Gepubliceerd: 23 maart 2012
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33176-5.html
ID: 33176-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 23 maart 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

Doel van het wetsvoorstel

1

Uitbreiding van personen aan wie het spreekrecht toekomt

4

Nabestaanden

6

(Wettelijke) vertegenwoordigers/kring van spreekgerechtigden

7

Reikwijdte van het spreekrecht

7

Financiële paragraaf

10

Artikelsgewijs

10

Doel van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben met bijzondere interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog wel enkele vragen en een paar suggesties.

Deze leden stellen vast dat het slachtoffer van oudsher geen rol speelt in het strafrecht. Dit vloeit enerzijds voort uit het feit dat het strafrecht naar zijn aard gericht is op de dader en de rechten van de dader in relatie tot de machtige overheid en anderzijds het traditionele slachtofferbegrip. Dit laatste heeft tot gevolg dat er een absolute uitsluiting werd ingericht van de gedupeerde als procespartij toen het Wetboek van Strafvordering begin vorige eeuw werd geschreven. Slachtoffer betekent hier dan ook iemand die lijdt in gelatenheid, een «slacht offer» dus. Een slachtoffer was geen onderdeel van het strafproces en behoefde daarom ook geen rechten. Dit inzicht is gelukkig de laatste jaren aan het veranderen, mede dankzij de inzet van de leden van de VVD-fractie en vanwege de schrijnende voorbeelden van de afgelopen jaren waarbij de positie van het slachtoffer in de knel is gekomen. Het slachtoffer heeft ondertussen allerlei rechten gekregen waarvan het spreekrecht tijdens de procedure er één is.

Voornoemde leden kunnen instemmen met dit wetsvoorstel, maar het gaat wat deze leden betreft nog niet ver genoeg. Het is goed dat de positie van slachtoffers door dit wetsvoorstel wordt versterkt, maar het kan naar het idee van deze leden (nog) beter. Wat slachtoffers nu soms frustreert is dat ze niet alles mogen zeggen tijdens hun verklaring. Ze mogen niets zeggen over de verdachte of over de strafmaat. Het is voor veel slachtoffers ook niet duidelijk wat ze nu wel en niet mogen zeggen. Sommige rechters laten overigens meer toe dan andere rechters. Hierdoor ontstaat rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. Het voorstel van deze leden is om slachtoffers een volwaardig spreekrecht te geven.

De leden van de VVD-fractie constateren dat dit wetsvoorstel een aanpassing is van een eerdere wet. Zij zouden graag zien dat bij deze wijziging eens goed wordt gekeken naar wat wij nu precies voor ogen hebben met het spreekrecht voor slachtoffers/nabestaanden en het dan in een keer goed te regelen. Deze leden hebben kennisgenomen van het bezwaar van Fernhout en Spronken (NJB 2005, p. 150–157) over de spreiding van de artikelen met betrekking tot het spreekrecht in het Wetboek van Strafvordering. Zij willen graag weten of er bezwaren bestaan om de bepalingen die betrekking hebben op het spreekrecht in bijvoorbeeld een afdeling in het Wetboek van Strafvordering (Sv) te (ver)plaatsen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het slachtoffer is tot voor kort de meest onzichtbare partij in het strafproces geweest. Door het spreekrecht en het versterken van de positie van het slachtoffer in het strafproces krijgt het slachtoffer steeds meer een gezicht en een stem in het strafproces. Dit voorstel versterkt nog meer de positie van het slachtoffer. Dat vinden deze leden een mooie volgende stap. Zij willen nog wel enkele verduidelijkende opmerkingen maken en vragen stellen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel hebben zij enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij herkennen de grote behoefte die leeft onder (vertegenwoordigers van) slachtoffers om het spreekrecht uit te breiden. Slachtoffers hechten veel waarde aan het spreekrecht, maar ervaren in de huidige rechtspraktijk nog vaak beperkingen waarvan enkele met het onderhavige wetsvoorstel worden weggenomen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen. Ook doen zij voorstellen om het spreekrecht nog verder uit te breiden.

Voordat deze leden aan de bespreking van het wetsvoorstel toekomen, moet hen evenwel iets van het hart. Tijdens een onlangs gehouden symposium bleek dat veel dat al in de wet is geregeld in de praktijk niet goed loopt. Slachtoffers komen nog veel tekort, hetgeen deze leden betreuren. Hun recht halen blijkt voor slachtoffers nog een hele opgave. Zo blijkt de informatievoorziening vaak problematisch (niet duidelijk en niet tijdig) en worden slachtoffers niet altijd goed bejegend. Slachtoffers voelen zich in de kou staan wanneer contactverboden worden geschonden en zien zichzelf nog te vaak ongewild geconfronteerd met daders, bijvoorbeeld in de gangen van de gerechtsgebouwen. De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) evenals de top van het Openbaar Ministerie (OM) waren getuige van de onvrede en trokken zich dat aan. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering scherp te monitoren waar in de praktijk nog knelpunten liggen en deze weg te nemen.

De aan het woord zijnde leden maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele aanvullende wensen naar voren te brengen. Zo vragen zij aan de regering of een landelijke uitrol van de regeling voor juridische opvang slachtoffers zedenmisdrijven (JOS-piketregeling) mogelijk is. Dit betreft een speciaal piket om slachtoffers in ernstige zedenzaken te voorzien van een advocaat die opkomt voor hun belangen. Ook vragen zij of de regering wil laten onderzoeken of een elektronisch slachtofferdossier uitkomst zou kunnen bieden, waardoor een slachtoffer een mogelijkheid heeft om te allen tijde in te zien hoe het met een strafzaak staat.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd met het onderhavige wetsvoorstel. Zij vinden het een belangrijk voorstel. Het is terecht dat de positie van het slachtoffer wordt versterkt. Voor onder meer de verwerking van het misdrijf vervult het spreekrecht een belangrijke functie. Deze leden hebben al eerder voor uitbreiding van het spreekrecht gepleit. Het is goed dat ouders van minderjarigen voortaan het spreekrecht kunnen uitoefenen. Ook vinden zij het belangrijk dat de wettelijk vertegenwoordiger van mensen met een verstandelijke beperking voortaan namens hen mogen spreken indien zij slachtoffer worden van een misdrijf. Voornoemde leden hebben in het verleden gewezen op het voorbeeld van een gehandicapte meerderjarige vrouw die seksueel is misbruikt, die niet in staat was gebruik te maken van het spreekrecht. De vader mocht dat niet doen namens haar. Het is goed dat dergelijke schrijnende voorbeelden tot het verleden zullen behoren. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De aan het woord zijnde leden constateren dat al in november 2009 de motie-Gerkens (Kamerstuk 32 123 VI, nr. 29) is aangenomen die de regering verzoekt het spreekrecht te verruimen. In die motie werd geconstateerd dat het spreekrecht voor slachtoffers strikt persoonlijk is en dat het bijvoorbeeld niet is toegestaan dat de ouder van een kind of een vertegenwoordiger van een slachtoffer met een verstandelijke handicap het spreekrecht namens het slachtoffer uitoefent. Waarom is er geen vaart gezet achter het uitvoeren van deze motie? De huidige en actuele discussie over het spreekrecht, onder meer in de Amsterdamse zedenzaak, waarin ook de vraag opkomt of de rechters al dan niet geanticipeerd hebben op deze nieuwe regels, was dan wellicht te voorkomen geweest. Betreurt de regering het achteraf gezien niet dat deze motie niet eerder is uitgevoerd?

De leden van de SP-fractie delen de mening dat het spreekrecht voor het slachtoffer, eventuele nabestaanden of anderen aan wie het spreekrecht nu wordt toegekend, van groot belang kan zijn voor de verwerking van het strafbaar feit. Ook is de oorspronkelijke gedachte van het spreekrecht dat het slachtoffer de dader op zitting rechtstreeks kan confronteren met de gevolgen die het slachtoffer als gevolg van het strafbaar feit heeft ondervonden.

Deze leden vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de toegezegde uitbreiding van de slachtoffer-dadergesprekken. Wordt deze mogelijkheid nu nadrukkelijker dan voorheen onder de aandacht gebracht?

Ook vragen zij naar de positieve evaluatie van de proef «Mediation naast strafrecht», waarbij het doel is afspraken te maken tussen slachtoffer en dader over het herstel van de schade van het slachtoffer. Het resultaat van deze mediation (spijtbetuiging of herstel van schade) kan van invloed zijn op de uitkomst van de strafrechtelijke afhandeling.1 Wat is de stand van zaken van deze mediation naast strafrechtspraak? Ziet de regering mogelijkheden dit uit te breiden?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel. Zij hechten aan een versterkte positie van het slachtoffer in het strafproces, getuige ook het initiatiefwetsvoorstel Dittrich en Schonewille dat tot de huidige wettelijke regeling heeft geleid inzake het spreekrecht. Niettemin vinden zij het tevens van belang dat de kring niet te ruim wordt en de directe betrokkenheid van de spreekgerechtigden bij het berokkende leed verwatert. Bovendien moeten de werklast en de gevolgen voor de zittingscapaciteit niet bovenmatig belast raken door een uitbreiding.

Deze leden hebben begrip voor de stelling dat de bestaande regeling in bepaalde gevallen als te beperkt wordt ervaren. Uit de actualiteit is bijvoorbeeld gebleken dat in geval van zedenmisdrijven gepleegd tegen kinderen een behoefte bij ouders en voogden kan bestaan om tijdens het strafproces te spreken over de gevolgen voor hun minderjarige kind. Voornoemde leden hebben wel enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven het uitgangspunt van het wetsvoorstel maar hebben een aantal vragen over de uitwerking daarvan.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij steunen de gedachte achter het wetsvoorstel, maar hebben nog wel enkele vragen.

Uitbreiding van personen aan wie het spreekrecht toekomt

De leden van de VVD-fractie merken op dat het OM adviseert om het wetsvoorstel aan te vullen met een voorziening waardoor ouders van minderjarige slachtoffers van zware gewelds- of zedendelicten als zelfstandig slachtoffer worden aangemerkt. De regering heeft hier op gereageerd door ouders een gelijkwaardig recht als het slachtoffer te geven. Deze leden kunnen zich hierin vinden. Vervolgens wordt door het OM opgemerkt dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder ook niet een (wettelijk) vertegenwoordiger mogen kiezen, ook al hebben zij een eigen spreekrecht. Het zou volgens het OM de duidelijkheid bevorderen wanneer voor minderjarigen van nul tot achttien jaar één regime wordt aangehouden. Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.

Wat vindt de regering van het voorstel van het OM dat een hardheidsclausule wordt opgenomen voor het geval een oude vriend die jaren met het slachtoffer heeft opgetrokken en gebruik wil maken van het spreekrecht? Voornoemde leden kunnen zich hier wel iets bij voorstellen.

Het OM wijst verder op het gebrek aan een procedurele regeling wanneer een verzoeker niet voldoet aan de wettelijke criteria om gebruik te kunnen maken van het spreekrecht. Deze leden verzoeken de regering hier nader op in te gaan.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de meeste geconsulteerde organisaties in meer of mindere mate positief zijn over dit wetsvoorstel. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) daarentegen maakt bezwaar tegen de uitbreiding van de kring van personen die aanmerking komen voor het uitoefenen van het spreekrecht. De NOvA heeft grofweg twee bezwaren.

De NOvA vreest dat het evenwicht tussen de belangen van de verdachte en die van het slachtoffer zal veranderen ten voordele van het slachtoffer. Ondanks dat deze leden die mening niet delen, zijn zij wel geïnteresseerd in het antwoord van de regering. Het antwoord dat de regering in de toelichting geeft, is niet gebaseerd op inhoudelijk argumenten maar slechts op maatschappelijke gevoelde overtuiging. Wil de regering alsnog ingaan op inhoudelijke argumenten van de NOvA?

De regering heeft niet inhoudelijk gereageerd op de bezwaren van de NOvA voor wat betreft de doorlooptijden. De vrees van de NOvA is dat zaken moeten worden aangehouden omdat personen die gebruik willen maken van het spreekrecht niet aanwezig zijn. De antwoorden in de toelichting zijn naar het oordeel van deze leden te summier. Kan de regering meer inhoudelijk reageren op de vrees van de NOvA?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat in het geval minderjarigen het slachtoffer zijn van een (zeden-)misdrijf de ouders of andere verzorgers die een nauwe band met het slachtoffer hebben, namens het slachtoffer mogen spreken tijdens de strafzaak. Deze leden vragen in hoeverre ouders, die graag het leed dat hun kind is aangedaan onder de aandacht van de rechter willen brengen, iemand anders, bijvoorbeeld een raadsman of een medewerker van slachtofferhulp, mogen vragen om hun verhaal over te brengen. Is er dan sprake van afgeleid spreekrecht dat geaccepteerd zal worden door de officier van justitie? Of moet dit gezien worden als ware de ouders (indirect) slachtoffers zijn en daarom een zelfstandig spreekrecht krijgen met de daarbij behorende mogelijkheid om een raadsman naar voren te schuiven die voor hen het woord doet?

De leden van de CDA-fractie merken op dat met het voorliggende wetsvoorstel de kring van personen evenals het aantal dat mag spreken wordt uitgebreid. Deze leden zijn hierover uitermate verheugd. Hen zijn verschillende schrijdende gevallen van strafzaken bekend waarin iemand, bijvoorbeeld een broer, niet mocht spreken terwijl deze persoon daartoe een grote behoefte voelde en het mogelijk zou kunnen bijdragen aan de verwerking. Dat klemt temeer daar het spreekrecht juist aan slachtoffers is toegekend om te kunnen bijdragen aan de verwerking van het strafbare feit.

Deze leden constateren dat de NOvA moeite heeft met de voorgestelde uitbreiding van het aantal spreekgerechtigden omdat het zwaartepunt teveel zou verschuiven naar de gevolgen van het strafbare feit. Deze leden zien hierin juist winst omdat zij menen dat het voor een dader juist goed is zich bewust te worden van die gevolgen. Zij kunnen wel begrijpen dat het zeer belastend zou kunnen zijn voor iemand die wel verdachte is, maar achteraf niet als dader wordt veroordeeld. Dan is dat beslist ook zeer pijnlijk voor degene die van zijn spreekrecht gebruik heeft gemaakt. Deze leden verzoeken de regering daarom opnieuw te bezien of het niet raadzaam zou zijn zware strafzaken in twee fasen te behandelen. Dan kan de rechter zich eerst buigen over de bewijsvragen om daarna, als het feit bewezen is en de rechter ook bewezen acht dat verdachte schuldig is, toe te komen aan de vraag welke straf of maatregel zou moeten worden opgelegd. Het spreekrecht zou dan kunnen worden uitgeoefend in de tweede fase, waarbij een slachtoffer natuurlijk eerder ook een rol kan spelen maar dan als getuige. De leden van de CDA-fractie vinden het passender om het slachtoffer alle ruimte te geven ten opzichte van iemand van wie vast staat dat hij het delict ook heeft gepleegd. Met andere woorden, modelleer de strafvordering zo dat in zware zaken een slachtoffer alle ruimte krijgt jegens een dader.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat een van de bezwaren om het spreekrecht (inhoudelijk) uit te breiden is dat het in het strafproces nog gaat om een verdachte. Het slachtoffer zou mogelijk meer ruimte kunnen krijgen als al is bewezen dat deze verdachte het ook heeft gedaan. Om die reden zou het strafproces geknipt kunnen worden, waarbij in het eerste deel de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zoals de bewezenverklaring, aan de orde moeten komen, waarna een aparte straftoemetingszitting zou kunnen volgen. Een uitbreiding van het spreekrecht is eerder gelegitimeerd als vast staat dat degene die naar de (soms emotionele) slachtofferverklaringen moet luisteren ook daadwerkelijk de dader is. Ook de NOvA heeft deze suggestie opgeworpen. De Rvdr gaat nu aan de slag met een proef hiertoe,2 waar de leden van de SP-fractie al herhaaldelijk op hebben aangedrongen. Deze leden vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de mogelijkheden van het opsplitsen van het strafproces, de zogenaamde 2-fasenstructuur en de proef die hiertoe zal worden uitgevoerd. Wat vindt de regering hiervan?

De leden van de D66-fractie vragen op grond waarvan de regering feitelijk concludeert dat met de uitbreiding van het spreekrecht geen verschuiving van het zwaartepunt zal optreden in de richting van de gevolgen voor het slachtoffer. Deze leden vragen om een nadere toelichting, mede gezien de moeite die de NOvA op dit punt heeft met het wetsvoorstel.

Nabestaanden

De leden van de PVV-fractie merken op dat indien meer dan drie bloedverwanten op de rechtszitting wensen te spreken en zij onderling geen overeenstemming weten te bereiken over wie ter zitting zal spreken, de rechter een beslissing zal nemen over degenen die in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren. Deze leden vragen of hiervoor een bepaalde voorrangsregeling geldt welke de rechter dient aan te houden.

Tevens merken deze leden op dat niet wordt gevreesd voor meer aanhoudingen van rechtszaken wegens het (abusievelijk) niet juist oproepen van spreekgerechtigden. Deze leden vragen hoe vaak een zaak om deze reden met het huidige spreekrecht moest worden aangehouden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het wetsvoorstel ertoe strekt de kring van personen uit te breiden aan wie het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces toekomt, zodat de stem van het slachtoffer bij diens ontstentenis beter op de terechtzitting kan worden gehoord. De uitbreiding behelst in het bijzonder het spreekrecht van nabestaanden en een nieuwe kring van spreekgerechtigden voor personen die vanwege hun jeugdige leeftijd of feitelijke toestand niet in staat zijn om zelf van hun spreekrecht gebruik te maken. Hoewel deze leden dit doel onderschrijven, menen zij dat een uitgebreidere onderbouwing gewenst is ten aanzien van de keuze om de kring van nabestaanden uit te breiden tot alle nabestaanden in de rechte lijn en tot in de vierde graad in de zijlijn. Kan de regering nader uitleggen waaruit blijkt dat de kring van spreekgerechtigden tot de vierde graad in de zijlijn gewenst is? Leven deze wensen in de praktijk of zijn de wensen meer gericht op de uitbreiding van het aantal personen dat van het spreekrecht gebruik mogen maken? De aan het woord zijnde leden vragen ook of de regering ten aanzien van het aantal spreekgerechtigden voor nabestaanden kan aangegeven waarom gekozen is voor een uitbreiding van drie personen, aangezien dit meer dan een verdubbeling is van hetgeen nu reeds mogelijk is.

