot nietigheid van het huwelijk dwingt? Is bij de keuze voor nietigheid of vernietigbaarheid van het huwelijk voldoende aandacht geweest voor de positie van de gedwongen echtgenoot, nu deze door de nietigheid met ingrijpende sociale en financiële gevolgen kan worden geconfronteerd?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de problematiek van hinkende echtscheidingen. Op welke wijze draagt het voorliggende wetsvoorstel bij aan dit probleem? Deelt de regering de mening dat vrouwen, die wel naar Nederlands recht zijn gescheiden maar niet naar het statelijk recht van een ander land, zijn overgeleverd aan fundamentele rechtsongelijkheid en onvrijheid? Hoe vaak komt deze situatie voor in Nederland? Is de regering voornemens om maatregelen te nemen tegen de genoemde problematiek? Hoe verhoudt het eventueel niet optreden tegen hinkende echtsscheidingen zich een van de doelstellingen van voorliggend wetsvoorstel, te weten het tegengaan van polygamie? Een man kan immers naar het statelijk recht van veel niet-westerse landen een tweede vrouw huwen terwijl hij op grond van het Nederlandse recht is gescheiden en vervolgens alsnog zijn tweede vrouw naar Nederland laten komen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat exacte cijfers over het aantal erkende polygame huwelijken in Nederland ontbreken. Deze leden vragen de regering welke knelpunten gemeenten ondervinden om een polygaam huwelijk te registreren. Is de regering bereid deze knelpunten aan te pakken om zodoende beter zicht te krijgen op het exact aantal erkende polygame huwelijken in Nederland?

Voornoemde leden delen de mening dat polygame huwelijken in strijd zijn met de fundamentele beginselen van het Nederlands huwelijksrecht. Voorgesteld wordt de erkenning ervan in Nederland verder te beperken. Deze leden vragen of internationale verdragen ruimte bieden om alle in het buitenland gesloten polygame huwelijken van erkenning te onthouden.

De aan het woord zijnde leden constateren dat is overwogen om ook het moment van een aanvraag tot voorlopig verblijf in Nederland een ijkpunt te doen zijn waarop verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer moet worden vastgesteld en zodoende erkenning van het polygame huwelijk te onthouden. De regering meent echter dat niet is na te gaan op welk moment een machtiging voorlopig verblijf is aangevraagd. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering bereid is maatregelen te treffen deze informatie toegankelijk te maken en zodoende de erkenning van polygame huwelijken in Nederland verder te beperken.

De leden van de SP-fractie begrijpen de gedachte en het uitgangspunt dat hinkende huwelijken (in het ene land als rechtsgeldig erkend, in het andere land niet) zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Echter, als er strijd is met fundamentele beginselen (strijd met de openbare orde) kunnen huwelijken echter niet worden erkend. Deze leden steunen dan ook de verduidelijking die nu voor de rechtspraktijk wordt geboden door expliciet te bepalen dat bepaalde huwelijken niet in Nederland kunnen worden erkend (zoals polygame huwelijken, huwelijken waarin sprake is van te nauwe bloedverwantschap, huwelijken met een minderjarige, of huwelijken waarin sprake is van dwang). Begrijpen voornoemde leden de formulering van het voorgestelde artikel 10:32 BW goed dat er sprake is van een niet-limitatieve opsomming, zodat ook niet genoemde huwelijkssituaties evenwel strijdig kunnen worden geacht met de openbare orde en niet moeten worden erkend?

De aan het woord zijnde leden vinden het opvallend dat voorgesteld wordt in het buitenland gesloten neef-nichthuwelijken wel te erkennen in Nederland, tenzij sprake is van dwang. Deze leden begrijpen dit voorstel, maar werpen de vraag op waarom deze redenering niet opgaat voor de intern Nederlandse situatie. Dwang mag niet worden getolereerd, ongeacht in welke relatie. Ook de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) wijst hierop. Hoe verhoudt het verbod op neef-nichthuwelijken in Nederland (tenzij er een beëdigde verklaring is dat er sprake is van vrijwilligheid) zich tot het erkennen van in het buitenland gesloten neef-nichthuwelijken (tenzij blijkt dat deze onder dwang zijn gesloten)? Bovendien kan het Nederlandse verbod omzeild worden door in het buitenland te huwen, waarna het huwelijk in Nederland wordt erkend, zoals de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) opmerkt. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat wordt voorgesteld artikel 32 van boek 10 BW over het niet erkennen van in het buitenland gesloten huwelijken aan te vullen. Nu staat hier alleen nog maar het criterium «niet verenigbaar met de openbare orde». Hieraan worden een aantal situaties toegevoegd die expliciet worden genoemd zoals polygame huwelijken. Deze leden constateren dat bekend is hoeveel polygame huwelijken in de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd zijn. Zij vragen of ook bekend is onder welke omstandigheden deze huwelijken zijn erkend. Er wordt in de memorie van toelichting gesproken over het verder beperken van de erkenning in Nederland, maar tegelijk staat er dat het al door de rechtspraak is bepaald dat dit een relevant raakpunt is voor de openbare orde en dus leidt tot niet erkenning. Voornoemde leden vragen daarom expliciet welke polygame huwelijken nu al niet meer worden erkend en welke nog wel en welke wijziging dit wetsvoorstel daarin aanbrengt.

