Gepubliceerd: 20 juli 2012
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: migratie en integratie nederlanderschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33201-9.html
ID: 33201-(R1977)-9

Nr. 9 VERSLAG

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

   

blz.

     

I.

ALGEMEEN

1

1.

Bij verkrijging van het Nederlanderschap wordt afstand gedaan van een of meer andere nationaliteiten waarvan afstand gedaan kan worden

3

2.

Voor optanten wordt een taaleis ingevoerd

8

3.

Voor naturalisatie wordt de termijn in meer gevallen op vijf jaar toelating en hoofdverblijf gesteld

8

4.

Voor naturalisatie wordt een middelen- en kwalificatievereiste gesteld

9

 

– Middelenvereiste

10

 

– Kwalificatievereiste

10

 

– Uitzonderingen

11

5.

Openbare-ordetoetsing

12

 

– Plaats van het wetsvoorstel in het Unierecht inzake burgerschap en vrij verkeer van personen

12

 

– Consultatie

13

 

– Adviescommissie vreemdelingenzaken

13

 

– Vereniging van Nederlandse gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

13

     

II.

ARTIKELSGEWIJS

13

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter aanscherping van de voorwaarden voor verkrijging en verlening van het Nederlanderschap. Deze leden hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met afkeuring kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben grote principiële bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Zij zeggen het de verantwoordelijk minister na dat ze er geen traan om zouden laten als het wetsvoorstel in de prullenbak zou belanden. Deze leden zien het liefst dat dit zo spoedig mogelijk gerealiseerd wordt, zodat er voor de één tot twee miljoen Nederlanders met een dubbele nationaliteit, ongeacht of zij van origine Nederlander zijn of een ander moederland hebben, zo snel mogelijk duidelijkheid komt. Deze leden vragen de regering om nog eens uiteen te zetten waarom de verantwoordelijk minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties er geen traan om zou laten als deze wet, samen met het boerkaverbod, in de prullenbak zou belanden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden merken op dat in de beleving van Nederlanders dit wetsvoorstel verder gaat dan enkel een set aan procedurele maatregels. Het hebben van een Nederlands paspoort als teken van Nederlands staatsburgerschap, raakt aan de identiteit van veel mensen. Juist daarom zien deze leden het verkrijgen van het Nederlanderschap als de bekroning op integratie en participatie, zoals ook de regering terecht stelt. In de afgelopen jaren hebben deze leden zich bewust terughoudend en genuanceerd opgesteld over het hebben van meerdere nationaliteiten. In een wereld vol dynamiek en handelsbewegingen is de mobiliteit van Nederlanders sterk toegenomen. Hierdoor hebben talloze Nederlandse staatsburgers ook elders in de wereld, in een ander land, zich thuis gemaakt en de betreffende nationaliteit met bijbehorende rechten en plichten aangenomen. Daartegenover staan ook verhalen van complexiteit voor staatsburgers die na immigratie en naturalisatie verbonden blijven aan het recht van het herkomstland, naast dat van Nederland. Dit recht speelt in het bijzonder bij familie- en erfrechtkwesties en bij plichten die verbonden zijn aan het betreffende staatsburgerschap, zoals de dienstplicht. Verhalen over een wirwar van privaatrechtelijke verbintenissen, ongewilde inmenging, sociale druk en dwang uit het herkomstland, of het automatisch verkrijgen van het staatsburgerschap bij geboorte zijn de keerzijde van de discussie die wordt gevoerd in een land dat moet leren omgaan met grootschalige migratiebewegingen. De leden van de CDA-fractie blijven daarom aandacht vragen voor de complicerende factoren die spelen bij meervoudige nationaliteit, zonder dit in direct verband te brengen bij vraagstukken rondom loyaliteit. Het kennen van je wortels en de bewuste betrokkenheid bij je (familiaire) achtergrond, hoeft geenszins te betekenen dat je geen loyale Nederlander zou zijn. Het vraagstuk van loyaliteit verbinden deze leden dan ook niet met het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben enkele vragen met betrekking tot specifieke onderdelen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover een aantal kritische vragen en opmerkingen. De regering stelt dat het voorliggende wetsvoorstel de integratie en participatie van nieuwe Nederlanders moet bevorderen. Dit doel is wat deze leden betreft volstrekt niet onderbouwd. Waarom is het huidige beleid onvoldoende om integratie en participatie te bevorderen? Zijn er binnen de huidige wettelijke kaders geen mogelijkheden gevonden om hier invulling aan te geven? Geeft de regering met dit wetsvoorstel eigenlijk aan dat ze vindt dat mensen die Nederlander worden of reeds Nederlander zijn met een tweede nationaliteit onvoldoende geïntegreerd zijn en te weinig participeren? Zo ja, waaruit blijkt dit? Integratie, participatie en emancipatie van nieuwkomers in Nederland zijn voor deze leden van groot belang. Echter, de maatregelen die hiertoe worden genomen moeten dit doel wel ondersteunen.

De leden van de D66-fractie hebben met toenemende verbazing en scepsis kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. In de ogen van deze leden betreft het hier een conservatief achterhoedegevecht. Zij menen dat vanwege de toenemende globalisering en het feit dat steeds meer mensen in het buitenland wonen, werken en leven juist verruiming van de mogelijkheden tot meervoudige nationaliteit voor de hand ligt, in plaats van de door de regering beoogde beperking. Zij worden in deze opvatting gesterkt door het feit dat dit inderdaad ook de internationale trend is.

De leden van de D66-fractie zijn enigszins verrast dat de regering stelt dat «er geen aanwijzingen zijn dat meervoudige nationaliteit van invloed is op de mate van integratie, noch op de mate waarin iemand loyaal is aan Nederland»1. Deze leden vragen zich dan ook af voor welk probleem dit wetsvoorstel een oplossing is. Volgens de regering is de motivering voor dit wetsvoorstel louter rechtsordelijk. Er wordt echter niet of nauwelijks ingegaan op wat de rechtsordelijke problemen inhouden of wat de omvang van de problematiek is. Deze leden zouden hier graag een nadere omschrijving van zien. Voor welke rechten en plichten leidt het hebben van twee paspoorten tot onhelderheid en waarom rechtvaardigt dat het verlies van een nationaliteit? Bovendien merken deze leden op dat dit wetsvoorstel maar zeer beperkt de dubbele nationaliteit tegen zal gaan. Deze leden vragen wat de verwachte impact is van het voorliggende wetsvoorstel op de structurele groei van het aantal dubbele paspoorten in Nederland.

De leden van de D66-fractie lezen voorts met verbazing dat dit wetsvoorstel moet leiden tot betere integratie en participatie, omdat de voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap aangescherpt worden. Onderzoek toont juist aan dat mensen die hun eigen nationaliteit niet dreigen te verliezen, eerder geneigd zijn om naturalisatie na te streven en te integreren. Met andere woorden, het valt te verwachten dat dit wetsvoorstel het tegenovergestelde zal bereiken van wat de regering beoogt. Deze leden vragen hierover een nadere reactie. Daarnaast constateren zij dat de huidige vicepresident van de Raad van State tevens de oorspronkelijke indiener is van dit wetsvoorstel. Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de Wet op de Raad van State, artikel 27e, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel welke beoogt aspirant-Nederlanders maximaal te stimuleren om zich in te zetten voor volwaardige participatie en integratie. Deze leden vragen de regering of de huidige wet- en regelgeving is geëvalueerd.

1. Bij verkrijging van het Nederlanderschap wordt afstand gedaan van een of meer andere nationaliteiten waarvan afstand gedaan kan worden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de geschiedenis mensen altijd gereisd hebben en dat mensen ook vaak zijn gemigreerd. In de laatste eeuw is dit sterk toegenomen en verhuisden mensen in steeds grotere aantallen naar andere regio’s en andere landen. Relaties houden zich steeds minder vaak aan de grenzen van regio, provincie of land. Zo bezien hebben steeds meer mensen een «samengestelde identiteit». Een Drentse vader en Brabantse moeder was begin twintigste eeuw de meest gangbare vermenging van culturen. Vandaag de dag zijn er Nederlanders met één ouder uit een ander land, of met beide ouders uit een ander land. Of Nederlanders met één, twee, drie of zelfs vier grootouders uit een ander land. En of die Nederlanders nu in Nederland wonen of geëmigreerd zijn, meestal dragen ze al die identiteiten met trots met zich mee. De leden van de PvdA-fractie begrijpen die verbondenheid en begrijpen dat mensen die geëmigreerd zijn, vaak met trots omkijken naar het land van herkomst. Deze leden wijzen wat dat betreft op de massaal ondertekende petitie en de groots gesteunde actie «Nederlander blijven» van Nederlandse emigranten die hun heil zochten in andere landen zoals de Verenigde Staten (VS), Australië, Brazilië of China. Deze leden vragen hoe de regering tegen de massale steun voor deze petitie aankijkt. Is het de regering ook opgevallen dat die petitie zich uitstrekte tot veel meer dan de precieze strekking van het voorliggende wetsvoorstel? De ondertekenaars willen niet alleen voorkomen dat de uitzonderingsmogelijkheden op de standaardregel van de huidige wet (dat bij verkrijging van een vreemde nationaliteit de Nederlandse nationaliteit verloren gaat) behouden blijven; zij willen van de standaardregel af en willen zelf kunnen beslissen of zij verbonden blijven met Nederland. Heeft de regering begrip voor hun wens? Begrijpt de regering dat voor Nederlanders in het buitenland het behoud van het Nederlands paspoort een emotionele, juridische en praktische betekenis kan hebben? Welke bezwaren heeft de regering tegen het behoud van het Nederlanderschap bij verkrijging van bijvoorbeeld de Amerikaanse nationaliteit, zo vragen deze leden. Kan de regering cijfermatig onderbouwen welke mensen onder de bepalingen van dit

wetsvoorstel zouden kunnen vallen? Hoeveel Nederlandse emigranten zijn er die twee paspoorten bezitten? Hoeveel immigranten zijn er die twee paspoorten bezitten en daarom het paspoort van het land van herkomst kunnen afstaan? Hoeveel naturalisaties worden er jaarlijks aangevraagd en welke herkomst hebben de mensen die zo’n naturalisatie aanvragen? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat de emotionele snaar die het voorstel bij veel Nederlandse emigranten heeft geraakt, aantoont dat het eendimensionale denken over identiteit en nationaliteit niet meer goed past bij de veranderde wereld? Kan de regering zich voorstellen dat mensen met een samengestelde identiteit, bijvoorbeeld doordat ouders uit verschillende landen afkomstig zijn, deze ook vertaald willen zien in de juridische en praktische verbondenheid van de nationaliteit? Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of het niet bij een moderne kijk op de hedendaagse mens past dat mensen wordt toegestaan die verbondenheid zelf vorm te geven, bijvoorbeeld met het vasthouden aan een dubbele nationaliteit? Was het motto van deze regering niet dat afkomst van mensen niet relevant zou moeten zijn, maar dat mensen worden beoordeeld op hun gedrag en hun inspanningen om hun toekomst vorm te geven? Vanwaar dan dit wetsvoorstel dat zich zo eenzijdig richt op afkomst, zo vragen deze leden. Wanneer een immigrant goed geïntegreerd is, werkt, meedoet in de buurt en zich rekenschap geeft van de waarden en normen die de Nederlandse samenleving kenmerken, is er dan iets op tegen dat diegene zijn band met het moederland ook koestert en ook van dat land een paspoort in bezit heeft?

