Kamerstuk 33402-5

Amendement van de leden Harbers en Plasterk over het regelen van diverse maatregelen uit het deelakkoord begroting 2013

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013)

Gepubliceerd: 5 oktober 2012
Indiener(s): Ronald Plasterk (PvdA), Mark Harbers (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33402-5.html
ID: 33402-5

Nr. 5 AMENDEMENT VAN DE LEDEN HARBERS EN PLASTERK

Ontvangen 5 oktober 2012

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In de beweegreden wordt «en inkomensbeleid» vervangen door: , inkomensbeleid en het verbeteren van de overheidsfinanciën.

II

Na artikel I, onderdeel G, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ga

In artikel 8.2 wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. de werkbonus (artikel 8.12);.

III

Na artikel I, onderdeel H, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ha

Na artikel 8.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.12 Werkbonus

  • 1. De werkbonus geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet en die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 64 jaar.

  • 2. De werkbonus bedraagt:

    • a. 57,763% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 17 139, met een maximum van € 1 100, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:

    • b. 10,502% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 22 852.

IV

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Ia

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2014 na artikel 10.7 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.7a Indexering maximumbedrag, inkomensgrenzen en percentages werkbonus

  • 1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 8.12, tweede lid, vermelde bedragen en percentages bij ministeriële regeling vervangen door andere bedragen en andere percentages.

  • 2. Het percentage in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a, wordt berekend door het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a, laatstvermelde bedrag na toepassing van het zesde lid te delen door het verschil van:

    • a. 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, en

    • b. het volgens het vierde lid berekende bedrag.

  • 3. Het percentage in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel b, wordt berekend door het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a, laatstvermelde bedrag na toepassing van het zesde lid te delen door het verschil van:

    • a. 175% van 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, en

    • b. het volgens het vijfde lid berekende bedrag.

  • 4. Het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a, eerstvermelde bedrag wordt gesteld op 90% van 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.

  • 5. Het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel b, vermelde bedrag wordt gesteld op 120% van 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.

  • 6. Het in artikel 8,12, tweede lid, onderdeel a, laatstvermelde bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met het quotiënt van:

    • a. de op 1 januari van het kalenderjaar geldende uitkering voor de ongehuwde pensioengerechtigde als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, en

    • b. de op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar geldende uitkering, bedoeld in onderdeel a.

  • 7. Bij het begin van het kalenderjaar 2015 wordt vóór toepassing van het zesde lid het in artikel 8,12, tweede lid, onderdeel a, laatstvermelde bedrag vermenigvuldigd met een factor 3.

  • 8. De volgens het tweede en derde lid berekende percentages worden rekenkundig afgerond op drie decimalen.

V

Na artikel VII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIa

In de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt met ingang van 1 maart 2013 in artikel 23 «9,7 percent» vervangen door: 21 percent.

ARTIKEL VIIb

Bij verzekeringen waarbij de laatste prolongatiedatum of datum van stilzwijgende verlenging, of bij afwezigheid van die datum de ingangsdatum van de verzekering, vóór 1 maart 2013 ligt, is het assurantiebelastingtarief van 21% van toepassing op de premies die na 28 februari 2013 vervallen.

VI

Na artikel IX worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IXa

De artikelen XXIBIS en XXIB van het Belastingplan 2011 vervallen.

ARTIKEL IXb

Het Belastingplan 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen A, B, C, D, E, F, I en P vervallen.

2. Onderdeel R komt te luiden:

R

In artikel 10.1, eerste lid, wordt «en artikel 8.12, zevende lid, laatstvermelde bedragen» vervangen door: laatstvermelde bedragen.

3. In het in onderdeel T opgenomen artikel 10a.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt de laatste volzin.

B

Artikel III, onderdeel C, vervalt.

C

Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel D vervalt.

2. Onderdeel F komt te luiden:

F

Artikel 39d komt te luiden:

Artikel 39d

  • 1. Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3 000 of meer bedroeg, blijven de artikelen 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5°, en onderdeel r, onder 4°, en derde lid, 19g, 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca en 22d, artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 22ca, tweede lid, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven.

  • 2. De waarde in het economische verkeer van een aanspraak ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum minder bedroeg dan € 3 000 wordt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca en 22d, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, aan het begin van het kalenderjaar als loon uit tegenwoordige arbeid in aanmerking genomen.

  • 3. Bij de toepassing van het tweede lid blijft artikel 22ca, eerste lid, tweede volzin, zoals deze volzin op 31 december 2011 luidde, buiten beschouwing.

D

Artikel VII, onderdeel B, komt te luiden:

B

In artikel 39d vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

E

Artikel XI, onderdeel C, vervalt.

F

Artikel XIV vervalt.

G

Artikel XXVIII, onderdeel Ga, komt te luiden:

Ga

Artikel 30i wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, aanhef, wordt «ingevolge de artikelen 30f en 30h aan heffingsrente» vervangen door «ingevolge artikel 30fc aan belastingrente». Voorts wordt in de laatste volzin van het lid «van het in artikel 30f, derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak» vervangen door: van het in artikel 30fc, tweede lid, bedoelde tijdvak.

2. In het vierde lid wordt «artikel 30f, eerste lid, tweede volzin, buiten aanmerking gelaten» vervangen door: artikel 30fc, vijfde lid, buiten toepassing gelaten.

ARTIKEL IXc

Het bij koninklijke boodschap van 25 april 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2012) (Kamerstukken 33 245) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel XV wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A vervalt.

2. Onderdeel B vervalt.

3. Onderdeel C vervalt.

B

Artikel XIX, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. Onderdeel b vervalt.

VII

Aan artikel XI, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. artikel IXb toepassing vindt voordat de artikelen II, onderdelen A, B, C, D, E, F, I, P, R en T, III, onderdeel C, VI, onderdelen D en F, VII, onderdeel B, XI, onderdeel C, XIV en XXVIII, onderdeel Ga, van het Belastingplan 2012 worden toegepast;

  • e. artikel IXc toepassing vindt voordat de artikelen XV, onderdelen A, B en C, en XIX, eerste lid, van de Fiscale verzamelwet 2012 worden toegepast.

Toelichting

Dit amendement voorziet in de volgende maatregelen uit het deelakkoord begroting 2013:

  • 1. niet invoeren vitaliteitssparen;

  • 2. verhoging van de assurantiebelasting;

  • 3. invoering werkbonus.

De eerste twee maatregelen zijn dekkingsmaatregelen voor het deelakkoord begroting 2013, onder andere voor het niet laten doorgaan van het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer.1

Niet invoeren vitaliteitssparen

Op grond van het Belastingplan 2012 zou in 2013 vitaliteitssparen worden ingevoerd om het voor werknemers en IB-ondernemers mogelijk te maken om fiscaal vriendelijk te sparen. Als dekkingsmaatregel voor het deelakkoord begroting 2013 wordt voorgesteld vitaliteitssparen niet in te voeren. Op grond van het in het Belastingplan 2012 opgenomen overgangsrecht voor de levensloopregeling zou de mogelijkheid bestaan om fiscaal geruisloos door te storten naar vitaliteitssparen. Met dit amendement komt ook die mogelijkheid te vervallen.

Verhoging assurantiebelasting

Als tweede fiscale dekkingsmaatregel wordt voorgesteld het tarief van de assurantiebelasting met ingang van 1 maart 2013 van 9,7% naar 21% te verhogen. De in het Belastingplan 2011 geregelde verlaging van het tarief van de assurantiebelasting met 0,2 procentpunt per 1 januari 2015 vindt met dit amendement niet langer doorgang. Ook bevat dit amendement overgangsrecht voor de verhoging van de assurantiebelasting. Dit overgangsrecht wordt in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.

Invoeren werkbonus

Op grond van dit amendement wordt een werkbonus ingevoerd voor werknemers die aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar, maar nog niet de leeftijd van 64 jaar hebben bereikt en een arbeidsinkomen hebben tussen 90% en 175% van het wettelijk minimumloon. De werkbonus over 2013 wordt via de definitieve aanslag uitbetaald. Deze kan niet meer worden verwerkt in de voorlopige aanslag.

Op deze plaats wordt opgemerkt dat het deelakkoord begroting 2013 ook een verruiming bevat van de in de memorie van toelichting aangekondigde mogelijkheid voor ondernemers om maximaal vier maanden uitstel van betaling te krijgen voor openstaande belastingaanslagen, waaronder naheffingsaanslagen btw.2 Een voorwaarde voor deze betalingsregeling is dat de openstaande belastingschuld in totaal niet meer dan € 12 000 bedraagt. Om deze ondernemers nog meer tegemoet te komen wordt voorgesteld deze grens te verhogen naar € 20 000. Hiervoor is geen wetswijziging nodig. Deze maatregel zal in de Leidraad Invordering 2008 worden uitgewerkt. De verhoging naar € 20 000 brengt de uitstelregeling in lijn met het reeds geldende beleid rond kortdurend uitstel van betaling voor particulieren waarin dezelfde grens wordt gehanteerd. De verhoging van de grens leidt in 2013 tot een budgettaire derving van € 19 miljoen.

Budgettaire gevolgen

De budgettaire gevolgen van de wetswijzigingen in dit amendement blijken uit de onderstaande tabel. In de onderstaande tabel is zo veel mogelijk uitgegaan van het effect op het EMU-saldo.

Tabel budgettaire gevolgen (in mln., + = positief voor het EMU-saldo)

Maatregel

2013

2014

2015

2016

2017

Niet invoeren vitaliteitssparen

580

764

759

734

700

Verhoging assurantiebelasting

940

1 379

1 403

1 403

1 403

Werkbonus

-70

-70

-210

-210

-210

Totaal

1 450

2 073

1952

1927

1 893

De reeks die in de tabel is opgenomen voor afschaffen vitaliteitssparen wijkt af van de reeks die bij invoering is gepresenteerd. Dit heeft een boekhoudkundige reden. Bij de invoering van vitaliteitssparen is de netto contante waarde van de toekomstige kasstromen ingeboekt (namelijk € 140 miljoen). Dat is gebruikelijk bij maatregelen waar de omkeerregel geldt. Gezien het belang van het EMU-saldo en dus het effect van maatregelen op de kasstromen is in de bovenstaande tabel het kaseffect opgenomen en niet de netto contante waarde.

Bij de raming van het budgettaire effect in 2013 van de verhoging van de assurantiebelasting is geen rekening gehouden met anticipatie-effecten.

Gevolgen uitvoeringskosten Belastingdienst

Het niet invoeren van vitaliteitssparen betekent dat de Belastingdienst geen uitvoeringskosten hoeft te maken voor de afhandeling van extra aangiften, voor het toezicht op de juiste toepassing van de aftrek in de inkomstenbelasting en de inhouding bij opname en voor de verwerking van gegevens van banken en verzekeraars in de vooringevulde aangifte. De verhoging van het tarief van de assurantiebelasting naar 21% vergt in 2013 en 2014 incidentele kosten voor controle en toezicht. Het invoeren van de werkbonus vergt eenmalige automatiseringskosten in 2013.

Onderdeelsgewijs

Onderdeel I

De considerans wordt aangepast in verband met de aanvullende maatregelen in dit amendement.

Onderdelen II en III

Artikel I, onderdeel Ga en Ha (artikelen 8.2 en 8.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Op grond van het in dit amendement voorgestelde artikel I, onderdelen Ga en Ha, wordt een heffingskorting ingevoerd met de naam «werkbonus» die geldt voor de belastingplichtige die aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar, maar nog niet de leeftijd van 64 jaar heeft bereikt. Als aanvullende voorwaarde geldt dat de belastingplichtige een arbeidsinkomen geniet van meer dan 90% maar minder dan 175% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag). Deze werkbonus is zodanig vormgegeven dat het recht op die heffingskorting ontstaat vanaf een arbeidsinkomen van 90% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag) en dat vanaf dat inkomen het bedrag van de werkbonus oploopt van nihil (bij een arbeidsinkomen van 90% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag)) tot het maximumbedrag van € 1 100 (cijfers 2013), welk maximum wordt bereikt bij een arbeidsinkomen van 100% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag). Tot een arbeidsinkomen van 120% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag) blijft de werkbonus € 1 100 (cijfers 2013). Vervolgens loopt het bedrag van de werkbonus af vanaf 120% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag) tot dat bedrag nihil bedraagt bij een arbeidsinkomen van 175% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de leeftijden waarop het recht op deze werkbonus bestaat in de komende jaren niet worden aangepast aan de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd.

