Gepubliceerd: 5 februari 2013
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33423-6.html
ID: 33423-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 februari 2013

1. Inleiding

Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van de opmerkingen en vragen die door de verschillende fracties zijn gemaakt en gesteld. Bij de beantwoording van de vragen is zoveel mogelijk de indeling en volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat vergelijkbare vragen zijn samengenomen.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom het wetsvoorstel niet eerder is ingediend.

De regering erkent dat het indienen van het wetsvoorstel eerder had moeten plaatsvinden. Bij de voorbereiding op het uitvoeren van de Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PbEU 2011, L 65) (hierna:de Verordening) in Nederland is lange tijd ten onrechte de veronderstelling gehanteerd dat er geen uitvoeringswetgeving nodig was. De Verordening heeft immers rechtstreekse werking. Het is echter zo dat in elke lidstaat een autoriteit aangewezen moet zijn om ten eerste online verzamelsystemen waarbij de verzamelde gegevens in die lidstaat worden opgeslagen, te certificeren, en om ten tweede de steunbetuigingen van burgers van die lidstaat te verifiëren en certificeren. Aangezien deze certificeringen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, dient de bevoegdheid hiertoe wettelijk geregeld te worden. Dit inzicht is vrij laat in de voorbereiding op de uitvoering van de Verordening onderkend. Omdat er onvoldoende tijd was om de procedure van een wet in formele zin te volgen – de Verordening is immers sinds 1 april 2012 van toepassing – is bij uitzondering een tijdelijke zelfstandige algemene maatregel van bestuur vastgesteld (Staatsblad 2012, 178), onder voorwaarde dat deze maatregel zo spoedig mogelijk vervangen wordt door een reguliere wet. Het is in dit verband dat dit wetsvoorstel niet eerder is ingediend.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of het wetsvoorstel meer regelt dan ingevolge onderhavige EU-verordening nodig is. Mocht dit zo zijn, wat is daarvan dan de reden? Om welke punten gaat het?

Het wetsvoorstel regelt vier onderwerpen die in de Verordening aan de lidstaten worden overgelaten dan wel voor de uitvoering van de verordening om redenen van duidelijkheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid wenselijk worden geacht. Deze worden hieronder opgesomd en toegelicht.

  • 1. Er wordt voorgesteld om bij ministeriële regeling te regelen welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd bij de aanvraag voor een certificaat voor een online verzamelsysteem (artikel 3 van het wetsvoorstel). Met name in de Uitvoeringsverordening1 worden veel zeer specifieke eisen gesteld aan de technische en veiligheidseisen van het online systeem. Voordat een certificaat voor dit systeem kan worden afgegeven, dient te worden gecontroleerd of aan al deze eisen is voldaan. Dit is alleen mogelijk als de aanvraag voor het certificaat voldoende informatie bevat. De ministeriële regeling waarin wordt geregeld welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag moeten worden gevoegd, maakt het voor de aanvrager duidelijker en makkelijker om meteen een volledige aanvraag in te dienen. Hierdoor zullen minder vaak aanvragen worden ingediend die onvolledig zijn, waardoor er sneller op de aanvraag kan worden beslist.

  • 2. Door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen ambtenaren krijgen de bevoegdheid om het online systeem ter plekke te bekijken, voordat een certificaat voor dit systeem wordt afgegeven (artikel 4 van het wetsvoorstel). Dit is nodig om te kunnen controleren of het systeem voldoet aan alle eisen uit de Verordening en de bovengenoemde Uitvoeringsverordening. Het gaat dan met name om eisen ter bescherming van de privacy van ondertekenaars van ondersteuningsverklaringen.

  • 3. De controle van de ondersteuningsverklaringen geschiedt op grond van de Verordening bij wijze van steekproeven. De manier waarop deze steekproeven worden vormgegeven, is overgelaten aan de lidstaten. Voorgesteld wordt om dit bij algemene maatregel van bestuur te regelen (artikel 5 van het wetsvoorstel). Hiermee hebben organisatoren van een burgerinitiatief duidelijkheid en zekerheid over de wijze waarop hun steunbetuigingen worden gecontroleerd. Ook wordt gewaarborgd dat de steunbetuigingen van alle burgerinitiatieven op dezelfde wijze en even intensief worden gecontroleerd.