De leden van de PvdA-fractie realiseren zich dat sommige immigranten of hun kinderen in de problemen kunnen komen door wetgeving in het land van de tweede nationaliteit. Te denken valt aan de dienstplicht die Turkije oplegt aan alle mannen met de Turkse nationaliteit. Is de regering het echter met de leden eens dat het primair aan de staten is om dergelijke problemen onderling op te lossen en niet de individuele keuzevrijheid ondergeschikt moet worden gemaakt aan het bestaan van dit soort problemen? Vindt de regering niet dat het aan individuen zelf is of zij ondanks het bestaan van de dienstplicht of een dure afkoopregeling daarvoor toch willen kiezen voor de tweede nationaliteit naast de Nederlandse? Is de regering het met deze leden eens dat het ontnemen van het Nederlanderschap een zeer ingrijpende maatregel is, die alleen om zwaarwegende gronden genomen kan worden? Kan de regering aangeven welke grote problemen zich hebben voorgedaan doordat Nederlanders die in het buitenland wonen vrijwillig een andere nationaliteit hebben aangenomen? Deze leden vragen de regering te onderbouwen waarom deze problemen rechtvaardigen dat in toekomstige gevallen waarin een andere nationaliteit wordt verworven, het Nederlandse paspoort moet worden ingenomen.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering zich kan voorstellen dat de Rijkswet op het Nederlanderschap in tegenovergestelde richting wordt aangepast, namelijk dat in geen geval meer wordt geëist afstand te doen van de tweede nationaliteit dan wel het Nederlanderschap. Zou dat niet veel beter passen bij een moderne kijk op nationaliteit?

Kan de regering toelichten waarom de voorgenomen «verruiming van de gronden van het verlies van Nederlanderschap noodzakelijk is» 2, en dat het niet verruimen van deze gronden de voorgenomen wetswijziging «inconsequent» zou maken? Kan de regering in dit licht aangeven wat het aannemen van amendementen die dit onderdeel van het wetsvoorstel ongedaan maken, voor gevolgen zou hebben voor de voorgenomen wetswijziging? Deze leden willen ook van de regering weten of zij dergelijke amendementen dan wel aanvaardbaar acht. Immers, als een noodzakelijk onderdeel van de wet verloren gaat waardoor een inconsequente wet resteert, kunnen deze leden zich niet voorstellen dat de regering deze nog langer voor zijn rekening zou willen nemen.

De leden vragen of het wetsvoorstel nog wel handhaafbaar zou zijn als iemand met de Nederlandse nationaliteit wel een tweede nationaliteit mag verkrijgen, terwijl iemand met een andere nationaliteit die zou moeten afstaan bij het verkrijgen van het Nederlanderschap. Immers, dan kan iemand met een ander paspoort toch simpelweg eerst de Nederlandse nationaliteit aanvragen en daarna weer bij zijn of haar land van herkomst opnieuw een paspoort aanvragen? Tot slot vragen deze leden of het zin zou hebben de voordeur te sluiten terwijl de achterdeur wagenwijd open staat. Is de regering het met deze leden eens dat dan net zo goed het gehele wetsvoorstel van tafel kan worden gehaald?

De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens het rondetafelgesprek op donderdag 28 juni 2012 over het voorliggende wetsvoorstel de emeritus hoogleraar migratierecht mr. d’Oliveira uiteen heeft gezet dat het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (hierna: EVN) mogelijkheden biedt om een onderscheid te maken tussen de mensen die het Nederlanderschap willen verkrijgen en de mensen die naast het Nederlanderschap een andere nationaliteit aannemen. Deze leden vragen de regering hierop te reageren. Zij zien in deze uiteenzetting een mogelijkheid om de bezwaren van veel expats, mensen die Nederland een grote dienst bewijzen door hun kennis en kunde te exporteren, weg te nemen doordat ze Nederlander blijven wanneer ze voor een ander staatsburgerschap opteren. Deze leden stellen voor om op basis van dit betoog de hoofdregel van het voorliggende wetsvoorstel te wijzigen. Zij vragen de regering hierop te reageren. In de memorie van toelichting stelt de regering dat er sprake kan zijn van een constructie waarbij de afstandseis een lege huls wordt3. Naturalisandi kunnen eerst Nederlander worden, om vervolgens als Nederlander de vreemde nationaliteit weer aan te nemen, zonder de afstandeis. Op welke schaal zou dit gebeuren? Kan de regering tevens ingaan op de mogelijkheid om een termijn in te stellen, zodat deze constructie praktisch niet uitvoerbaar wordt gemaakt? Deze leden willen nogmaals opmerken dat ze niet van mening zijn dat het onmogelijk moet zijn voor expats om zich blijvend in te zetten als Nederlands staatsburger in een ander land, ook na het aannemen van die nationaliteit.

De leden van de SP-fractie zijn ten eerste benieuwd waarom de regering denkt dat een afstandsplicht de integratie en participatie bevordert. Zijn mensen met meerdere nationaliteiten per definitie minder Nederlander dan mensen die enkel de Nederlandse nationaliteit bezitten en verplicht worden alle nationaliteiten opzij te zetten? Waarom is het feit dat ze überhaupt Nederlander willen worden onvoldoende om aan te nemen dat ze meer dan bereid zijn om optimaal mee te doen in de Nederlandse maatschappij? Aan welke eisen moeten zij momenteel voldoen om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen? Waarom zijn deze eisen niet afdoende en op welke wijze moeten de nieuwe strengere eisen bijdragen aan de integratie, participatie en emancipatie? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat juist bevorderd moet worden dat mensen die niet kunnen kiezen voor een enkele nationaliteit, dit alsnog kunnen doen. Bevorderen doe je bijvoorbeeld door de landen, die niet mee willen werken aan het afstaan van betreffende nationaliteit, over te halen hier alsnog aan mee te werken. Bevorderen doe je bijvoorbeeld door mensen meer mogelijkheden en voorlichting te geven over het afstaan van hun andere nationaliteit. De keuze moet hierbij voorop blijven staan. Wordt er ook naar deze mogelijkheden gekeken? Wordt er met dwarsliggende landen gesproken over het mogelijk maken van vrijwillige afstand? Kan de regering voorts beschrijven op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan positieve betrokkenheid van burgers, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De regering stelt dat een status die uit meer dan één nationaliteit bestaat leidt tot onhelderheid in rechten en plichten en daarom minder gewenst is. Kan dit nader worden toegelicht? Heeft de praktijk uitgewezen dat mensen niet meer wisten welke rechten en plichten zij aan welke nationaliteit moesten verbinden? Daarnaast vragen deze leden of dit tot problemen heeft geleid die dusdanig zijn dat een afstandseis de ultieme oplossing is.