De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat de regering kiest voor een uitbreiding van de kring van nabestaanden tot bloedverwanten in de zijlijn tot de vierde graad. Zij vernemen graag van de regering wat de precieze achtergrond van dit criterium is. Het is hen duidelijk dat het slachtoffer ook een nauwe band met hen kan hebben gehad. Maar kan dit niet ook in verdergaande lijn het geval zijn? Wat is precies de rechtvaardiging voor dit criterium? Moet bij familieleden in een verder verwijderd verband niet eveneens de veronderstelling zijn dat zij geen spreekrecht zullen eisen als zij geen hechte band onderhielden met het slachtoffer?

Het aantal nabestaanden dat kan spreken is volgens de toelichting in beginsel tot drie personen beperkt. In de wettekst lijkt de veronderstelling dat het om maximaal drie personen gaat. Op welke wijze wordt de keuze voor de drie personen gemaakt als er meer mensen zijn die het woord willen voeren? Kan de rechter eventueel wel besluiten dat het om meer personen gaat?

(Wettelijke) vertegenwoordigers/kring van spreekgerechtigden

De leden van de PVV-fractie vinden de uitzondering die wordt gemaakt voor de gevallen waarin de ouder zelf belang heeft bij het verzachten van de gevolgen van het betreffende strafbare feit een goede zaak. Hierbij kan worden gedacht aan verdachten van incest of mishandeling.

Deze leden lezen dat een wettelijke vertegenwoordiger namens het kind kan spreken dat door zijn of haar zeer jeugdige leeftijd niet in staat is om op de rechtszitting te spreken. Begrijpen deze leden het goed dat dit mogelijk is tot de leeftijd van twaalf jaar ingevolge het voorgestelde artikel 51e, zesde lid, Sv?

De aan het woord zijnde leden vragen of er sprake is van een soort glijdende schaal van het recht om als ouder namens het kind spreken? Hiermee wordt bedoeld dat naarmate het kind ouder is, maar nog wel steeds minderjarig, de situatie zich kan voordoen dat het kind niet wil dat de ouder namens hem/haar spreekt. Is er een moment waarop een kind dit kan aangeven?

De leden van de SGP-fractie vragen of in principe elke ouder die een nauwe band met het slachtoffer heeft of ervaart het woord kan voeren of dat hier ook een beperking van toepassing is. Ook vragen deze leden of de ouders of wettelijke vertegenwoordigers ook het woord kunnen voeren als de minderjarige zelf van zijn spreekrecht gebruik maakt.

De aan het woord zijnde leden merken op dat terecht een uitzondering wordt gemaakt voor ouders die zullen spreken in strijd met het belang van de minderjarige. De regering heeft in dit verband gekozen voor een kan-bepaling. Waarom is hier niet voor een verplichting gekozen om in een dergelijk geval van het spreekrecht af te zien? Zou niet expliciet uitgesloten moeten worden dat een ouder die zelf verdachte is, geen gebruik kan maken van het spreekrecht?

Reikwijdte van het spreekrecht

Omvang spreekrecht

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een slachtoffer in zijn slachtofferverklaring ook iets mag zeggen over de door hem gewenste strafmaat. Deze leden vragen of het slachtoffer dan ook het woord tot de verdachte mag richten. Dit schaadt de rechten van verdachten niet, maar het bevestigt wel de rechten van het slachtoffer en komt tegemoet aan de wensen die slachtoffers hebben. De door het slachtoffer eventueel genoemde strafmaat kan de officier van justitie of de rechter aanleiding geven hierover een opmerking te maken bij het formuleren van de eis of in het vonnis. Als dit plaats vindt, levert dat in ieder geval op dat het slachtoffer of diens nabestaanden begrijpen dat er met hun gevoelens rekening is gehouden. Nu hebben zij nog wel eens het gevoel dat er naar hen niet geluisterd wordt. De strafmaat die door het slachtoffer wordt voorgesteld is uiteraard niet leidend voor het OM en/of de rechter. Voornoemde leden vinden dat slachtoffers de ruimte moeten krijgen en zijn van mening dat het zeer betekenisvol kan zijn voor een slachtoffer om te mogen zeggen wat op dat moment wenselijk is. Deze leden denken in eerste instantie dat deze uitbreiding alleen zal moeten gelden voor zware misdrijven waarbij de lichamelijke integriteit ernstig is geschonden. Zij zouden hierbij aansluiting willen zoeken bij de criteria zoals die in het wetsvoorstel minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven (Kamerstuk 33 151)

staan. Deze leden denken dat bij deze delicten de behoefte van het slachtoffer of de nabestaanden om vrijuit te kunnen spreken en hun suggestie over de strafmaat mee te kunnen delen aan het OM en de rechter het grootst zal zijn. Zij vernemen graag van de regering wat zij hiervan vindt.

Deze leden zijn van wel mening dat deze uitbreiding geen ondervragingsrecht van het slachtoffer of nabestaande bij de verdediging moet introduceren. Zij zijn er zich van bewust dat op het moment van het spreekrecht de schuld van de verdachte nog niet vaststaat. Rechters weten ook wel welke gevoelens er leven bij slachtoffers en dat een slachtoffer bij wijze van spreken graag levenslang opgelegd zou zien, maar de leden van de VVD-fractie zijn ervan overtuigd dat rechters de juiste afweging kunnen maken. Nu is het ook al zo dat het OM de gevolgen die het delict in de maatschappij en voor het slachtoffer heeft naar voren zal brengen. Zowel het OM als de rechter zullen in dat geval ook de ernst van het feit meenemen in de strafmaat. Overigens gebeurt het nu ook al dat slachtoffers zich veelal uitlaten over de strafmaat en zelden gecorrigeerd worden door de rechter, zoals uit de memorie van toelichting blijkt. Daarnaast heeft de strafrechtjurist en thans raadsheer bij de Hoge Raad prof. Y. Buruma zich al eerder hierover uitgelaten in een brief aan het Burgercomité tegen Onrecht en geschreven dat er juridisch geen bezwaren zijn als een slachtoffer iets over de strafmaat zou zeggen.

De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast goede nota genomen van de opmerking van de NVvR waarin staat dat de invoering van het spreekrecht beperkte gevolgen heeft gehad voor de zittingcapaciteit. Deze leden gaan er dus ook van uit dat een uitbreiding van het aantal onderwerpen waarover een slachtoffer/nabestaande mag spreken niet zal leiden tot onoverkomelijke gevolgen voor de zittingcapaciteit.

De leden van de PvdA-fractie stellen dat de spanning tussen het spreekrecht van (een vertegenwoordiger van) het slachtoffer en het feit dat op het moment van spreken nog niet vast staat of de verdachte ook de dader is, de orde van de zitting raken. Deelt de regering deze mening? Zo ja, kan de vraag hoe, hoelang en wie (het slachtoffer, nabestaanden of namens het slachtoffer) spreekt niet volledig aan de rechter worden overgelaten in het kader van het handhaven van de orde? Is het vaststellen van een algemeen spreekrecht van het slachtoffer, diens (wettelijk)vertegenwoordiger of nabestaande(n) binnen de beperking die door de zittingsrechter in het kader van het handhaven van de orde wordt opgelegd een realistisch alternatief? Kan de regering inhoudelijk aangeven welke voor- en nadelen aan dit voorstel kleven?

Deze leden merken op dat nabestaanden of naasten van slachtoffers een beroep kunnen doen op gekwalificeerde hulp, zoals een raadsman of een medewerker van Slachtofferhulp. Vooral in geruchtmakende zaken waar de media veel aandacht voor heeft, is professionele steun voor diegene die gebruik willen maken van het spreekrecht van groot belang. Kunnen de nabestaanden of naasten van het slachtoffer gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand?

De leden van de CDA-fractie merken op dat een slachtoffer, ook in het voorliggende voorstel, louter mag spreken over de gevolgen van het strafbare feit en strikt genomen niet over zaken zoals de impact, het verdriet en de pijn. Dit wordt door slachtoffers als zeer beperkend ervaren. Zij vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen het spreekrecht beperkt te houden tot de gevolgen van het strafbare feit (voorgestelde artikel 51e, tweede, derde, zesde en zevende lid Sv). Deze leden zien graag dat slachtoffers meer ruimte wordt geboden. Zij constateren dat ook de regering om coulance van de rechter vraagt. Deze leden vragen of het niet toch beter is in de wetstekst openingen te bieden.

De leden van de SP-fractie lezen in de toelichting dat de regering ervan uitgaat dat de vertegenwoordigers zich bij de uitoefening van het spreekrecht zullen concentreren op de verslaglegging van gevolgen die rechtstreeks aan het slachtoffer zelf zijn gerelateerd, maar dat het begrijpelijk is dat zij ook hun eigen ervaringen en eventuele gevolgen voor het gezin of naaste omgeving aan de orde zullen willen stellen. De regering schrijft dat het in de rede ligt dat de rechtbank daartoe wel gelegenheid zal willen verschaffen, maar dat is wel voorzichtig geformuleerd. Is de wet op dit punt duidelijk genoeg?

De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel ertoe strekt om de kring van personen, die in aanmerking komen om te mogen spreken, uit te breiden tot bloedverwanten in de vierde graag en te beperken tot in beginsel drie nabestaanden. Deze leden vinden deze begrenzing in aantal van belang, nu de kring van bloedverwanten in de vierde graad een vrij ruime categorie van familieleden betreft. Lezen deze leden het goed dat aan de rechter de mogelijkheid wordt gelaten om van dit aantal in positieve zin af te wijken? Op welke wijze is daarbij voorzien in criteria voor en motivering van maximaal drie of in een incidenteel geval juist meer spreekgerechtigden?

Het voorliggende voorstel beoogt ook om zelfstandig spreekrecht toe te kennen aan ouders en voogden van minderjarige kinderen die het slachtoffer zijn geworden van een misdrijf. De leden van de D66-fractie vragen welke toename in het aantal spreekgerechtigden gemiddeld te verwachten is de zaken die hiervoor in aanmerking komen. Welke motivering heeft de regering om het spreekrecht voor ouders en voogden alleen toe te kennen voor de delicten genoemd in artikel 51, eerste lid Sv?

Praktische gevolgen uitbreiding van de uitbreiding van het spreekrecht

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het door het OM aangeven praktisch probleem dat van het OM niet zou kunnen worden gevergd om iedere voor het spreekrecht in aanmerking komende nabestaande te traceren. Voorgesteld wordt dat de naaste familie (partner of eerste en tweede graad bloedverwanten) bij de verwanten tot in de vierde graad inventariseert wie het spreekrecht wenst uit te oefenen en vervolgens zij het OM informeert wie voornemens is het spreekrecht uit te oefenen. De regering heeft hierop aangegeven dat de informatieverschaffing van het OM aan slachtoffers en nabestaanden moet zijn gericht op degenen die reeds kenbaar hebben gemaakt het spreekrecht te willen uitoefenen en dat er geen aanleiding is om hiervoor in de wet een nadere regeling te treffen. Deze leden begrijpen het dus zo dat de uitbreiding er niet toe leidt dat het OM zelf op onderzoek hoeft te gaan wie allemaal in aanmerking zou kunnen komen. Zij zien hiervan graag een bevestiging van de regering.

Tot slot zouden de leden van de VVD-fractie graag het standpunt willen vernemen van de regering over het houden van aparte slachtofferzittingen bij de kantonrechter ten aanzien van de schadeclaims (dus niet ten aanzien van het spreekrecht) van slachtoffers, nadat de strafzaak bij de strafrechter is afgedaan. Voorkomen zou kunnen worden dat argumenten door elkaar gaan lopen. Tijdens de strafzaak zal een verdachte die ontkent ook moeilijk kunnen doen over schade. Als de strafzaak bij de kantonrechter is afgedaan, is er duidelijkheid over de strafzaak op voorhand zodat het aantal erkenningen van schade zou kunnen toenemen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat het slachtoffer en/of de nabestaande van het voornemen om te spreken de officier van justitie vooraf schriftelijk in kennis dient te stellen. Deze leden begrijpen dat dit in het belang is van een goede procesorde, maar zij kunnen zich ook voorstellen dat een slachtoffer en/of nabestaande pas ter zitting de moed heeft verzameld om te spreken. Zou een rechter in uitzonderlijke omstandigheden dan niet toch ruimte kunnen bieden?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering geen problemen in de praktijk verwacht met het aantal nabestaanden dat nu in aanmerking zal komen voor het spreekrecht en de wijze van oproeping. Is steeds voldoende duidelijk welke slachtoffers, vertegenwoordigers of eventuele nabestaanden het spreekrecht uit willen oefenen? Op welke wijze wordt van hen verwacht dat zij deze wens kenbaar hebben gemaakt en in welk stadium?

De leden van de D66-fractie delen de mening van het OM dat niet kan worden gevergd dat het iedere voor het spreekrecht in aanmerking komende nabestaande traceert en informeert, daar de kring van spreekgerechtigden te groot en onbekend is. Op welke wijze meent de regering er dan wel in te voorzien dat het spreekrecht als mogelijkheid voldoende bekend is bij potentiële slachtoffers en nabestaanden?

Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Rvdr aangeeft dat het verhoogde aantal spreekgerechtigden zal leiden tot een toename in de kosten van € 250 000. Deze leden verzoeken de regering hierop in te gaan en aan te geven of deze berekening klopt.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het kan dat de Rvdr berekent dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een toename van de kosten van ongeveer € 250 000 en dat de regering zegt dat de effecten gering zijn en uit de beschikbare budgetten kunnen worden gedekt. Waar komt dit verschil in opvatting en/of berekening vandaan?

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel C

De leden van de VVD-fractie kunnen zich indenken dat naar aanleiding van het advies van de Rvdr dat een voortvarende rechtspleging in het geding zou kunnen komen wanneer zaken vaak moeten worden aangehouden en dat in artikel 51e Sv een voorziening wordt getroffen die de voorzitter in staat stelt het onderzoek ter terechtzitting onder bepaalde omstandigheden uit het oogpunt van een voortvarende behandeling van de zaak voort te zetten. De Rvdr geeft hierbij twee voorbeelden (als twee van de drie nabestaanden wel aanwezig kunnen zijn of als van de spreekgerechtigde ook een schriftelijke slachtofferverklaring in het dossier is opgenomen). De regering geeft aan dat het strafvorderlijk systeem al voldoende ruimte biedt om rekening te houden met de noodzakelijke voortgang van de procedure. Deze leden verzoeken de regering hier toch nog nader op in te gaan. Zij zouden niet graag zien dat de uitbreiding van het spreekrecht mogelijkerwijs zou leiden tot het op het laatste moment aanhouden van zaken, waardoor er een opeenhoping van strafzaken zou ontstaan.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de formulering van het eerste lid van het voorgestelde artikel 51e Sv. Het gaat om misdrijven waar een gevangenisstraf van acht jaar op meer is gesteld dan wel om de misdrijven genoemd in enkele specifiek genoemde artikelen, waar bijvoorbeeld artikel 273f Sr (mensenhandel) wordt genoemd. Daarop staat toch (nu nog) acht jaar gevangenisstraf? Waarom dan toch deze specifieke aanduiding? Kan deze formulering worden toegelicht?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat tegen de achtergrond van de uitbreiding van het aantal spreekgerechtigden tot maximaal vier personen, de kans groter wordt dat zaken aangehouden moeten worden, bijvoorbeeld een van de spreekgerechtigden niet aanwezig is op de zitting, aanzienlijk groter. In lijn met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State vragen deze leden waarom niet gekozen wordt om een voorziening te treffen om het onderzoek ter terechtzitting onder bepaalde omstandigheden uit het oogpunt van voorvarende behandeling van de zaak voort te zetten. Kan de regering nader uit leggen waarom zij meent dat het strafvorderlijk systeem voldoende ruimte biedt om rekening te houden met de noodzakelijke voortgang van de procedure, aangezien het lijkt dat in de artikelen 319 en 320 Sv de spreekgerechtigden niet duidelijk benoemd worden.

Deze leden merken op dat in artikel 51e, vierde lid staat dat indien meer dan drie nabestaanden hebben aangegeven dat zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en het onderling niet eens kunnen worden over wie van hen woord zal voeren, de voorzitter beslist welke personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken. Kan de regering aangeven op basis waarvan de voorzitter beslist wie er van het spreekrecht gebruik mogen maken, aangezien een wettelijke rangorde ontbreekt? Wordt de echtgenoot, geregistreerd partner dan wel een andere levensgezel wanneer daar sprake van is, bij de keuze betrokken?

Ingevolge artikel 51e, zesde lid Sv kunnen de wettelijke vertegenwoordigers tevens gezamenlijk of afzonderlijk, op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. Het is niet duidelijk voor de leden van de ChristenUnie-fractie of het woordje «hen» slaat op de gevolgen die het strafbare feit op het slachtoffer of nabestaande heeft gehad of op de wettelijke vertegenwoordigers. Deze leden nemen aan dat het slaat op de gevolgen van het slachtoffer of de nabestaande, maar vragen de regering of dit niet duidelijker vermeld dient te worden aangezien het verkeerd geïnterpreteerd zou kunnen worden.

Kan de regering met betrekking tot artikel 51e, zevende lid, Sv nader toelichten wie beoordeelt of het slachtoffer of de nabestaande feitelijk niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen? Wanneer het slachtoffer feitelijk niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen, doordat het slachtoffer bijvoorbeeld in comateuze toestand verkeert, betekent dit ook dat het slachtoffer zelf niet kan aangeven wie als spreekgerechtigde voor hem mag optreden. Dit kan met zich meebrengen dat het kan voorkomen dat de persoon genoemd in vierde lid onder a of b, in strijd met het belang van het slachtoffer kan spreken. Op grond van het huidige wetsvoorstel lijkt de rechter in deze gevallen niet ambtshalve het spreekrecht van deze personen te kunnen ontzeggen wegens strijd met het belang van het slachtoffer. Kan de regering aangegeven hoe zij de rechtsbescherming in deze gevallen ziet en of zij het met deze leden noodzakelijk acht dit in de wet aan te passen?

Artikel II

De leden van de D66-fractie vragen of de regering ook voornemens is het wetsvoorstel van evaluatiebepaling te voorzien.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Nava