  • 4. In de artikelen 6 en 7 is een verkorte rechtsbeschermingsprocedure geregeld voor organisatoren van een burgerinitiatief die in beroep willen tegen het besluit omtrent de certificering van steunbetuigingen. Op deze manier kan een geschil op korte termijn worden beslecht zodat de organisatoren de procedure van het indienen van een burgerinitiatief kunnen vervolgen bij de Europese Commissie.

De leden van de PVV-fractie vragen zich af of de regering meerwaarde ziet in het Europees burgerinitiatief ten opzichte van bijvoorbeeld petities die in afzonderlijke lidstaten worden ingediend.

Het Europees burgerinitiatief is niet vergelijkbaar met petities in afzonderlijke lidstaten, aangezien de burger zich middels het Europese burgerinitiatief direct tot de Europese Commissie kan wenden. Door gebruik te maken van het instrument van het Europese burgerinitiatief kan de burger onafhankelijk van nationale instanties zelf zijn belangen in Brussel behartigen. Het burgerinitiatief is een vorm van participatieve democratie waarvoor in het Verdrag van Lissabon de grondslag is gelegd. Het doel is om burgers concrete mogelijkheden te geven om deel te nemen aan het democratisch bestel van de Europese Unie.

2. De kern van de nieuwe regelgeving

De leden van de VVD-fractie vragen een verduidelijking en reactie van de regering op de volgende vragen. Behoeven de organisatoren ook een certificaat van de minister van BZK als de software van de Commissie wordt gebruikt? Als een certificaat in dat geval niet nodig is, waar blijkt dat dan uit? Ook de leden van de SP-fractie stellen vragen over de certificering van een online verzamelsysteem. Het systeem wordt vooraf gecertificeerd. De leden citeren: «Het certificaat laat uiteraard onverlet dat de organisator bij de verwerking van persoonsgegevens artikel 12 van de Verordening dient te eerbiedigen.» Wat als dit niet gebeurt, zo vragen de leden van de SP-fractie zich af. Wat als iemand bij de certificering alles op orde heeft, maar vervolgens toch rommelt met het verzamelsysteem, of anderszins sjoemelt met het verzamelen van steunbetuigingen? Hoe wordt daarop toegezien? En door wie?

De Europese Commissie stelt inderdaad software beschikbaar voor organisatoren. Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen het gehele online verzamelsysteem en de software, die daar slechts een deel van uitmaakt. Een systeem voor het online verzamelen van steunbetuigingen als bedoeld in de Verordening is namelijk een informatiesysteem bestaande uit software, hardware, een hostingomgeving, bedrijfsprocessen en personeel. Om dit nog iets concreter te maken: een internetsite is het gedeelte dat zichtbaar is voor de burgers. Op deze site kunnen burgers hun gegevens invoeren en zo een initiatief steunen. De inrichting van deze site gebeurt met de software van de Europese Commissie. Verder «draait» de site op een server, oftewel hardware, waar de verzamelde gegevens op worden opgeslagen.

Al deze onderdelen moeten aan bepaalde technische en veiligheidseisen voldoen. Het gebruik van de software van de Commissie is derhalve slechts een onderdeel van het online verzamelsysteem, voor het geheel is daarom wel degelijk een certificaat nodig. Het certificeringsproces is in dat geval wel eenvoudiger, omdat de controles op de software grotendeels kunnen worden overgeslagen.

Overigens zij er voor de volledigheid nog eens op gewezen dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alleen een online verzamelsysteem certificeert wanneer de met het systeem verzamelde gegevens in Nederland worden opgeslagen (artikel 6, eerste lid, van de Verordening).

