Kamerstuk 33400-VI-84

Verslag van een schriftelijk overleg over de aanbieding en reactie op het rapport Werkgroep liberalisering naamrecht

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2013

Gepubliceerd: 17 december 2012
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-VI-84.html
ID: 33400-VI-84

Nr. 84 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van de brief van 27 juli 2010 inzake de aanbieding en reactie op het rapport Werkgroep liberalisering naamrecht (Kamerstuk 32 123 VI, nr. 121).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 december 2012.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts

Inhoudsopgave

   

Blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Algemeen

2

 

Schriftelijke naamskeuze

2

 

Wijziging geslachtsnaam gedurende bepaalde periode na de geboorte (spijtoptanten)

3

 

Wijziging van het Besluit geslachtsnaamwijziging

4

 

Overige

5

II.

Reactie van de staatssecretaris

6

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben op hoofdlijnen met waardering kennisgenomen van de brief d.d. 27 juni 2010 en van het rapport van de Werkgroep liberalisering naamrecht. Deze leden hebben echter nog wel enkele aanvullende vragen en een kritische opmerking.

De leden van de PvdA-fractie willen hun waardering uitspreken over het werk dat de Werkgroep liberalisering naamrecht heeft verricht. Naast het uitspreken van hun waardering willen deze leden de gelegenheid aangrijpen om enkele vragen te stellen en opmerkingen te maken naar aanleiding van de reactie van de toenmalige minister van Justitie op de rapporten van de Werkgroep.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de toenmalige minister van 27 juli 2010 en het bijbehorende rapport «Bouwstenen voor een nieuw naamrecht». Wel hebben zij hier nog enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen rapport van de Werkgroep liberalisering naamrecht. Deze leden zijn verheugd over de concrete maatregelen die op het terrein van het naamrecht worden voorgesteld. Voornoemde leden zijn van mening dat het rapport een aantal handvatten geeft en suggesties doet waardoor Nederland haar naamrecht niet alleen liberaliseert, maar ook moderniseert en zo recht doet aan de diversiteit aan gezinssamenstellingen in Nederland. Deze leden hebben evenwel nog enkele vragen en opmerkingen.

Schriftelijke naamskeuze

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Werkgroep meent dat een afweging van de argumenten met betrekking tot de optie om de ouders de mogelijkheid te bieden per kind naamskeuze te doen en de optie om het huidige uitgangspunt van eenheid en naam tussen volle broertjes en zusjes een politieke keuze is. Naast de opmerking dat de onderlinge band tussen broers en zussen niet alleen tot uitdrukking wordt gebracht middels de familienaam, maar ook afhankelijk is van andere (sociale) factoren, vragen deze leden welk van de twee opties de staatssecretaris voornemens is over te nemen. Als gekozen wordt voor optie twee, kan de secretaris dan duidelijkheid scheppen omtrent zijn voornemens met betrekking tot de adoptie van elkaars kinderen door duomoeders en duovaders?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de voorstellen in de onderhavige brief. Een vereenvoudiging van de procedure om een naamskeuze te melden bij het loket van de burgerlijke stand lijkt voor de hand te liggen. Zoals in de brief wordt aangegeven moeten er voor het melden van een naamskeuze geen zwaardere eisen gesteld worden, dan wanneer een kind wordt erkend. De aan het woord zijnde leden kunnen dit punt dan ook onderschrijven.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het handhaven van de geslachtsnaam van de vader als vangnetnorm bij gebrek aan keuze onwenselijk is en niet te verdedigen valt uitgaande van het gelijkheidsbeginsel. Deze leden roepen tevens in herinnering dat het Committee on the Elimination of Discrimination against Women van de Verenigde Naties Nederland hier reeds tweemaal op heeft aangesproken. De aan het woord zijnde leden willen zich dan ook sterk maken voor de vangnetnorm waarbij het kind, in geval van conflict of gebrek aan keuze, een dubbele geslachtsnaam in alfabetische volgorde krijgt. Deze leden vragen de staatssecretaris zijn afweging kenbaar te maken, voorzien van een heldere en eenduidige argumentatie.

Wijziging geslachtsnaam gedurende bepaalde periode na de geboorte (spijtoptanten)

De leden van de VVD-fractie merken op dat ouders na de geboorte langer de tijd krijgen om de achternaam van hun kind te kiezen. Voor de periode van een jaar is gekozen om ervoor te zorgen dat de (gerechtelijke) procedure tijdig is afgerond. Hoeveel tijd de kost gemiddelde naamswijzigingprocedure bij de ambtenaar en bij de gerechtelijke instanties?