Onderdeel IV

Artikel Ia (artikel 10.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Op grond van het in dit amendement voorgestelde artikel Ia wordt een bepaling opgenomen op grond waarvan met ingang van 1 januari 2014 een jaarlijkse indexering plaatsvindt van de bedragen en percentages die de hoogte van de werkbonus (zie de onderdelen II en III) bepalen. De indexering van de hoogte van het maximumbedrag van de werkbonus wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van de hoogte van de AOW voor ongehuwden. Dit is vormgegeven door dat maximumbedrag te vermenigvuldigen met het quotiënt van het bedrag van de AOW voor een ongehuwde op 1 januari van het kalenderjaar en het op 1 januari van het daaraan voorafgaande kalenderjaar geldende AOW-bedrag. Dit maximumbedrag zal voorts aan het begin van het kalenderjaar 2015 worden verdrievoudigd (het bedrag geldend aan het begin het kalenderjaar 2015 wordt vermenigvuldigd met een factor 3) van het maximumbedrag van de werkbonus ten opzichte van de kalenderjaren 2013 en 2014 opgenomen, rekening houdende met de tussentijdse jaarlijkse indexering. De indexering is zodanig vormgegeven dat – vergelijkbaar aan de indexering van de inkomensgrenzen van de arbeidskorting, zoals opgenomen in artikel 10.7 van de Wet IB 2001 – de hoogte van de inkomensgrenzen en bijbehorende percentages die van belang zijn om de hoogte van de werkbonus te kunnen berekenen, gekoppeld is aan de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantiebijslag).

Onderdelen V en VI

Artikelen VIIa (artikel 23 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer) en IXa (Belastingplan 2011)

Op grond van het in dit amendement voorgestelde artikel VIIa wordt het tarief van de assurantiebelasting met ingang van 1 maart 2013 verhoogd van 9,7% naar 21%. Op grond van het in dit amendement voorgestelde artikel IXa vindt de in het Belastingplan 2011 geregelde verlaging van het tarief van de assurantiebelasting met 0,2 procentpunt per 1 januari 2015 niet langer doorgang.

Artikel VIIb (overgangsrecht verhoging assurantiebelasting)

In het in dit amendement voorgestelde artikel VIIb is overgangsrecht opgenomen voor de verhoging van het tarief naar 21% van de assurantiebelasting, zoals opgenomen in het voorgestelde artikel VIIa. Uit de Wet op belastingen van rechtsverkeer blijkt namelijk niet eenduidig in hoeverre het verhoogde assurantiebelastingtarief ook al van toepassing is op premiebetalingen voor verzekeringen waarvan het verzekeringsjaar vóór 1 maart 2013 is ingegaan, maar waarvan het lopende verzekeringsjaar na 28 februari 2013 eindigt. Het gaat dan om verzekeringen waarvan de laatste prolongatiedatum of de laatste datum van stilzwijgende verlenging vóór 1 maart 2013 plaatsgevonden heeft, maar waarvan de volgende prolongatiedatum, de volgende datum van stilzwijgende verlenging of de datum van beëindiging van de verzekering ná 28 februari 2013 ligt. Ook gaat het hierbij om verzekeringen die op 1 maart 2013 nog nooit geprolongeerd of stilzwijgend verlengd zijn. Van prolongatie is sprake indien de verzekering met een bepaalde tijd – gewoonlijk één jaar – verlengd wordt. Van stilzwijgende verlenging is sprake bij verzekeringen waarbij overeengekomen is dat de totale verzekeringsduur van de verzekering langer dan één jaar duurt, maar waarbij er wel jaarlijks een hoofdpremievervaldatum is. Voor de premies van vorenbedoelde verzekeringen regelt het overgangsrecht dat het nieuwe tarief van 21% van toepassing is op de premies voor deze verzekeringen die na 28 februari 2013 vervallen. Voor het tijdstip waarop een premie vervalt, wordt aangesloten bij het tijdstip, bedoeld in artikel 26 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, waarin is bepaald dat de belasting verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de premie vervalt. Het tijdstip waarop de premie vervalt is het tijdstip waarop de premie uiterlijk moet worden betaald. Indien de betaling van de premie vóór 1 maart 2013 plaatsvindt, maar het tijdstip waarop de premie vervalt na 28 februari 2013 ligt, is op deze premie het nieuwe tarief van 21% van toepassing. Op de premies die zien op een periode die op of na 1 maart 2013 ligt voor verzekeringen die op of na 1 maart 2013 ingaan of voor verzekeringen die op 1 maart 2013 geprolongeerd worden of stilzwijgend verlengd worden, is het nieuwe tarief van 21% van toepassing ongeacht het tijdstip waarop de premie vervalt.