Als een online verzamelsysteem een certificaat verkrijgt wil dat zeggen dat volgens de betreffende autoriteit voldoende is gebleken dat het systeem op dat moment voldoet aan de vereisten van de Verordening (uitgewerkt in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1179/2011 van de Commissie van 17 november 2011 tot vaststelling van technische specificaties voor systemen voor het online verzamelen van steunbetuigingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad over het burgerinitiatief (PbEU 2011, L 301)). Het certificaat biedt inderdaad geen garantie voor de toekomst. Het is dus in theorie mogelijk dat de organisatoren «rommelen» met het systeem of anderszins sjoemelen met het verzamelen van steunbetuigingen. Daar moeten echter twee kanttekeningen bij worden geplaatst.

Ten eerste moeten organisatoren moeite doen om het online verzamelsysteem op te zetten conform de vereisten, en de documenten te verzamelen waaruit blijkt dat het systeem aan de vereisten voldoet.

In de praktijk blijkt tot nu toe dat het verzamelen van deze gegevens lastiger is dan verwacht, doordat organisatoren afhankelijk zijn van de private hosts voor oplevering van de benodigde gegevens. In dat opzicht is het van belang dat de Europese Commissie nu host is voor meerdere initiatieven, en dat de Commissie de organisatoren ook helpt met het opleveren van de voor certificering benodigde documentatie. De Commissie bekijkt momenteel of het op basis van deze documentatie ook organisatoren met private hosts tegemoet kan komen door bijvoorbeeld templates beschikbaar te stellen. Ondanks deze inspanningen van de Commissie om het makkelijker te maken voor organisatoren, blijft het de benodigde moeite kosten om een systeem op te zetten dat aan de vereisten voldoet. De organisatoren hebben er geen belang bij om na al hun inspanningen om een goed systeem op te zetten, dit systeem weer te gaan verslechteren. Zij hebben er juist belang bij om hun systeem goed op orde te houden, omdat organisatoren op grond van de Verordening verantwoordelijk zijn voor bescherming van de verzamelde persoonsgegevens. Bovendien zou het in de publieke opinie naar verwachting funest zijn als de organisatoren zouden «rommelen» met het systeem. Voor wat betreft het anderszins sjoemelen met het verzamelen van steunbetuigingen geldt dat het vervalsen van steunbetuigingen strafbaar is op grond van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte).

De tweede kanttekening is dat in het Europees besluitvormingsproces rond de Verordening een afweging van praktische orde is gemaakt. Het zou disproportioneel veel lasten en kosten met zich meebrengen om een online verzamelsysteem continu of zeer regelmatig te controleren. Het is voor alle partijen het meest effectief en efficiënt om vooraf te zorgen voor een strenge toets en vervolgens te vertrouwen op de verantwoordelijkheid van de organisatoren en de genoemde prikkels om die verantwoordelijkheid te nemen.

In het kader van de bescherming van persoonsgegevens vragen de leden van de VVD-fractie welke wetgeving er geldt voor de verwerking van de Nederlandse steunbetuigingen, als het burgerinitiatief afkomstig is van een burger uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

In alle lidstaten gelden de eisen aan de bescherming van de persoonsgegevens, zoals die zijn opgenomen in artikel 12 van de Verordening. Dit artikel bepaalt onder andere dat Richtlijn 95/46/EG2 en de nationale bepalingen ter uitvoering daarvan van toepassing zijn. Op deze manier is gewaarborgd dat in elke lidstaat de persoonsgegevens van steunbetuigingen op overeenkomstige wijze wettelijk worden beschermd. In artikel 4 van Richtlijn 95/46/EG is bepaald welk nationaal recht van toepassing is. Hierbij is relevant wie de voor de gegevensverwerking verantwoordelijke is en waar deze is gevestigd. Bij het verzamelen van de steunbetuigingen zijn de organisatoren van een burgerinitiatief de voor de gegevensverwerking verantwoordelijken (zie artikel 12, tweede lid, van de Verordening). Zij bepalen zelf waar zij zich vestigen. Bovenstaande betekent dat niet op voorhand is te zeggen welk nationaal recht van toepassing is op een burgerinitiatief van een burger uit een andere lidstaat, dit is afhankelijk van de locatie van de vestiging van de organisatoren van een burgerinitiatief. Indien de organisatoren kiezen voor meerdere vestigingen, kan het nationale recht van meerdere lidstaten van toepassing zijn. Dit wordt bepaald door de activiteiten die door een vestiging worden verricht. Als er binnen een vestiging sprake is van effectieve en daadwerkelijke uitoefening van activiteiten in het kader waarvan persoonsgegevens worden verwerkt, is het een vestiging in de zin van Richtlijn 95/46/EG en is het nationale recht van de lidstaat waar de vestiging is gevestigd van toepassing.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie voor wie de kosten zijn van een burgerinitiatief, en of er subsidies beschikbaar zijn vanuit de Nederlandse overheid dan wel vanuit Brussel voor de uitvoering van het burgerinitiatief?