Vindt de staatssecretaris het ook wenselijk dat ouders de mogelijkheid krijgen – bijvoorbeeld binnen drie maanden – om kennelijke verschrijvingen, vergissingen en onvolledigheden (zoals het opgeven van de naam Max als Maximiliaan wordt bedoeld) te herstellen korte tijd na de opgave? Deze leden hebben immers begrepen dat voor dit soort aanpassingen nu nog een gang naar de rechter noodzakelijk is.

Ten aanzien van de wijziging van de geslachtsnaam van het kind in die van de nieuwe partner van de verzorgende ouder, in het geval van toekenning van het gezag aan die partner, meldt de Werkgroep dat zo’n verzoek slechts kan worden toegewezen indien sprake is van een gewichtige reden in het belang van het kind. Deze leden vragen waarom er voor is gekozen om hier een strengere lijn te volgen ten aanzien van het huidige beleid. Immers, het huidige uitgangspunt is dat de rechter het verzoek om naamswijziging alleen kan afwijzen als het belang van het kind zich daartegen verzet.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de maatregel die de toenmalige minister in gedachten had voor de spijtoptanten. Zij zien met belangstelling uit naar het wetsvoorstel van de regering. Wanneer kan de Kamer dit voorstel verwachten? In de brief nam de toenmalige minister een afwachtende houding aan ten aanzien van de uitwerking van aanbevelingen van de Werkgroep, omdat deze de verdere uitwerking wilde overlaten aan zijn opvolger. Voornoemde leden wil deze voorstellen afwachten alvorens dieper in te gaan op de inhoud van het rapport van de Werkgroep. De toenmalige minister gaf in de brief aan dat de praktijk vraagt om een spoedige wijziging op een aantal punten. Welke ontwikkelingen in de praktijk hebben de toenmalige minister bewogen om toch eerst het rapport naar de Kamer te sturen? Waarom zijn juist de genoemde punten zo belangrijk dat de regering deze spoedig wil wijzigen? Erkent de staatssecretaris dat de voorgestelde wijzigingen ondergeschikt genoemd kunnen worden in vergelijking met inhoud van de discussie die geleid heeft tot de Werkgroep?

Ook de leden van de CDA-fractie vragen wanneer de door de toenmalige minister in 2011 beoogde wetswijziging precies kan worden verwacht en wat de staatssecretaris exact voor ogen heeft met deze wetswijziging.

Wijziging van het Besluit geslachtsnaamwijziging

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag over de wijziging van het besluit geslachtsnaamswijziging ten behoeve van geadopteerden. Wordt het door de aangekondigde wijziging ook mogelijk gemaakt om naast de achternaam van je geadopteerde ouders ook de achternaam van je biologische ouders te noemen? Maakt het terugwijzigen van de achternaam van geadopteerde ouders naar de achternaam van je biologische ouders het daardoor niet eenvoudiger omdat bij de burgerlijke stand bekend is wie de biologische ouders zijn?

De aan het woord zijnde leden zijn verheugd over het voornemen dat geen leges hoeven te worden betaald bij een verzoek om naamswijziging bij slachtoffers van misbruik of incest. Is dat de enige belemmering voor deze slachtoffers om tot een snelle en eenvoudige wijziging van hun achternaam te komen of kan of moet hieraan nog extra aandacht aan besteed worden?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de toenmalige minister voornemens was het Besluit geslachtsnaamwijziging in die zin te wijzigen dat het Besluit wordt aangevuld met de grond dat volwassen geadopteerden hun (Nederlandse) geslachtsnaam kunnen terugwijzigen in hun oorspronkelijke (bijv. Chinese) geslachtsnaam. Deze leden vragen of ook in het geval iemand bijvoorbeeld een Nederlandse moeder en een buitenlandse vader heeft het hiermee ook mogelijk wordt om in een dergelijke situatie de naam van de buitenlandse vader aan te nemen. Zo ja, wat zijn hiervan de voorwaarden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet kan en wat dan precies het verschil is met de situatie van de geadopteerde.

De aan het woord zijnde leden vragen of de staatssecretaris voorbeelden kan noemen van bijzondere belangen die geslachtsnaamwijziging rechtvaardigen?

Deze leden vragen zich wat precies moet worden verstaan onder (de beoogde uitbreiding van) de hardheidsclausule?