Artikelen IXb en IXc (artikelen 1.7a, 3.1, 3 109a, 3 124, 3 131a, 3 131b, 3 146, 7.2, 9.2, 10.1 en 10a.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikelen 34 en 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 4 van de Wet op de dividendbelasting 1965 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De ingevolge dit amendement voorgestelde artikelen IXb en IXc hebben tot gevolg dat het vitaliteitssparen, dat ingevolge het Belastingplan 2012 op 1 januari 2013 in werking zou treden, niet in werking treedt. Alle bepalingen in het Belastingplan 2012 en in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2012 die op vitaliteitssparen zien vervallen of worden in verband met het niet in werking treden van vitaliteitssparen aangepast.

Ook het in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) met betrekking tot de levensloopregeling opgenomen overgangsrecht wordt op grond van dit amendement in verband met het niet in werking treden van vitaliteitssparen aangepast, omdat een geruisloze omzetting van aanspraken ingevolge een levensloopregeling in een voorziening ingevolge vitaliteitssparen dan uiteraard ook niet meer mogelijk zal zijn.

Voor werknemers die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge een levensloopregeling hadden waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum lager was dan € 3 000 wordt in het ingevolge dit amendement per 1 januari 2013 voorgestelde artikel 39d, tweede lid, van de Wet LB 1964 geregeld dat de waarde in het economische verkeer van de aanspraak ingevolge een levensloopregeling aan het begin van het kalenderjaar in aanmerking wordt genomen als loon uit tegenwoordige arbeid. De waarde van de op 1 januari 2013 opgebouwde aanspraken ingevolge een levensloopregeling komt op die datum, na inhouding van de loonbelasting, vrij, zodat de werknemers daar vrij over kunnen beschikken. Bij deze vrijval worden, op grond van het ingevolge dit amendement per 1 januari 2013 voorgestelde artikel 39d, tweede en derde lid, van de Wet LB 1964, ook de opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting in aanmerking genomen.

Artikel 39d, tweede en derde lid, van de Wet LB 1964, zoals dat ingevolge dit amendement per 1 januari 2013 komt te luiden, kan per 1 januari 2014 vervallen. Dat wordt ingevolge dit amendement geregeld in artikel VII, onderdeel B, van het Belastingplan 2012.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voor werknemers die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge een levensloopregeling hadden waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3 000 of hoger was slechts verandert dat het niet meer mogelijk zal zijn hun aanspraken ingevolge een levensloopregeling om te zetten in een voorziening ingevolge vitaliteitssparen.

Onderdeel VII

Artikel XI (inwerkingtredingsbepaling)

Met de voorgestelde wijziging van de inwerkingtredingsbepaling wordt geregeld dat de ingevolge dit amendement in het Belastingplan 2012 en in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2012 aan te brengen wijzigingen toepassing vinden voordat de betreffende onderdelen van het Belastingplan 2012 en het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2012 worden toegepast.

Harbers Plasterk