Voor wat betreft de kosten van verificatie en certificering van steunbetuigingen regelt de Verordening in artikel 8, derde lid, dat dit certificaat kosteloos wordt verstrekt. Wat betreft de kosten voor certificering van een online verzamelsysteem is er in de Verordening niets geregeld. De Europese Commissie heeft echter informeel aangegeven te hopen dat lidstaten de kosten voor certificering van online systemen niet doorberekenen aan organisatoren. Het gaat immers om grote bedragen en de organisatoren maken al kosten voor het opzetten van het online systeem en het voeren van de campagne. Nederland kan zich in deze lijn vinden. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft jaarlijks een bedrag van € 250.000 gereserveerd voor de eventueel te maken kosten. Hiervan kunnen in ieder geval voor meerdere initiatieven steunbetuigingen geverifieerd en gecertificeerd worden; de kosten daarvoor zijn rond de € 10.000 per initiatief. Daarnaast blijft er ruimte over om voor enkele initiatieven online systemen te certificeren. De kosten hiervoor zijn bij voorbaat wat minder goed te duiden, omdat deze sterk kunnen verschillen afhankelijk van het systeem (bijvoorbeeld of de software van de Europese Commissie wordt gebruikt), maar moet gezocht worden in de ordegrootte van minimaal € 15.000 tot maximaal € 40.000.

Voor de kosten die organisatoren zelf moeten maken zijn geen subsidies beschikbaar vanuit de Nederlandse overheid dan wel vanuit Brussel. Door de certificering van een online systeem en de certificering van steunbetuigingen te bekostigen, biedt Nederland al voldoende steun aan organisatoren. Verder kan het vinden van steun, in natura dan wel financieel, al naar gelang de behoefte van de organisatoren onderdeel zijn van het proces om tot een burgerinitiatief te komen. De Europese Commissie gaat er ook vanuit dat burgers desgewenst zelf sponsors vinden. In de Verordening is hierover opgenomen (artikel 4, eerste lid): «De organisatoren verstrekken voor het register en indien van toepassing op hun website regelmatig bijgewerkte informatie betreffende de steun en de financieringbronnen voor het voorgesteld burgerinitiatief.»

Ten aanzien van de rol van de gemeente Den Haag stellen de leden van de VVD-fractie enkele vragen. In hoeverre wordt deze gemeente financieel gecompenseerd voor deze taak? Heeft er overleg met de gemeente Den Haag plaatsgevonden over deze taakuitbreiding? Hoe kijkt de gemeente Den Haag aan tegen deze taakuitbreiding?

Met de gemeente Den Haag is al sinds de eerste helft van 2011 regelmatig contact over de samenwerking ten behoeve van verificatie van steunbetuigingen. Gezien de ervaring die de gemeente Den Haag heeft met het uitvoeren van werkzaamheden in de GBA-V en PIVA-V is het efficiënt en effectief van deze kennis gebruik te maken. De gemeente heeft in haar gewone dienstverlening ervaring met het opvangen van pieken in de vraag en kan daardoor ook inspelen op de onbekende frequentie en omvang van de verificatiewerkzaamheden. De gemeente voert de werkzaamheden evenwel uit onder volledige verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er is dus ook geen sprake van een taakuitbreiding van de gemeente.