Voornoemde leden vinden het een goede zaak dat de leges voor naamswijziging in verband met mishandeling of incest door een ouder komen te vervallen. Wel vragen deze leden ten laste van wie de lasten van deze leges vervolgens worden gebracht?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Hoge Raad van Adel bepleit dat adellijke personen toestemming zouden moeten verkrijgen om een uitgestorven of met uitsterving bedreigde geslachtsnaam van de moeder aan hun naam toe te voegen. De Hoge Raad van Adel merkt volgens de toenmalige minister terecht op dat, omdat het inmiddels mogelijk is geworden om voor nakomelingen te kiezen voor de naam van de adellijke moeder, zij het zonder overgang van de adeldom, familienamen ontstaan die geheel overeenkomen met adellijke geslachtsnamen. Het huidige verbod in het Besluit geslachtsnaamwijziging dient, aldus de toenmalige minister, derhalve geen doel meer en kan vervallen. Deze leden vragen of ditzelfde geldt voor de niet-adel. Dus wanneer de geslachtsnaam van de moeder in kwestie is uitgestorven of met uitsterven bedreigd wordt haar nageslacht deze naam al dan niet aan hun naam mag toevoegen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de staatssecretaris.

Overige

De leden van de VVD-fractie merken op dat het goed is dat het naamrecht wordt gemoderniseerd, zodat het beter aansluit op de praktijk en de wensen van de samenleving.

In de brief van de toenmalige minister van Justitie zijn echter niet alle aanbevelingen van de Werkgroep overgenomen dan wel besproken. Wat is het standpunt van de staatssecretaris ten aanzien van de overige aanbevelingen en worden de conclusies van zijn voorganger overgenomen of ziet de staatssecretaris aanleiding sommige conclusies van de Werkgroep alsnog te onderschrijven?

Verder vragen deze leden of de liberalisering van het naamrecht meer aansluit bij landen zoals Zweden, Denemarken, Noorwegen en Engeland wanneer de aanbevelingen door de Werkgroep worden overgenomen. Kan ook een overzicht worden gegeven met punten waar er overeenkomsten zijn en waar er verschillen zijn? Mochten de aanbevelingen door de Werkgroep worden overgenomen, sluit de liberalisering van het naamrecht dan beter aan bij het Internationaal Privaatrecht?

De aan het woord zijnde leden merken voorts op dat de Werkgroep ten aanzien van het mogelijk maken van een dubbele geslachtsnaam en voor alle buitenlandse personen met een namenreeks om, naast hun officiële naam, in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) te laten registreren dat zij een gedeelte van de namenreeks als voornaam gebruiken en een gedeelte als geslachtsnaam, meldt dat het om een aanzienlijke kostenpost gaat. De oorzaak hiervan is dat dit een aanpassing van het Logisch Ontwerp GBA en de systemen van de afnemers van de GBA vergt. Hoe is deze berekening tot stand gekomen en om welk bedrag zou het in casu gaan?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat er in de discussie over het naamrecht regelmatig wordt gesproken over het introduceren van een dubbele achternaam, vergelijkbaar met het Spaanse naamrecht. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie een paar vragen. Als een ander systeem van achternamen wordt geïntroduceerd, zal dit consequenties hebben voor de registratie hiervan. Is de staatssecretaris van mening dat de GBA in staat is om dubbele achternamen te registreren? Kan dit leiden tot grote automatiseringsproblemen bij de GBA? Zo ja, op welke manier? Wat zullen de kosten zijn als daadwerkelijk wordt overgegaan tot registratie van dubbele achternaam?

Als wordt besloten tot registratie van dubbele achternamen dan zal in de GBA een wirwar aan namen ontstaan: dubbele achternamen van de pasgeborenen, ouders die eigen achternaam of de achternaam van de echtgenoot hebben, kinderen met de achternaam van dan wel de vader, dan wel van de moeder? Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan en ervaart hij dat als een probleem? Kan deze situatie leiden tot grotere identiteitsfraude omdat de wirwar aannamen onduidelijkheid schept of de GBA niet op orde is?

Verder willen de leden van de PvdA-fractie graag weten of de staatssecretaris de in de brief ingenomen standpunten volledig tot de zijne neemt. Zo nee, welke standpunten neemt hij niet over? Ziet de staatssecretaris aanleiding tot aanvullingen op de brief, mede wanneer dit wordt bezien in het licht van de breed gevoerde discussie die de aanleiding heeft gevormd tot uiteindelijk deze brief?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de staatssecretaris verder omgaat met de (overige) aanbevelingen uit het rapport van de Werkgroep liberalisering naamrecht nu het Kabinet inmiddels niet meer demissionair is. Graag ontvangen zij hierop een reactie.

De leden van de D66-fractie waarderen de initiatieven om personen afkomstig uit landen waar namenreeksen gebruikt worden tegemoet te komen. Deze leden vragen of er alternatieven zijn voor de voorgestelde oplossing die de aanzienlijke kosten van het wijzigen van het Logisch Ontwerp GBA en de systemen van de afnemers van de GBA met zich meebrengt. Daarop voortbordurend, vragen deze leden of er een mogelijkheid is om het systeem zodanig te ontwerpen dat in het geval van toekomstige wijzigingen eenvoudig en kosteloze aanpassingen kunnen worden verricht. Naast deze praktische en financiële overwegingen, vragen voornoemde leden hoe de staatssecretaris reflecteert op het voorstel van de Werkgroep om maximaal twee delen van de namenreeks te gebruiken als geslachtsnaam. Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling die strekt tot het mogelijk maken van het voeren van een geslachtsnaam die uit vier delen bestaat in het geval van een dubbele geslachtsnaam? Deze leden vragen de staatssecretaris of het wenselijk en mogelijk is om ook voor de namenreeksen de mogelijkheid open te laten tot het voeren van een geslachtsnaam die uit vier delen bestaat in de vorm van twee samengestelde delen.

De aan het woord zijnde leden menen dat de Werkgroep terecht constateert dat er in het geval van de afweging tussen de naamskeuze per kind of eenheid van naam in het gezin sprake is van een politieke afweging. Deze leden vragen de staatssecretaris uit een te zetten welke van de twee voorgestelde opties de voorkeur heeft en op welke overwegingen deze voorkeur is gebaseerd.

Voornoemde leden vinden het een gemiste kans dat de toenmalige minister zich niet heeft uitgelaten over de introductie van de mogelijkheid van de dubbele achternaam met de bijbehorende vangnetnorm, terwijl de Werkgroep deze nadrukkelijk aanbeveelt. Bovendien, zo brengen deze leden in herinnering, bestaat deze optie wel al in andere Europese landen, zoals Spanje, Denemarken, Engeland, Noorwegen en Frankrijk al. Daarnaast wordt zowel door de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken als in de literatuur aangedrongen op het introduceren van deze mogelijkheid. De aan het woord zijnde leden willen daarnaast benadrukken dat het mogelijk maken van een dubbele achternaam een gelijkwaardig alternatief biedt voor duomoeders. Deze leden beklemtonen nogmaals het belang van deze optie en vragen daarom de staatssecretaris zijn visie op deze suggestie van de Werkgroep te geven.

De aan het woord zijnde leden vinden dat de Werkgroep een waardevolle aanbeveling doet, door te stellen dat adoptieouders er voor moeten kunnen kiezen de oorspronkelijke geslachtsnaam te combineren met één van de geslachtsnamen van de ouders. De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het maximum van twee geslachtsnamen ook hier gehandhaafd blijft, maar vragen de staatssecretaris uiteen te zetten wat de mogelijkheden zijn om van de beide namen van de adoptieouders een samengestelde geslachtsnaam te maken. Op deze wijze kunnen de namen van beide adoptieouders met de oorspronkelijke geslachtsnaam in een nieuwe dubbele geslachtsnaam opgenomen worden. Deze leden vragen de staatssecretaris hier op te reflecteren.

II. Reactie van de staatssecretaris

Algemeen

De leden van de fracties van de VVD, PvdA, CDA en D66 hebben met waardering respectievelijk belangstelling kennisgenomen van het rapport «Bouwstenen voor een nieuw naamrecht» van de Werkgroep liberalisering naamrecht. Zij hebben nog een aantal vragen.

Hierover merk ik allereerst het volgende op.

De toenmalige Minister van Justitie heeft, zoals al aangegeven in mijn brief van 17 april 2012 (Kamerstukken II, 2011/12, 33 000VI, nr. 96), de Werkgroep gevraagd het naamrecht in zijn geheel tegen het licht gehouden. De Werkgroep heeft dat gedaan en heeft waardevolle aanbevelingen gedaan. In deze brief heb ik echter ook aan uw Kamer heb laten weten, dat mij niet is gebleken dat er momenteel sprake is van zodanige grote en urgente problemen op het gebied van het naamrecht dat thans een wetswijziging noodzakelijk is. Ik geef er de voorkeur aan om, als het gaat om wetsvoorstellen, prioriteit te geven aan andere dossiers.

Ik acht het dan ook niet aangewezen om nu vragen te beantwoorden over bijvoorbeeld de eenheid van naam tussen volle broertjes en zusjes, de aanvullende mogelijkheid van een dubbele geslachtsnaam, de vangnetnorm in het geval de ouders het niet eens zijn over de geslachtsnaam van het (eerste) kind, de spijtoptantenregeling waarbij binnen één jaar na de geboorte van het kind de ouders op gezamenlijk verzoek aan de ambtenaar van de burgerlijke stand de geslachtsnaam van het kind kunnen wijzigen in die van de andere ouder, of over de geslachtsnaam van de geadopteerde en adellijke namen. In het verslag worden echter ook vragen gesteld die meer feitelijk van aard zijn. Op deze vragen zal ik hieronder ingaan.

Wijziging geslachtsnaam gedurende bepaalde periode na de geboorte (spijtoptanten)

De leden van de VVD-fractie merken op dat als het advies van de Werkgroep wordt gevolgd, ouders na de geboorte langer de tijd krijgen om de achternaam van hun kind te kiezen. Voor de periode van een jaar voor spijtoptanten is gekozen om ervoor te zorgen dat de (gerechtelijke) procedure tijdig is afgerond. Zij vragen hoeveel tijd de gemiddelde naamswijzigingprocedure bij de ambtenaar en bij de gerechtelijke instanties in beslag neemt. Daarover merk ik het volgende op. De Werkgroep beveelt in aanbeveling 11 aan om het mogelijk te maken dat wanneer ouders na de vaststelling van de geslachtsnaam het met elkaar eens zijn dat het kind toch de geslachtsnaam van de andere ouder moet krijgen, of,de eventuele dubbele geslachtsnaam in een andere volgorde te plaatsen, dat gedurende een bepaalde periode (de Werkgroep denkt daarbij aan een jaar) op een gemakkelijke wijze kan, namelijk door gezamenlijk een verzoek daartoe te doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Een dergelijke wijziging van de geslachtsnaam door de ambtenaar van de burgerlijke stand is eenvoudig van aard en zal in beginsel maximaal twee weken in beslag nemen.

Wanneer de ouders van mening verschillen over de geslachtsnaam van hun eerste kind, kunnen zij gedurende het eerste jaar na de geboorte op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dit conflict voorleggen aan de rechter. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken, aldus het zesde lid van deze bepaling. Dat betekent niet dat er binnen zes weken uitspraak wordt gedaan, omdat bijvoorbeeld in bepaalde gevallen eerst nog een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming nodig is dan wel de zaak zich bijvoorbeeld leent voor een mediationtraject.

De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens of ik het ook wenselijk vind dat ouders de mogelijkheid krijgen – bijvoorbeeld binnen drie maanden – om kennelijke verschrijvingen, vergissingen en onvolledigheden (zoals het opgeven van de naam Max als Maximiliaan wordt bedoeld) te herstellen korte tijd na de opgave. Deze leden hebben immers begrepen dat voor dit soort aanpassingen nu nog een gang naar de rechter noodzakelijk is.

Hierover merk ik op dat kennelijke schrijf- of spelfouten door de ambtenaar van de burgerlijke stand nu reeds kunnen worden verbeterd (artikel 1: 24a, tweede lid, BW). Het gaat hier met name om typefouten. Kennelijke misslagen kunnen worden verbeterd met toestemming van de officier van justitie (artikel 1:24a, eerste lid, BW). Het gaat dan vooral om vergissingen die rechtstreeks uit overgelegde stukken kenbaar zijn. In de literatuur wordt met betrekking tot een dergelijke vergissing wel genoemd het voorbeeld dat de ouders hun pasgeboren kind de naam «Sarah» willen geven, maar dit bij de geboorteaangifte niet te kennen geven waardoor de naam als «Sara» in de geboorteakte wordt opgenomen. Wanneer niet sprake is van een situatie waarin de naam kan worden gewijzigd door de ambtenaar van de burgerlijke stand of de officier van justitie, dient een verzoek tot voornaamswijziging te worden gericht aan de rechter (artikel 1:4, vierde lid, BW) en een verzoek tot geslachtsnaamswijziging aan de Dienst Justis (artikel 1:7, eerste lid, BW).

Ten aanzien van de wijziging van de geslachtsnaam van het kind in die van de nieuwe partner van de verzorgende ouder, in het geval van toekenning van het gezag aan die partner, meldt de Werkgroep dat zo’n verzoek slechts kan worden toegewezen indien sprake is van een gewichtige reden in het belang van het kind. De leden van de VVD-fractie vragen waarom er voor is gekozen om hier een strengere lijn te volgen in vergelijking met het huidige beleid. Immers, het huidige uitgangspunt is dat de rechter het verzoek om naamswijziging alleen kan afwijzen als het belang van het kind zich daartegen verzet.

Ik begrijp uit het rapport «Bouwstenen voor een nieuw naamrecht» dat de Werkgroep van oordeel is dat met verzoeken tot wijziging van de geslachtsnaam van minderjarigen zeer terughoudend moet worden omgegaan vanwege het belang van het kind bij behoud van zijn identiteit waarvan zijn naam een wezenlijk onderdeel is. Volgens de Werkgroep dienen deze verzoeken slechts te worden ingewilligd indien sprake is van een gewichtige reden in het belang van het kind, ook als het gaat om gevallen als genoemd door de vraagstellers, waarin een beroep wordt gedaan op artikel 1:253t lid 5 (verzoek om gezag aan partner van de verzorgende ouder toe te kennen met wijziging van de geslachtsnaam van het kind in die van de partner) of 1:282 lid 7 BW (verzoek om gezamenlijke voogdij van voogd en een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind met wijziging van de geslachtsnaam in die van een van de twee voogden) (aanbeveling 25). De Werkgroep beveelt overigens aan dat alle verzoeken om geslachtsnaamswijziging die minderjarigen betreffen, worden beoordeeld door de kinderrechter (aanbeveling 25, 27). Wat betreft de geslachtsnaam speelt daarbij een rol dat in de huidige praktijk van de verzoeken met betrekking tot minderjarigen die bij de Dienst Justis worden ingediend, het in 98% gaat om scheidingssituaties waarbij moeders de geslachtsnaam van hun kind willen veranderen in hun eigen naam. Aan dergelijke verzoeken ligt veelal een andere niet-naamsgerelateerde, problematiek ten grondslag. Het kan voor de verzorgende ouder een manier zijn om te proberen om de andere ouder uit het leven van het kind te weren. De kinderrechter kan volgens de Werkgroep een zorgvuldige afweging maken en beschikt over diverse instrumenten om het belang van het kind te bepalen en om in scheidingssituaties de eventuele achterliggende problematiek te achterhalen (verwijzing naar mediation, advies Raad voor de Kinderbescherming, horen van partijen). Daarnaast wijst de Werkgroep erop dat de opvattingen over de positie van de niet-verzorgende ouder in het afgelopen decennium zijn veranderd. De Werkgroep wijst in dit verband op het voortduren van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de norm van gelijkwaardig ouderschap na scheiding.

Wijziging van het Besluit geslachtsnaamwijziging

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie zijn verheugd over het voornemen dat geen leges hoeven te worden betaald bij een verzoek om naamswijziging bij slachtoffers van misbruik of incest. De leden van de PvdA-fractie vragen of dat de enige belemmering voor deze slachtoffers is om tot een snelle en eenvoudige wijziging van hun achternaam te komen of dat hieraan nog extra aandacht aan besteed kan of moet worden. De leden van de CDA-fractie vragen ten laste van wie de leges vervolgens worden gebracht.

Het huidige beleid bij de Dienst Justis is dat minderjarige slachtoffers van misbruik of incest in geval van een verzoek om wijziging van hun geslachtsnaam geen leges hoeven te betalen indien zij een vonnis kunnen overleggen waaruit blijkt dat de ouder aan wie de minderjarige zijn geslachtsnaam heeft ontleend onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 236 tot en met 260 en de artikelen 274 tot en met 306 van het Wetboek van Strafrecht. Overigens wordt een dergelijk verzoek slechts een à twee keer per jaar aan de Dienst Justis gericht, welk verzoek dan zoals steeds met voortvarendheid wordt behandeld. De kosten ervan worden gedragen door het departement van Veiligheid en Justitie.

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik voorbeelden kan noemen van bijzondere belangen die geslachtsnaamwijziging rechtvaardigen? Deze leden vragen zich af wat precies moet worden verstaan onder (de beoogde uitbreiding van) de hardheidsclausule? Hierover merk ik het volgende op. De Werkgroep heeft in het rapport (pag. 59) aangegeven dat in het huidige stelsel in de praktijk als knelpunt wordt ervaren dat het voorkomt dat een zeer redelijk verzoek om geslachtsnaamswijziging wordt gedaan, maar dat dit verzoek niet voldoet aan de in het Besluit geslachtsnaamswijziging genoemde gronden en voorwaarden. Ook de huidige zogeheten «hardheidsclausule» (artikel 6 van genoemd Besluit) waarbij moet worden aangetoond dat sprake is van psychische hinder, is niet altijd geschikt om een dergelijk verzoek in te willigen. De Werkgroep beveelt daarom in aanbeveling 22b aan om de hardheidsclausule zodanig aan te passen dat een meerderjarige ook dan een beroep daarop kan doen indien wordt aangetoond dat hij bijzondere belangen heeft bij de geslachtsnaamswijziging. Van «bijzondere belangen» kan volgens de Werkgroep bijvoorbeeld sprake zijn indien een meerderjarige zijn biologische vader vindt en de band met hem en zijn familie tot uitdrukking wil brengen door de geslachtsnaam van de biologische vader aan te nemen.

Overige

Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de liberalisering van het naamrecht in het geval de aanbevelingen van de Werkgroep worden overgenomen, meer aansluit bij landen zoals Zweden, Denemarken, Noorwegen en Engeland en of een overzicht kan worden gegeven met punten waar er overeenkomsten zijn en waar er verschillen zijn. Hierover merk ik op dat de situatie in deze landen en ook die in Frankrijk, Spanje, en Zwitserland is beschreven in de bijlage in het rapport «Naamrecht in vergelijkend perspectief: een quick scan». Wat in deze quick scan opvalt, is dat Engeland heel liberaal is als het gaat om de naamskeuze en de wijziging van de naam. Bij onenigheid tussen de ouders over de keuze van de geslachtsnaam, zal de rechter na een verzoek om een zogeheten specific issue order de naam bepalen. Het Zweedse systeem lijkt op dat van Nederland, zij het dat met betrekking tot de vangnetnorm in het geval geen naamskeuze wordt gedaan, de regel geldt dat indien binnen drie maanden na de geboorte geen keus tussen de naam van de vader of moeder is gemaakt, het kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt. Ook in Denemarken en Noorwegen krijgt het kind de geslachtsnaam van de moeder indien de ouders geen naamskeuze doen. In Nederland geldt zoals bekend als «vangnetnorm» dat het (eerste) kind de naam van de vader krijgt indien de ouders zijn gehuwd; indien de ouders niet zijn gehuwd, krijgt het kind de geslachtsnaam van de moeder, tenzij bij gelegenheid van de erkenning of de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap anders wordt besloten. Voor de goede orde: het aantal eerste kinderen dat in 2010 werd geboren terwijl hun ouders waren gehuwd was nagenoeg gelijk aan het aantal eerste kinderen dat werd geboren terwijl hun ouders niet waren gehuwd. (42 921 respectievelijk 42 545).1

Mochten de aanbevelingen van de Werkgroep worden overgenomen, sluit de liberalisering van het naamrecht dan beter aan bij het internationaal privaatrecht, zo vragen de leden van de fractie van de VVD. De aanbevelingen 1 en 2 van de Werkgroep betreffen het internationaal privaatrecht. Daarover heeft de Werkgroep het volgende gezegd. Bij mensen die twee nationaliteiten hebben, kan het gebeuren dat dezelfde persoon in de landen waarmee hij door nationaliteit is verbonden, onder verschillende namen staat geregistreerd. Zij kunnen van deze zogeheten «hinkende rechtsverhoudingen» veel hinder ondervinden in hun privé en beroepsleven.

De Werkgroep meent dat ouders – mede in verband met de uitspraak in de zaak Garcia Avello van het Europese Hof van Justitie te Straatsburg – ter gelegenheid van de geboorteaangifte van hun kind als dat twee nationaliteiten heeft, moeten kunnen kiezen welk rechtsstelsel op de naamgeving van toepassing is. Momenteel is een dergelijke rechtskeuze niet mogelijk. Wel kan in deze situatie een verzoek om geslachtsnaamswijziging bij de Dienst Justis worden ingediend, waarbij betrokkenen voor de behandeling van dat verzoek leges verschuldigd zijn. Verder is van belang dat in een aantal landen de geslachtsnaam wordt verbogen al naar gelang het geslacht, zoals in Griekenland, Polen en Rusland (bijv. Romanov/Romanova). Volgens het huidige Nederlandse recht is een dergelijke verbuiging van de buitenlandse geslachtsnaam niet mogelijk. Dat kan problemen geven omdat het kind dan een naam krijgt die volgens het recht van het land van de andere nationaliteit verwijst naar de andere sekse dan waartoe zij behoren. De Werkgroep beveelt daarom aan om, naast de mogelijkheid van een rechtskeuze bij Nederlandse kinderen die nog een of meer andere nationaliteiten bezitten ouders de mogelijkheid te bieden om te verklaren dat zij willen dat de buitenlandse geslachtsnaam wordt vervoegd op de manier zoals die in het land van de andere nationaliteit gebruikelijk is. Dit sluit aan bij het Deense, Noorse en Zweedse stelsel. Het moment en de wijze waarop een verklaring kan worden afgelegd, moet aansluiten bij de regelingen voor naamskeuze, aldus de Werkgroep. Hinkende rechtsverhoudingen zullen zich hierdoor minder voordoen.

De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat de Werkgroep meldt dat de kosten van het mogelijk maken van een dubbele geslachtsnaam en het mogelijk maken voor alle buitenlandse personen met een namenreeks om, naast hun officiële naam, in de gemeentelijke basis administratie (GBA) te laten registreren dat zij een gedeelte van de namenreeks als voornaam gebruiken en een gedeelte als geslachtsnaam, aanzienlijk zijn. De oorzaak hiervan is dat dit een aanpassing van het Logisch Ontwerp GBA en de systemen van de afnemers van de GBA vergt. Hoe is deze berekening tot stand gekomen en om welk bedrag zou het in casu gaan? Hierover merk ik het volgende op. De hoogte van de kosten die door de Werkgroep zijn genoemd, zijn inmiddels achterhaald. In het kader van de modernisering van de GBA wordt zoals bekend aan een nieuw Logisch Ontwerp gewerkt voor de Basisregistratie Personen (BRP) die de huidige GBA zal gaan vervangen, het zogeheten LO BRP. Dit nieuwe Ontwerp wordt zodanig ingericht dat de aanpassingen in verband met het naamrecht en het naamgebruik zoals die zijn aanbevolen door de Werkgroep, daarin een plaats kunnen vinden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat er in de discussie over het naamrecht regelmatig wordt gesproken over het introduceren van een dubbele achternaam, vergelijkbaar met het Spaanse naamrecht. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie een paar vragen. Als een ander systeem van achternamen wordt geïntroduceerd, zal dit consequenties hebben voor de registratie hiervan. Zij vragen mij of ik van mening ben dat de GBA in staat is om dubbele achternamen te registreren? Kan dit leiden tot grote automatiseringsproblemen bij de GBA? Zo ja, op welke manier? Wat zullen de kosten zijn als daadwerkelijk wordt overgegaan tot registratie van dubbele achternaam? Hierover merk ik op dat de registratie van dubbele geslachtsnamen nu al mogelijk is in de GBA. Hieraan zijn om die reden dus geen extra kosten verbonden. Deze leden vragen ook of als wordt besloten tot registratie van dubbele achternamen, in de GBA een wirwar aan namen ontstaan: dubbele achternamen van de pasgeborenen, ouders die eigen achternaam of de achternaam van de echtgenoot hebben, kinderen met de achternaam van dan wel de vader, dan wel van de moeder. Zij vragen naar mijn zienswijze ter zake en of ik een probleem ervaar. Kan deze situatie leiden tot grotere identiteitsfraude omdat de wirwar aan namen onduidelijkheid schept of de GBA niet op orde is?

Hierover merk ik het volgende op. De GBA is een administratie waarin gegevens worden geregistreerd die overgenomen worden uit akten van de burgerlijke stand of andere brondocumenten, zoals buitenlandse akten of documenten. Het is nu al zo dat kinderen ofwel de naam van hun vader hebben dan wel die van hun moeder. Als er gecombineerd mag worden en er ook twee namen – van vader én moeder – mogelijk worden, dan is het aan de ambtenaar van de burgerlijke stand om hiermee nauwkeurig om te gaan en de akten op de juiste wijze op te stellen. De GBA is op orde als deze overeenkomt met de namen zoals die in authentieke akten zijn vastgelegd. Identiteitsfraude zal niet groter zijn, zolang de desbetreffende keten (bijvoorbeeld: geboorteakte-GBA-paspoort) goed georganiseerd blijft. Er zijn geen aanwijzingen dat die organisatie minder goed zou worden indien besloten wordt dat dubbele achternamen geregistreerd kunnen worden.

De leden van de D66-fractie waarderen de initiatieven om personen afkomstig uit landen waar namenreeksen gebruikt worden tegemoet te komen. Deze leden vragen of er alternatieven zijn voor de voorgestelde oplossing die de aanzienlijke kosten van het wijzigen van het Logisch Ontwerp GBA en de systemen van de afnemers van de GBA met zich meebrengt. Daarop voortbordurend, vragen deze leden of er een mogelijkheid is om het systeem zodanig te ontwerpen dat in het geval van toekomstige wijzigingen eenvoudig en kosteloze aanpassingen kunnen worden verricht.

Met deze vraag van de leden van de D66-fractie wordt al rekening gehouden in het LO BRP. De gegevensset voor de BRP is zodanig vorm gegeven, dat deze een maximale flexibiliteit bezit om latere wijzigingen zo eenvoudig mogelijk en met zo min mogelijk kosten te kunnen realiseren. Zoals eerder aangegeven wordt het nieuwe Logisch Ontwerp in elk geval zodanig ingericht dat de aanpassingen in verband met het naamrecht en het naamgebruik zoals die zijn aanbevolen door de Werkgroep, daarin een plaats kunnen vinden.