De leden van de SP-fractie constateren dat een uitzondering is opgenomen voor de zogenaamde latente Nederlanders. Zij mogen zowel de later verkregen Nederlandse nationaliteit van hun moeder behouden, als de andere nationaliteit van hun vader. Dit om een spiegelbeeld van de eerdere ongelijkheid te voorkomen. Niet duidelijk wordt gemaakt waarom de regering dan vindt dat deze mensen wel de nationaliteit van hun oorspronkelijke ouder(s) mogen behouden en nieuwe Nederlanders niet. Dit roept immers ook een nieuwe ongelijkheid in het leven. Deze leden vragen een toelichting.

De leden van de SP-fractie merken op dat gesteld wordt dat de afstandseis helemaal niet zo erg is, omdat de meeste nationaliteitsrechtelijke stelsels de herkrijging van de nationaliteit bij terugkeer toch vergemakkelijken. Dit argument gaat volgens deze leden niet op omdat dit niet voor elk land van herkomst geldt en omdat het Nederlanderschap dan weer wordt verloren. Kan de regering uitvoeriger aangeven waarom het argument om de afstandseis te rechtvaardigen, legitiem is? Deze leden vragen voorts hoe de regering dit in de praktijk voor zich ziet.

Het doel van het voorliggende wetsvoorstel wordt volgens de leden van de SP-fractie tevens niet bereikt door Nederlanders standaard hun Nederlandse nationaliteit af te nemen wanneer ze een andere nationaliteit aannemen. Dit heeft vergaande (praktische) gevolgen. Deze leden snappen dat er sprake moet zijn het principe van gelijke monniken gelijke kappen, maar het blijft onduidelijk waarom het afpakken van het Nederlanderschap het doel van dit wetsvoorstel rechtvaardigt. Deze leden vragen om een betere toelichting. Tot slot vragen zij of er meer EU-lidstaten zijn die een afstandseis kennen zoals genoemd in het voorliggende wetsvoorstel. Zo ja, is gekeken naar de praktische uitwerking hiervan?

De leden van de D66-fractie merken op dat de stelregel dat er in beginsel sprake dient te zijn van één effectieve nationaliteit, die het fundament vormt van de argumentatie van de regering, ontleend is aan het Verdrag van Straatsburg (1963). Dit blijkt echter een zeer zwak fundament te zijn. Alleen Denemarken, Estland, Letland en Tsjechië kennen nog automatisch verlies van de nationaliteit, waarbij opgemerkt moet worden dat Denemarken dit mogelijk gaat herzien. Deze leden vragen de regering hierop te reageren.

De leden van de D660-fractie lezen dat de regering meent dat «de band met de nationaliteit van het land van herkomst, of het land van herkomst van de ouders, (..) emotioneel nog reëel (kan) zijn, maar de noodzaak tot uitdrukking van deze emotionele band in de juridische band van het staatsburgerschap ontbreekt»4. Deze leden vragen of de regering in deze opvatting volhardt, gezien het grote aantal bezwaren op emotionele én praktische gronden dat door veel expats is aangedragen. Deze leden zijn van mening dat op zijn minst de uitzonderingen voor het behoud van de Nederlandse nationaliteit bij het verkrijgen van een andere nationaliteit behouden moeten blijven en hebben hiertoe een amendement ingediend5. Nog liever zouden zij echter zien dat de zogenaamde hoofdregel komt te vervallen, zodat het Nederlanderschap altijd behouden blijft bij het vrijwillig accepteren van een andere nationaliteit. Dit past ook bij de internationale trend om de mogelijkheden voor het dubbele paspoort te verruimen. In navolging van prof.mr. De Groot menen deze leden dat het juist voor de hand ligt om de mogelijkheden voor Nederlanders in het buitenland om een tweede nationaliteit aan te nemen te verruimen, zodat zij zich optimaal (economisch) kunnen ontplooien in het land van hun verblijf. Zij vragen de regering hier op te reageren. Tevens vragen zij de regering om aan te geven welke landen de mogelijkheden verruimd hebben, welke argumenten hier aan ten grondslagen lagen, en hoe de regering deze argumentatie beoordeelt.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering enerzijds spreekt over het verkrijgen van het Nederlanderschap als «bekroning» op een proces van integratie en participatie, maar tegelijkertijd het verlies van diezelfde nationaliteit door Nederlands expats blijkbaar als collateral damage opvat. De regering toont volgens deze leden daarmee weinig begrip en empathie richting Nederlanders in het buitenland die hun nationaliteit dreigen te verliezen. Deze leden vragen de regering deze tegenstrijdige houding nader te duiden.

De leden van de D66-fractie vragen voorts in hoeveel gevallen (absoluut en relatief) de andere nationaliteit(en) wordt verloren bij het aanscherpen van de afstandsverplichting. In hoeveel gevallen wordt daarbij de dubbele paspoort behouden, omdat zij geen afstand kunnen doen? Deze leden vragen de regering hierbij ook in te gaan op de berekening van prof.mr.dr. Haazen, die stelt dat de afstandseis jaarlijks maximaal 16 000 kandidaten raakt, terwijl 38 000 Nederlanders in het buitenland jaarlijks terug immigreren naar Nederland. Bij aanname van dit wetsvoorstel wordt dit traject voor de laatste groep verder bemoeilijkt. Worden zij niet disproportioneel geraakt, zo vragen deze leden. Tevens vragen deze leden de regering aan te geven hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot artikel 3 van het Eerste Protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR). Daarnaast verzoeken deze leden de regering uit een te zetten hoe de uitspraken in de door prof.mr.dr. Haazen aangedragen casus, te weten Mathieu-Mohi/België en Hirst/Verenigd Koninkrijk , zich verhouden tot het voorliggende wetsvoorstel. Tot slot vragen de leden van de D66-fractie de regering te reageren op de bijdrage van prof.mr. Oliveira, die stelde dat de preambule van het EVN aangeeft dat zaken betreffende nationaliteit een afweging vereisen tussen de belangen van de staat en de belangen van het individu, maar dat het wetsvoorstel zoals het nu voorligt vooral gericht is op de belangen van de Nederlandse staat

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te onderbouwen of, en zo ja in hoeverre, burgers met een dubbele nationaliteit minder loyaal zijn, dan wel minder dienstbaar zijn aan de Nederlandse samenleving. In lijn met de opmerkingen van de Raad van State vragen deze leden de regering op welke manier het bezitten van meerdere nationaliteiten een obstakel vormt voor de integratie in – en betrokkenheid met – de Nederlandse samenleving. Deze leden vragen de regering haar stelling, dat een status met meerdere nationaliteiten leidt tot onhelderheid in rechten en plichten, te onderbouwen met argumenten, statistieken en concrete voorbeelden. Zij vragen de regering aan te tonen dat het hier niet gaat om individuele gevallen maar om structurele problematiek welke een wijziging van wetgeving rechtvaardigt. Deze leden vragen de regering of er een vergelijking heeft plaatsgevonden met andere landen binnen de Europese Unie en, indien hiervan sprake is, of de Kamer deze informatie kan ontvangen. Indien hiervan nog geen sprake is, geven deze leden de regering in overweging een dergelijke vergelijking alsnog uit te voeren. Bovendien vragen deze leden de regering aan te geven hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Genovese vs. Malta6.

De leden zijn met de Raad van State van mening dat de afstandeis geen effectief middel is betrokkenheid te versterken en vragen de regering waarom zij niet ingaat op het advies om de afstandseis te heroverwegen. Deze leden vragen de regering naar de nut en noodzaak van het verliezen van de Nederlandse nationaliteit indien vrijwillig een andere nationaliteit is verworven. Zij vragen de regering in het bijzonder welk probleem, behoefte of doel hiermee gediend wordt en in hoeverre het automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit voldoet aan het proportionaliteitsbeginsel. De leden vragen de regering of zij de uitzonderingen die sinds 2003 in de wet zijn verankerd heeft geëvalueerd waardoor de voorgestelde beperkingen zou rechtvaardigen. De leden verzoeken de regering, indien dit niet het geval is, een dergelijke evaluatie alsnog te overwegen

2. Voor optanten wordt een taaleis ingevoerd

De leden van de VVD-fractie delen de opvatting van de regering dat de beheersing van de Nederlandse taal een belangrijke voorwaarde is voor succesvolle participatie in de samenleving. Wel vragen deze leden wat het vereiste niveau van taalbeheersing zal zijn. Zal dit aansluiten op het taalniveau A2, zoals dat wordt gehanteerd bij de Wet inburgering?

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in het invoeren van de taaleis. Ook voor optanten. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat de band met Nederland zich onder andere uit in het beheersen van de Nederlandse taal. Deze leden vragen de regering nader in te gaan of het onderscheid tussen het verkrijgen van het staatsburgerschap bij optie en bij naturalisatie nog gerechtvaardigd is, aangezien dit verschil steeds kleiner wordt.

De leden van de SP-fractie vragen of de taaleis ook geldt voor Turkse naturalisanten.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel optanten de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. Deze leden menen tevens dat de inhoudelijke omschrijving van taalbeheersing, die op verzoek van de Raad van State in het wetsvoorstel is toegevoegd, nog te vaag is. Deze leden vragen de regering om uiteen te zetten welk niveau zij voor ogen heeft.

3. Voor naturalisatie wordt de termijn in meer gevallen op vijf jaar toelating en hoofdverblijf gesteld.

De leden van de CDA-fractie merken op dat door het gelijktrekken van de termijnen de regels eenduidiger worden. Vijf jaar wordt daarbij als norm gesteld. De regering is in de memorie van toelichting uitvoerig ingegaan op de verdragrechtelijke verplichtingen. In het voorstel om deze norm, behoudens enkele uitzonderingen, gelijk te trekken, zien de leden het idee terug dat naturalisatie de bekroning is van het proces van integratie en participatie. In de genoemde termijn kunnen mensen in Nederland een goede basis leggen, waarna ze de rechten en de plichten van het staatsburgerschap volledig tot de hunne kunnen maken.

Voor de leden van de SP-fractie is het nog onduidelijk waarom mensen vijf jaar in Nederland moeten wonen voordat ze Nederlander mogen worden. Waar komt deze vijf jaar eigenlijk vandaan? En waarom wordt ervoor gekozen om alle categorieën gelijk te stellen met internationale afspraken die liggen over staatloze vreemdelingen? Waarom is drie jaar volgens de regering onvoldoende om te integreren en is vijf jaar beter? Waarom dan niet zeven jaar, zodat nog meer vaststaat dat iemand de Nederlandse goed beheerst en meedoet in de samenleving?

Van een aantal nationaliteitsgronden wordt gemakshalve aangenomen dat ze weinig of niet meer voor zullen komen. Deze leden hebben het hier over oud-Nederlanders van voor januari 1985 die staatloos waren geworden en over minderjarige vreemdelingen die voor hun meerderjarigheid zijn erkend. Maar wat als er straks iemand alsnog gebruik wil maken van betreffende nationaliteitsgronden? Kunnen zij dan nog wel de Nederlandse nationaliteit verkrijgen? En moeten zij dan ook aan alle voorwaarden voldoen die voor een normale aanvraag gelden, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader te beargumenteren waarom de vreemdeling die drie jaar getrouwd is met een persoon met de Nederlandse nationaliteit vervalt als uitzondering voor de termijnen van hoofdverblijf en toelating.

4. Voor naturalisatie wordt een middelen- en kwalificatievereiste gesteld

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening onderschrijft dat het verkrijgen van het Nederlanderschap voor iedere legale inwoner van Nederland mogelijk moet zijn. Is de regering het er dan ook mee eens dat het opwerpen van extra inkomens- en opleidingsdrempels niet te rechtvaardigen valt? Kan de regering duidelijk maken waarom mensen die minder inkomen kunnen verwerven of mensen die minder in staat zijn de taal te leren, minder rechten hebben dan andere inwoners van dit land? Deze leden vinden het volstrekt legitiem dat Nederland eisen stelt om voor toegang en verblijf tot Nederland in aanmerking te komen. Voldoende inkomen en taalbeheersing zijn voor deze leden legitieme eisen bij gezinsmigratie. Maar zij vragen de regering de legitimiteit van deze eisen te onderbouwen als het gaat om het verkrijgen van het Nederlanderschap. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de mogelijkheden van vluchtelingen die in het land van herkomst geen opleiding hebben genoten en soms niet eens kunnen lezen of schrijven? Betekent dit dat zij hier nooit hun integratie zullen kunnen afronden met naturalisatie? Kan de regering onderbouwen waarom zij van mening is dat het past bij een humaan vluchtelingenbeleid om alleen die vluchtelingen die de capaciteiten hebben om het Nederlands op hoog niveau te leren en een eigen inkomen te verwerven het uitzicht te bieden op het verwerven van het Nederlanderschap? Zou de regering niet juist naar alle vluchtelingen moeten uitstralen dat zij hier de kans krijgen een nieuwe toekomst op te bouwen en dat het sluitstuk van die nieuwe toekomst het Nederlanderschap is zodat mensen echt onderdeel gaan zijn van onze samenleving? Zelfs als ze misschien minder goed in staat zijn om het Nederlands te leren schrijven of lezen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen de regering uit een te zetten of en op welke manier de andere lidstaten van de Europese Unie, de Verenigde Staten en Canada de middelen- en kwalificatievereisten voor naturalisatie hanteren. Voorts vragen deze leden de regering aan te geven hoeveel naturalisandi de afgelopen jaren onvoldoende geïntegreerd zijn en waar dat uit blijkt. Zij vragen de regering inzichtelijk te maken welke daling van het aantal naturalisaties verwacht wordt, zowel absoluut als relatief, als gevolg van de beoogde middelen- en kwalificatievereisten. De leden van de D66-fractie maken zich tevens zorgen over de te verwachten bewijsproblemen en uitvoeringslasten die gepaard gaan met verzwaarde middelen- en kwalificatievereisten voor naturalisatie. Zij vragen de regering in te gaan op deze zorgen en deze weg te nemen. Voorts vragen deze leden hoe hard beide eisen zijn. Welke uitzonderingen zijn bijvoorbeeld voorzien?

Middelenvereiste

De leden van de VVD-fractie constateren dat de memorie van toelichting meldt dat het middelenvereiste wordt getoetst door vast te stellen of de verzoeker geen bijstandsuitkering geniet en dat de verzoeker drie jaren voorafgaande aan het verzoek geen bijstand heeft ontvangen. Waarom is er niet voor gekozen om de termijn te verhogen naar bijvoorbeeld vijf jaren? Staat dan niet meer vast dat verzoeker zelf duurzaam in zijn middelen van bestaan kan voorzien? Is in het kader van het duurzaam in de middelen voorzien niet ook beter om het beoordelen van aanvragen op te schorten indien de verzoeker een WW-uitkering heeft, zo vragen deze leden. Het kan immers gebeuren dat iemand na de WW-uitkering bijstand aan gaat vragen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat nieuwe Nederlanders volop moeten integreren in de samenleving. Bovendien is het goed als zij hierbij een bijdrage kunnen leveren aan de arbeidsmarkt en voor zichzelf kunnen zorgen. Dit moeten we immers voor alle Nederlanders nastreven. Het is echter in deze economisch moeilijke tijd al lastig voor Nederlanders om een baan te vinden. Hoe ziet de regering dit voor zich? Hoeveel mensen die naturaliseren zitten binnen drie jaar na naturalisatie nog in de bijstand? Hoeveel wil de regering besparen met deze maatregel? En hoe zit dat met mensen die rond de zestig zijn en dus tot hun pensioen nog lastiger aan een baan kunnen komen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering, in het kader van het middelenvereiste, of een bijstandsuitkering op enig moment in de drie jaren voorafgaande het verzoek ervoor zorgt dat het verzoek zonder meer wordt afgewezen.

Kwalificatievereiste

De leden van de VVD-fractie zijn kritisch ten aanzien van het kwalificatievereiste. Wat moet onder werkervaring worden verstaan? Vallen hieronder ook vrijwilligerswerk en bijvoorbeeld stages? Graag een uitgebreide omschrijving van dit begrip. Wat betreft de handhaafbaarheid maken deze leden zich zorgen. In de memorie van toelichting wordt hier niet op in gegaan. Deze leden verlangen dat het kwalificatievereiste goed zal worden gehandhaafd. Welke waarborgen kan de regering hier voor geven?

De leden van de VVD-fractie hebben de indruk dat het kwalificatievereiste zeer gevoelig is voor fraude en misbruik. Hoe gaat gecontroleerd worden of een diploma of een getuigschrift echt is? Hoe kan worden geverifieerd of de periode van drie jaar werkervaring ook daadwerkelijk een periode van drie jaar werkervaring is? Is het waar dat de periode van drie jaar werkervaring niet recent hoeft te zijn? Is het niet beter om als vereiste te laten gelden dat de werkervaring direct voorafgaand aan de naturalisatieprocedure moet zijn opgedaan, zo vragen deze leden.

Ook een buiten het Koninkrijk met succes afgelegde opleiding kan dienen als alternatief voor een binnen het koninkrijk genoten opleiding. Deze leden merken hierbij op dat dit zeer fraude- en misbruikgevoelig is. Zij verlangen van de regering een uitgebreide uiteenzetting hoe fraude en misbruik kan worden tegengegaan. Indien fraude en misbruik wordt geconstateerd zijn de leden van mening dat de verzoeker van naturalisatie niet meer in aanmerking mag komen voor naturalisatie. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie zien tevens het belang in van een middelen- en kwalificatievereiste. Juist door het proces van globalisering, met zijn effecten op mobiliteit en sociale zekerheid, is het belangrijk om na te gaan hoe mensen in Nederland zelfredzaam kunnen zijn. Juist daarom stellen we in Nederland eisen met betrekking tot de kwalificatie tot de arbeidsmarkt en het beroep op de sociale zekerheid. Daarbij is de leerplicht het belangrijkste middel. Dit proces moet ook zijn gevolgen hebben voor de naturalisatieprocedure. In dit verband is het belangrijk om te wijzen op zowel de rechten als de plichten die naturalisandi op zich nemen. Het invullen van deze plichten door eisen te stellen als scholing bezien de leden dan ook positief. Kan de regering ingaan op de gevolgen die dit heeft voor de instroom richting naturalisatie?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering een zeker opleidingsniveau van de vreemdelingen vraagt om te kunnen naturaliseren, omdat dat ook gevraagd wordt van Nederlanders. Volgens deze leden is dit een scheve redenering, aangezien niet van alle Nederlanders wordt gevraagd om minstens een havo-diploma te hebben. Deze eis wordt echter wel gesteld aan de nieuwe Nederlanders. Mensen die minder slim zijn worden gestraft doordat ze niet mogen naturaliseren en mogen hun hele leven met een verblijfsvergunning in Nederland wonen. Dit geldt vooral voor mensen van wie de partner hoofdkostwinner is, wat discriminerend kan zijn. Hoe gaat de regering om met deze categorie?

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de zorg dat het voornemen om iedereen binnen een gezin die meerderjarig is moet voldoen aan kwalificatievereiste bij naturalisatie, het moeilijker maakt voor vrouwen om te naturaliseren en dat het bovendien zo kan zijn dat Nederland hoogopgeleide kenniswerkers misloopt. Is het bovendien niet strijdig met artikel 6 EVN en artikel 8 EVRM om het voor ondergekwalificeerden onmogelijk te maken om te naturaliseren?

Uitzonderingen

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat bepaalde naturalisandi uitgezonderd zijn van het middelen en kwalificatievereiste. De memorie van toelichting meldt hierover op pagina acht: «indien redelijkerwijs verwacht kan worden dat in de voorzienbare toekomst geen sprake meer zal zijn van de lichamelijke of psychische gesteldheid die toetreding tot de arbeidsmarkt belet, dan bestaat geen aanleiding om nu een ontheffing toe te staan van de voorwaarden van een middelen- en kwalificatievereiste». Deze leden kunnen zich hierin vinden, maar vragen de regering wat onder «voorzienbare toekomst» moet worden verstaan. Daarbij merken zij op dat een lichamelijke of psychische belemmering niet hoeft te betekenen dat iemand niet kan werken. Zij vragen daarom welke gevallen toetreding tot de arbeidsmarkt belemmeren.

De leden van de SP-fractie merken op dat er terecht een uitzondering wordt gevormd voor gepensioneerden en vreemdelingen met een verstandelijke handicap of medisch psychische of lichamelijke belemmering. Indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze belemmeringen in de voorzienbare toekomst verdwijnen geldt de uitzondering niet. Wat is redelijkerwijs en wie bepaalt dat, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie vragen zich af, in navolging van het College van de Rechten van de Mens en Vluchtelingenwerk , waarom er geen uitzondering gemaakt worden voor verdragsvluchtelingen en andere personen die op grond van verdragsbepalingen subsidiaire bescherming verdienen. Is Nederland op basis van deze verdragen niet gecommitteerd op het juist makkelijker te maken om de Nederlandse nationaliteit te kunnen verwerven?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven waarom zij niet heeft voorzien in een uitzonderingspositie voor vluchtelingen en andere personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming met betrekking tot de inkomens- en kwalificatie-eis. Deze leden vragen de regering aan te geven of het redelijkerwijs van vluchtelingen kan worden verwacht dat zij aan de strengere eisen kunnen voldoen.

5. Openbare-ordetoetsing

De leden van de SP-fractie constateren dat kinderen niet mogen naturaliseren wanneer ze een ernstig misdrijf hebben gepleegd. Nederland moet geen vluchthaven voor criminelen worden en maatregelen om deze te weren moeten proportioneel zijn. Maar waarom is ongewenstverklaring onvoldoende? Dan is men hier illegaal en is naturaliseren in ieder geval al geen optie meer. Hoe groot is volgens de regering het probleem? En wat als de ouders wel kunnen naturaliseren en het kind niet? En waar ligt de grens, zo vragen deze leden. Nu gaat het om ernstige misdrijven zoals «bijvoorbeeld» ernstige mishandeling en diefstal met geweld. Wordt straks per gemeente bepaald welk misdrijf ernstig genoeg is om naturalisatie te weigeren? Voorziet de regering niet meer willekeur en daarmee dus ook meer gerechtelijke procedures? Bovendien zijn serieuze verdenkingen al voldoende. Waarom wordt hier voorbijgegaan aan het Nederlandse uitgangspunt dat iedereen onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven in hoeverre het proportioneel is om misdrijven begaan door jeugdigen in de leeftijd jonger dan 15 jaar voor vier jaar voorafgaande aan de aanvraag tot naturalisatie te onderwerpen aan de openbare orde-toetsing. Deze leden vragen in dit verband of ook misdrijven waarvoor een geldboete en/of een taakstraf is gegeven ook beschouwd worden als ernstige strafbare feiten. De genoemde leden vragen de regering in hoeverre hier sprake zal zijn van individuele toetsing. In dit kader vragen deze leden de regering ook aan te geven wanneer er sprake is van een serieuze verdenking terwijl er (nog) geen sprake is van een rechtelijke uitspraak.

Plaats van het wetsvoorstel in het Unierecht inzake burgerschap en vrij verkeer van personen

De leden van de SP-fractie vragen wat er nu precies vrijwillig is aan een afstandsplicht. Wat is het verschil tussen gedwongen intrekken en van rechtswege intrekken? Het van rechtswege intrekken van een vergunning heeft veel consequenties indien een Nederlander bovendien geen EU-burger meer zal zijn. Waarom acht de regering de afstandseis proportioneel indien niet alleen Nederlandse rechten en plichten worden verloren, maar ook die van de EU?

Consultatie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of Sint Maarten, Curaçao en Aruba ook zijn geconsulteerd. Indien dit het geval is, kan de regering alsnog aangeven of er sprake was van (fundamentele) bezwaren en of er naar aanleiding hiervan nog wijzigingen zijn aangebracht.

Adviescommissie vreemdelingenzaken

De leden van de SP-fractie merken op dat het buiten kijf staat dat er meer mensen zullen komen die het permanent recht hebben om in Nederland te blijven, maar niet mogen naturaliseren. Vindt de regering dit wenselijk? Is dit niet juist in strijd met wat er met onderhavig wetsvoorstel moet worden bereikt, namelijk integratie en participatie? Tegenwerken zal deze doelstellingen niet bevorderen. Voorts vragen de leden waarom de stapeling van al deze maatregelen nodig zijn voor betere integratie en participatie. De leden stellen dat met dit wetsvoorstel nooit zal worden bereik wat beoogd wordt.

De leden van de D66-fractie constateren dat de dubbele taaltoets, die de regering voor ogen heeft voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, volgens de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) niet overeen komt met de maatschappelijke werkelijkheid op de eilanden. Deze leden vragen de regering hierop te reageren.

Vereniging van Nederlandse gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

De leden van de SP-fractie weten dat er bij het opstellen van uitvoeringsregels met betrekking tot de kwalificatie- en middeleneisen gesproken zal worden met gemeenten. Is hier al een begin mee gemaakt? De leden vragen de regering om aan te geven wat de insteek hierbij is.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 6

De leden van de SP-fractie merken op dat in de praktijk schijnt te zijn gebleken dat 12 tot 16-jarigen zich soms schuldig maken aan ernstige misdrijven. Welke misdrijven zijn dit en om hoeveel kinderen gaat het?

Artikel 6a

De leden van de SP-fractie constateren dat in het voorliggende wetsvoorstel een taaleis wordt ingevoerd voor latente Nederlanders woonachtig in het Koninkrijk. Deze leden vragen in hoeverre hiermee niet de in 2010 vastgelegde gelijke behandeling tussen man en vrouw ongedaan wordt gemaakt, voor wat betreft het doorgeven van de Nederlandse nationaliteit aan hun kinderen. Er wordt immers aan kinderen van een Nederlandse moeder een eis gesteld die niet geldt voor kinderen van een Nederlandse vader. In de ogen van deze leden is dit in strijd met onder meer artikel 5 van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Is de regering bereid om deze ongelijkheid terug te draaien door het voorgestelde artikel 6 lid 3 niet van toepassing te laten zijn op latente Nederlanders? Dus op de groep optanten genoemd in artikel 6, lid 1, sub i t/m k Rijkswet op het Nederlanderschap?

De leden van de D66-fractie vragen de regering te reageren op de suggestie van het College voor de Rechten van de Mens om artikel 6, lid 3 van het voorliggende wetsvoorstel niet van toepassing te laten zijn op latente Nederlanders, omdat de huidige formulering mogelijk in strijd is met artikel 5 van het EVN.

Artikel 8

De leden van de SP-fractie vragen hoe met diploma’s of getuigschriften kan worden aangetoond dat drie jaar geen bijstand is ontvangen. Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de Algemene maatregel van bestuur die hier nadere invulling aan wordt gegeven? Is de regering bereid om hierover met de Kamer van gedachten te wisselen?

Artikel 10

De leden van de SP-fractie constateren dat in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van de nieuwe maatregelen. Verwacht de regering dan niet dat er meer procedures zullen worden gevoerd door deze algemene uitzondering? Zo ja, hoeveel meer procedures? Zo nee, waarom niet?

Artikel 15

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven of Artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap strijdig is met artikel 3 Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze leden vragen de regering bovendien of de huidige wet- en regelgeving het mogelijk maakt dat burgers de Nederlandse nationaliteit verliezen zonder daarvan op de hoogte te zijn.

Artikel 15A

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld om de uitzonderingsgronden op het verlies van het Nederlanderschap, zoals verwoord in het huidige artikel 15 lid 2, te schrappen. Deze leden staan hier afwijzend tegenover en geven de regering in overweging om deze uitzonderingsgronden in stand te houden conform de huidige wet.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Thomassen