De onderlinge afspraken zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst die naar verwachting in februari ondertekend wordt. Daarin is onder meer geregeld dat de gemeente Den Haag de werkzaamheden uitvoert en op basis van nacalculatie de kosten in rekening brengt van het ministerie. Voor deze werkwijze is gekozen omdat het niet gaat om een taakuitbreiding van de gemeente, maar om een pragmatische samenwerkingsrelatie. Bovendien is bij voorbaat onbekend wat de omvang van de werkzaamheden zal zijn, zowel in frequentie als omvang. De gemeente Den Haag heeft door middel van een offerte een kostenindicatie gegeven en zal op basis van deze offerte nacalculeren en een rekening aan het ministerie sturen.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen bepalingen dat initiatieven niet «lichtzinnig of ergerlijk» mogen zijn of niet tegen de waarden van de EU in mogen gaan? Zij vragen wie dit bepaalt en of het niet vreemd is om dergelijke voorwaarden te verbinden aan het toestaan van burgerinitiatieven. Ook vragen zij hoeveel waarde een initiatief dan heeft, en of er verder sprake is van een beperking die maakt dat initiatieven slechts mogen worden ingediend om bestaande Verdragen uit te laten voeren. Ook de leden van de SP-fractie hebben op dit punt vragen. Zij vragen wie beoordeelt of een voorstel «lichtzinnig» of «ergerlijk» is en vanuit welk referentiekader dit wordt beoordeeld.

Het criterium dat een burgerinitiatief niet lichtzinnig of ergerlijk mag zijn, is in de Verordening opgenomen om te voorkomen dat er burgerinitiatieven worden opgestart die immoreel, beledigend of volkomen absurd zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een burgerinitiatief met een racistisch karakter, of een burgerinitiatief met als streven dat de lucht voortaan groen moet zijn in plaats van blauw. De Europese Commissie bepaalt of een burgerinitiatief lichtzinnig of ergerlijk is. Hierbij stelt de Commissie zich terughoudend op; er moet duidelijk sprake zijn van een lichtzinnig of ergerlijk burgerinitiatief. Op dit punt is de Engelse tekst van de Verordening preciezer dan de Nederlandse tekst, daar staat dat het burgerinitiatief niet «manifestly abusive, frivolous or vexatious» mag zijn. Een andere voorwaarde om een Europees burgerinitiatief te laten registreren is inderdaad dat een burgerinitiatief niet tegen de waarden van de EU in mag gaan. Deze waarden zijn opgesomd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie: «De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, nondiscriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.» Ook hier geldt dat er duidelijk sprake moet zijn van strijd met één van deze waarden, voordat de Europese Commissie de registratie van een burgerinitiatief om deze reden zal afwijzen.

Dat een burgerinitiatief niet lichtzinnig, ergerlijk of in strijd met de waarden van de Europese Unie mag zijn, voorkomt dat er misbruik wordt gemaakt van het Europees burgerinitiatief. Het is te vergelijken met de bepaling in artikel 132a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer dat een burgerinitiatief niet in strijd mag zijn met de Grondwet of de goede zeden.

De voorwaarde dat het voorgestelde Europese burgerinitiatief niet buiten het kader van de bevoegdheden van de Europese Commissie valt om een voorstel in te dienen ter uitvoering van de bestaande verdragen, heeft een heel praktische achtergrond. De Verordening is gebaseerd op artikel 11, vierde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin staat dat één miljoen burgers het initiatief kunnen nemen om de Europese Commissie te verzoeken om een voorstel in te dienen tot een rechtshandeling van de Europese Unie ter uitvoering van de Verdragen3. Als een Europees burgerinitiatief de bevoegdheden van de Europese Commissie om een dergelijk voorstel in te dienen, te buiten gaat, is de Commissie bij voorbaat al niet in staat om aan dit verzoek te voldoen en heeft het betreffende burgerinitiatief dus geen zin.

Of is voldaan aan de voorwaarden voor de registratie van een Europees burgerinitiatief (waaronder de bovengenoemde voorwaarden) wordt in eerste instantie beoordeeld door de Europese Commissie. Indien de registratie van een burgerinitiatief wordt afgewezen door de Europese Commissie, wordt dit besluit gemotiveerd en openbaar gemaakt op internet (http://ec.europa.eu/citizens-initiativel). Voor zover er ruimte voor interpretatie is en deze in de praktijk problemen oplevert, kan deze interpretatieruimte door jurisprudentie worden ingevuld. De organisatoren van een burgerinitiatief kunnen namelijk tegen het besluit van de Commissie in beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Ze kunnen ook een klacht indienen bij de Europese Ombudsman (artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie).

De leden van de SP-fractie stellen enkele vragen met betrekking tot het burgercomité. Waarom moeten aanvragers zo nadrukkelijk uit verschillende lidstaten komen? Waarom wordt op deze manier onderscheid gemaakt tussen burgers?

Het is wenselijk dat een Europees burgerinitiatief breed draagvlak heeft onder Europese burgers. Daarom is het van belang dat het organisatiecomité bestaat uit burgers die woonachtig zijn in minimaal zeven verschillende lidstaten. Zij hoeven niet allemaal verschillende nationaliteiten te hebben. Door echter woonachtig te zijn in verschillende lidstaten maken zij breed onderdeel uit van de Unie en hebben zij een beeld van wat er leeft in diverse lidstaten. Dat maakt het voor het organisatiecomité ook beter mogelijk in te schatten hoe kansrijk het initiatief is. Als in het comité de indruk bestaat dat alleen al in de lidstaten waar zij woonachtig zijn breed draagvlak is te vinden onder de burgers, zal het comité meer kans maken op een succesvol initiatief dan wanneer alle leden van het comité uit dezelfde lidstaat komen en er weinig zicht is op wat er leeft in andere lidstaten. Er wordt dan ook geen onderscheid gemaakt in die zin dat voor alle burgers uit alle lidstaten dezelfde vereisten gelden; het is voor niemand in de Europese Unie moeilijker of makkelijker een initiatief te organiseren.

De leden van de SP-fractie stellen ook de vraag waarom één miljoen burgers uit één land niet voldoende zouden zijn.

Met een Europees burgerinitiatief kunnen Europese burgers de Europese Commissie verzoeken een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen vergelijkbaar met het recht van het Europees Parlement in het kader van artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en van de Raad in het kader van artikel 241 VWEU. Omdat het gaat om Europese besluitvorming is het van belang dat het initiatief door de Europese Unie heen breed gedragen wordt onder de burgers. Daarom is vereist dat ten minste één miljoen burgers een initiatief steunen, en dat zij afkomstig zijn uit zeven lidstaten, en dat er in minimaal zeven lidstaten een minimum aantal steunbetuigingen wordt gehaald (750 maal het aantal zetels in het Europees Parlement). Zo wordt voorkomen dat een in één lidstaat sterk levend onderwerp op de Europese agenda komt. Dat zou grote lidstaten ook een voorsprong geven op kleinere lidstaten. En een initiatief dat uit meerdere lidstaten komt is kansrijker door de gewone wetgevingsprocedure te komen, waarin een meerderheid van lidstaten samen met het Europees Parlement moet besluiten.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de regering bereid is om burgerinitiatieven breder bekend te maken, bijvoorbeeld door voor lopende initiatieven posters in gemeentehuizen te maken, of informatie te publiceren op een site van de rijksoverheid? Of ziet zij het primair als een taak van de Europese Commissie om initiatiefnemers te ondersteunen?

Organisatoren worden geacht zelf campagne te voeren. Dat is juist een heel belangrijk onderdeel van een burgerinitiatief. Met de campagne wordt immers duidelijk of een onderwerp aanslaat bij een groot deel van de bevolking. De organisatoren kunnen hierbij gebruik maken van de site van de Europese Commissie. Hiernaast zijn er in elke gemeente mogelijkheden tot het ophangen van posters, waar ook organisatoren van een burgerinitiatief gebruik van kunnen maken. Het Rijk zal geen acties ondernemen als het de campagnes betreft.

Ten slotte zij nog opgemerkt dat naar verwachting de campagnes vooral online zullen worden gevoerd. Het opzetten van een website is tegenwoordig niet moeilijk en de beschikbaarheid van social media maakt het mogelijk grote hoeveelheden mensen te bereiken. In die zin is een papieren campagne naar verwachting minder waarschijnlijk.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk