Gepubliceerd: 31 oktober 2012
Indiener(s): Paulus Jansen (SP)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33357-5.html
ID: 33357-5

Nr. 5 VERSLAG

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1.

Algemeen

1

2.

Aanleiding, relevantie en doel wetsvoorstel

2

3.

De Nederlandse voorraadverplichtingen onder de nieuwe wet

2

 

3.1 Voorraad- en productverplichting

2

 

3.2. Het aanhouden van voorraden

3

 

3.3. Handel en antispeculatie

3

 

3.4. Voorraadheffing en financiële aspecten

3

 

3.5. Invloed benzineprijs

4

4.

Artikelsgewijs

4

1. Algemeen

Met interesse hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering nog enkele kritische vragen voorleggen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit voorstel. Deze leden hebben enkele vragen.

2. Aanleiding, relevantie en doel wetsvoorstel

Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, heeft de regering pas in september 2012 dit wetsvoorstel ingediend, dat dateert uit 2009 en geïmplementeerd moet zijn op 31 december 2012? Waar is de vertraging opgetreden? Hoe kan op deze manier een zorgvuldige parlementaire behandeling gewaarborgd worden?

De leden van de PVV-fractie onderschrijven de relevantie van de verplichte voorraden aardolie vanwege de politieke instabiliteit van veel olieproducerende landen. Het is verstandig om een buffer aan te houden om de Nederlandse samenleving te verzekeren van voldoende olie. De leden vragen of deze voorraden ook benut kunnen worden om ongewenste schommelingen in de olieprijs te minimaliseren. Het is immers voor veel Nederlandse industrieën erg belangrijk dat zij kunnen rekenen op een stabiele olieprijs en dat plotselinge fluctuaties tot een minimum beperkt worden.

Het aanleggen en beheren van een strategisch voorraad aardolieproducten is zinvol, zo menen de leden van de SP-fractie. Nederland is sterk afhankelijk van aanlevering van deze productie uit andere landen. Het is niet altijd zeker dat die levering ook plaatsvindt. Dat de strategische voorraad meer in Europees verband wordt getrokken is niet meer dan logisch gezien de verknoping van onze economieën en energievoorzieningen. Kan worden aangegeven, zo vragen deze leden, hoe vaak sinds de aanleg van de strategische voorraad deze is ingezet? Wat was in die gevallen de aanleiding? Wie bepaalt uiteindelijk de inzet van de voorraad en op welke gronden?

3. De Nederlandse voorraadverplichtingen onder de nieuwe wet

3.1. Voorraad- en productverplichting

Hoe kan het, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat de voorraadverplichting boven de drempel stijgt van 5% naar 12%, maar tegelijkertijd het aandeel van het bedrijfsleven daalt van 30% naar 20%. De voorraadverplichting, zo merken zij op, wordt berekend aan de hand van de aangifte voor de te betalen accijns. Waarom leidt een naheffing later niet tot een hogere voorraadverplichting?

Waarom, zo vragen deze leden voorts, voorziet de Richtlijn 2009/119 in een bijzondere positie voor de hoeveelheid motorreactiebrandstof van het kerosinetype. Waarom blijft de vaststelling daarvan beperkt tot 15 verbruiksdagen naar het gemiddeld binnenlands verbruik in het referentiejaar?

Is er voor iedere aardoliesoort een aparte drempel, zo vragen deze leden. Zijn er dus in totaal acht drempels? Waarom moet minstens de helft van de verplicht aan te houden aardolieproducten bestaan uit motorbenzine, reactiemotorbrandstof van het kerosinetype en aardoliedestillaat? Wat gebeurt als deze hoeveelheden niet corresponderen met de hoeveelheden die op basis van artikel 5, lid 2 zijn berekend? Hoe verhoudt artikel 5, lid 3 zich tot artikel 5 lid 1 sub a? Dit zijn toch de zelfde soorten brandstoffen? Waarom is de totale norm (33%) een andere dan de norm per marktdeelnemer (50%)?

Op welke manier kan de regering bepalen dat de door COVA aan te houden aardolieproducten worden verhoogd? Welke procedure wordt daarvoor gevolgd, zo vragen slot de leden van de PvdA-fractie tot slot.

De leden van de SP-fractie vragen wat precies bedoeld wordt met een minimaal voorraaddeel in te vullen met gereed product. Hoe groot is dat aandeel?

3.2. Het aanhouden van voorraden

Hoe kan nagegaan worden of een aardolievoorraad bestemd is ter naleving van internationale verplichtingen van een andere staat dan Nederland of ten behoeve van een voorraadplichtige uit een andere lidstaat, zoals bedoeld in artikel 10, vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PVV-fractie vinden het onverstandig om voorraden in andere lidstaten aan te houden. Immers een conflict in het Midden-Oosten dat van invloed is op de aanvoer van olie kan immers niet alleen Nederland maar iedere lidstaat raken. Het ligt voor de hand dat iedere lidstaat dan eerst ervoor zorgt dat het zelf geen olietekort komt ook als de betreffende voorraad op papier voor een ander land bedoeld is. De leden vragen, net als de Raad van State, welke mogelijkheden Nederland heeft om directe toegang tot de in het buitenland opgeslagen reserves op te eisen.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts waarom Nederland zo’n groot deel van de publieke voorraad in het buitenland aanhoudt. Te meer, omdat de meeste andere landen dat nagenoeg niet doen. Welke bezwaren zijn er om onze publieke voorraad net als veel andere landen in zijn geheel in Nederland aan te houden?

Is er een idee, zo vragen de leden van de SP-fractie, over de geografische verspreiding van de voorraden over Europa. Het is volgens deze leden immers goed denkbaar dat de voorraden neerslaan daar waar veel en goedkope opslag mogelijk is. Nederland is daarin met haar opslagcapaciteit en strategische ligging natuurlijk bij uitstek een locatie voor. Welke rol ziet de regering voor Nederland in die Europese voorraden? Bij opslag in Nederland is ook ondergrondse opslag in lege olievelden en zoutcavernes mogelijk. Leggen de wetten en regels hier beperkingen aan op? Deze leden vragen of van die ondergrondse opslag ook de milieueffecten zijn doorgerekend?

3.3. Handel en antispeculatie

In 2001 is het amendement van de leden Witteveen en Hevinga aangenomen tijdens de behandeling van de Wet voorraadvorming aardolieproducten. Dit amendement voorzag in een antispeculatie artikel, dat verder uitgewerkt zou moeten worden in een Algemene Matregel van Bestuur (AMvB). Hoe heeft de regering sindsdien deze AMvB uitgewerkt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie horen graag in hoeverre de strategische voorraad tussentijds verhandeld wordt. Hoe groot is de doorlooptijd van strategische opgeslagen voorraden aardolieproducten? Hoe wordt toegezien op handel in deze voorraden? Zeker als de prijsstelling in de markt lucratief is kan hier flink op gespeculeerd worden.

3.4. Voorraadheffing en financiële aspecten

De leden van de VVD-fractie hechten sterk aan het vinden van een goede balans tussen het gewenste niveau van olievoorzieningszekerheid en de daaraan verbonden kosten voor de verschillende betrokken partijen. Deze leden begrijpen dat de wijziging die nu voorligt er op neerkomt dat de overheid een deel van de taak tot strategische voorraadvorming van het COVA (Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten) afschuift richting industrie. Dit betekent dat er een fors bedrag van de balans van het COVA richting de industrie schuift. Kan de regering aangeven om wat voor een bedrag het gaat? Brengt dat voor de industrie extra kosten met zich mee, omdat de industrie nu meer voorraden moet aanhouden? Geldt dit voor alle partijen die in de markt voor aardolieproducten opereren in gelijke mate? Of worden er ontheffingen gegeven aan bepaalde spelers, bijvoorbeeld aan partijen die geen eigen raffinaderij hebben?

Als er partijen worden vrijgesteld van de verplichting tot voorraadvorming dan zou dat leiden tot een ongelijk speelveld. Dat lijkt de leden van de VVD-fractie absoluut niet wenselijk. Kan de regering toezeggen dat dergelijke vrijstellingen niet aan de orde zijn? Heeft de voorgestelde wetswijziging op een andere wijze gevolgen voor de concurrentieverhoudingen?

De leden van de PVV-fractie vinden dat er wel erg gemakkelijk over de potentiële extra lasten voor het bedrijfsleven wordt heengestapt. De redenering dat het beter benutten van reeds aanwezige bedrijfsvoorraden niet zorgt voor extra lasten lijkt tegenstrijdig met de constatering dat het bedrijfsleven vooral een minimale voorraad nastreeft. Bovendien zien deze leden de kosten bij de COVA stijgen terwijl zij een lagere voorraadverplichting krijgen vanwege de verplichting tot een hoger percentage gereed product. De leden vragen of er een indicatie gegeven kan worden van de financiële consequenties voor het bedrijfsleven van de voorgestelde voorraadverplichting

3.5. Invloed benzineprijs

De olie-industrie zal de extra kosten willen doorberekenen aan de klant. Wat betekent dit voor de benzineprijs, vragen de leden van de VVD-fractie. Ook zijn deze leden benieuwd wat de gevolgen zijn voor de rijksbegroting. Komen daar middelen vrij als gevolg van deze wetswijziging?

De leden van de PVV-fractie vragen op welke wijze de aangehouden publieke voorraad van invloed is op de benzineprijs aan de pomp. De aan het woord zijnde leden constateren namelijk dat zelfs zonder alle accijnzen de prijs voor 1 liter benzine in Nederland soms wel 10 eurocent duurder is dan in ons omringende landen. De leden zijn erg benieuwd of ons voorraadverplichting stelsel daar op enigerlei wijze debet aan is.

4. Artikelsgewijs

Artikel 4

Wanneer zijn de genoemde AMvB en ministeriële regeling te verwachten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De fungerend voorzitter van de commissie Paulus Jansen

De griffier van de commissie Franke