De aan het woord zijnde leden constateren dat door erkenning van een polygaam huwelijk in het buitenland er wel rechtsgevolgen kunnen zijn. Zij vragen hoe hier mee wordt omgegaan en wat de gevolgen zijn voor de betreffende partner wiens huwelijk niet wordt erkend. Klopt de interpretatie van het nieuw voorgestelde artikel 32a dat alleen het huwelijk met de tweede partner niet wordt erkend, maar wel het huwelijk met de eerste partner? Zo ja, wat zijn hiervan de rechtsgevolgen voor de tweede partner?

De leden van de SGP-fractie merken op dat er in totaal 1374 personen als polygaam gehuwd zijn geregistreerd. Deze leden vragen of dit aantal op dit moment toeneemt of afneemt. Zijn er sinds 2009 nog meer van deze huwelijken geregistreerd?

7. Financiën, regeldruk en administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie merken op dat enerzijds wordt verwacht dat de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot het tegengaan van dwanghuwelijken een geringe uitbreiding van de taken van het OM en van de rechterlijke macht met zich mee zullen brengen, omdat het verwachte aantal gevallen gering zal zijn. Anderzijds wordt de termijn waarbinnen het verzoek tot nietigverklaring moet worden ingediend, verlengd van zes maanden naar drie jaar. Gesteld wordt dat deze termijn zowel voor de betrokken echtgenoot als voor het OM te kort is om tot een zorgvuldige afweging van alle feiten omstandigheden te komen, terwijl bovendien het vaststellen of daadwerkelijk sprake is geweest van dwang een tijdrovende aangelegenheid kan zijn. Een termijn van drie jaar biedt zowel de gedwongen echtgenoot als het OM de gelegenheid om tijdig de nodige stappen te zetten teneinde het gedwongen huwelijk ongedaan te maken. Voorts is in de memorie van toelichting aangegeven dat het lastig is om in de praktijk vast te stellen of er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een huwelijksdwang. Voornoemde leden vragen wat de betekenis van voorgaande passages is voor de prioriteit en aandacht van het OM voor nader onderzoek van vermoedens van huwelijksdwang.

De leden van de D66-fractie vragen wat de beëdigde verklaring in het kader van een neef-nicht huwelijk precies inhoudt. Moet dit gezien worden als een formaliteit? Is de ambtenaar van de burgerlijke stand in staat om mogelijke dwang te herkennen? Komen hier richtlijnen voor of worden er deskundigen bij betrokken die de verklaring nog inhoudelijk toetsen?

Voornoemde leden vragen de regering of, indien een beëdigde verklaring is afgelegd, dit kan worden tegengeworpen aan de partner die een verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk wegens dwang doet.

8. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder D

De leden van de D66-fractie constateren dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet kan vaststellen of de aanstaande echtgenoten in de derde of vierde graad in de zijlinie bestaan. In hoeverre is hier dan sprake van een effectieve belemmering van neef-nicht huwelijken? Immers, als de echtgenoten geen vinkje zetten op het digitale formulier valt niet te controleren of er inderdaad geen sprake is van de genoemde bloedverwantschap. Kunnen de aanstaande partners niet makkelijk om dit beletsel heen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om ook de andere huwelijksbeletselen op te nemen. Werkt deze bepaling niet verwarrend, omdat het ontbreken van een dergelijke verklaring de indruk kan wekken dat er onduidelijkheid is over de wilsvrijheid van anderen?

Artikel I, onder J

De leden van de VVD-fractie constateren dat een echtgenoot een huwelijk nietig kan laten verklaren vanwege dwaling bij de huwelijksvoltrekking. Het is deze leden bekend dat in Frankrijk ook een mogelijkheid bestaat tot het ontbinden en/of nietig verklaren van een huwelijk op grond van dwaling. Welke uitwerking wordt er aan deze mogelijkheid in de Franse jurisprudentie gegeven?

9. Tot slot

De leden van de D66-fractie vragen of de effectiviteit van deze wetswijziging zal worden geëvalueerd.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts